38 minute read

Van Eufraat en Tigris naar Regge en Dinkel

Christenen uit het Oosten trokken naar Overijssel

Eind jaren zestig arriveerden in Twente de eerste christen-Turken. Zij waren onder andere door Stork geworven om hier te komen werken en hadden veelal de bedoeling om in Nederland geld te verdienen en dan terug te keren naar hun dorpen. Maar juist in die tijd begon de situatie van christenen in Turkije te verslechteren. Verhalen van land- en geloofsgenoten die al in het Westen woonden, maakten dat menigeen daar besloot ook de geboortegrond te verlaten en naar het Westen te trekken. De mannen van het eerste uur vormden zo het bruggenhoofd voor een grote groep vluchtelingen.

‘S uryoye’ is de meervoudsvorm van het Aramese woord ‘Suryoyo’, dat christen betekent. Het is ook de verzamelnaam voor christenen die hun wortels hebben in een groot gebied dat zich uitstrekt over ZuidoostTurkije, Noord-Irak, Syrië en Libanon: het land van Eufraat en Tigris, het ‘Tweestromenland’. Er zijn voor de leden van deze, ook wel als Syrisch-orthodox omschreven, gemeenschap verschillende benamingen in omloop. Men noemt zich Arameeër, Assyriër, Syriër, Syrisch-orthodox of Suryoyo, maar er lijkt geen paraplubegrip te bestaan, waar werkelijk iedereen van dit volk zich bij thuis voelt. Zelfs binnen gezinnen worden verschillende termen gehanteerd.

Kanteling in het bestaan

De Suryoye die in Overijssel wonen, hebben veelal hun wortels in Tur Abdin, een streek in ZuidoostTurkije. Een kleiner aantal komt uit Syrië en Irak. Het Tur Abdin uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw was een streek met veel kleine dorpjes en een enkele grotere stad. Een overzichtelijke wereld, waar landbouw en ambachten de belangrijkste bron van inkomsten vormden. De gezinnen waren groot, de huizen klein, er was veelal geen stromend water en geen elektriciteit. Het onderwijsaanbod was beperkt, velen waren dan ook analfabeet. Het speelgoed van de kinderen bestond uit takjes en steentjes en wat er verder maar voorhanden was. Er werd veel buiten geleefd en in de zomer werd op de daken geslapen. Veel gezinnen waren zelfvoorzienend; fruit, vlees en granen waren er in overvloed en ruilhandel was vanzelfsprekend. Een enkeling zocht emplooi in de buurlanden, zoals Syrië of Libanon, of in één van de grote Turkse steden en kwam dan met echt geld terug. Voor kleding en huisraad ging men naar de stad, net als voor de aangiftes van geboortes.

‘In ons dorp was iedereen analfabeet, inclusief de burgemeester. Eens per jaar ging hij naar Midyat en dan vertelde hij uit zijn hoofd wie er allemaal kinderen had gekregen. Die waren allemaal geboren op 1 januari… Vastleggen van dit soort dingen werd niet zo belangrijk gevonden. Er waren geen pensioenen en andere zaken waarvoor je leeftijd van belang zou kunnen zijn.’

De Suryoye die niet in Nederland zijn geboren, weten dan ook vaak niet hun juiste leeftijd. Velen van hen spreken met weemoed over de plek waar hun wortels liggen. Over het leven daar: een wereld van zon en eenvoud. Maar tegelijkertijd kunnen zij niet voorbijgaan aan de schaduwkant van die plek, de onderdrukking, die vaak de reden was voor vertrek naar Nederland en zorgde voor een kanteling in hun bestaan.

Uien bij het ontbijt

Een wereld van verschil was het, tussen Turkije en Nederland, tussen Tur Abdin en Twente. De huizen, de straten, de auto’s, f ietsen, de deurbel, de aan- en uitknop van het licht, de televisie, het eten, de winkels, het klimaat en ook nog eens een compleet andere taal. De mannen van de eerste lichting, die destijds als gastarbeider naar Nederland kwamen, moesten alles op eigen kracht uitzoeken. Dat gold ook voor de eerste vrouwen en kinderen die in het kader van gezinshereniging naar Nederland kwamen. Maar in Twente voelden de Suryoye zich veilig. In die beginperiode was het nog gemakkelijk om familie naar Nederland te laten komen. ‘Als je een eigen huis had, kon je vrij eenvoudig je familie hierheen halen’, aldus één van de geïnterviewden. Een visum was niet nodig. Vanaf 1975 gingen de Suryoye als vluchteling naar Nederland en zo kwam hier een ware stroom uit het Oosten op gang. De gastarbeiders die hier inmiddels gesetteld waren, hielpen hun volksgenoten door hun huizen open te stellen. Als de overlast te groot werd, regelde de betreffende gemeente meestal een huis voor één van de inwonende gezinnen en dat gaf weer wat lucht. Nederlandse gastgezinnen ontfermden zich over de nieuwkomers en maakten hen wegwijs in de Nederlandse samenleving. Vluchtelingenwerkers van het eerste uur waren onder

Gewargis Acis uit Rijssen, die aan de Radboud Universiteit in Nijmegen afstudeerde als theoloog. Hatun Eksen kwam in 1991 in Nederland. Zij studeerde politicologie in Amsterdam. Foto’s: links en rechts: David en Ayten Sener (Messo) uit Hengelo. Het eerste Aramese echtpaar getrouwd in Nederland op 29 maart 1973.

De wijding van aartsbisschop Y.Y. Ciçek in 1979. Uit een interview met een medewerkster van Vluchtelingenwerk; ‘Wat me is bijgebleven van die ontmoeting met Ciçek is, dat hij als eerste een doopvont zei nodig te hebben voor een echte kerk. Ik heb hem nog kinderen zien dopen in een plastic kinderbadje met water uit een melkfl es. Maar een echt doopvont was van levensbelang vond hij.’

anderen Dick Turk, Wijnie de Jongh en Fien Nederlof. Bekende namen voor de Suryoye-gemeenschap. De hulpverleners op hun beurt ervoeren het als verrijkend om in contact te komen met een andere wereld en een andere cultuur en om zich gezamenlijk met anderen in te zetten voor een bevolkingsgroep die hier zijn heil zocht. Over en weer ontstonden vriendschappen, soms voor het leven.

Veel van deze gastgezinnen werden geworven via de kerk. Het ging immers om mensen die vanwege hun geloof waren gevlucht. De betrokkenheid van de gastgezinnen werd door veel Suryoye erg gewaardeerd. Vooral de kinderen kregen via de gastgezinnen een inkijkje in het Nederlandse gezinsleven.

‘Mevrouw Schuurmans kwam spelletjes met ons doen en boekjes met ons lezen. Ze nam mij en mijn broers mee naar haar eigen huis en gaf ons daar les. Ze had zelf zes kinderen waar we mee speelden en soms bleven we logeren. Zo hebben we in een paar maanden tijd Nederlands geleerd. Alles was nieuw voor ons: de taal, fi etsen, vrije tijd, boodschappen doen in de winkel. In plaats van eten van het land te halen, haalden we het hier uit de schappen van de winkel…’

Cultuurkloof

Maar alle goedbedoelde hulp had soms ook schaduwzijden. Het gezamenlijke christelijk geloof bleek niet altijd voldoende om de cultuurkloof te overbruggen. Sommige vrijwilligers wilden de nieuwkomers wel eens te veel hun eigen normen en waarden opleggen. ‘Ze doen niet wat ik zeg’, riep een vrijwilliger dan uit. Of: ‘Ze eten rauwe uien bij het ontbijt; dat kan toch niet!’ Vanaf het einde van de jaren zeventig werd de opvang van de vluchtelingen steeds meer een zaak van de Nederlandse samenleving. Vluchtelingenwerk en overheidsinstanties namen de begeleiding en opvang op zich. Nieuwkomers hoefden niet langer bij familie of vrienden in te wonen, maar werden in een asielzoekerscentrum geplaatst of kregen een tijdelijke woning. In afwachting van een verblijfsvergunning vermaakten de kinderen zich wel met vriendjes en vriendinnetjes. Maar de ouders maakten zich zorgen over hoe het verder moest en vroegen zich af of ze wel mochten blijven en of hun vluchtverhaal werd geaccepteerd. Hoewel velen spreken over een gastvrij onthaal en de goede zorgen van gastgezinnen, kwam de verwachting om als christenen met open armen in Europa te worden ontvangen, niet altijd uit. De asielprocedure duurde soms erg lang en bracht onzekerheid, spanning en stress met zich mee. De bezetting van de Sint-Janskathedraal in Den Bosch, in 1979, om uitzetting van een groep Suryoye te voorkomen, vormde de climax van deze spanningen.

‘Tussen’ of ‘met’ twee culturen?

De Suryoye staan in Twente bekend als een ambitieuze gemeenschap. Ouders stimuleren hun kinderen om een zo hoog mogelijke opleiding te volgen. De sterke neiging van de beginperiode tot goed meedoen in Nederland, roept bij sommigen de vraag op waar dit proces stopt. Waar blijf je als volk als je niet meer zichtbaar bent? Vragen als ‘wie ben je en wat is essentieel aan jouw cultuur?’ dringen zich dan op. ‘Wat je ziet is dat veel immigranten, ook van onze gemeenschap, willen vasthouden aan hoe het vroeger in het land van herkomst was. Maar daar heeft de tijd ook niet stilgestaan en is het vaak veel moderner dan men hier denkt en leeft.’Jongere generaties ervaren de oude jas van het verleden soms ook als een korset; een knellend kledingstuk dat ook nog eens uit de mode is: wie wil er nou in de jas van z’n vader, moeder, opa of oma lopen?

‘Ik heb ook veel losgelaten van mijn cultuur: het schijnheilige, de hypocrisie. Dat de man de baas in huis is. Het altijd gehoorzamen aan een geestelijke, het kussen van de handen van een geestelijke, het vasten. Ik ga niet meer naar allerlei bijeenkomsten van de kerk, naar alle herdenkingen. En op bezoek gaan zonder afspraak doe ik ook niet meer. Andersom stel ik het ook op prijs als bezoek ons van tevoren belt om een afspraak te maken.’

Ook de sociale controle wordt door sommigen als benauwend ervaren.

‘Ik erger mij aan de onderlinge bemoeienis binnen onze gemeenschap. Dat vind ik echt verschrikkelijk.

Laat iedereen zich met zijn eigen leven bemoeien.

Die sociale controle maakt dat mensen dingen stiekem gaan doen. (...) Ik ben daarom ook niet erg betrokken op onze gemeenschap, maar wel op mijn familie.’ Het is het zoeken naar een nieuwe jas die past in de huidige tijd, maar die ook de warmte biedt van de eigen cultuur. Misschien is die behoefte er juist in een

Mor Ignatius III (1912-1980), de 121-ste Syrisch-orthodoxe patriarch, die in 1977 de St. Johannes de Apostelkerk in Hengelo inwijdde; de eerste Syrisch-orthodoxe kerk in Europa.

Onderzoek naar nieuwe Overijsselaars

Dit artikel is een voorpublicatie van het in december 2012 verschijnende boek Van Eufraat en Tigris naar Regge en Dinkel. Het is gemaakt in opdracht van de Provincie Overijssel en wordt uitgegeven door het Historisch Centrum Overijssel. Enerzijds heeft deze bundel met levensverhalen van Suryoye als doel ‘oude’ Overijsselaars kennis te laten maken met nieuwe Overijsselaars, anderzijds, aldus een ander uitgangspunt voor het onderzoek, is het voor nieuwe Overijsselaars van belang om de geschiedenis van hun migratie vast te leggen. Bijna alle afgenomen interviews worden bewaard in het Historisch Centrum Overijssel en zijn beschikbaar voor verder onderzoek.

Over de auteurs

Esther Boontje en Erna Oosterveen (www.boontjeoosterveen.nl) werken aan bewustwording en ontwikkeling van mens en organisatie. Zij doen onderzoek, schrijven boeken en artikelen en verzorgen trainingen en workshops.

De familie van Hanna Kulhan (Challma) uit Hengelo in 1969 in Midyat (Zuidoost-Turkije). Hanna kwam in 1965 naar Hengelo. De foto is genomen kort voor de gezinshereniging in Nederland.

koud land als Nederland wel, waar je je soms -hoe geïntegreerd ook- van tijd tot tijd een buitenstaander voelt. Velen noemen de familiebanden een belangrijk element om vast te houden. Tegelijkertijd is er de behoefte om ook de aantrekkelijke aspecten van de Nederlandse maatschappij over te nemen. Het moet dus een jas zijn die het goede van twee werelden in zich verenigt. ‘Nederland heeft betere structuren, is beter georganiseerd, heeft betere leiders. Daar kunnen wij van leren.’ Voor een volk zonder land kan juist de gezamenlijke geschiedenis als een ankerplaats fungeren. Als je weet hebt van je geschiedenis en een manier hebt gevonden om het waardevolle van de cultuur van je volk te combineren met het positieve van je nieuwe vaderland, dan kan je voluit zeggen: ‘Ik leef niet tussen twee culturen, maar met twee culturen.’

Oral history

Het interviewen van mensen over hun ervaringen van vroeger, over hun leven, over wat er toen gebeurde. begint ook in de Nederlandse geschiedschrijving een steeds belangrijkere plaats in te nemen. Selma Leydesdorff bekleedt sinds 2004 aan de Universiteit van Amsterdam de leerstoel Oral History. Zij belicht het schrijven van levensverhalen als bron van historische kennis vanuit wetenschappelijk perspectief, onder andere in haar boek De mensen en de woorden. Naast de wetenschappelijke invalshoek is er ook nog een andere invalshoek, die te maken heeft met zingeving. Werken met levensverhalen is momenteel met name in de zorg een hot item. De ervaring leert dat het helend kan zijn voor mensen om hun verhaal te doen en daarmee zicht te krijgen op hun leven en de rode draad daarin.

< Bahe Uncu kwam in 1965 samen met Hanna Kulhan naar

Nederland, waar hij ging werken als lasser.

Linksonder: Ninos Gouriye, Heracles.

Voetballers

In Nederland is een opvallend aantal Aramese profvoetballers actief of actief geweest. Volgens Johny Messo, die zich intensief bezighoudt met achtergronden van de Soryoye in Nederland, gaat het om:

1 Kennedy Bakırcıolu: geboren op 2 november 1980 in Södertälje (Zweden), waar hij weer woont en uitkomt voor Hammarby IF (1e divisie niveau). Hij heeft twee seizoenen (2005-2007) gevoetbald voor

FC Twente en drie voor Ajax (2007-2010). 2 Christiaan Cicek: geboren op 3 december 1988 in Hengelo. Voetbalde in 2010-2011 voor FC Lienden (topklasse), van 2011-heden bij PEC Zwolle . 3 Chris David: geboren op 6 maart 1993 geboren in de Bijlmer. Verhuisde in 1996 verhuisd naar

Enschede, waarna hij de jeugdopleiding bij FC Twente doorliep. Hij speelt er nog, maar gaat in de winterstop hoogstwaarschijnlijk naar Fulham in Engeland. In het seizoen 2009/2010 werd David verkozen tot Beste B-junior van de Eredivisie in Nederland. 4 Ninos Gouriye: geboren op 14 januari 1991 in Hengelo. Speelde één seizoen bij FC Twente (20112012), nu bij Heracles Almelo. Opzienbarend waren de drie doelpunten die hij op 28 oktober 2012 scoorde in de met 6-3 gewonnen thuiswedstrijd tegen Heerenveen. 5 Gaby Jallo: geboren op 1 januari 1989 in Kamishli, Syrie. Speelde drie seizoenen (2009-2012) bij

Heracles Almelo, momenteel bij Willem II. 6 Johan Kulhan: geboren op 7 januari 1992 in Amsterdam. Heeft de jeugdopleiding doorlopen bij AZ, heeft vorig seizoen bij Syrianska FC in Zweden gespeeld, maar komt dit seizoen uit voor Telstar uit

Velsen-IJmuiden. 7 Sanharib Malki: geboren op 1 maart 1984 in Kamishli, Syrië. Hij verhuisde later met de familie naar

België en heeft naast de Syrische ook de Belgische nationaliteit. Vanaf 20007 speelde hij op het hoogste niveau in België (2007-2009 bij Germinal Beerschot, 2009-2010 bij Sporting Lokeren; in 2010-2011 bij het Griekse Panthrakikos). Vanaf 2011 tot heden speelt hij bij Roda JC. Malki maakte deel uit van de Syrische nationale selectie voor de Asian Cup 2011. 8 Jasar Takak: geboren op 4 maart 1982 in ‘s-Hertogenbosch. Heeft bij diverse clubs gevoetbald, vanaf 2002-2003 bij PSV, vervolgens bij FC Zwolle, RKC, NEC, Vitesse, VVV en nu bij SC Cambuur. 9 Sharbel Touma: geboren op 25 maart 1979 in Beiroet (Libanon) maar later geëmigreerd naar

Zweden, waar hij nu uitkomt voor de Aramese voetbalclub Syrianska FC in Södertälje (Zweden; eredivisie niveau). Hij heeft drie seizoenen (2004-2007) gevoetbald voor FC Twente.

Eeuwig zonde

Een stuk of vijftien columns heb ik de afgelopen jaren geschreven voor MijnStadMijnDorp, het prachtige historische blad van Overijssel. Met veel plezier, en vandaar dat ik licht chagrijnig aan de laatste begin - waarom moet ook dit mooie, leerzame blad verdwijnen? Ik word niet gehinderd door al teveel kennis van de achtergronden (het heeft nu eenmaal altijd met geld te maken), maar ik stel vast dat er een soort gelatenheid in ons land bestaat, waardoor we het verlies van allerlei moois zonder veel gemor accepteren.

Toneelgezelschappen, symfonie-orkesten, bibliotheken, culturele centra - voor van alles wat ons leven in de laatste decennia kleur en extra inhoud gaf, is opeens geen geld meer in dit land dat altijd tot de rijkste van de wereld wordt gerekend. We begeven ons welgemoed naar de publieke armoede, die we accepteren omdat onze particuliere welstand nagenoeg op peil blijft. Wat sneu toch allemaal. Ik geloof eerlijk gezegd helemaal niet dat we dit echt willen. Ik merk alleen maar dat er, om maar eens een sector te noemen, veel meer mensen dan vroeger in geschiedenis geïnteresseerd zijn. De zalen zitten vol bij lezingen; er kijkt elke week een half miljoen mensen naar Andere Tijden; de tv-serie De Oorlog had zelfs bijna een miljoen kijkers per afl evering, de serie De Slavernij ruim 700.000; allerlei historische boeken zijn bestsellers; het Historisch Nieuwsblad is in twaalf jaar gegroeid van een schamele 3.000 abonnees naar tegen de 25.000; de universiteiten kunnen de groei van het aantal geschiedenisstudenten nauwelijks aan. Maar, blijft dat zo? Ik vrees dat de neergang is ingezet. We zagen met overgave aan de tak waarop we zelf zitten. Het Nationaal Historisch Museum werd als eerste weggesneden, nog voor het goed en wel op papier stond. Veel musea, ook die over de Tweede Wereldoorlog, staan op omvallen. Het Historisch Nieuwsblad (waarnaar ik de ontredderde lezers van MijnStadMijnDorp graag wil verwijzen) heeft zijn katern ‘geschiedenis in de media’ al geschrapt. En de omroep krijgt er nog eens honderd miljoen bezuinigingen bovenop; dat zou zomaar ten koste van, onder andere, geschiedenisprogramma’s kunnen gaan. En de geschiedenisstudenten? Te vrezen valt dat velen van hen worden opgeleid voor de werkloosheid, zoals in het verleden ook wel gebeurde.

Zullen we dan nu allemaal maar naar boven gaan en van het dak springen? Nou nee, dat zou ik u met klem willen ontraden. Want er blijft gelukkig veel moois om van te genieten. Ik ontmoet zoveel mensen die verslingerd zijn geraakt aan geschiedenis, vaak aan die van hun eigen familie. Die dagenlang in archieven doorbrengen, op zoek naar een snippertje nieuws over de fabriek van hun overgrootvader of het doopbewijs van een familielid van een paar eeuwen terug. Er komt een schitterende dertiendelige serie aan op zondagavond (Nederland 2) over de Gouden Eeuw, van Hans Goedkoop. En er komen ook weer zulke prachtige boeken uit. Let bijvoorbeeld op Het Nieuwe Land van Eva Vriend, dat binnenkort verschijnt bij Balans. Het gaat over de manier waarop de inwoners van de Noordoostpolder destijds zijn geselecteerd. Daar heeft MijnStadMijnDorp ook al eens over geschreven. Eva Vriend heeft de boeren opgezocht die destijds in de prijzen vielen, maar ook degenen die niet door de selectie heenkwamen. Het is een bizar verhaal over de maakbaarheidsidealen die Nederland in hun greep hielden. Prachtig: de schrijfster sprak met de zoon van de heer A.W. Lindenbergh, die destijds de selectie van inwoners deed. De zoon houdt zich tegenwoordig, bij een grote bank, bezig met… kredietbeoordeling. En dan komt er in het voorjaar, in de Boekenweek, ook nog een boek uit over hoe in de oorlog de Duitse Sicherheitsdienst en de Nederlandse politie hun best deden om dat verdomde verzet eronder te krijgen. De jacht op het verzet, gebaseerd op onderzoek in een paar honderd strafdossiers – je weet niet wat je leest over ongekende gruwelijkheden, begaan door agenten en landwachters, ook uit de Overijsselse contreien.

Er is, kortom, nog genoeg om ons aan te laven, om kennis op te doen, om daarmee te proberen dichter bij het wezen van de mens, en zijn streven, te komen. Alleen, we zullen het veel meer zelf moeten doen, en zelf moeten betalen.

Want we zitten nu eenmaal in een periode dat mensen die denken dat de overheid kleiner moet worden, daarmee blijken te bedoelen dat er van alles moet verdwijnen dat, zoals gezegd, ons leven in de laatste decennia kleur en extra inhoud gaf. Zoals MijnStadMijnDorp. Eeuwig zonde.

Unico Wilhelm van Wassenaer Obdam (1692-1766): de ontmaskerde meester

In 1740 verscheen in Den Haag onder de titel VI. Concerti Armonici een bundel met zes werken voor strijkinstrumenten en de begeleidende, ondersteunende partij in barokcomposities, de ‘basso continuo’. Deze uitgave was opgedragen aan een graaf Bentinck en uitgegeven door C. Ricciotti. De naam van de componist ontbrak. De muzikale meester wenste anoniem te blijven. De uitgever vermeldde dat de ‘concerti’ afkomstig waren van een ‘Illustre mano’, een ‘vermaarde hand’. Meer gaf hij niet prijs. De componist, zoveel was wel duidelijk, was van hoge afkomst.

Na een periode waarin de succesvolle compositie werd toegeschreven aan de uitgever Carlo Ricciotti (1675/1681-1756) raakten de concerti in de vergetelheid. Toen rond 1830 de belangstelling voor barokmuziek weer opleefde, werden de heruitgaven van de partituren van de Concerti Armonici te boek gesteld op naam van bekende componisten als Händel en Pergolesi. Aan de laatste, de Napolitaanse componist Giovanni Battista Pergolesi (1710-1736), waren, ondanks zijn korte leven, zó veel werken van een verschillend karakter toegeschreven, dat rond hem een veelzijdigheidsmythe kon ontstaan. Gaandeweg werd hij bestempeld als dé componist van de Concerti Armonici. Maar er klopte iets niet, want de schoenmakerszoon Pergolesi kwam uit zeer eenvoudige kringen.

De bibliotheek van Twickel

De sleutel die zou leiden tot de ontmaskering van de ware meester bleef 240 jaar verscholen in de bibliotheek van de graven Van Wassenaer Obdam. Na de verkoop in 1816 van hun huis aan de Kneuterdijk in Den Haag verhuisde het deel dat er van hun boeken resteerde naar Delden, waar de familie kasteel Twickel bezat. Hier trof de musicoloog Albert Dunning in 1980 een manuscript aan met een voorwoord in het handschrift van de eigenaar van Twickel, Unico Wilhelm graaf van Wassenaer Obdam (1692 – 1766). Hoe was de in 2005 overleden muziekwetenschapper op de gedachte gekomen om op zoek te gaan in de bibliotheek van Twickel? Voor deze onderzoeker, die volgens zijn eigen woorden was toegerust met een grote ‘Kombinationsgabe’, was het ook een kwestie van een beetje geluk. Uit de opdracht van de eerste uitgave in 1740 had hij afgeleid dat de componist een adellijke vriend was van graaf Willem Bentinck (17041774). Het kwartje viel, toen Dunning op vakantie in Frankrijk iemand ontmoette, die hem vertelde dat hij tijdens een beschrijving van de bibliotheek van Twickel een muziekmanuscript uit de achttiende eeuw had aangetroffen. Dunning wist al dat Bentinck in de wintermaanden een huis bewoonde aan het Haagse Voorhout en dat hij daar een vriendenkring ontving waarin ook Unico Wilhelm van Wassenaer verkeerde. Hij trok dus naar Twente. Het manuscript dat hij daar aantrof, leverde het bewijs. In het eigenhandige, in het Frans gestelde voorwoord van Van Wassenaer stonden de woorden die het mysterie ontsluierden. ‘Partituur van mijn concerten, gedrukt door de heer Ricciotti, bijgenaamd Bachiche. Deze concerten zijn op verschillende tijdstippen gecomponeerd in de jaren 1725 en 1740. Al naar gelang zij klaar waren, bracht ik ze naar het Concertgezelschap in Den Haag, dat door de heren Bentinck, mij en enige buitenlandse heren was opgericht. Genoemde Bachiche speelde er de eerste viool. Ik stond hem toe successievelijk kopieën te maken. Toen het halve dozijn vol was, vroeg hij mij toestemming deze te drukken. Op mijn herhaalde weigering riep hij de hulp in van de heer Bentinck van Rhoon, aan wiens sterke aandringen ik ten slotte heb toegegeven, op voorwaarde echter dat mijn naam er beslist niet op zou voorkomen.’ Bentinck, zo gaat het voorwoord verder, stelde voor de werken aan hem op te dragen. Zo werden de concerten tegen de aanvankelijke bedoeling van de componist in toch gepubliceerd. Andere aanwijzingen ondersteunden het bewijs, dat het stuk moest worden toegeschreven aan graaf Unico Wilhelm.

Veel muziek, veel thee en koffi e

Verwijzingen naar ‘het Concertgezelschap in Den Haag’ komen ook voor in het archief van de hertogin van Portland. Zij was de moeder van de beide ‘Heren Bentinck’. Na het overlijden van haar echtgenoot

Uitvoering in de tuinen van Twickel door het straatsymfonieorkest, Het Ricciotti Ensemble, op 23 juli 2003. De componist vond het vijfde deel het meest geslaagd.

Hans Willem Bentick had zij aan graaf Johan Hendrik van Wassenaer gevraagd om de voogdij op zich te nemen over haar beide zoons. Van hen zou Willem de Hollandse goederen van zijn vader erven en zou Charles opvolgen in Overijssel. De beide broers gingen in Leiden studeren, waar zij omgingen met Johan Hendrik’s jongere broer, Unico Willem van Wassenaer. Na de studiejaren werd de vriendschap voortgezet in Den Haag. Brieven aan de hertogin van Portland maken melding van wekelijkse muziekavonden van de broers Bentinck met Unico Wilhelm van Wassenaer, zijn vrouw, zijn zusjes en enkele buitenlandse heren, waaronder een prins uit Moskou, de Franse ambassadeur en de prins van Nassau-Siegen. Het gezelschap vermaakte zich uitstekend: On eut beaucoup de musique, beaucoup de Thé et de Caffé. Willem Bentinck en zijn vriend Unico kregen beiden les van Carlo Ricciotti, die tijdens de uitvoeringen de eerste viool speelde. De organist Quirinus van Blankenburg gaf de beide vrienden les op het klavecimbel. Hun spel was ongetwijfeld van hoog niveau. Het voorwoord van de Partituren had in feite al bewezen dat Van Wassenaer de componist was. Degenen die daaraan nog twijfelden, omdat de maker van het meesterwerk uit het niets was verrezen, moesten hun ongelijk accepteren, toen Dunning in 1992 in een bibliotheek in Rostock drie sonates voor blokfl uit en basso continuo van diens hand ontdekte. Daarmee was de meester defi nitief ontmaskerd. Aafke Brunt is archivaris van het huisarchief Twickel. www.twickel.nl

Louis Armstrong in Enschede

Hij was de ambassadeur van de jazz in de jaren vijftig van de twintigste eeuw. De man met drie onafscheidelijke attributen: zijn brede lach, zijn witte zakdoek en zijn trompet. Hij veroverde er de wereld mee; hij kwam, speelde, overwon. Overal en altijd. Tijdens een concert in Italië werd zijn triomfantelijke intocht treffend aangekondigd met: ‘Hannibal crossed the Alps in 218 bC with thirty seven elephants and twelve thousand horses. Louis Armstong crossed the Alps in the mid twentieth century with one trumpet and fi ve musicians.’ Waarna het concert, als overal elders, losbarstte met de standaard openingstune When it’s sleepy time down South.

Enschede vormde daarop op die gedenkwaardige zaterdagavond 9 mei 1959 in het Stadion Diekman geen uitzondering. Daar was veel aan voorafgegaan. De studentenvereniging van de plaatselijke Hogere Textielschool had bij de voorbereiding van zijn lustrum het oog laten vallen op de band van Armstrong, van wie bekend was dat die rond de tijd van de lustrumviering een tournee door Europa zou maken. Voor de fi nanciële ondersteuning zorgde een aantal winkeliers uit de Haverstraat. In de laatste week verschenen dagelijks advertenties in de lokale pers, waarin werd afgeteld naar de grote datum. Ingeschat was dat geen enkele zaal in Enschede de verwachte massale toestroom van jazzliefhebbers zou kunnen bergen. Alleen het Stadion Diekman zou voldoende capaciteit bezitten om het hoogtepunt van het lustrum ten uitvoer te brengen.

Draaiend podium

Een van de problemen daarbij was: waar moeten we de band neerzetten zodat alle bezoekers van de zit- en staanplaatsen op de tribunes rondom het veld de musici goed kunnen zien? De keuze viel op het construeren van een draaiend podium bij de middenstip, dat voorzien van acht gummiwielen en een elektromotor elke twee minuten en vijftien seconden precies één keer zou ronddraaien, zodat alle toeschouwers even vaak een blik konden werpen op Satchmo Louis Armstrong en zijn All Stars. Niet te snel; de bandleden mochten eens draaierig worden… Straalelementen moesten de bandleden beschermen tegen het wisselvallige Nederlandse weer. De geluidsinstallatie op de tribunes werd aangesloten op zes podiummicrofoons. Om het geluid te testen werd trompettist Willy Bovenius ingehuurd: staande op de plek waar de maestro zou komen, blies hij zich de longen uit het lijf. Alles leek te kloppen.

Advertentie uit Tubantia van 5 mei 1959

Optocht

Op de bewuste dag stond om zes uur ’s avonds de Enschedese Burgerharmonie klaar bij de Ambachtsschool aan de Boddenkampsingel, om samen met drumband De Bonte Boertjes de All Stars vooraf te gaan tijdens een rondrit door de stad. Na anderhalf uur wachten – de band had oponthoud gehad in Amsterdam – vertrok de stoet met Armstrong c.s. in een oude paardentram. Voorop reed een platte wagen met daarop een levensgrote stoffen olifant, omhangen met allerlei soorten textiel. Langs de route Deurningerstraat, Stationsplein, Ripperdastraat, Boulevard 1945, Kuipersdijk, Varviksingel en Hendrik Smeltweg zagen velen de koning der jazz aan zich voorbijtrekken. Om half tien kwam de stoet in het stadion aan, waar een erehaag van Sportclub-junioren stond opgesteld. Na een ererondje met de textielolifant kon het concert beginnen. Omdat het aantal bezoekers sterk was achtergebleven bij de voorspellingen, was slechts een beperkt aantal tribunevakken voor het publiek opengesteld. Later in de krant genoemde aantallen bezoekers van vijfduizend waren behoorlijk naar boven afgerond. Het ingenieus geconstrueerde draaipodium hoefde dan ook geen dienst te doen; podium én band stonden stil.

Het concert

Het werd een onvergetelijke avond en iedereen realiseerde zich dat het optreden van zo’n uniek gezelschap wel eens eenmalig zou kunnen zijn: Louis Armstrong (trompet en zang), Trummy Young (trombone), Peanuts Hucko (klarinet), Billy Kyle (piano), Mort Herbert (bas), Danny Barcelona (drums) en Velma Middleton (zang). Een scattende Satchmo in Lazy River, een snelle Tiger Rag, een prachtig uitgevoerde Twelfth Street Rag, een melancholieke versie van La Vie en Rose en uiteraard Mack the Knife brachten het publiek in vervoering. Velma Middleton blonk uit in de St. Louis Blues. Hoewel de wind debet was aan het ‘wegwaaien’ van sommige klanken, bleef iedereen geboeid kijken en luisteren naar de legende die Armstrong ook toen al was.

Het einde der tijden

Biologieleraar dr. W. Beekman van het Enschedese Gemeentelijk Lyceum koppelde in de week na het concert een slecht gemaakt proefwerk van klas 4 van de HBS-B aan een onvoldoende voorbereiding van zijn pupillen en vroeg ‘wie er naar die jazzgek waren geweest’. Toen ongeveer de helft van de leerlingen de hand opstak verviel hij achter zijn dikke zwarte wenkbrauwen in een somber gepeins. Uit zijn onverstaanbaar gemompel maakten de aanwezigen op dat het einde der tijden nabij was …

Het centrum van de wereld

Voor de toen vijftienjarige Ab Gellekink, en ongetwijfeld voor menigeen met hem, leek het Diekman Stadion in Enschede in de zomer van 1959 het centrum van de wereld. Eerst verscheen daar begin mei de koning, om niet te zeggen de keizer, van de jazz, Louis Armstrong. Een goede maand later maakte een ander wereldster zijn opwachting: de voetballer Pelé, die het jaar tevoren met het Braziliaanse elftal in Zweden wereldkampioen was geworden. Beiden verkeerden ze in uitmuntend muzikaal, respectievelijk, sportief gezelschap.

You’ll never walk alone

Tot de instrumentale nummers die de band ten gehore bracht, hoorde ook een melodie die enkele jaren later - in 1963 - pas echt bekend werd door de hituitvoering van de Liverpoolse band Gerry & The Pacemakers: You’ll never walk alone. Het werd al in 1945 gecomponeerd door Richard Rodgers en Oscar Hammerstein II voor de musical Carousel. De fans van Liverpool FC omarmden het lied in 1963; het wordt nog steeds bij elke thuiswedstrijd massaal gezongen. In Nederland hoort het ook tot het repertoire van de fans van onder meer Feijenoord, FC Utrecht en FC Twente. Jarenlang heeft men zich in Enschede afgevraagd wanneer het lied voor de eerste keer in het Stadion Diekman heeft geklonken. Totdat op YouTube een stukje fi lm opdook van het concert van Armstrong in 1959 in Enschede, waarop na de topper High Society de laatste regels van het lied klinken. Wie de woorden ‘YouTube Armstrong Enschede’ googelt kan zichzelf overtuigen. Rond half twaalf verlieten de fans, onder wie burgemeester Wim Thomassen, voldaan de tribunes. Vijf weken later zou de volgende wereldster zich in het Stadion Diekman melden: Pelé met FC Santos. Voor volle tribunes en zonder draaiend podium.

Pelé in

Godenzonen waren het, spelers van een andere planeet. Brazilië was in 1958 wereldkampioen voetbal geworden door in Zweden in de fi nale het gastland met 5-2 te verslaan. Heel Europa kwam superlatieven tekort bij het beschrijven van het spel van de Brazilianen. De namen van Pelé, Pepé, Zito, Garrincha en anderen werden met het diepste respect uitgesproken. Die verering ontging ook de Braziliaanse clubs niet. FC Santos en Botafogo, leveranciers van diverse internationals, maakten zich op om de belangstelling voor het ZuidAmerikaanse voetbal in klinkende munt om te zetten.

De Braziliaanse regering stelde een speciaal vliegtuig beschikbaar, waarmee FC Santos na afl oop van het seizoen 1958/1959 naar Europa vloog voor een reeks van maar liefst 22 wedstrijden in 45 dagen. Negen landen werden aangedaan in een moordend tempo van gemiddeld één wedstrijd per twee dagen, met een selectie die uit slechts zeventien spelers bestond. Daaronder zelfs twee jonkies van zestien jaar, onder wie Coutinho, die na Pelé zou uitgroeien tot de beste speler van Santos.

Naar Nederland

Het bestuur van Sportclub Enschede kreeg al enkele maanden tevoren lucht van de geplande komst naar Europa. De Enschedese vereniging behoorde in die tijd tot de topclubs van Nederland en was in het vorige seizoen 1957/1958 het landskampioenschap in de Eredivisie op een haar na misgelopen door in een noodzakelijk geworden beslissingswedstrijd met 0-1 te verliezen van DOS Utrecht. Penningmeester Henny Walhof informeerde op 21 januari 1959 per brief aan Santos naar de mogelijkheden en de condities om tijdens de Europese tournee ook Enschede in het speelschema op te nemen. Na enig geharrewar bleek dat alle contacten dienden te verlopen via de offi ciële vertegenwoordiger van Santos in Europa, Roberto I. Fauszlegier, die in Hamburg woonde en ook domicilie hield in Rio de Janeiro. Op 5 april kwam van hem het verlossende woord: Santos bevestigde dat het op zondag 14 juni 1959 in Enschede zou uitkomen

Enschede

tegen Sportclub Enschede tegen een vergoeding van zesduizend dollar, in die tijd ruim 22.000 gulden. Daarnaast werden voor de spelers en begeleiders 84 overnachtingen geclaimd met bijbehorend volpension.

‘Geen Pelé, geen geld!’

Sportclub Enschede ging akkoord met deze voorwaarden, maar was wel zo slim om zelf ook eisen te stellen. Zo werd bedongen dat Santos niet in de nabijheid van Enschede een tweede wedstrijd zou spelen, uitgezonderd in plaatsen als Dortmund, Düsseldorf, Essen en Amsterdam. Van meer belang was de eis dat Santos met zijn sterkste elftal zou aantreden. Naast het meespelen van Pelé werd overeengekomen dat ook onder meer Zito, Pepé en Dorval in het veld zouden komen. Naar later zou blijken geen overbodige voorwaarde, want diverse spelers van Santos zaten er bij aankomst in Enschede helemaal door. Dat was niet verwonderlijk, want het elftal had er op dat moment al twaalf duels opzitten en arriveerde vermoeid uit Hannover, waar het daags tevoren met 7-1 had gewonnen van een selectieteam uit Niedersachsen. Het meespelen van Pelé was onzeker. Henny Walhof was echter onverbiddelijk door met het contract te zwaaien: ‘Geen Pelé, geen geld!’ En dat gaf de doorslag, want uiteindelijk was het de Brazilianen alleen maar te doen om geld.

Expositie 1-1, 11 idolen en Jan Mulder

TwentseWelle, Enschede, 24 november 2012 – 19 mei 2013 In deze expositie staat niet de bal centraal, maar gaat het om de speler, de supporter en de wereld om hen heen. Wat is de maatschappelijke betekenis van het immens populaire voetbal? Welke rol spelen clubs en voetballers in onze veranderende samenleving? Ex-profvoetballer en auteur Jan Mulder interviewde elf bekende Nederlanders over hun voetbalidool. Zangeres Karin Bloemen koos Frank Rijkaard, presentator Matthijs van Nieuwkerk David Beckham en acteur Kasper van Kooten ziet in Youri Mulder zijn jeugdheld. Ook Pelé behoort tot de gekozen idolen.

Mythevorming

Het nieuws van de komst van Pelé en de zijnen sloeg in Enschede en omgeving in als een bom. Voetballiefhebbers waren in die jaren nog niet vertrouwd met beelden van de grootheden der aarde. Hoewel het WK van 1958 het eerste grote voetbaltoernooi was dat rechtstreeks op TV werd uitgezonden, had nog lang niet iedereen thuis een TV-toestel staan en velen kenden de Brazilianen alleen maar van nieuwsfl itsen en bioscoopjournaals. Over de kwaliteit van de wereldkampioenen werd uitsluitend gesproken in superlatieven die doorgaans slechts gebaseerd waren op de eigen fantasie. Pelé was in korte tijd uitgegroeid tot een jonge god aan wie naast zijn balvirtuositeit ook andere atletische vermogens werden toegedicht. Zo werd verkondigd dat hij de honderd meter binnen elf seconden kon lopen en tegen de twee meter hoog sprong. Het kon niet anders of het Diekman-stadion zou uit zijn voegen barsten om plaats te bieden aan alle afi cionados, een begrip dat toentertijd overigens nog niet in zwang was. Het bestuur van Sportclub Enschede begon daarom al in een zeer vroeg stadium met de voorbereidingen. Vanwege de aan de wedstrijd verbonden hoge kosten golden verhoogde entreeprijzen. Op 27 april werden de Sportclub-leden in de gelegenheid gesteld kaarten in de voorverkoop te verkrijgen. De overdekte tribuneplaatsen, waarvoor maar liefst zes gulden werd gevraagd, waren al meteen die dag uitverkocht. De overige zitplaatsen kostten vier tot vijf gulden, staanplaatsen twee gulden vijftig en jongenskaartjes vijftig cent. In de vrije verkoop waren medio mei alleen al in het district Nordhorn 1.700 kaarten aan de man gebracht. Uiteindelijk zouden volgens Tubantia 21.000 en volgens de Twentsche Courant ruim 24.000

De spelers van Santos betreden het Stadion Diekman, door een erehaag van Sportclub-junioren. (Foto Henk Brusse)

toeschouwers de wedstrijd aanschouwen, waarmee het Diekman-stadion vrijwel uitverkocht was.

De inwendige mens

Rond één uur ’s middags op de dag van de wedstrijd arriveerden de Brazilianen per trein in Enschede. Bij het Parkhotel aan de Hengelosestraat, waar het gezelschap zou verblijven, stonden honderden nieuwsgierigen te wachten om een glimp van Ook de Enschedeërs wilden zoveel mogelijk tegenstand van formaat bieden. Desgevraagd had de KNVB toestemming gegeven om maximaal twee gastspelers op te stellen. Dat werden midvoor Dick Tol van Volendam en linksbinnen Tonny van der Linden van DOS Utrecht. Vooral het meespelen van Van der Linden werd als pikant beschouwd, want uitgerekend hij had Sportclub Enschede de das omgedaan door in de beslissingswedstrijd om het landskampioenschap van Nederland in 1958 het winnende doelpunt voor DOS te maken. Er gingen zelfs geruchten dat beide gastspelers naar Sportclub Enschede zouden worden getransfereerd voor het volgende seizoen. Maar dat verhaal bleek later niet te kloppen.

Wedstrijden Europese tournee FC Santos 1959

Pelé en de zijnen op te vangen. Exploitant Sjoerd Mandemaker, gewend om buitenlandse tegenstanders van Sportclub Enschede te ontvangen, had moeite om aan de eisen van zijn gasten te voldoen. Tubantia berichtte de dag daarna: ‘Men kon de Zuid-Amerikanen niet een goede Nederlandse burgerpot voorzetten, want zij zijn het in hun warme vaderland anders gewend. Vandaar dat het etentje, dat aan de siësta van de spelers voorafging, bestond uit een soort rumpsteak (vooral geen rood vlees), een tomatensoep met allerlei ongewone dingen erin, salade, aangemaakt Datum Duel Uitslag Goals Pelé met veel olie, rijst en fruit, in ongeloofl ijke 23 mei Bulgarije B – Santos 3-3 2 hoeveelheden. Na het middagslaapje 24 mei Bulgarije A – Santos 0-2 1 volgde weer een licht etentje, met veel 26 mei Standaard Luik – Santos 0-1 0 melk. “Ik heb 50 liter ingeslagen”, vertelde 27 mei Anderlecht – Santos 2-4 2 de heer Mandemaker. “Ze zullen mij 30 mei Gent – Santos 2-1 0 niet leegdrinken.” Na de wedstrijd aten 3 juni Feijenoord – Santos 0-3 1 de spelers kip met patates frites en fruit, 5 juni Internazionale – Santos 3-2 2 opnieuw in porties, welke wij nauwelijks 6 juni Fortuna Düsseldorf – Santos 4-6 1 gewend zijn.’ 7 juni Nürnberg – Santos 3-3 0 9 juni Servette – Santos 1-4 1 Gastspelers 11 juni Hamburg – Santos 0-6 1 Het was overigens niet de eerste wedstrijd 13 juni Hannover – Santos 1-7 3 van Santos op Nederlandse bodem. Elf 14 juni Sportclub Enschede – Santos 0-5 3 dagen eerder, op 3 juni, speelden de 17 juni Real Madrid – Santos 5-3 1 Brazilianen in het Oosterpark in Groningen 19 juni Sporting Lissabon – Santos 2-2 1 tegen Feijenoord. In Groningen wilde 21 juni Botafogo – Santos 1-4 1 men de afgezwaaide topscheidsrechter 24 juni Valencia – Santos 4-4 1 Klaas Schipper een passend afscheid 26 juni Internazionale – Santos 1-7 4 aanbieden. Omdat het eigen GVAV - in 28 juni Barcelona – Santos 1-5 2 1956 naar de Eredivisie gepromoveerd - als 30 juni Genoa – Santos 2-4 0 tegenstander veel te zwak werd geacht, 2 juli Wenen – Santos 3-0 hadden de organisatoren Feijenoord 5 juli Betis Sevilla – Santos 2-2 bereid gevonden als tegenstander te [Bron: Voetbal International, 5 augustus 2009] fungeren. De Rotterdammers verloren met 3-0, waarbij Pelé één keer scoorde.

Affi che van de wedstrijd. Ook opgenomen in Enschede zoals het was, deel 15, over de sport.

De wedstrijd

Ook met de beide versterkingen kon Sportclub Enschede geen potten breken tegen het superieure Santos. Tot aan de rust zagen de Enschedeërs kans de nul te houden, maar daarna was er geen houden meer aan. Pelé zorgde hoogstpersoonlijk voor de eerste drie doelpunten, het eerste met het hoofd, het tweede via het lichaam van stopperspil Joke Weustink en het derde na een snelle combinatie van het binnentrio. Twaalf minuten voor het einde van de wedstrijd werd Pelé onder applaus gewisseld, waarna Coutinho met een kopbal en Dorval in de slotseconden de eindstand op 0-5 brachten. De dag daarop vertrokken de Brazilianen naar Schiphol voor hun volgende ontmoeting. Die tegenstander was Real Madrid, dat met 5-3 zou winnen. Pelé zou in de 22 ontmoetingen in totaal 28 keer het net weten te vinden.

De ‘krengfabriek’ in Nijverdal

Bijna 85 jaar af- en aanvoer van dierlijk afval

Afvalverwerking is tegenwoordig een zaak van gespecialiseerde bedrijven, die gericht zijn op hergebruik van materialen. Daarbij is het belangrijk dat zij voldoende volume hebben, want de noodzakelijke installaties zijn peperduur. Ook de zuivering van rioolwater wordt gecentraliseerd. Dierlijk afval moet eveneens worden verwerkt. In deze laatste sector vonden belangrijke ontwikkelingen plaats dankzij bepalingen in de Vleeskeuringswet en de Veewet van 1923. Ze leidden in 1928 tot de stichting van een destructiebedrijf (de NTF) in Nijverdal.

De NTF in 1985, toen er in Nijverdal 49 personeelsleden waren.

De bepalingen in de Vleeskeuringswet en de Veewet zeiden dat vlees dat na keuring ongeschikt was als menselijk voedsel, moest worden vernietigd. Hetzelfde gold voor de kadavers van dieren die een natuurlijke dood waren gestorven. Ze zouden namelijk een gevaar met zich mee kunnen brengen voor de volksgezondheid en, in geval van besmettelijke ziekten als miltvuur of kwade droes, ook voor de veestapel. De ‘destructie’ bleek vaak moeilijk. Begraven bijvoorbeeld, kon leiden tot verontreiniging van het grondwater. Ook verbranden, stomen of koken behoorden tot de mogelijkheden, maar die oplossingen waren niet goedkoop. In Friesland sloten alle gemeenten zich daarom aan bij de ‘destructor’ van de N.V. Thermo-Chemische Fabrieken in Bergum, waardoor de vernietiging kon worden gecentraliseerd. Niet minder belangrijk was, dat kadavers en slachtafval werden verwerkt tot waardevolle en gezonde producten. Zo werd er vet geproduceerd voor de chemische industrie en konden het vet, maar ook het vlees, het bloed, de beenderen en de veren, weer worden gebruikt in de veevoederindustrie. Friesland liep hiermee landelijk voorop. Gemeenten in het westen van Groningen en Drenthe sloten zich aan, waarna ook Overijssel mee ging doen, hoewel er in deze provincie eerst plannen waren om een nieuwe destructor te bouwen. Vanwege de hoge kosten werd er uiteindelijk voor gekozen in Nijverdal een verzamelplaats in te richten.

‘Krengfabriek’

In de volksmond werd het gebouw van de Nederlandsche Thermo-Chemische Fabrieken (NTF) de ‘krengfabriek’ genoemd. Het gebouw, neergezet door de fi rma Bouwhuis en Schothans uit Nijverdal, stond aan de Almeloseweg 2 in Haarle. De naam suggereerde dat het, volgens het woordenboek, een fabriek zou zijn van dode dieren die reeds min of meer tot bederf waren overgegaan. Geproduceerd werden dergelijke dieren er uiteraard niet, verzameld wel. Op 2 juli 1928 werd het bedrijf offi cieel in gebruik gesteld. Per 1 januari 1929 werd G.W. Stroink uit Enschede aangesteld als chef. Binnen zijn werkgebied was de NTF verplicht om alle aangemelde kadavers snel op te halen. Bij het ‘overlaadstation’ reden de ophaalwagens dus af en aan, waarna grote vrachtwagens de resten naar het 130 kilometer verder gelegen productiebedrijf in Bergum vervoerden. De NTF groeide gestaag en de vrachtwagens groeiden mee, ook in technische zin. Ze werden voorzien van een takelinstallatie en een afstandsbediening teneinde het contact tussen de chauffeur en het kadaver tot een minimum te beperken. Op 31 december 1985 telde de NTF in totaal 225 personeelsleden, waarvan er toen 49 werkzaam waren in Nijverdal.

Krengen in de kringloop

De wetgeving rond het dierlijk afval werd in de loop der tijd aangepast. Ook gingen hiervoor Europese richtlijnen gelden. De uitbraak van verschillende dierziekten rond de eeuwwisseling leidde tot vergaande verscherping van de regels. Met name door de uitbraak van ‘gekke-koeien-ziekte’ of BSE werd het gebruik van producten uit kadavermateriaal in veevoer verboden. Kadavers of delen daarvan, en bijvoorbeeld het ruggenmerg en de hersenen van herkauwers, werden sindsdien bestempeld als ‘categorie-1-materiaal’. Het moest, volgens de defi nitie ‘voortaan wettelijk gedurende 20 minuten met verzadigde stoom een hittebehandeling krijgen bij 133 graden Celsius en een druk van 3 bar. Daarna moet het bij hoge temperaturen worden verbrand.’ In één klap waren dierlijke eiwitten en vetten daarmee veranderd van waardevolle toevoegingen in dieren- en veevoer in een lastig afval. Letterlijk en fi guurlijk was de verwerking van dierlijk afval in een kwalijke reuk komen te staan. In feite was de sector terug bij af. Maar er zijn volop nieuwe ontwikkelingen gaande, want het blijft een feit, dat dierlijk afval veel heeft te bieden. In plaats van ‘destructie’ doet tegenwoordig het woord ‘animal rendering’, te vertalen als ‘splitsing en teruggave’, opgang. Het materiaal wordt inderdaad gesplitst en geeft daarbij vet en diermeel terug. In feite vormt de verwerking van dierlijk afval daarmee één van de vroege voorlopers van het huidige principe van ‘cradle-to-cradle’, ofwel duurzaamheid, op basis van de kringloop der natuur.

‘Nijverdal’ is nog steeds in gebruik als overslagstation. Kort voor de eeuwwisseling zijn de NCB in het Brabantse Son en de NTF in Burgum samengegaan tot Rendac, waarna de fabriek in Son verder draaide.

This article is from: