9 minute read

Interview: Marijtje van Duijn

Geertje op de Hoek & Siebren Kooistra

Deze editie van SoAP met als thema ‘Eerst zien dan geloven’, kon niet voorbijgaan zonder een interview met een empirisch wetenschapper. Als er een manier is om te ‘zien voor we geloven’, dan is het wel door te meten. En wie beter te vragen dan de in november tot hoogleraar benoemde Marijtje van Duijn. In het kader van het Aletta Jacobs stimuleringsfonds mag zij voor sociologie één van de 15 leerstoelen vullen, waarvan er twee worden gevuld vanuit onze faculteit. Marijtje van Duijn is formeel sinds 2003 werkzaam bij de vakgroep sociologie, was hier voorzitter van de examencommissie, was werkzaam als universitair hoofddocent bij de vakgroep sociologie waar ze, sinds 1 november als hoogleraar, Voortgezette Statistiek én een vak binnen de research master geeft. Daarnaast is ze lid van de toelatingscommissie en voorzitter van de ethische commissie van sociologie. In dit interview spreken we haar over haar carrière, haar benoeming en haar onderzoek.

Advertisement

Carrière

Voordat we Marijtje gaan vragen naar haar bijzondere prestatie, willen we eerst weten wat voor student ze eigenlijk was. “Ik ben geen socioloog”, vertelt ze. Ze heeft econometrie gestudeerd en was een goede student. “Ik was actief doordat ik werkcolleges wiskunde gaf en ik ging in de faculteitsraad. (…) Econometrie was toen nog een kleine studie, niet zo populair als nu. (...) Ik heb een hele leuke studietijd gehad.” Spijt van haar overstap naar sociologie heeft ze nooit gehad, bovendien heeft niemand die statistiek geeft bij sociologie zelf sociologie gestudeerd.

Marijtje legt aan ons uit hoe een econometriste bij de vakgroep sociologie terecht is gekomen. Ze vertelt dat ze in 1988 is begonnen bij Tom Snijders, die toentertijd werkte bij de groep Statistiek en Meettheorie. “Toen had de faculteit nog een aparte vakgroep die zich bezighield met statistiek en methodologie, ten dienste van andere vakgroepen in de faculteit. We zaten toen nog verspreid over de hele stad.” Terwijl Marijtje zich in de richting van sociale netwerken bewoog, kon ze veel samenwerken met Tom Snijders, die zich daarin aan het verdiepen was. Hij zat toen al bij sociologie, maar Marijtje nog niet. Toen ze tien jaar later universitair docent werd, werd haar eerste vakgroep na twee jaar opgeheven en begaf ze zich naar psychologie. Toen Tom Snijders vertrok naar de vakgroep sociologie, kwamen zowel Anne Boomsma als zij met hem mee toen er plaats vrijkwam aan die vakgroep. “Sociologie is een hele leuke vakgroep, waar ik graag naartoe wilde”, geeft ze aan. “Ik heb dus toen al op veel verschillende plekken gewerkt! Daardoor ken ik ook veel verschillende mensen.” Formeel gezien is Marijtje al meer dan twintig jaar vast in dienst bij de universiteit.

Benoeming voor een Aletta Jacobs leerstoel

Na deze vruchtbare carrière bij de universiteit in combinatie met een serie beleidstaken, werd Marijtje van Duijn in november 2020 voor een Aletta Jacobs leerstoel benoemd, die haar de titel van hoogleraar bezorgde. “Voor mij betekent dat erkenning en waardering voor het werk dat ik al jaren doe.” Een grote verandering in haar werkzaamheden verwacht ze niet. “De plek en het werk blijft hetzelfde, ik zal waarschijnlijk wel iets meer verantwoordelijkheden krijgen, maar het is vooral heel fijn als je merkt dat je hoogleraar waardig wordt bevonden, zonder dat je daar zelf naar aan het streven was.” De Aletta Jacobs leerstoelen gaan natuurlijk over wetenschappelijke prestaties, een lange loopbaan is daarbij een voordeel, legt Marijtje uit. Maar dat is niet alles wat belangrijk werd geacht: “het ging ook om visie op de universitaire wereld en met name op leiderschap. En ook daarin had ik het voordeel dat ik al lang meeloop, veel gedaan heb en veel ideeën heb over hoe ik dingen aan zou pakken.” De sollicitatie was daarom ook leuk om te doen: “Ik kreeg de kans om dat alles te laten zien, waar ik dat nog niet eerder had hoeven doen!”

Maar het hoogleraarschap was voor Marijtje geen doel op zich: “Ik voelde me ook niet minder dan een hoogleraar, zo gaan we binnen de vakgroep ook niet met elkaar om.” Over de positieve discriminatie van de voor vrouwen gereserveerde leerstoelen zijn haar ideeën veranderd. Vijf tot tien jaar geleden had ze er anders in kunnen staan, legt ze uit. “Dan had ik misschien wel gedacht, is dat nou verstandig of eerlijk. Maar ik ben er wel steeds meer van doordrongen geraakt, ook door jongere vrouwelijke collega’s die we nu ook hebben bij sociologie, dat het nog steeds moeilijker is voor vrouwen om carrière te maken binnen de wetenschap. (…) Je loopt het risico dat mensen zeggen, ja die is wel hoogleraar, maar het is een stoel speciaal voor vrouwen, anders had ze het nooit gered.” Dat is een nare gedachte, positieve discriminatie heeft altijd dat “excuustruus gevoel”, vindt Marijtje. Toch kan ze het gevoel dat mensen er zo naar kunnen kijken van zich afzetten. Ze heeft dat gevoel niet en denkt ook niet dat collega’s dat vinden. “Ik kijk er niet zo tegenaan en ik wil de kans benutten om een voorbeeld te zijn.” Het belang van een voorbeeldfunctie is er vooral richting haar jongere vrouwelijke collega’s. Ze vertelt dat ze allemaal hele positieve reacties van hen heeft gekregen: “Ze zeggen echt, jij bent een voorbeeld voor ons, dit kan dus.” Het belang van haar benoeming voor vrouwen in de wetenschap is haar ook steeds duidelijker geworden. Daar zijn allerlei redenen voor volgens Marijtje, voor een deel is dat genderbias, maar ze benoemt ook dat vrouwen vaak net iets andere keuzes maken. Dat wordt zelfs van ze verwacht. Zo koos ze er zelf ook voor om vier dagen te gaan werken nadat ze kinderen kreeg, terwijl haar mannelijke collega’s dat niet deden. Er is geen spijt, maar wel een advies voor de volgende generatie. “Ik heb een hele fijne mix van werken en zorgen kunnen hebben, maar nu zou ik zeggen dat dat eigenlijk niet goed is. Ik zou mensen die het mij nu vragen aanraden om goed te overwegen of je het wil doen, omdat ik nu meer dan vroeger geloof dat het je kansen wel beïnvloedt.” Ze stelt wel voor dat mannen natuurlijk ook gewoon vier dagen zouden kunnen gaan werken en dat we “elkaar niet allemaal zo gek moeten maken met zo heel hard werken.”

Volgens Marijtje vertalen genderongelijkheid of verschillen tussen man en vrouw zich vaak naar de behoefte van vrouwen om toch nog even goed met elkaar door te praten of ze het eens zijn. “Er zijn in mijn beleving verschillen tussen mannen en vrouwen, ook in hoe ze problemen benaderen of proberen op te lossen.” Natuurlijk heeft Marijtje ook haar eigen voorbeelden en steun gehad binnen de vakgroep. Ze vertelt over Rie Bosman, waar ze regelmatig te rade ging. “Als er iets moeilijk was, of als ik ergens over twijfelde, ging ik vaak even met Rie praten.” Nu merkt Marijtje dat jongere vrouwen ook naar haar toe komen voor advies of een mening. “Daarin is mijn anciënniteit, mijn ervaring, nuttig.” Zelf werkt Marijtje samen met twee mannen, Mark Huisman en Christian Steglich, maar de verschillen tussen mannen en vrouwen staan daar niet in de weg. De relatie heeft volgens haar een erg “feminien” karakter: “alles is bespreekbaar!”

Onderzoek naar netwerkanalyse

Vanaf haar samenwerking met Mark Huisman en Christian Steglich is de stap naar vragen over hun onderzoek klein. Eerst legt Marijtje ons uit dat het onderzoek van het trio deels ondersteunend is, en geïnspireerd op onderzoek van anderen, maar dat het echt gaat over netwerkanalyse, vooral sociale netwerkanalyse. Tom Snijders zette deze traditie van het ontwikkelen van modellen voor sociale netwerkanalyse in gang, in een team waar Marijtje al vanaf het begin deel van uitmaakte.

Als we vragen waar Marijtje van Duijn zich op het gebied van dat onderzoek mee bezighoudt, legt ze uit dat ze zich voornamelijk richt op crosssectionele modellen, die bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden om crosssectionele analyses te doen. “Die heb je nodig als je meerdere netwerken wilt analyseren alsof het een steekproef van netwerken is. er zijn nog maar weinig modellen die dat in één klap kunnen.” Daarnaast is Marijtje bezig met manieren om een derde dimensie binnen netwerken te analyseren, waarbij er niet alleen wordt gekeken naar relaties tussen actoren, maar ook naar de percepties van anderen op die relaties. Vervolgens legt Marijtje ons uit hoe sociale netwerken écht anders benaderd moeten worden dan in normale statistische modellen gebeurt: “Relaties zoals je die meet binnen een netwerk zijn niet onafhankelijk van elkaar, dat heeft ermee te maken dat iedereen binnen een netwerk op meerdere manieren verbonden is, of zou kunnen zijn. Dat betekent dat standaard methodes eigenlijk direct al niet kunnen werken, omdat de aanname van onafhankelijke waarnemingen binnen de steekproef geschonden is. Daarom moet je op een heel andere manier naar de data kijken en een gebruikelijke statistische aanpak zal niet werken. De statistische uitdaging zit hem dus in de schending van die assumptie en het juist weergeven van de resultaten. Als je geen rekening houdt met deze schending, vervorm je de data. En je weet niet wat dat voor uitwerking heeft op het antwoord van je onderzoeksvraag.”

Onderzoek naar netwerkanalyse is belangrijk, omdat collega’s de methodes dan kunnen gebruiken voor hun inhoudelijke onderzoeksvragen. Statistiek is een hulpwetenschap, en met behulp van goede netwerkanalyse kunnen verfijndere onderzoeksvragen worden gesteld om duidelijkere antwoorden te vinden, legt Marijtje uit. Om met statistiek antwoorden te kunnen bieden, moeten onderzoekers zich altijd afvragen waarom ze een vraag stellen, welk antwoord ze verwachten en wat alternatieve verklaringen zouden kunnen zijn. “Die samenwerking vind ik zo verschrikkelijk leuk. Het geeft mij een hele duidelijke rol.” In die rol stelt ze vragen over hun onderzoeksvragen, om zo inzichtelijk te maken welke statistiek op welke manier zou moeten worden toegepast. Marijtje heeft in deze rol eindeloos met mensen samengewerkt, die op hun beurt worden uitgedaagd om hun vragen beter te stellen. “Wij helpen met de analyses, maar we werken echt samen met advies en door mensen het zelf te laten doen.” De aanpak van de afdeling statistiek in sociologie is ook best uniek in Nederland, vertelt ze. Haar aanstelling als hoogleraar zal het makkelijker maken om zichtbaar te zijn als groep. Fijn, volgens Marijtje, “want dat maakt de kans dat wij als groep op deze manier kunnen blijven functioneren groter.” Marijtje wordt het vrolijkst van die samenwerking, die een inhoudelijke vraag naar een hoger plan tilt om het onderzoek te verbeteren. Maar, er zit ook veel plezier in het maken van de modellen: “De lol van het modelbouwen is er absoluut ook. (…) Laten zien dat je dat kunt en dat het werkt is hartstikke leuk, maar het leukste is dat je een vraag die er was, die je eerst niet goed kon beantwoorden, nu beter kunt beantwoorden.”

Voor de toekomst houdt Marijtje er rekening mee dat haar nieuwe positie andere verantwoordelijkheden met zich mee zou kunnen brengen. Managementachtige taken liggen volgens haar voor de hand. Uit haar vorige functies blijkt al dat Marijtje daar geen hekel aan heeft. “Het is niet het allerleukste werk, maar ik kan er wel voldoening uit halen. Ik wil best mijn stem laten horen, want die heb ik wel! (…) Ik wil best bestuurstaken doen waarmee ik me ook kan identificeren. Goed onderwijs en goed onderzoek, dat is belangrijk. Daar kan ik mijn kennis en ervaring inzetten.” Maar niet alles spreekt haar aan. Ze geeft bijvoorbeeld aan niet hogerop te willen in bestuursfuncties (het faculteitsbestuur, bijvoorbeeld). “Ik houd van de korte lijntjes, daarom vind ik het bij sociologie ook fijn. (…) De inhoud staat voor mij altijd voorop.”

This article is from: