7 minute read

Ontwikkeling en ontwikkelingspsychologie

Next Article
Instap

Instap

Van de conceptie tot de dood leren, groeien en veranderen mensen. Je noemt dit met een overkoepelende term ontwikkelen. Ontwikkelingspsychologen houden zich bezig met de vragen waarom en hoe mensen die ontwikkeling ondergaan.

Zoals bij elke wetenschap is het ook in de psychologie van groot belang je begrippen duidelijk te definiëren en deelgebieden duidelijk af te bakenen.

Leertekst HOOFDSTUK 1

1

In Agora 3 en 4 heb je het begrip 'ontwikkeling' al op verschillende manieren bestudeerd. Je hebt geleerd dat er verschillende ontwikkelingsvormen zijn: groeien, rijpen en leren. Verder heb je verschillende ontwikkelingsdomeinen onderscheiden: fysieke, cognitieve en socio-emotionele ontwikkeling. Op iDiddit is alle kerninfo hierover nog een keer samengevat. Fris daar je kennis op als dat nodig is.

Hier zoomen we nog verder in op het begrip ‘ontwikkelen’ en op de ontwikkelingspsychologie.

Ontwikkelingspsychologie is de tak van de psychologie die zich bezighoudt met de wetenschappelijke studie naar de patronen van groei, verandering en stabiliteit die zich voordoen van conceptie tot de dood.

Niet onbelangrijk is het laatste deel van deze definitie: van conceptie tot de dood. Ontwikkeling betekent immers niet alleen vooruitgang, beter worden.

Ontwikkelen is het veranderen van de tot dan aanwezige structuur. Dat kan winst maar ook verlies van vaardigheden en mogelijkheden betekenen.

Een theorie is een geordend en samenhangend geheel dat een verschijnsel (hier gedrag, mentale processen …) beschrijft, verklaart en voorspelt.

Een theorie heeft dus drie belangrijke doelen:

Beschrijven: een fenomeen of gedrag beschrijven.

Verklaren: oorzaken vinden voor bepaalde fenomenen of gedrag.

Voorspellen: nadenken over de gevolgen van een bepaald fenomeen of gedrag in de toekomst.

Neem bijvoorbeeld het concept ‘hechting’:

Beschrijven: wat is hechting en hoe ontwikkelt de hechtingsrelatie in de eerste levensjaren?

Verklaren: waarom ontwikkelt zich een hechtingsrelatie?

Voorspellen: wat zijn de gevolgen van die eerste hechtingsrelatie voor latere hechtingsrelaties, zoals bijvoorbeeld een partnerrelatie?

Bij hechting zou dat bijvoorbeeld kunnen zijn: Oog hebben voor de ontwikkeling van de hechtingsband bij adoptie. Onderzoeken van de hechtingsband bij volwassenen met relatieproblemen.

Wanneer je de ontwikkeling van een bepaald gedrag beschrijft en verklaart, is het belangrijk dat je je realiseert dat – hoewel er misschien een typisch verloop is dat we als norm nemen – er heel wat interindividuele verschillen zijn.

Er bestaat een grote verscheidenheid aan ontwikkelingspsychologische theorieën. Veel van die theorieën focussen op de ontwikkeling tijdens de kindertijd en adolescentie (grofweg tot achttien jaar). Dat is niet zo gek: het is de periode in het leven van een persoon waarin binnen een korte tijd de meeste veranderingen plaatsvinden. Toch ontwikkel je na deze leeftijd ook nog. Hoe dat eruitziet voor volwassenen zie je verderop in dit hoofdstuk.

Tot slot nog even dit: zoals bij elke wetenschappelijke theorie is het noodzakelijk dat ze telkens opnieuw zoekt naar wetenschappelijke bevestiging. Een theorie kan dus uitgedaagd worden door nieuwe gegevens en wanneer dat nodig is, moet de theorie worden aangepast of zelfs losgelaten. Ook de ontwikkelingspsychologie is dus voortdurend in … ontwikkeling.

Good To Know

Zijn de bevindingen van de ontwikkelingspsychologie universeel?

Psychologen met een westerse achtergrond, dus uit Noord-Amerika en Europa, domineren veel empirisch onderzoek en theorievorming in de ontwikkelingspsychologie. De claims van de psychologie zijn dus niet universeel. Psychologen vallen steeds terug op dezelfde types proefpersonen. Dat werpt vragen op over hoe universeel hun onderzoeksresultaten zijn.

In 2010 klaagden Canadese psychologen in Nature aan dat 96 procent van het onderzoek in de psychologie steunt op proefpersonen die westers, hoogopgeleid en rijk zijn. Daarbij komt nog dat het gros van het onderzoek gebeurt met eerstejaarsstudenten - voornamelijk meisjes.

