9 minute read
Een gang langs de grenzen van Overijssel
Een grensverdrag uit 1779
Op 19 mei 1778 stonden ’s morgens om acht uur tien sterke mannen bij de Muntenberg, de huidige Mönkesbelt ten noorden van Langeveen, klaar om met schoppen en hefbomen aan het werk te gaan. Zij waren ingehuurd om in het bijzijn van gezagsdragers uit het soevereine gewest Overijssel en het graafschap Bentheim een aantal zandstenen grenspalen op hun plek te zetten. Deze handeling vormde de bekroning van langdurige onderhandelingen tussen de buurlanden over de correcte afbakening in deze onherbergzame contreien. De eerste ontginningen van de veenmoerassen en heidevelden op de grens van Salland, Twente en Bentheim waren in de vijftiende en zestiende eeuw ondernomen door de monniken en lekenbroeders van het nabijgelegen cisterciënzer klooster Sibculo. Een groep vrome aanhangers van de Moderne Devotie uit Zwolle had zich in 1403 in ‘de wildernisse van Zybbekeloe’ gevestigd om zich te wijden aan een godsdienstig, contemplatief bestaan en om delen van de omgeving in cultuur te brengen. Op een temidden van desolate venen gelegen lange zandrug, waar pas veel later de bebouwing van het Duitse Striepe en het Nederlandse Bruinehaar zou verrijzen, weidden de kloosterlingen hun schapen. Landsgrenzen vormden in deze tijd geen enkele belemmering. De broeders maakten gebruik van een hoger gelegen weggetje door het drassige gebied, de Strieper- of Monnikendijk, om zich tussen het onbewoonde niemandsland en het klooster te verplaatsen. Na de Reformatie viel de religieuze gemeenschap uiteen en confi squeerde de Overijsselse overheid de kloostergoederen. Langzaam maar zeker namen de bewoning en het agrarische gebruik van de grond toe, waardoor ook de behoefte groeide om de grenslijnen duidelijk te boekstaven.
Ruzie over de grens
Bij het eindeloze gebakkelei over de plaatselijke eigendomsrechten waren de provincie Overijssel, de heerlijkheid Almelo, de Drieschichtige marke van Geesteren, Mander en Vasse en de bewoners van het in Bentheim gelegen Striepe en Balderhaar betrokken. Een overeenkomst van 30 augustus 1770 moest een punt zetten achter een jarenlang grensgeschil tussen de heer van Almelo en Ridderschap en Steden. Het markeren van de overeengekomen scheidslijnen riep een jaar later echter weer een nieuwe controverse in het leven. De bal werd aan het rollen gebracht toen de twee in Striepe woonachtige boeren, Grubbe en Mensink, zich aan het einde van 1771 bij de richter van Uelsen meldden. Zij beklaagden zich erover dat de heer van Almelo op 8 oktober jongstleden samen met twee Overijsselse afgevaardigden een eenzijdige en illegale grenswijziging had doorgevoerd.
Enkele van de op 19 mei 1778 opgestelde grenspalen staan nog altijd op hun originele plek, waaronder Gp 98. Een andere fraaie steen, Gp 97, is in 2004 ontvreemd en nog altijd spoorloos. Inmiddels is op deze plek een nieuw granieten exemplaar neergezet.
Overijssel en Bentheim betaalden ieder de helft van de kosten voor het plaatsen van de grenspalen. In deze op 30 oktober 1780 in Bentheim ondertekende kwitantie verklaart Regierungsrat H.N. Funck dat Overijssel zijn aandeel van 114 gulden en 14 stuiver heeft voldaan.
Het erve Maatman of Lohuis in de buurschap Breklenkamp lag precies op de grens tussen Overijssel en Duitsland. De grenslijn liep dwars door het huis. Op deze foto uit 1958 leest moeder Lohuis op Nederlandse bodem de krant, terwijl de kinderen op Duits grondgebied zitten. De hoge heren hadden namelijk in het midden van de ‘kruiskuyle’ langs de Strieperdijk een grenssteen laten plaatsen. Een kruiskuil diende doorgaans om een grenslijn te markeren. Het ging dan om een in de vorm van een kruis gegraven gat, dat met veldkeien was gevuld. Een dergelijke kuil had dezelfde functie als een kruisje op een landkaart, waarvan een paar armen de richting van de grens aangeeft. De kruiskuyle bij Striepe was echter geen afbakening, maar een ondiepe waterplas die de bewoners gebruikten om hun paarden en vee te laten drinken en om de was te bleken. Door hier een lijn te trekken kwam een deel van hun weide- en bouwland op het territorium van Almelo te liggen. De regering van Bentheim protesteerde bij de Staten van Overijssel tegen deze gang van zaken en stelde voor om tijdens een gezamenlijke grensinspectie de zaak op te lossen. Ridderschap en Steden wezen twee leden, de edelman Derk Ernst van Voorst tot Averbergen en de Zwolse burgemeester Lucas Gijsbert Rouse, aan om samen met de buren ‘de limiten aldaar tusschen het territoir van deeze provincie en het Graafschap Benthem volgens de oude bepalingen door het setten van steenen paalen te fi xieren’.
Het ‘stellen der grenspaelen’
In de jaren die volgden werd met horten en stoten vooruitgang geboekt. Het eerste grensoverleg tussen de afgezanten van Overijssel en Bentheim vond plaats in de herfst van 1772. Na de situatie in ogenschouw te hebben genomen, kreeg landmeter Johann Schrader uit Gildehaus opdracht om de hele grensstreek tussen de Muntenberg of Monnikensbelt en een oude, uit 1548 daterende grenssteen bij Balderhaar in kaart te brengen. Zijn werk zou als houvast bij de verdere onderhandelingen dienen. Na uitvoerige gesprekken en veel correspondentie over en weer lag er in juni 1775 een eindvoorstel op tafel. Het resultaat van deze gulden middenweg is nog altijd herkenbaar tussen de huidige grenspalen 95 en 96, waar de strakke grenslijn een opmerkelijke deuk laat zien. Deze afwijking was nodig om het weiland van het erve Mensink binnenboord Bentheims grondgebied te houden. Om ‘alle verduistering voor het vervolg voor te koomen’, was men in eerste instantie van plan zes nieuwe grensstenen te plaatsen. Maar omdat later werd geconstateerd dat de grenslinie ten zuiden van Balderhaar ‘wegens haare lengte niet wel afgezien kan worden’, besloten de onderhandelaars op dit traject twee extra stenen neer te zetten (nu Gp 100 en 101). Nadat de beide regeringen het akkoord hadden goedgekeurd, werden de acht stenen in de zomer van 1776 in een Bentheimer steengroeve uitgehouwen en met paard en wagen naar de boerderij van Grubbe
De rechterkant van een kaart van het grensgebied tussen Overijssel en Bentheim bij Striepe en Balderhaar, die in de eerste helft van de 18de eeuw door landmeter G. Kloppenburg is vervaardigd. Het noorden is rechts. Op de kaart is onder meer de kruiskuil langs de Strieperdijk aangegeven.
De misplaatste drielandensteen
De conventie van 30 augustus 1770 tussen de heerlijkheid Almelo en de provincie Overijssel had ook betrekking op het snijpunt van de grenzen van Salland, Twente en Bentheim. Om deze bijzondere locatie te markeren, lieten Ridderschap en Steden - vermoedelijk zonder overleg met de regering van het buurland - een driekantige zandstenen paal vervaardigen. Aan elke zijde was de naam van één van de drie af te perken gebieden gegraveerd. Toen een Overijsselse afvaardiging in de volgende zomer de steen op het beoogde ‘drielandenpunt’ wilde plaatsen, wees een boer uit Striepe de heren er laconiek op dat ze op de verkeerde plek bezig waren. Ze bevonden zich namelijk op Bentheims grondgebied. De Overijsselaars wilden zich geen problemen op de hals halen en besloten na ampel overleg de steen ‘provisioneel’ een eind landinwaarts op het eigen territorium neer te zetten. Na de defi nitieve vaststelling van het grensverloop werd op het echte ontmoetingspunt van de twee Overijsselse kwartieren en het graafschap Bentheim een nieuw merkteken (nu Gp 99) opgericht. De driehoekige paal was niet meer nodig, maar bleef staan waar hij stond. De verweerde steen is tegenwoordig nog altijd langs een commiezenpad op zo’n 250 meter van de grens met Duitsland te vinden.
Boven: De inscripties op de zwaar verweerde steen zijn vandaag de dag niet meer allemaal even goed leesbaar.
De Vanekerstenen
In de buurt van de grensovergang KnalhutteSandersküper, ten zuidoosten van Enschede, staan in een veld langs de Aamsveenweg twee grensstenen vlak bij elkaar. Ze zijn voorzien van de initialen O en M, het jaartal 1792, de oude nummers 43 en 44 en het nieuwe nummer 844. De stenen bevinden zich niet op hun originele plek. Ze zijn kort geleden opgedoken toen een oude bakspieker, een stenen huisje waarin brood werd gebakken, van het erve Vaneker werd verplaatst naar de historische boerderij in het Ledeboerpark in Enschede. Bij de afbraak bleek dat de twee grenspalen dienst hadden gedaan als fundering van het bakhuis. Deze functie hebben ze meer dan een eeuw vervuld. In een proces-verbaal van een grensschouw uit 1885 staat namelijk aangetekend dat men op de landsgrens bij de boerderij Vaneker twee nieuwe markeringen had neergezet. De oude waren spoorloos verdwenen. Kennelijk hadden de bewoners van het erve een betere bestemming voor de op een in hun ogen niet relevante scheidslijn in het land geposteerde stenen gevonden. De leden van de familie Vaneker hebben als ‘wönners’ of bijwoners van het Groot Hundfeld vele generaties lang nauwe familie- en vriendschapsbanden over de grens onderhouden. De boerderij is aan het einde van de twintigste eeuw verlaten en met de grond gelijkgemaakt. De redelijk ongeschonden grensstenen zijn in juni 2007 door de Historische Sociëteit EnschedeLonneker in samenwerking met de Heimatverein Alstätte op het oude boerderijperceel geplaatst.
Op deze uitsnede van de in 1824 getekende Topographische Kaart van de grensscheiding tusschen de provincie Overijssel en het graafschap Bentheim zijn onder meer het “drielandenpunt” bij Gp 99 en de Muntjesberg bij Gp 95 te zien. De laatste heuvel, die ook wel bekend stond als de Monnikenberg, staat op moderne kaarten vermeld als de Mönkesbelt. Hoewel de verhoging maar zo’n dertig meter hoog was, had men van hieraf en weids uitzicht over het kale veen- en heidegebied.
in Striepe vervoerd. De plechtige plaatsing van de palen liep wel vertraging op. Het maken van een afspraak bleek lastig te zijn. Telkens was één van beide partijen verhinderd. Pas op 19 mei 1778 kon men eindelijk overgaan tot het ‘stellen der grenspaelen’, waarin aan de ene kant Overijssel en aan de andere zijde ‘Bentheim’ was gebeiteld. Bij de twee extra stenen tussen de Strieperdijk en Balderhaar werden enkele maanden later in aanwezigheid van landmeter Schrader voor de zekerheid ook nog vier eikenhouten palen in de bodem gedreven, ‘alzoo de steenen wegens de moerigen grond aldaar verzinken konden’. Ter afronding van de langdurige procedure werden de gemaakte afspraken formeel vastgelegd. Dit proces ging eveneens met haken en ogen gepaard. Overijssel eiste onder meer dat het verdrag in het ‘nederduytsch’ oftewel in het Nederlands zou worden opgesteld, omdat de onderhandelingen ook in deze taal waren gevoerd. Nadat deze en andere hobbels waren genomen, werd het zogenoemde ‘vergelijkreces’ op 1 april en 3 september 1779 in respectievelijk Zwolle en Bentheim ondertekend.