12 minute read

B1 De ondergang van het West-Romeinse Rijk

B1

De ondergang of ‘val’ van het Romeinse Rijk, of correcter gezegd van het West-Romeinse Rijk, spreekt 1 500 jaar later nog altijd tot de verbeelding. Er zijn bibliotheken over volgeschreven en historici discussiëren nog altijd over de oorzaken van die ondergang. Tegenwoordig gaan veel wetenschappers ervan uit dat die ondergang het resultaat was van een langdurige crisis. Wanneer

en waarom belandt het rijk in een crisis? Hoe proberen sommige Romeinse heersers die crisis op te lossen? Waarom komt er een einde aan de Romeinse heerschappij over het westen? Hoe kijkt men achteraf op die gebeurtenissen terug?

235

SOLDATENKEIZERS EN DE CRISIS VAN DE 3E EEUW

284 306

Diocletianus wordt keizer Constantijn wordt keizer

395 476

definitieve splitsing Rijk einde West- Romeinse Rijk

1453

einde Oost- Romeinse Rijk

dynastie:

vorstenhuis, opeenvolgende koningen of keizers van dezelfde familie. De koning of keizer kiest zijn opvolger onder zijn nakomelingen of familieleden. Het is niet noodzakelijk de oudste zoon die opvolgt.

muntontwaarding:

daling van de werkelijke waarde van munten uit edelmetaal (bv. zilver) ten opzichte van de waarde die op de munt staat staatsgreep: illegale afzetting van de heersende regering of illegale overname van de macht in een land 18 B1 DE ONDERGANG vAN HET wEST-ROMEINSE RIJk

1De soldatenkeizers of de crisis van de 3e eeuw verzwakken het rijk

Na het einde van de Romeinse veroveringen in de 2e eeuw ontstaan er aan de grenzen van het rijk spanningen met buurvolkeren. Zo bedreigen Germaanse volkeren in het noordoosten de grens bij de Rijn en de Donau. In het oosten vormen eerst de Parthen (tot 226) en vervolgens de Sassanieden een constante bedreiging. Om het rijk te beschermen, zet Rome veel legioenen in bij de grenzen. Zowel de aanvoerders als de gewone soldaten beseffen na verloop van tijd dat Rome niet zonder hen kan. Ze vragen steeds meer geld en stellen hogere eisen aan de keizerlijke regering. In 192 wordt keizer Commodus vermoord en ontstaan er problemen over zijn opvolging. Sommige generaals menen dat zij het bestuur van het rijk beter kunnen overnemen. Ze trekken met hun legioenen naar Rome. Een burgeroorlog is het gevolg. Uiteindelijk komt generaal Septimius Severus als overwinnaar uit de strijd. Zijn familie blijft aan de macht tot 235. In dat jaar wordt de laatste keizer van de Severische

dynastie vermoord. Dan breekt er een lange periode

van politieke instabiliteit aan. Die periode (235-284) is

bekend geworden als de ‘periode van de soldatenkeizers’ of de ‘crisis van de 3e eeuw’. Een keizer die in die periode aan de macht wil blijven, moet zich nog meer dan vroeger verzekeren van de steun van de legioenen. Daar is veel geld voor nodig. Daarom verhogen de opeenvolgende keizers de belastingen telkens. Bovendien verminderen ze voortdurend de hoeveelheid zilver in de Romeinse munten. Zo kunnen ze meer geld slaan, maar vermindert de waarde van het geld wel. Die muntontwaarding veroorzaakt steeds meer economische problemen en die leiden op hun beurt tot dalende belastinginkomsten. De eisen van de legioenen worden ook steeds groter. Meermaals zal een generaal die zijn troepen nog meer geld beloofd heeft, de macht van de regerende keizer overnemen. Meestal overleeft de vorige keizer die staatsgreep niet. Omdat de legioenen dus vaak hun kamp verlaten om met hun generaal de macht over te nemen, blijven de grenzen onverdedigd. Buurvolkeren profiteren daarvan om plundertochten te houden tot ver achter de grenzen van het Romeinse Rijk. Die invallen en de burgeroorlogen ontregelen de economie nog meer. Vooral de landbouwproductie lijdt daaronder. © VAN IN

Al dat geweld, maar dus ook honger en een aantal

epidemieën, leidt tot een daling van de bevolking en

dus tot een verdere daling van de belastingopbrengsten. Dat doet de druk op de rest van de bevolking toenemen. Onder andere om te ontsnappen aan die belastingdruk scheuren sommige gebiedsdelen zich (tijdelijk) af van het rijk.

Soms slaagt een bekwame keizer erin om – meestal maar voor even – de vrede in en de eenheid van het rijk te herstellen. Een van die bekwame keizers is Diocletianus (reg. 284-305).

epidemie:

besmettelijke ziekte die zich heel snel uitbreidt en die een groot deel van de bevolking treft

bondgenoot:

medestander. Twee landen die vechten tegen een gemeenschappelijke vijand zijn bondgenoten.

foederati:

bondgenoten van het Romeinse Rijk die zich in ruil voor militaire opdrachten in het rijk mogen vestigen

2Een tijdelijke heropleving onder Diocletianus en Constantijn

Diocletianus probeert het rijk een stabieler bestuur te geven. Eerst ontneemt hij de senaat zijn laatste restje macht. De keizer is dan officieel de enige machthebber in het rijk. Diocletianus beseft echter dat het rijk eigenlijk te groot is om door één man bestuurd te worden. Daarom splitst hij het rijk op in twee delen (oost en west) die elk door een keizer geregeerd worden. Elke keizer moet bovendien een medekeizer aanstellen die hem helpt bij het bestuur. Na de dood van een keizer volgt de medekeizer hem op en stelt een nieuwe medekeizer aan. Dankzij dat systeem (tetrarchie of viermansbestuur) is bovendien ook ineens het probleem van de opvolging geregeld. Maar al aan het einde van het bewind van Diocletianus loopt het opnieuw mis. De keizers en medekeizers komen met elkaar in conflict. Uiteindelijk slaagt één man erin alle macht naar zich toe te trekken: Constantijn (keizer in 306, alleenheerser tussen 324-337). Als keizer neemt hij enkele belangrijke beslissingen die grote gevolgen zullen hebben. Zo verleent hij in 313 de christenen godsdienstvrijheid. Verder besluit hij ook om de hoofdstad van het rijk naar het veiligere en rijkere oosten te verplaatsen. Zijn keuze valt daarbij op het oorspronkelijke Griekse stadje Byzantium aan de Bosporus, de toegang tot de Zwarte Zee. Dat ‘Nieuwe Rome’ wordt al snel naar hem vernoemd: Constantinopel.

3‘Volksverhuizingen’ leiden mee tot het verdwijnen van het West-

Romeinse Rijk

BRON 1 Constantijns opvolgers krijgen af te rekenen met dezelfde problemen als de soldatenkeizers: opstandige legioenen en invallen. De invallen zijn het grootste probleem. Het gaat niet om gewone plundertochten, maar om grootschalige migraties, echte volksverhuizingen. Vooral Germaanse volkeren, trekken het rijk binnen met de bedoeling zich daar

BDE vROEGE MIDDELEEUwEN (500-900) 19

voorgoed te vestigen (zie les B2). Die volksverhuizingen hebben verschillende mogelijke oorzaken. Daarbij kunnen zowel interne als externe oorzaken onderscheiden worden. De Germaanse samenlevingen kampen enerzijds met een uitputting van landbouwgronden, een overbevolking, een verslechtering van het klimaat ... Anderzijds worden ze door de komst van de Hunnen, een van oorsprong Centraal-Aziatisch ruitervolk, in westelijke richting gedreven. De slecht verdedigde grenzen van een Romeins Rijk in crisis vormen daarbij geen echte hindernis. Sommige van die Germanen krijgen de toestemming om zich binnen de grenzen van het Romeinse Rijk te

vestigen. De Romeinen hopen hen als bondgenoten (foederati) te kunnen gebruiken tegen andere

invallers. Maar de Germanen, noch de Romeinen houden zich altijd aan de gemaakte afspraken. Dat leidt uiteraard tot spanningen en conflicten tussen beide partijen. In 395, bij de dood van keizer Theodosius, wordt het rijk opnieuw opgesplitst. Vooral het westelijke deel zal in de loop van de 5e eeuw het zwaar te verduren krijgen. In 410 plunderen de Germaanse Visigoten, voordien nog Romeinse bondgenoten, Rome. Die plundering maakt een grote indruk op veel tijdgenoten. Rome is op dat moment echter al lang niet meer de echte hoofdstad van het West-Romeinse Rijk. De laatste keizers verblijven eerst in Milaan en

later in het beter te verdedigen Ravenna. In 455 wordt Rome opnieuw en grondiger geplunderd door de Vandalen, een andere Germaanse groep. Die hadden kort daarvoor Noord-Afrika veroverd en daar een eigen koninkrijk gesticht. Ook elders binnen de grenzen van het West-Romeinse Rijk ontstaan op dat moment verschillende Germaanse koninkrijken. Eigenlijk bestaat het rijk enkel nog in naam. In 476 zal een Germaanse legeraanvoerder, Odoaker, de toenmalige West-Romeinse keizer, de 15-jarige Romulus Augustulus, afzetten en zichzelf tot koning van Italië uitroepen. Die gebeurtenis wordt later gezien als ‘het einde van het Romeinse Rijk’. In het oosten blijft het Romeinse Rijk evenwel gewoon voortbestaan. Vanuit hun hoofdstad Constantinopel zullen Romeinse keizers nog bijna 1 000 jaar lang doorregeren. Bovendien betekent de afzetting van de laatste keizer in het westen voor de bevolking, zeker in Italië, eigenlijk geen echt keerpunt. Zij blijven nog lange tijd hun oude, ‘Romeinse’ leven voortzetten. Ze gaan bijvoorbeeld nog steeds naar de wagenrennen kijken in het circus of ontspannen in de thermen. Ook de Romeinse senaat, die bijna zo oud is als de stad zelf, zal nog minstens meer dan een eeuw bijeenkomen aan het Forum Romanum. © VAN IN

BRON 2 Alhoewel er in de 5e eeuw aan de Romeinse heerschappij over West-Europa een einde komt, blijft het Romeinse Rijk een grote aantrekkingskracht uitoefenen. Door de eeuwen heen beschouwen talrijke West-Europese landen en heersers zich als de opvolgers van het Romeinse Rijk en de Romeinse keizers. Ook al blijven ze zich spiegelen aan het Romeinse Rijk, toch groeit ook de angst om hetzelfde lot als het antieke Rome te ondergaan. Zeker vanaf de 19e eeuw wordt de ‘val van Rome’ vaak als een waarschuwing voor de eigen tijd gezien. De eigen samenleving zou ook wel eens ten onder kunnen gaan, net als Rome. Sommige historici, maar ook politici, kunstenaars … zien overeenkomsten tussen eigentijdse fenomenen of gebeurtenissen en de zaken die volgens hen tot de ondergang van het Romeinse Rijk hebben geleid. Of die vergelijkingen steek houden, en of ze altijd welgemeend zijn, of eerder een ander doel dienen, is een blijvend onderwerp van discussie.

KENNEN KUNNEN

1 de begrippen ‘soldatenkeizers’, ‘tetrarchie, ‘volksverhuizingen’, ‘Hunnen’ en ‘foederati’ uitleggen 2 twee volkeren noemen met wie de Romeinen aan het einde van de 2e eeuw geregeld conflicten hebben 3 een reden geven waarom Romeinse legioenen vanaf het einde van de 2e eeuw geregeld in opstand komen 4 een nadelig gevolg van die opstanden noemen 5 uitleggen hoe politieke oorzaken economische gevolgen hebben en omgekeerd 6 twee keizers noemen die eind 3e-begin 4e eeuw tijdelijk de situatie in het rijk weten te herstellen 7 een bestuurlijke maatregel van Diocletianus geven 8 twee maatregelen van Constantijn geven 9 twee mogelijke interne oorzaken voor de Germaanse migraties opnoemen 10 een externe oorzaak voor die Germaanse migraties geven 11 vier belangrijke gebeurtenissen opnoemen die zich tussen 395 en 476 hebben voorgedaan 12 uitleggen waarom 476 niet het einde van het Romeinse Rijk betekent 13 uitleggen waarom 476 aanvankelijk in delen van het westen geen grote breuk betekent 20 B1 DE ONDERGANG vAN HET wEST-ROMEINSE RIJk

1 aantonen dat de scheiding tussen het einde van de klassieke oudheid en het begin van de middeleeuwen niet zo duidelijk is 2 kritisch redeneren met en over bronnen 3 beseffen dat de beeldvorming over de ‘val van het Romeinse Rijk’ soms meer leert over de tijd van de beeldvorming dan over de eigenlijke gebeurtenissen • Is het Romeinse Rijk in 476 volledig verdwenen? Motiveer je antwoord. • Noem drie hedendaagse landen op die in 476 nog steeds geheel of gedeeltelijk tot het Romeinse Rijk behoren. • Welke Germaanse groep heeft zich in Noord-Afrika gevestigd? • Over welke hedendaagse landen regeren de Visigoten? • Welke Germaanse groep heeft zich in onze gebieden gevestigd? • Welke delen van het West-Romeinse Rijk staan in 476 (nog) niet onder Germaanse heerschappij? • Noem de hedendaagse landen of streken op waarvan de naam nog verwijst naar deze groepen: Angelen, Alemannen en Franken. BRON 1 Het Romeinse Rijk in 476 © VAN IN

Hadden de Romeinen nog dezelfde dapperheid bezeten waardoor zij zich in vroegere tijden onderscheidden, dan zou die geduchte stad [Rome] in zich zelve de kracht gehad hebben, om elken aanval van buiten af te slaan. Hadden Romes inwoners zelfs nog maar de kunst verstaan om te strijden! Doch daartoe waren zij niet meer in staat; het geheele volk, van den hoogsten tot den laagsten stand, was ontaard, ontzenuwd en verwijfd door weelde en zingenot. (…)

Evenals met de aanzienlijksten, zoo was het ook, met het volk gesteld. Het onttrok zich zooveel mogelijk aan den arbeid. Het leefde op de kosten van den staat, want nog altijd werd het door de gewoonte om kosteloos levensmiddelen uit te deelen, tot luiheid en werkeloosheid verleid. Zoo werd het geheel ontzenuwd door een wellustig, droomend leven. Een deel van den dag sleet het in de prachtige badhuizen (…); den overigen tijd bracht het in ledigheid op de straten door. Slechts in de openbare spelen betoonde het volk nog belangstelling, waarbij het met eene ware hartstochtelijkheid partij koos voor de eene of de andere partij onder de wagenmenners; van den afloop van een wedstrijd scheen in het oog der toeschouwers het heil van den staat af te hangen. De naam eene vermaarde danseres was toen te Rome meer gevierd, dan de naam van een held.

Zulk een volk was geheel ongeschikt zich te verdedigen tegen de dappere Barbaren, die Alarik [de leider van de Visigoten] voor de poorten van Rome gevoerd had. (…)

Uit: Adolf Streckfuss, De geschiedenis der wereld aan het volk verhaald, naar het Hoogduitsch bewerkt door B. Ter Haar, Bz., deel III, 1868

Adolf Streckfuss (1823 – 1895) was een Duitse schrijver. Hij publiceerde tussen 1865 en 1867 een 10-delige wereldgeschiedenis die kort daarna ook in het Nederlands is vertaald. In deze passage schetst hij de situatie in Rome aan de vooravond van de plundering van de stad door de Visigoten (in 410).

HEDENDAAGSE VERTALING

B Thomas Couture, ‘Les Romains de la décadence’ (‘De

Romeinen tijdens de decadentie’), 1847 (olie op doek, 472 x 772 cm, Musée d’Orsay)

Thomas Couture (1815-1879) is een Franse schilder. Hij is gespecialiseerd in historieschilderijen, een populair genre in die tijd.

Het doel van dat soort schilderijen is om het menselijke gedrag (met alle tekortkomingen) weer te geven samen met een morele boodschap over dat gedrag. Voor het werk laat Couture zich inspireren door een citaat van de Romeinse dichter Juvenalis (ca. 55-140) ‘wreder dan oorlog, overviel de ondeugd Rome en wreekt de veroverde wereld’.

Op het moment dat hij het werk maakt, is Frankrijk een koninkrijk, maar het regime is zeer onpopulair. Er is bijvoorbeeld veel kritiek op de extreme rijkdom van sommigen binnen de regering en de wijdverbreide corruptie. Een jaar nadat Couture zijn werk heeft voltooid, breekt er in

Parijs een opstand uit die leidt tot de val van de monarchie.

De (vermeende) decadentie van de Romeinen was een populair thema

in de 19e-eeuwse kunst.

BDE vROEGE MIDDELEEUwEN (500-900) 21

• In welk tijdperk van het referentiekader

leven Streckfuss en Couture?

monarchie: bestuursvorm, dikwijls een koninkrijk, waar een persoon de macht heeft decadentie: verval, verwildering van de zeden, het nastreven van bizar genot en overdadige luxe • Schetst Streckfuss een positief of een negatief beeld van de Romeinse samenleving? Motiveer je antwoord. • Wie is volgens Streckfuss eigenlijk vooral verantwoordelijk voor het feit dat Rome werd geplunderd? Waarom? • Toont Couture hetzelfde beeld van de Romeinen als Streckfuss? Beargumenteer je antwoord. • Welke boodschap willen Streckfuss en Couture hun tijdgenoten meegeven? • Op welke historische vragen geven deze bronnen een betrouwbaar antwoord. A Hoe is Rome ten onder gegaan? B Wat denken Streckfuss en Couture over hun tijd? C Wat denken Streckfuss en Couture over de ondergang van Rome? © VAN IN

This article is from: