
8 minute read
Discriminatie op het werk
Ik moest mijn droomjob opgeven
Tekst: Marianne*
Advertisement
‘Psychisch kwetsbaar’: het is een term die, tegen wil en dank, deel is gaan uitmaken van mijn
identiteit. Ik ben een jonge vrouw, hulpverlener, dochter, zus, meter, vriendin… maar de rode
draad doorheen al deze rollen is het gevecht met mezelf dat ik al zo’n 20 jaar voer.
Tot voor kort werkte ik als hulpverlener in de GGZ. Het was mijn droomjob, ik kreeg er de kans om mensen te coachen die ook ‘psychisch kwetsbaar’ gelabeld zijn. Het was niet makkelijk voor mij om deze job te vinden. Voordien werkte ik in vijf andere jobs waar ik constant op de toppen van mijn tenen liep om te kunnen voldoen aan zowel mijn eigen eisen als die van de werkgevers. Meestal had ik naast mijn werk niet echt een sociaal of familiaal leven, het was voornamelijk work, sleep, eat, repeat.
Omdat ik telkens opnieuw uitgeblust raakte ging ik op zoek naar antwoorden. Ik ging naar een loopbaancoach en onderging allerlei onderzoeken en screenings. Veel leverde dat niet op, integendeel, het kostte best veel geld! De enige hypothese die men overhield was dat mijn ‘psychische kwetsbaarheid’ er waarschijnlijk voor zorgde dat ik minder efficiënt presteerde op de werkvloer.
Té goed willen doen
Collega’s wezen me erop dat ik zaken té goed wilde doen en bovendien te veel wilde doen voor cliënten. Later besefte ik dat dit te maken had met mijn eigen ervaringen als cliënt. Als cliënt is het namelijk best lastig om hulp te vragen. Het vergt heel wat moed en energie om die stap te zetten. Wanneer het antwoord van de hulpverlener op zo’n moment dan is: “Daar kan ik je niet mee helpen, ik kan je wel doorverwijzen maar er is een wachtlijst” voelt dat een beetje alsof je in je blootje op een podium in een vol Sportpaleis staat. Of zo voelde dat toch voor mij… Vandaar dat ik vaak wat extra moeite doe om cliënten het gevoel te geven dat ik hen niet zomaar van het kastje naar de muur stuur. Helaas ontbreekt het op veel plaatsen aan tijd om een integrale begeleiding aan te bieden. Ik ervaarde vaak dat hulpverleners eigenlijk alleen tijd hebben om een doekje voor het bloeden aan te bieden. Niet moeilijk dus dat de sector met hoge burn-out cijfers te kampen heeft.
Maar ik vond dus mijn droomjob! Ik kon er mijn kwaliteiten inzetten, had fijne collega’s en moest niet te veel zaken doen waar ik minder goed in ben. Al snel kreeg ik positieve feedback van zowel collega’s als cliënten. Ik voelde mezelf bijna letterlijk groeien op die momenten. Eindelijk de juiste match gevonden! Helaas viel ik al snel van mijn roze wolk. Omwille van privéproblemen lukte het me niet meer om overdag de vrolijke, geslaagde hulpverlener te spelen, terwijl ik na het werk in een hoopje ellende veranderde.
Van begrip naar veroordeling
In het begin van mijn ziekte was mijn leidinggevende erg begripvol, ze gaf me het advies om mijn tijd te nemen. Op het moment dat mijn arts me een maand thuis schreef kreeg ik een telefoontje van haar. Het begrip maakte plaats voor een eerder veroordelende houding. Het was voor haar natuurlijk ook niet bepaald fijn. Zij moest op het werk de boel draaiende houden met een werkkracht minder. De opmerkingen deden me pijn maar ik weet ze aan stress en probeerde ze te vergeten.
De tijd thuis deed me geen deugd, ik slaagde er niet in om mijn dagen zinvol in te vullen en verviel telkens opnieuw in een depressieve stemming en weinig constructief gedrag. De arbeidsgeneesheer en mijn behandelende arts raadden me aan om niet terug te gaan werken en ik volgde hun advies op. Mijn leidinggevende was erg teleurgesteld met dit nieuws en vroeg me om meteen een langere periode ziekteverlof te vragen zodat ze me zou kunnen vervangen. Aangezien ik me al erg schuldig voelde stemde ik hiermee in, ook al was dat niet in mijn belang. Ik weet uit ervaring dat thuis zitten mij eerder in een neerwaartse spiraal brengt. Maar zolang ik niet zeker wist dat ik terug zou kunnen werken zonder uit te vallen, zat er niet veel anders op.
Toen de tweede verlenging erop zat ging het bergaf met de gezondheid van mijn moeder. Ook op andere vlakken liep het niet bepaald op rolletjes. Toch besliste ik voor mezelf om het werk te hervatten maar de arbeidsgeneesheer was ertegen. Starten tegen haar advies in durfde ik niet, wat als ik het niet zou kunnen waarmaken? Mijn vervanger had al ander werk gevonden dus mijn teamleden moesten opnieuw opdraaien voor mijn afwezigheid.
Gebrek aan menselijkheid verraste me
Uiteindelijk was ik zes maanden ‘out’. Het eerste gesprek met mijn leidinggevende voor mijn hervatting was niet bepaald verwelkomend. Het was op dat moment niet duidelijk of mijn moeder het zou halen en we mochten haar enkel bezoeken om afscheid te nemen. We zaten toen in volle lockdown. Het gebrek aan menselijkheid overviel me, dit had ik niet verwacht. Er werd mij duidelijk gemaakt dat ik niet aan de verwachtingen voldeed en er weinig vertrouwen was in mijn competenties. Ik moest een document ondertekenen dat mijn takenpakket weergaf. Dat betekende zoveel als: ‘er wordt een dossier opgemaakt om je te kunnen ontslaan als je de bal nog eens laat vallen.’ Dit werd me later bevestigd in een gesprek met de directie.
De druk die er na dit gesprek op mijn schouders rustte was immens. Naast het feit dat ik mijn moeder aan het verliezen was, werd er van mij verwacht dat ik “er 200% zou staan”. Uit schuldgevoel t.a.v. mijn collega’s hervatte ik halftijds… De rest van de tijd zette ik mijn verlof in om het niet allemaal op zes maanden te moeten opnemen en bijgevolg opnieuw de collega’s te laten stikken.
Intussen was ik acht maanden opnieuw aan het werk. Nooit had ik durven vermoeden dat ik in deze setting zoveel stigma zou ervaren. Na mijn ziekteverlof werd alles in het licht van mijn zogenaamde psychische kwetsbaarheid geïnterpreteerd: ik was niet betrokken op cliënten maar ik kon geen afstand houden. Ik had geen andere mening maar een foute mening die beïnvloed werd door mijn emotionele instabiliteit. Ik was niet chaotisch of vergeetachtig maar onstabiel en onbetrouwbaar.
Negatieve opmerkingen van collega’s
Ik kreeg regelmatig opmerkingen over zaken waar andere collega’s nooit op aangespro-
ken werden. Foutjes die ik maakte werden benoemd en uitvergroot. Feedback werd in naam van het hele team door mijn leidinggevende aan mij gebrieft in individuele gesprekken en het was niet de bedoeling dat ik dit bij de personen in kwestie zou bevragen. Dat wees op mijn onmogelijkheid om grenzen aan te voelen. Zelfs een spontane vreugdekreet werd op een dag als ‘vreemd’ benoemd. Positieve feedback was karig als ik aandrong en bestond voornamelijk uit algemene, vage bewoordingen zoals: “je hebt doorzettingsvermogen of je bent betrokken”. Dit was bovendien nadat het mij duidelijk was geworden dat ‘betrokken’ een codewoord is voor ‘niet in staat om afstand te bewaren’. Mijn ideeën en meningen waren niet welkom, ik mocht enkel uitvoeren wat me opgedragen werd want ik kon zogezegd niet meer aan dan enkel mijn basistaken, nl administratie. Het feit dat ik zo’n 20 jaar ervaring heb als persoon met een ‘psychische kwetsbaarheid’ betekende niks. Mijn leidinggevende had namelijk 20 jaar ervaring als hulpverlener. Het voelde soms alsof er een spectrum is met aan de ene kant de stabiele gestructureerde hulpverlener en aan de andere kant de chaotisch psychisch kwetsbare.
Onder de microscoop gelegd
Elke poging tot authentieke communicatie werd platgeslagen met opmerkingen om me op mijn plaats te zetten. Het was onmogelijk om van mens tot mens te praten. Het leek alsof mijn leidinggevende bang was om de controle over mij te verliezen en ik daarom onder de microscoop werd gelegd. Ik heb me ook weleens de bedenking gemaakt dat het voor haar misschien te confronterend was om in te zien dat ik zowel ‘psychisch kwetsbaar’ als een goede hulpverlener kon zijn. Misschien deed mijn bestaan alleen al haar fundering wankelen. Toen ik in een gesprek tot driemaal toe uitlegde dat het leek alsof zij een onweerlegbaar slecht beeld van me had kwam er geen reactie. De directrice die ook aanwezig was besloot dan maar dat ‘we’ aan onze communicatie moesten werken. Helaas is dat bijzonder moeilijk in je eentje.
Ik was niet de enige die moeilijkheden had met mijn leidinggevende. Regelmatig vertelden zowel deelnemers als collega’s me dat ze geschrokken waren van iets dat ze had gezegd. Een cliënt vertelde me eens dat ze misschien baat zou hebben bij een vorming rond communicatie. Hij kon niet geloven dat ze als hulpverlener was opgeleid.
Eigenlijk vond ik het ergens ook zielig voor haar dat de collega’s dit niet gewoon aan haar vertelden, of toch niet voor zover ik wist. Er werd vaak gezegd: “Ja, ze is gewoon zo, ze bedoelt dat niet slecht". Misschien was ik wel de enige die haar eerlijk durfde zeggen wat me stoorde aan haar communicatie en wat ik miste bij haar als mijn leidinggevende.
Contradictie
Deze ervaringen voelen heel contradictorisch in een setting waar het doel is om ‘psychisch kwetsbare’ mensen op een herstelgerichte manier te overtuigen van het feit dat ze niet defect of afwijkend zijn. Dat iedereen kwetsbaarheden heeft maar dat die niet altijd even hard getriggerd hoeven te worden en niet noodzakelijk tot crisissen hoeven te leiden. Dat je zelf het best weet wat je nodig hebt en wat er voor je werkt. Dat mildheid en zelfzorg helend kunnen werken voor een gekwetst persoon.
Uiteindelijk besloot ik mijn droomjob op te geven omdat mijn leidinggevende niet overweg kon met mijn ‘psychische kwetsbaarheid’. Zij was niet in staat om te zien dat ze mijn herstelproces aan het fnuiken was. Los van het feit dat zij misschien niet op de juiste stoel zit, voelde ik in elke vezel van mijn lichaam dat ik eindelijk wel op de juiste stoel zat. Toegegeven, ik heb nood aan een leidinggevende die mijn kwaliteiten kan zien en me steunt om te groeien. Blijkbaar is dat te veel gevraagd van een leidinggevende met 20 jaar ervaring in de GGZ.