‘Psychologen missen nogal wat’, zegt ook Fons van de Vijver, emeritus-psycholoog aan de Universiteit Tilburg. ‘Culturele factoren beïnvloeden veel van wat wij bestuderen. Door alleen studies te doen in westerse samenlevingen sluit je die factoren uit en vind je geen cross-culturele verschillen.’ Van de Vijver vestigt zijn hoop op steekproeven uit verschillende bevolkingsgroepen.

Bron: Eos 2018

Good To Know

Wetenschappelijke evolutie

Thomas Kuhn (1922 – 1996) was een filosoof die zich vooral bezighield met wetenschapsfilosofie. Hij bestudeerde hoe wetenschap evolueert en tot nieuwe inzichten komt.

Volgens hem gaat elke wetenschap telkens opnieuw door een aantal opeenvolgende fasen.

Fase 0: De pre-wetenschap: mensen nemen fenomenen waar (bv. gedrag van mensen, ontwikkeling …) en kunnen die fenomenen zelfs gaan bestuderen. Maar er bestaat nog geen theorie over, nog geen afgesproken manier van kijken naar die fenomenen.

Fase 1: Onderzoekers komen tot een overeenstemming. Er ontstaat een paradigma. Dat is een verzameling van theorieën en ideeën waarmee een wetenschapsdiscipline werkt. Dit noemt Kuhn de fase van de normale wetenschap. Dit paradigma maakt het mogelijk om verder onderzoek te doen en vooruitgang te boeken. Het is als het ware het kader waarmee je fenomenen bestudeert.

Fase 2: Er zijn waarnemingen die niet overeenkomen met het paradigma. Dit noemt Kuhn een anomalie

De theorieën waarmee de wetenschapsdiscipline werkt kunnen die anomalie niet verklaren. De discipline verkeert in crisis en moet zichzelf als het ware heruitvinden.

Fase 3: Wanneer wetenschappers het erover eens zijn dat ze de theorieën die ze tot dan toe gebruikten moeten aanpassen of zelfs helemaal verlaten, ontstaat er een wetenschappelijke revolutie. Het is dan tijd voor de wetenschappers om samen naar een nieuw paradigma te zoeken. Dat proces noemt Kuhn een paradigmaverschuiving

Bekende voorbeelden van paradigmaverschuivingen zijn:

• De evolutietheorie van Darwin: de mens wordt niet langer gezien als geschapen door een opperwezen, maar als het resultaat van een evolutieproces.

• De overgang van geocentrisme (de aarde is het centrum van het heelal) naar heliocentrisme (de aarde draait net als andere planeten rond de zon). Het paradigma van waaruit je werkt is als het ware de bril waardoor je naar de werkelijkheid kijkt. Dat betekent ook dat je bepaalde zaken die niet in de theorie passen (zoals de anomalieën waarvan sprake is in fase 2) gewoon helemaal niet zult zien. Als je bijvoorbeeld kinderen observeert in hun isolement (zoals Piaget deed), kom je nooit tot de observatie dat ze kunnen leren van elkaar via de zone van de naaste omgeving (zoals Vygotsky vaststelt). Het paradigma dat Piaget hanteert, laat dus geen plaats om bepaalde zaken te observeren, zoals 'van elkaar leren'.

Leeractiviteiten

anomalieën observeren

PARADIGMA CRISIS normale wetenschap revolutionaire wetenschap

PARADIGMA normale wetenschap aarde en mars draaien om de zon zon & mars draaien rond de aarde

1 Wat associeer jij met het woord ‘ontwikkeling’? Vul de mindmap in. Beperk je niet alleen tot de context van de psychologie. Bespreek nadien klassikaal.

2 Kun je in de volgende gevallen spreken van ontwikkeling? Zo ja, van welke vorm?

Ontwikkeling? Rijpen Groeien Leren

1 Als ik chips eet, krijg ik buikpijn.

2 Mijn oma is aan het dementeren.

3 Ik ga elk jaar verder op reis.

4 Een kind kan pas lopen als zijn spieren sterk genoeg zijn.

J / N

J / N

J / N

J / N

5 Na veel oefenen kon Klaar eindelijk het titelnummer van Pirates of the Caribbean op de piano spelen. J / N

6 Pim heeft nieuwe kleren nodig, hij is op een maand tijd uit zijn broeken gegroeid.

7 Jerom heeft ASS. Zijn therapeut helpt hem om te gaan met sociale interacties.

8 Kauthar verft haar haar.

1.2 De basisvragen van de ontwikkelingspsychologie

Binnen de ontwikkelingspsychologie worden verschillende interpretaties gegeven aan gelijkaardige gedragingen. Er is bovendien geen theorie die de hele ontwikkeling omvat. Toch kun je een onderscheid maken in theorieën naargelang hun antwoorden op een aantal basisvragen.

Leertekst 2

Er zijn drie belangrijke vragen met betrekking tot ontwikkeling waarmee elke theorie zich bezighoudt:

1 Verloopt ontwikkeling continu of discontinu?

2 Is er slechts één verloop van ontwikkeling of kunnen er meerdere zijn?

3 Is ontwikkeling een kwestie van nature of van nurture?

Vraag 1: verloopt ontwikkeling continu of discontinu? Een theorie die uitgaat van een continu verloop van de ontwikkeling stelt dat de ontwikkeling rustig en geleidelijk aan verloopt. Dat betekent dat er geen plotse pieken of dalen zijn. Het is een graduele verandering in ‘hoeveelheid’. Je noemt het daarom een kwantitatieve benadering van ontwikkeling.

Bijvoorbeeld: naarmate een kind een taal beter leert, breidt de woordenschat uit.

Een theorie die uitgaat van een discontinu verloop van ontwikkeling stelt dat ontwikkeling bestaat uit abrupte, plotse sprongen. De toestand na zo’n ‘ontwikkelingssprong’ is helemaal anders en niet te vergelijken met de toestand ervoor: het gaat om nieuwe gedragsmogelijkheden die er daarvoor niet waren. Ontwikkeling verloopt volgens deze theorieën in stadia (je noemt het dan ook stadiatheorieën) met veranderingen in denken en doen die kenmerkend zijn voor een bepaalde periode. Je spreekt van een kwalitatieve benadering van ontwikkeling

Bijvoorbeeld: de taalontwikkeling wordt ook beïnvloed door de bredere cognitieve ontwikkeling. Het is niet louter een kwestie van meer woorden kunnen zeggen. De betekenis begrijpen en woorden juist gebruiken heeft onder meer te maken met het abstractievermogen van het kind.

Ontwikkeling verloopt volgens een combinatie van continu en discontinu ontwikkelen Veranderingen lijken vaak een sprong te zijn (discontinu), maar er spelen graduele processen mee (continu).

Bijvoorbeeld: het ene moment kan het kind nog niet stappen en het volgende moment wel. De mogelijkheden van het kind zijn dus kwalitatief verschillend (discontinu). Toch speelt er in de achtergrond een continue verandering mee die deze ‘sprong’ naar stappen mogelijk maakt: de ontwikkeling en training van de spieren.

Vraag 2: is er slechts één verloop van ontwikkeling of kunnen er meerdere zijn?

Psychologen die vertrekken vanuit stadiatheorieën (bv. Piaget, Kohlberg …) stellen dat iedereen dezelfde ontwikkeling doorloopt. Iedereen gaat door dezelfde stadia in dezelfde volgorde. De stadia zijn volgens hen dus universeel. Die benaderingen zijn unidimensioneel: ze hebben weinig oog voor de interactie met andere factoren. Dat idee is intussen achterhaald. Vandaag stelt men dat ontwikkeling wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Mensen groeien op in verschillende contexten waardoor er meerdere vormen van ontwikkeling mogelijk zijn. Ontwikkelingscontexten zijn unieke combinaties van persoons- en omgevingskenmerken die tot verschillende trajecten van ontwikkeling kunnen leiden.

Vraag 3: is ontwikkeling een kwestie van nature of nurture?

Onder nature of erfelijkheid vallen de aangeboren eigenschappen die genetisch zijn overgeërfd. Nurture of de omgeving is de fysische en sociale wereld die de biologische en psychologische ontwikkeling beïnvloedt.

In Agora 4 heb je uitgebreid gekeken naar het nature-nurture vraagstuk. Het antwoord op die vraag is geen of-of verhaal. Vandaag heerst de overtuiging dat nature en nurture, of genetische factoren en omgevingsfactoren, op een complexe manier op elkaar inspelen. Op iDiddit is alle kerninfo hierover nog een keer samengevat. Fris daar je kennis op als dat nodig is. Volgens alle ontwikkelingspsychologische theorieën spelen dus zowel nature als nurture een rol, maar de klemtoon kan verschillen. Er zijn auteurs die de klemtoon leggen op stabiliteit. Volgens hen speelt de invloed van erfelijkheid (nature) een grotere rol: er is een soort van blauwdruk van onze ontwikkeling die bepaalt wie je wordt. Persoonlijkheidskenmerken en capaciteiten zijn al van in het begin aanwezig, maar het is de omgeving, vooral in de vorm van vroege ervaringen, die patronen doet ontstaan. Deze patronen beïnvloeden welke persoonlijkheidskenmerken en capaciteiten worden beloond, beklemtoond, ontwikkeld … Andere theorieën benadrukken dan weer de plasticiteit. Die theorieën gaan ervan uit dat verandering mogelijk is. Verandering gebeurt door ervaringen en invloed van de omgeving (nurture): leren, oefenen, interacties ... Maar ook enculturatie (de samenleving of sociale omgeving draagt cultuurkenmerken over naar een individu vanaf de geboorte) en acculturatie (een groep neemt sociale kenmerken over van een andere groep).

This article is from: