10 minute read

Eerst zien dan geloven?

Geloof van sociologen in een andere, betere wereld

Ja, ik geloof het nu wel! (...) Ik geloof dan ook in een sociologie die daadwerkelijk kan bijdragen aan veranderingen. En in dit geloof van de mogelijkheden van de mens in zijn of haar context zit de zin en betekenis van ons bestaan. ’’

Advertisement

Prof. dr. Gabriël Anthonio is van 2015 tot 2020 als bijzonder hoogleraar in de Sociologie van Leiderschap, Organisaties en Duurzaamheid werkzaam bij de RUG/Sociologie, en is sinds 2020 als ius promovendi aan Sociologie verbonden. Hij maakt sinds 2016 deel uit van de redactie van SoAP.

Als we denken aan ‘ergens in geloven’ klinkt dit als taal uit een vervlogen tijden. De tijd van vanzelfsprekende wonderverhalen, door kerken en andere religieuze groepen doorgegeven aan de gelovigen, is niet meer van deze tijd. Veel van die gelovigen zijn teleurgesteld. Er gebeuren niet of nauwelijks nog wonderen. De dominees en priesters zijn, mede door hun academische vorming in deze rationele en moderne tijd, ook voorzichtig geworden om vanuit het geloof over wonderen te spreken. Ze plaatsen de wonderverhalen liever in een historische context: die van de cultuur, naïviteit en symboliek. Wonderen worden verklaard, niet langer als feitelijke gebeurtenissen gezien. De mainstream kerken spreken liever over sociale en maatschappelijke verantwoordelijkheden, en vooral het doen van goede werken. Geloof is een inspiratiebron, niet zozeer een realiteit die aanstaande is.

Niet alleen religieuze mensen zijn in deze moderne tijd huiverig geworden om naar geloofservaringen zoals wonderen te verwijzen, ook de burger gelooft het niet langer. Mooie beloftes van welvaart, een sociaal- en maatschappelijke betere toekomst en economische groei zijn niet of slechts deels uitgekomen. Onze premier, de heer Rutte, zegt bij herhaling dat je voor een visie naar de brillenwinkel moet, hij begint er niet aan. “Visie is als een olifant die het zicht belemmert”, aldus Rutte in de H.J. Schoo-lezing in 2013. Evenals Rutte zijn ook veel burgers wel klaar met ronkende verhalen en mooie vergezichten over een andere toekomst. Men is wantrouwend, achterdochtig, misschien zelfs cynisch geworden. Sommige burgers menen dat er toch een heimelijk plan achter het huidige pragmatisme van Rutte schuilgaat. Zij geloven dat er wel degelijk een andere toekomst wordt voorbereid, die echter niet rooskleurig is, maar zwart als de nacht. De mens, de gewone burger moet zich daartegen verzetten, voordat we allen aan een vrijgelaten virus, een giftig vaccin of door rooksporen van vliegtuigen verspreidde gevaarlijke stoffen ten onder gaan.

Als de laatste overgebleven priesters, dominees en de politieke leiders amper of geen geloof meer hebben in een andere toekomst, geen droom of visie meer hebben, waar gaan we dan naartoe? Moeten we louter pragmatisch handelen? Blijven beweren dat de toekomst mistig is? Zoals in de coronacrisis, per twee weken beleid maken, anticiperen op de actualiteit vanuit situationeel leiderschap? Gewoon per situatie kijken wat het beste is? Ik neem u graag mee in een sociologisch perspectief; opdat we zien en dan pas kunnen geloven.

Het geloof van sociologen

Nog niet zo lang geleden beleden de meeste sociologen een geloof dat de wereld er anders en beter uit zou gaan zien. Dat betekende dat de strijd tussen de arbeidersklasse en het kapitaal van de banken en industrie beslecht zou worden in het voordeel van de arbeider. De gewone man zou mee gaan regeren. Alle burgers zouden bescherming en gelijke rechten verwerven. Veel sociologen bewogen zich ook op het activistische pad. Ze voerden actie, deden mee aan betogingen en waren soms onderdeel van internationale netwerken zoals communistische of socialistische bewegingen in Midden-Amerika, Azië en het Midden-Oosten. Ik herinner me nog dat we op de sociale academie de Horst in Driebergen bij het vak Sociologie studiepunten kregen voor het opzetten, organiseren en evalueren van een betoging tegen de apartheid in Zuid-Afrika, inclusief dans, muziek en lekker eten. Sociologen waren hoopvol, geloofden in een andere en betere wereld. Dat perspectief, die passie en actiebereidheid lijkt, zoals het bij veel kerken is gegaan, iets uit vervlogen tijden. De enige sterke en laatste poging van een neo-marxistisch socioloog, Jürgen Habermas met zijn omvangrijke Theorie des Kommunikativen Handelns, dateert alweer uit 1981. Enkele zachte uitlopers van dit gedachtegoed, de onderdrukking door het economische, bureaucratische en machtssysteem van de leefwereld, ook wel kolonisering van de leerwereld genoemd, vinden we terug in het werk van Wouter Hart (2012). Hij betoogt op een vriendelijke manier dat organisaties de professionele en humane identiteit van medewerkers tenietdoet door een overdaad aan systemen en procedures. Hij stelt (kleine) veranderingen in denken en handelen voor, te beginnen bij de bestuurders en managers. Voor hen treedt hij dan ook veelvuldig op als keynote speaker tijdens congressen. Ook de overheid meent dat we veranderingen in het huidige spel moeten aanbrengen zoals meer professionele vrijheden in de zorg, minder bureaucratie en vooral de burger of patiënt zelf zoveel als mogelijk regie laten voeren. We gaan enkele spelregels veranderen, maar niet het spel zelf. De revolutie, het activisme waarbij er gevochten werd voor ingrijpende sociale- en maatschappelijke veranderingen, is uitgedoofd.

Het geloof uitgedoofd?

Het geloof van sociologen in een betere of in ieder geval socialere wereld is misschien ook wel te wijds en te groot geweest. Neem nu onze collega sociaalwetenschappers, de pedagogen en psychologen. Die blijven vasthouden aan het geloof dat zij door gerichte en wetenschappelijk gefundeerde interventies mensen beter kunnen laten functioneren. Opgroei- en ontwikkelingsproblemen kunnen voorkomen of opgeheven worden en trauma’s behandeld. Er is herstel bij een psychische aandoening mogelijk, en een harmonisering bij disfunctionele gezinnen of geweld in relaties. Is er dan nog ruimte voor het geloof van de socioloog?

Toch zijn er evenals in de kerken altijd nog kleine haarden waar het vuur van het geloof van de socioloog nog brandt. Ossewaarde betoogt in zijn sociologische inleiding op maatschappelijke organisatie (2006) dat de sociologische voorstelling (!), een kritische verbeelding, behulpzaam kan zijn om daadwerkelijk tot een veranderingen in denken en handelen te komen. Margalit (1996) droomt in zijn boek De Fatsoenlijke Samenleving hardop dat de ideale samenleving, waar hij in zou willen leven en werken, een samenleving is die niemand vernedert. En onderzoekers op het gebied van Appreciative Inquiry betogen hardop dat oplossingen altijd nabij zijn. Te beginnen in ons voorstellingsvermogen, maar ook in de praktijk, kunnen we vaak ontluikende initiatieven of voorbeelden vinden die bij kunnen dragen aan de oplossing van problemen. Hun advies is om in de sociologische praktijk meer onderzoek naar oplossingen te doen zoals deze zich aandienen, in plaats van je blind te staren op het probleem (Masselink en IJbema, 2017). Als een organisatie een hoog arbeidsverzuim heeft van 10%, ga dan niet zozeer kijken naar de kenmerken van dat verzuim maar doe vooral onderzoek naar die afdelingen waar het verzuim minder dan 5% is. En neem vervolgens die oplossingsgerichte kenmerken over in de aanbevelingen van het onderzoek. Ook kunnen we als sociologen filosofische geloofsversterking ontlenen aan bijvoorbeeld Jos Kessel (2006) die in het poëtisch argument, middels socratische gesprekken, tot oplossingen meent te kunnen komen voor weerbarstige sociale en maatschappelijke vraagstukken. Het geloof in een betere wereld en de mogelijkheden om dat te kunnen bereiken is dus nog niet uitgedoofd, maar vraagt misschien wel om een nieuwe opwekkingsbeweging onder sociologen.

Eerst zien, dan geloven: genezing van een hand

Geloof met elkaar delen gaat over verhalen, ook verhalen over wonderen. Graag deel ik een kort een wonderlijk verhaal. Onze zoon Mahil, met een verstandelijke beperking en autisme, vergezelt me op een presentatie van een van mijn nieuwe boeken. Ik probeer hem in een rustige hoek van de zaal te plaatsen, maar hij geeft in gebarentaal aan dat hij dat niet wil. Hij wil graag naar een mevrouw van ca. 50 jaar oud toe die met de rug naar de zaal gekeerd thee drinkt en uit het raam kijkt. Na enige aarzeling laat ik dit toe. Ik vraag haar of hij bij haar mag komen zitten. Ze kijkt ons niet aan, maar stemt zachtjes toe. Ze schenkt thee voor hem in een geeft hem een stroopwafel. Wat ik al vermoedde is dat mijn zoon, die geen taalontwikkeling heeft, haar handen begint aan te raken, te strelen en vast te houden. Ik grijp in, bied excuses aan namens Mahil en zeg dat ik hem weer kan verplaatsen als ze dit niet wil. Ze glimlacht flauwtjes en zegt dat het helemaal niet erg is. Ik doe mijn presentatie, heb nog wat nagesprekken en houd vanuit mijn ooghoeken het handentafereel in de gaten. Eind van de middag pak ik mijn spullen in, neem de onverkochte boeken weer mee, en roep mijn zoon in gebarentaal om me te volgen. De vrouw en Mahil volgen samen, hand in hand. Als we de zaal uitlopen begint de vrouw te huilen. Eerst zacht, maar dan luider. Als ik vraag of ik iets voor haar kan doen schudt ze van nee. Of ze me die avond nog even mag bellen. Ik geef mijn nummer en rijd weg. Ze staat naast de auto en zwaait. Dan zie ik tegen de blauwe lucht dat ze een misvormde hand heeft en een aantal vingers mist. Ik vermoed dat daar iets van het verdriet zit. Thuisgekomen gaat na het eten de telefoon. Een zachte en aarzelende stem klinkt door de telefoon:

Meneer ik heb een bijzondere ervaring gehad vandaag. Door uw zoon die mijn handen heeft vastgehouden. Ik ben nogal op mijn eigen weet u. Ik schaam me voor mijn hand en raak mensen liever niet aan. Sinds mijn 18e door een ongeluk op de boerderij met een machine leef ik als het ware wat apart. Kinderen blijf ik bij uit de buurt en ook volwassenen raak ik niet aan. Nu heeft uw zoon mij de hele middag aangeraakt. Dat was heel bijzonder. En vandaag heb ik, zoals u misschien wel hebt gezien voor het eerst gezwaaid, in dertig jaar. Mijn hand opgestoken, zonder angst of schaamte. Ik denk meneer, dat mijn hand verhalen over wonderen. Graag deel ik een kort genezen is!

Misschien kunnen we nog een keer afspreken, ik wil nog wat aan uw zoon geven.

Ik ontmoet deze dame een maand later op een terras in Harlingen. Ze vertelt opnieuw dit wonderlijke verhaal. Maar ook dat ze sinds kort een vriend heeft en zich niet meer schaamt om een boodschappenkar voor zich uit te duwen, waarbij haar beschadigde hand zo zichtbaar wordt. Ze heeft de laatste tijd meer sociale contacten opgedaan, en werkt sinds een week in de lokale bibliotheek.

Het is allemaal handenwerk en ik doe het met plezier. Meneer, de ontmoeting en het handencontact van uw zoon heeft me verder geholpen, ik noem het een soort genezing. Mag dat?

Ik knik instemmend, terwijl mijn zoon haar weer even vasthoudt. Vervolgens geeft ze hem een beeldje van witte klei, door haarzelf gemaakt. Twee perfecte handen, gevouwen bij elkaar. Het is al enkele jaren geleden dat dit verhaal plaatsvond. Het beeldje van de handen staat als een blijvende herinnering in de vensterbank van zijn slaapkamer.

Ik heb gezien, ik geloof!

Eerst zien dan geloven? Ja, ik heb het opnieuw gezien en geloof dat sociale interactie kan bijdragen aan herstel van een persoon, maar ook aan een betere, sociale wereld waarbij mensen die aan de rand staan weer gezien en gehoord worden. Misschien moeten sociologen zich evenals de pedagogen en psychologen van onze faculteit wat optimistischer tegenover problemen, wat meer gelovig opstellen! Wat is hiervoor nodig? Bovenal vernieuwing van ons geloof dat sociologie er echt toe doet. Om mens te zijn en te blijven heb je anderen nodig. En hoe we dat kunnen optimaliseren, versterken of bevorderen is immers het domein van de sociologie. Ik geloof zelf in kleine sociale revoluties, mensen die daarbij tot bloei komen in hun sociale context. Kleine doch ingrijpende veranderingen, die ik zo vaak tijdens mijn werk in een tbs-kliniek en in de Jeugd- en Verslavingszorg heb mogen meemaken. Ik kan niet anders dan optimistisch zijn, omdat ik het keer op keer heb gezien heb! Ja, ik geloof het nu wel! En er is geen olifant die dat geloof dat mensen kunnen veranderen, een nieuw perspectief kunnen omarmen, in de weg staat. De genezing van een hand is hier slechts een voorbeeld van. Ik geloof dan ook in een sociologie die daadwerkelijk kan bijdragen aan veranderingen. En in dit geloof in de mogelijkheden van de mens in zijn of haar context zit de zin en betekenis van ons bestaan. Ook het bestaan van onze zoon, die ondanks zijn beperkingen in die sociale context het verschil kan maken voor een ander.

Referenties

Habermas, J. (1981). Jürgen Habermas Theorie des kommunikativen Handelns. Band 1 & 2. Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag.

Hart, W. (2012). Verdraaide Organisaties. Terug naar de Bedoeling. Deventer: Management Impact

Kessels, J. ( 2006). Het Poëtisch Argument. Socratische gesprekken over het goede leven. Amsterdam: Boom.

Margalit, A. (1996). De Fatsoenlijke Samenleving. Amsterdam: Van Gennip.

Masselink, R., & IJbema, J. (2017). Het Waardering Werkboek. Appreciative Inquiry in de Praktijk. Nieuwerkerk aan de IJssel: GellingPublishing.

Ossewaarde, R. (2006). Maatschappelijke Organisaties. Een sociologische inleiding. Meppel: Boom.

This article is from: