5 minute read

Gemeentearchieven uit de Franse Tijd geven verrassend inkijkje in lokale samenleving

Next Article
Van de redactie

Van de redactie

De Franse Tijd (1810-1813) heeft in ons collectieve geheugen veelal een negatieve klank gekregen. Meestal denken we bij deze periode aan de verplichte registratie van achternamen en aan de loting voor de dienstplicht, met als droevig gevolg dat veel Nederlanders in 1812 tijdens de Russische veldtocht van Napoleon zijn omgekomen. In deze tijd werd echter ook de grondslag gelegd voor ons huidige openbaar bestuur, in het bijzonder de vorming van gemeenten. De gemeentearchieven geven een verrassende inkijk in de toenmalige gang van zaken.

DOOR SIEM VAN EETEN

Het nieuwe bestuurssysteem was piramidaal. Dat hield in dat de lagere overheden moesten uitvoeren wat er boven hen besloten was. Meestal kwamen deze besluiten uit het departement dat boven de gemeente stond. In het geval van Overijssel was dat het Departement der Monden van de IJssel, met aan het hoofd prefect Petrus Hofstede. In de gemeenten was de leiding toevertrouwd aan de maire (burgemeester) en de leden van de gemeenteraad. De raadsleden werden niet verkozen, maar op voordracht van de maire aangewezen door de prefect.

In het nieuwe bestuurssysteem werden voor het eerst op grootschalige wijze allerlei gegevens over de bevolking, de economie en bedrijvigheid geregistreerd. Alles moest worden geteld, genoteerd en gemeld aan de prefect, die dat dan weer doorzond naar de hogere bestuurslaag, waarbij uiteindelijk Parijs één groot overzicht kreeg van hetgeen het Keizerrijk produceerde en welke belastingen dat zou kunnen opbrengen.

Voor vijftien landbouwers in de buurtschap Stegeren bij Ommen pakte dit als volgt uit: Op een voorgeschreven ‘tableau’, tegenwoordig zouden we spreadsheet zeggen, kwamen in de eerste kolom alle namen van de landbouwers te staan. Zij moesten inzicht geven in hun opbrengsten door in zeven kolommen allerlei gegevens over hun agrarische bedrijfsvoering in te laten vullen. Dit varieerde van de mudden zaad die werden gezaaid tot het aantal mudden dat overbleef om te verkopen en alles daar tussenin. De mudden werden weer onderverdeeld in de vier graansoorten rogge, boekweit, gerst en haver. In totaal leverde iedere landbouwer 28 gegevens aan voor de maire en zijn ambtenaren die dit moesten verwerken in 420 invulmogelijkheden, alleen al in Stegeren. Hoe zag dit er concreet uit? In het gemeentearchief van Ommen zijn deze opgaven nog aanwezig, evenals het totaal van het zaaigoed en de opbrengst voor de hele gemeente. De veertien buurtschappen (Avereest, hoorde destijds nog bij Ommen) hadden als zaaigoed 1955 mud rogge, 1320 mud boekweit, 5 mud gerst en 71 mud haver nodig, hetgeen 5865 mud rogge, 4360 mud boekweit, 17 mud gerst en 312 mud haver heeft opgebracht. In het jaar 1811 had men in de gemeente Ommen 3351 mud zaaigoed nodig, hetgeen weer 10554 mud opbracht. Deze cijfers zijn overeenkomstig met de toenmalige akkerbouw op de zandgronden in Oost-Nederland waar een direct verband was tussen de oppervlakte bouwgrond (de essen) en de woeste grond die nodig was om vee te weiden dat de mest leverde. Over het algemeen waren er kleine akkers (essen) en een ongunstige verhouding tussen zaaigoed en opbrengst. Pas na de markedeling en de invoering van de kunstmest zou dit verbeteren. Klopt dit met de werkelijkheid? Maire Johannes Chevallerau noteert op het tableau dat hij naar de prefect moet inzenden het volgende: ‘In de opgave der beesten, landerijen en de benodigde granen in deze gedaan is de respectieve aangaven gevolgd zoo door de eigenaren en gebruikers is gedaan. De verbouwd wordende granen heb ik volgens informatie van deskundige berekend, nadat de landerijen in goede jaren, zonder enig misgewas kunnen opbrengen”.

Om inzicht te krijgen in de staat van de bevolking moest ieder jaar een overzicht naar de prefect gestuurd worden. Dit had te maken met de invoering van het Burgerlijk Wetboek die onder koning Lodewijk Napoleon al was begonnen, maar ook om te zien hoeveel dienstplichtigen een gemeente kon ‘leveren’. Er werd genoteerd langs de lijnen der ‘Gezindheden’ met als onderverdeling ‘Armen’ en ‘Onbehoeftigen’. Voor de gereformeerden in Ommen waren dit 45 en 2541 zielen, voor de ‘Roomschen’ 7 en 296 onder de 8 ’Jooden’ waren geen armen. Ommen was dus een betrekkelijk welvarende gemeente met ongeveer twee procent ‘armen’. Het totale aantal van 2898 zielen was verdeeld over 486 ‘Huisgezinnen’. Aangezien de in te zenden tableaus voor iedere gemeente gelijk waren, was er ook nog de mogelijkheid om Mennisten (Doopsgezinden) en Lutheranen in te vullen. Lutheranen vond men meer in gemeenten die betrekkingen hadden met het huidige Duitsland, zoals in Zwolle, en Mennisten in Giethoorn, waar al in 1551 een Doopsgezinde Kerk werd gesticht.

Naast deze cijfermatigheden zijn er in de gemeentearchieven soms opvallende zaken aanwezig. In het gemeentearchief van Zwolle zit bijvoorbeeld een nota van veertig gulden, gedateerd 8 mei 1813, van schipper Doije Visscher voor het transport van een guillotine van Amsterdam naar Zwolle en weer terug. Wat zou er in Zwolle gebeurd zijn? Of het oproepen tot algemene feestvreugde rond de verjaardag van Napoleon zoals terug te vinden is in het stadsarchief van Deventer: “Alle goede ingezetenen van deze stad overtuigd zijnde van het hoog belang om deel te nemen in de openbare vreugde bedrijving der onderdanen van het Rijk, ter betoning hiervan, op den avonds van dien dag te beginnen na zonnen ondergang hunne woningen op een voegzame wijze zullen elumineren en tot minstens tot middernacht zullen verlicht houden”. Het zijn slechts enkele voorbeelden die de rijkdom van de gemeentearchieven uit de Franse Tijd illustreren. Ik hoop dat dit artikel zal uitnodigen tot een nader onderzoek van deze archieven. Voor zover huidige onderzoekers beducht zijn voor het Frans, het overgrote gedeelte van de archieven is in het Nederlands. Het Franse bestuurssysteem werd wel verplicht, het Frans als enige taal niet. En uit deze voorbeelden blijkt eveneens dat regeldruk en administratieve rompslomp, waar momenteel nogal eens over geklaagd wordt, geen uitvindingen zijn van onze tijd. ●

This article is from: