25 minute read

C De standensamenleving

C

Volgens de Belgische grondwet zijn alle Belgen ‘gelijk voor de wet’. In theorie heeft er dus niemand meer rechten dan iemand anders. Tijdens de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd bestaat er echter wél een juridisch verschil tussen de mensen. Afhankelijk van de groep waartoe je behoort, heb je meer of minder rechten. Zo een samenleving heet een standensamenleving. Hoe is

die standensamenleving ontstaan? Is iedereen binnen een bepaalde stand gelijk? Is er doorheen de eeuwen een evolutie geweest in de verhouding tussen de standen? Wanneer en waarom is er een einde gekomen aan dat systeem?

± 500

900

± 1450 ± 1750

1789

MIDDELEEUWEN

STANDENSAMENLEVING VROEGMODERNE TIJD

Franse revolutie

1Het ontstaan van de standensamenleving (500-1000)

BRON 1-2-3-4-5 Zowel bij de Romeinen als bij de Germanen bestaat er geen gelijkheid tussen mensen. Beide samenlevingen hebben slaven en maken bij de

‘vrije mensen’ een onderscheid tussen een elite en

gewone mensen. De eeuwen na de val van het West-Romeinse Rijk en de volksverhuizingen blijven roerig: voortdurende invallen en permanente oorlogen maken de samenleving onveilig. Vrije boeren zoeken bescherming bij lokale krijgsheren. Die beschikken over een klein legertje van enkele tientallen krijgers. Zo’n krijgsheer dient vaak een heersende vorst (zie les D5) en staat in voor de veiligheid en het bestuur van een bepaald gebied. De krijgsheer biedt de boeren bescherming in ruil voor gehoorzaamheid en eventuele steun in de strijd. Bovendien worden de boeren vaak verplicht om hun grond aan hun beschermer (de krijgsheer) over te dragen. Die breidt daardoor zijn grondbezit uit en verstevigt daarmee zijn macht. Maar de boeren verliezen op die manier een deel van hun vrijheid. Na verloop van tijd krijgen zij nog meer verplichtingen tegenover de grondbezitter: karweien doen, bepaalde belastingen betalen ... Die afhankelijke boeren krijgen het statuut van horigen: ze ‘horen’ bij hun heer. Zo ontwikkelen er zich ruwweg twee maatschappelijke

CDE STANDENSAMENLEvING 53

groepen: de krijgsheren (en hun soldaten) en de horigen. De eerste groep zorgt voor veiligheid. De tweede groep zorgt voor het onderhoud (eten) van de eerste groep.

Gedurende die periode vindt ook de kerstening van

(West-)Europa plaats (zie les D4). Daardoor neemt geleidelijk de macht en de invloed van de geestelijkheid toe. Zij vormen zo een derde groep in de samenleving. Omdat geestelijken geschoold zijn en dus kunnen lezen en schrijven, zijn ze zeer nuttig voor de vorsten. In ruil daarvoor krijgen zij aanzienlijke stukken grond en bepaalde voorrechten. Rond het jaar 1000 is die maatschappelijke indeling ingeburgerd in de West-Europese samenleving. De Kerk stelt de indeling van de maatschappij trouwens voor als de wil van God. De samenleving is als een lichaam waarin elke groep zijn eigen taak heeft. De geestelijkheid of clerus is de eerste stand en staat in voor het zielenheil van de gelovigen. De adel (aanvankelijk de groep van krijgsheren) vormt de tweede stand. Zij moeten de andere standen beschermen. In hoeverre de koning tot die tweede stand behoort of erboven staat, is een onderwerp van discussie. De rest van de bevolking behoort tot de derde stand. Zij moeten de samenleving van voedsel voorzien.

grondwet: (of constitutie) is de basiswet van een land. Daarin staat beschreven wat de rechten en plichten van de burgers, de overheid … zijn en hoe het bestuur van het land is georganiseerd. vrije en onvrije mensen: In de middeleeuwen zoeken weerloze vrije mensen vaak bescherming bij heren of kloosters. Ze verliezen hun onafhankelijkheid en hebben steeds minder rechten. Ze zijn onvrijen of horigen geworden. elite: kleine, besloten groep van vooraanstaande, bevoorrechte mensen kerstening: bekering tot het christendom© VAN IN

huurling:

soldaat die enkel tegen betaling vecht en door om het even wie kan ingehuurd worden

Afhankelijk van de stand waartoe men behoort, heeft men bepaalde rechten. Vooral de clerus en de adel, die bijna alle grond in handen hebben, beschikken dus over veel rechten. Zij zijn de bevoorrechte standen. De derde stand heeft voornamelijk plichten. Dat verschil in rechten en plichten is op verschillende manieren merkbaar. Zo wordt bijvoorbeeld elk stand apart en volgens eigen regels berecht, zijn bepaalde functies en ambten voorbehouden aan de hoogste standen ... Dat blijft zo tot aan het einde van de 18e eeuw. Je afkomst (geboorte) bepaalt meestal de stand waartoe je behoort! Omdat geestelijken niet mogen huwen, kan niemand officieel geboren worden binnen de geestelijke stand. De leden van de geestelijkheid komen zowel uit de adel als de derde stand. De afkomst heeft in dat geval vooral een invloed op je positie binnen de geestelijkheid. De standensamenleving is een voorbeeld van een gelaagde samenleving. Zo’n samenleving bestaat uit verschillende groepen of lagen. Tussen de verschillende groepen is er een belangrijk verschil in macht en aanzien.

2Standen vormen geen homogene groepen

Ook binnen de verschillende standen ontwikkelen er zich geleidelijk verschillen en ontstaat er een hele rangorde. Zo kan binnen de adel bijvoorbeeld een onderscheid gemaakt worden tussen de hoge en de lage adel. De hoge adel is doorgaans verwant aan de koning, vervult belangrijke bestuursfuncties en beschikt over de meeste gronden. De lage adel daarentegen zal soms met moeite het hoofd boven water kunnen houden. Dat betekent dat ze onvoldoende middelen hebben om zichzelf een ‘gepaste’ levensstijl te veroorloven. Binnen de clerus kan eenzelfde onderscheid gemaakt worden. De leden van de hoge clerus vervullen de belangrijkste functies binnen de Kerk en beschikken over de meeste inkomsten. Zij komen hoofdzakelijk uit de (hoge) adel. De lagere geestelijkheid, waaronder de parochiepriesters, bestaat uit heel wat leden van de derde stand. Zij leven vaak op het randje van de armoede. De derde stand staat aanvankelijk gelijk met de boerenbevolking, maar ook daar kunnen verschillende deelgroepen onderscheiden worden. De meeste boeren zijn horigen, maar er blijft ook een groep van vrije boeren bestaan. Een aparte categorie binnen de derde stand wordt gevormd door de lijfeigenen, al is het onderscheid met sommige horigen eerder klein. Terwijl horige boeren nog steeds een stukje grond hebben om zelf te bewerken en nog bepaalde rechten hebben, zijn lijfeigenen eerder een soort van slaven,

54 C DE STANDENSAMENLEvING

zonder grond of rechten. In West-Europa zal die groep in de loop van de tweede helft van de middeleeuwen verdwijnen, deels onder druk van de Kerk. In OostEuropa blijft de lijfeigenschap voortbestaan tot in de 18e eeuw en in Rusland zelfs tot in de 19e eeuw. Aanvankelijk vormen de ridders een afzonderlijke categorie. In oorsprong zijn ze de (meestal) nietadellijke soldaten (ruiters) van een koning of een edelman. De Kerk dringt die brute vechtersbazen langzaamaan een soort ridderideaal op. Ridders moeten hun zwaard in dienst stellen van de Kerk en de zwakkeren in de samenleving. Verhalen zoals die over koning Arthur en de ridders van de Ronde Tafel, versterken dat beeld. Bovendien begint vanaf de 11e eeuw het belang van de ruiterij in de oorlogsvoering toe te nemen, waardoor het aanzien van de ridders stijgt. Steeds meer edelen kiezen daarom voor het ridderschap. Vanaf de 13e eeuw komen de meeste ridders uit de adellijke stand. Ook de toenemende kostprijs van het ridderschap (paard, harnas, ridderslag) maakt dat alleen nog edelen tot die groep kunnen behoren.

3De opkomst van de steden leidt mee tot nieuwe verhoudingen tussen de standen (1000-1500)

BRON 6 Ongeveer vanaf de 11e eeuw kent de handel in West-Europa een heropleving. Dat leidt in veel

gebieden tot het ontstaan of de heropbloei van steden (zie les D3). De stedelingen doen minder aan landbouw en beginnen zich te onderscheiden van de boerenbevolking. Zij beginnen ook bepaalde rechten te eisen. Geleidelijk krijgen ze onder andere het recht op zelfbestuur én het recht op zelfverdediging. De stedelingen komen daardoor onafhankelijker te staan tegenover de lokale grondbezitter die zijn macht ziet verminderen. De koningen, die een machtsstrijd uitvechten met de adel (de lokale grondbezitters), steunen daarom de opkomst van de steden. De adellijke grondbezitters worden zo tot meer gehoorzaamheid gedwongen. Bovendien zoeken de koningen steeds meer hun medewerkers onder de rijkste (en geschoolde!) stedelingen. Als beloning voor die steun worden sommigen van die stedelingen opgenomen in de adel. Zij worden de ambtsadel genoemd omdat ze hun adeldom aan de uitoefening van een ambt hebben ontleend. De ‘oude’ adel of zwaard- of krijgsadel, wiens aantal flink was uitgedund door de talrijke oorlogen, kijkt vaak neer op die nieuwe edellieden. Vanaf de 14e eeuw verandert bovendien de militaire rol van de adel: vuurwapens en huurlingen maken meer en meer de dienst uit op het slagveld (zie les D5). Daardoor vermindert het belang, en dus ook de invloed, van de adellijke ridders. © VAN IN

De opkomst van de steden verbetert meestal de positie van de boeren. De steden met hun rechten oefenen aantrekkingskracht uit op veel horigen. Sommigen ontvluchten hun heren om in de stad een nieuw leven op te bouwen als vrij man. Om die plattelandsvlucht tegen te gaan, doen de heren toegevingen. Zo verdwijnt in West-Europa geleidelijk de horigheid. Toch blijft ook in de vroegmoderne tijd de boerenbevolking een zeer heterogene groep. Naast de vrije boeren, met eigen gronden en middelen, zijn veel voormalige horigen nu pachters. Zij ‘huren’ hun grond en vaak ook werktuigen van grootgrondbezitters (adel of clerus) en blijven zo verplichtingen hebben tegenover hun ‘heer’. Een groot deel van de plattelandsbevolking beschikt echter niet over genoeg grond om te overleven (of zelfs over geen grond) en moet daarom werken in loondienst van anderen, bijvoorbeeld als knecht.

4De stedelijke burgerij wordt de belangrijkste maatschappelijke groep (1500-1800)

BRON 7-8 Vanaf de 14e-15e eeuw ontstaat er door de ontdekkingsreizen en de kolonisaties een heuse wereldhandel. Sommige burgers worden daardoor heel rijk. In dezelfde periode verliest de adel steeds meer macht aan de koning. Om zich toch te profileren, ontwikkelt zich nog meer dan in de middeleeuwen een echte adellijke levensstijl. Daarmee probeert de adel zich te onderscheiden van de derde stand en in het bijzonder van de rijke burgerij. Die vereiste, adellijke levensstijl, gekenmerkt door grote uiterlijke sier, kost wel veel geld. Gedurende de vroegmoderne tijd nemen de inkomsten uit grondbezit echter af. Dat brengt heel wat edellieden in financiële problemen. Omdat de adel in veel landen vaak neerkijkt op handeldrijven (en dat zelfs kan leiden tot een verlies van de adellijke titel), moeten veel edellieden andere inkomsten zoeken. In dienst treden van de koning en aan zijn hof verblijven biedt een oplossing, maar betekent wel een verlies van onafhankelijkheid. De rijke burgerij van haar kant kijkt juist op naar de adel. Ze imiteert de adellijke levensstijl en probeert op alle mogelijke manieren een adellijke titel te verwerven, zelfs door aankoop. Er vinden ook steeds meer huwelijken plaats tussen leden uit de hoge burgerij en de (lagere) adel. Beide partijen winnen

55

daarbij. Burgers verwerven adellijke titels en de adel verwerft de nodige rijkdom. Gedurende de hele vroegmoderne tijd blijft er een voortdurende doorstroming van de toplaag van de derde stand naar de adel plaatsvinden. Tegen de 18e eeuw kan in landen als Frankrijk en Engeland vermoedelijk nog geen 10 % van de adel hun adellijke afstamming terugvoeren tot in de middeleeuwen. Dat wil dus zeggen dat de voorouders van de meeste edellieden uit de 18e eeuw in de middeleeuwen nog niet tot de adel behoren en dus pas later hun adellijke titel verworven hebben door bijvoorbeeld een huwelijk te sluiten of door een adellijke titel aan te kopen. In de 18e eeuw probeert de adel tot op zekere hoogte een einde te maken aan die instroom. Ondertussen is in veel landen, ondanks die instroom, het aandeel van de adel ten overstaan van de totale bevolking aan het afnemen. Het geboortecijfer binnen de adel ligt namelijk veel lager dan bij de rest van bevolking. Rond diezelfde tijd beginnen ook nieuwe ideeën veld te winnen. Ideeën waarbij de gelijkheid der mensen centraal staat. Die ideeën vinden onder andere hun wortels in de wetenschappelijke vooruitgang en in de economische ontwikkelingen die zich tijdens de vroegmoderne tijd voordoen. Naast de handel begint ook de industrie in de 18e eeuw langzaam aan belang te winnen. Het overwicht van de landbouw en dus ook van de grootgrondbezitters neemt daardoor af. Onder andere op die manier komt de standen-

samenleving steeds meer onder druk te staan. In Frankrijk breekt in 1789 een revolutie uit die nog in datzelfde jaar leidt tot een officiële afschaffing van de standensamenleving. Vanaf dan zijn de mensen gelijk in rechten! De afschaffing van de standensamenleving leidt echter nog niet automatisch tot echte gelijkheid. Vrouwen krijgen nog lange tijd niet dezelfde rechten als mannen. Verder hebben rijke mannen ook meer kansen dan arme mannen. Bovendien mag de adel eind 18e eeuw in veel gebieden dan wel haar voorrechten verliezen, als groep blijft de adel wel voortbestaan. In zowat alle Europese landen zullen edellieden nog tot in de 20e eeuw een belangrijke rol blijven spelen in de maatschappij (bijvoorbeeld in de politiek). Ook de geestelijkheid blijft tot diep in de 20e eeuw – in sommige landen zelfs tot in de 21e eeuw – een belangrijke positie bekleden. C DE STANDENSAMENLEvING© VAN IN

1 de begrippen ‘standensamenleving’, ‘horigen’, ‘lijfeigenen’,

‘ridders’, ‘ambtsadel’ en ‘zwaardadel’ uitleggen 2 het ontstaan van de ongelijkheid in de vroegmiddeleeuwse samenleving uitleggen 3 de drie groepen waarin de middeleeuwse samenleving wordt opgedeeld, opnoemen 4 de taak van elk van die groepen geven 5 de belangrijkste verantwoording voor die maatschappelijke indeling noemen 6 uitleggen dat de verschillende standen geen homogene groepen zijn 7 de ontwikkeling van het ridderschap uitleggen 8 uitleggen waarom de opkomst van de steden de traditionele standensamenleving onder druk zet 9 twee redenen opnoemen waarom de koningen de stedelijke burgerij steunen 10 het verdwijnen van de horigheid uitleggen 11 twee redenen opnoemen waardoor de positie van de oude adel aan het begin van de vroegmoderne tijd nog meer onder druk komt te staan 12 de verhouding tussen de rijke burgers en de adel in de vroegmoderne tijd beschrijven 13 drie redenen geven waarom de standensamenleving aan het einde van de 18e eeuw steeds meer onder druk komt te staan 14 uitleggen waarom de afschaffing van de standensamenleving niet automatisch tot echte gelijkheid leidt 1 de sociale verhoudingen in de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd met die van de hedendaagse tijd vergelijken 2 gelijkenissen en verschillen betreffende de sociale verhoudingen tussen verschillende tijdperken vaststellen 3 over gelijkheid en ongelijkheid reflecteren 4 het ontstaan, de ontwikkeling en het verdwijnen van de standensamenleving op een heldere manier weergeven 5 gevraagde informatie uit verschillende soorten bronnen halen 6 bronnen met elkaar vergelijken 7 over bronnen redeneren

BRON 1 A Een middeleeuwse visie op de samenleving (…) de gemeenschap van gelovigen vormt slechts één lichaam; maar (…) de staat omvat er drie, omdat de andere wet, de menselijke wet, twee andere groepen onderscheidt: edelen en onvrijen (…)

Zij [de edelen] vormen de orde [stand] van de krijgers en ze beschermen de Kerk: ze zijn de verdedigers van de massa van het volk, (…), en tegelijkertijd zorgen ze voor het heil van allen en van henzelf.

De andere groep is die van de onvrijen: dat is een ongelukkig mensenras en dat niets bezit en zich overal voor moet afbeulen. Rijkdom, kleding, voedsel, alles wordt verzorgd door de onvrijen, zodat geen enkele vrije man zonder hun hulp kan leven. (…)

Dus het huis van God, dat zichzelf presenteert als één lichaam, is in werkelijkheid verdeeld in drie orden [standen]: de ene bidt [de geestelijkheid], de andere strijdt [de adel], de laatste werkt. Die drie naast elkaar bestaande orden kunnen niet worden gescheiden; het is op de diensten verleend door de ene dat de effectiviteit van het werk van de andere twee is gebaseerd: (…)

Door deze toestand konden de wetten zegevieren en kon de wereld van vrede genieten. Vandaag de dag worden de wetten afgebroken, de heerschappij van de vrede is voorbij; (…)

Uit: Adalbero van Laon, Lied voor koning Robert de Vrome, ca. 1027

Adalbero van Laon (ca. 947-1030) is een edelman en bisschop. Hij formuleert zijn visie op de samenleving in een lofdicht voor de Franse koning Robert II (972-1031), wiens vader hij eind 10e eeuw mee op de troon heeft geholpen. Het (lange) gedicht, opgesteld in het Latijn, is ook een aanval op het feit dat ook mensen van eenvoudige komaf tot bisschop kunnen worden gewijd.

56 C DE STANDENSAMENLEvING

HEDENDAAGSE VERTALING © VAN IN

De voorwaarden waaronder wij samenleven, kunnen niet gelijk zijn; het kan niet anders dan dat de enen bevelen en de anderen gehoorzamen. Zij die het bevel voeren, hebben meerdere orden, rangen en graden: de soevereine Heren voeren het bevel over alle onderdanen van hun staat; zij geven hun bevelen door aan de groten, de groten aan de lagere groepen, de lagere groepen aan de kleinere en die laatsten aan het volk. En het volk dat aan al de voorgaande ondergeschikt is, is zelf nog ingedeeld in verscheidene orden en rangen.

De enen leggen zich in het bijzonder toe op de dienst van God; de anderen zorgen voor de Staat met de wapens en nog anderen voeden en onderhouden de Staat met vreedzame bezigheden. Dat zijn de drie orden of generale staten.

Uit: Charles Loyseau, Traité des ordres et simples dignités, 1610

Charles Loyseau (1564-1627) is een Frans politiek denker en jurist. Zijn familie is van eenvoudige komaf (landbouwers), maar door de juiste connecties (met mensen uit de adel), studie en het uitoefenen van bepaalde ambten weet hij op te klimmen in de maatschappij. Zijn nakomelingen worden uiteindelijk opgenomen in de (lage) adel.

Het werk werd tot aan de Franse revolutie gebruikt om de sociale structuur van de Franse samenleving te verdedigen.

• • Ho No eveel groepen (orden) onderscheidt de auteur van bron 1A uiteindelijk in de samenleving? em elk van die groepen op. Aristoteles: geleerde uit de • Noem de taak die elke groep heeft. klassieke oudheid • • Hoe blijkt uit de bron dat de drie orden of standen een onlosmakelijk geheel vormen? Zijn alle groepen gelijk? Motiveer je antwoord. (384-322 v.C.), leerling van Plato en leermeester • Tot welke groep behoort de auteur? van Alexander de • De auteur laat zich pessimistisch uit aan het einde van het fragment. Waarom? Lees daarvoor de Grote. Hij vindt contextinformatie over de auteur. waarnemingen belangrijk om tot • In welke tijd is bron 1B geschreven? kennis te komen. • Vergelijk de visie van Loyseau (bron 1B) met die van Adalbero (bron 1A). Is de kern van hun betoog gelijk of verschillend? manuscript: letterlijk: • • • • • • 57 Vormen de standen (orden) homogene groepen volgens Loyseau? Motiveer je antwoord. Beoordeel deze stelling: ‘Sociale mobiliteit was onmogelijk in de standensamenleving’. BRON 2 Een visuele voorstelling van de standenmaatschappij Uit: Nicole Oresme, Livre de politiques, 1370-1377 (Rijkelijk geïllustreerd manuscript op perkament, Koninklijke Bibliotheek van België, Brussel) Nicole Oresme (ca. 1320-1382) is een geleerde en raadgever van de Franse koning Karel V (reg. 1364-1380). Als een geschenk aan de koning heeft Oresme een aantal werken (of vermeende werken) van de Griekse filosoof Aristoteles (4e eeuw v.C.) vertaald uit het Latijn naar het (middeleeuwse) Frans. Daarbij heeft hij ook een aantal nieuwe woorden aan de Franse taal toegevoegd, onder andere ‘monarchie’, ‘democratie’ … Oresme heeft die teksten ook proberen te verduidelijken en de ideeën van Aristoteles te koppelen aan de samenleving van zijn eigen tijd. Het oorspronkelijke manuscript dat aan de Franse koning wordt aangeboden, bevindt zich vandaag in privébezit, maar de persoonlijke kopie die de koning er onmiddellijk van heeft laten maken, is later via de hertogen van Bourgondië, die verwant zijn aan de Franse koningen, in Brussel beland. Boven de afbeelding staat een vermelding van de kopiist met uitleg over de miniatuur: ‘[Er zijn] zes types mensen van wie er drie tot de stad behoren, of burgers, en de andere drie zijn geen burgers of deel van de stad. Om diegenen te herkennen die geen burgers of deel van de stad zijn, heb ik hen in het rood geschreven.’ [De andere groepen staan in het groen.] Met ‘burgers’ wordt niet stedelingen of inwoners van het land bedoeld, maar die mensen die in de samenleving (‘de stad’) iets te zeggen hebben. Van boven naar onder en van links naar rechts zien we volgende groepen staan: ‘Genz d’armes’ (mannen van de wapens, krijgers), ‘Genz de conseil’ (raadgevers), ‘Genz sacredotal’ (heilige mannen, geestelijken), ‘Cultiveurs de terres’ (landbouwers), ‘Genz de mestier’ (ambachtslieden), ‘Marcheans’ (kooplieden). Welke groepen behoren volgens de afbeelding tot de leiders van de samenleving? Hoe blijkt dat? Welke twee groepen vormen de adel? Welke groepen maken deel uit van de derde stand? C DE STANDENSAMENLEvING handschrift; niet gedrukte of getypte tekst miniatuur: tekening. De naam komt van ‘menie’, een rode verfstof. © VAN IN

woekeraar:

persoon die geld tegen overdreven hoge rente uitleent

God heeft de geestelijken gemaakt, en de ridders en de boeren, maar het is de duivel die de burgers [rijke

stedelingen] en de woekeraars heeft gemaakt.

Uit: Engelse preek, (vermoedelijk) 14e eeuw

Een preek is een toespraak van een geestelijke waarin een godsdienstige waarheid wordt verkondigd of toegelicht, vaak tijdens een misviering.

• Waaruit blijkt dat sommige geestelijken het moeilijk hebben met de maatschappelijke veranderingen

die zich tijdens de tweede helft van de middeleeuwen voltrekken?

• In welke zin vormt deze preek ook een bewijs voor die veranderingen?

BRON 4 Rang en stand aan het hof van Versailles (17e-18e eeuw)

De onderstaande tabel geeft niet alleen weer wie er mag zitten (horizontaal) in de buurt van wie (verticaal), maar ook hoe die mag zitten.

De koning

De kinderen van de koning

Kleinkinderen van de koning Prinsessen van den bloede Prinsen van den bloede Kardinalen Hertoginnen, buitenlandse prinsessen Hertogen, buitenlandse prinsen Vrouwen van aanzien Mannen van aanzien

Taboeret* Taboeret Taboeret Staande Staande Taboeret Staande Staande Staande

BRON 5 A Over het verkrijgen van de adelstand

De adelstand geeft hun die ertoe behoren, verscheidene privileges, vrijstellingen en exclusieve ambten en inkomsten, waar anderen die niet tot de adel behoren, geen aanspraak op kunnen maken.

Die adelstand verwerf je door geboorte – zijn edel alle kinderen die van een edele afstammen – of door het uitoefenen van sommige ambten: de kinderen van hen die het ambt bekleed hebben, worden in de adel opgenomen. Ten slotte kan de koning door een brief van adeldom zij die bepaalde diensten bewezen hebben, tot de adelstand verheffen.

Uit: Jean Domat, Lois civiles dans leur ordre naturel, 1689

Jean Domat (1625-1696) is een jurist in dienst van de Franse koning Lodewijk XIV. Hij is afkomstig uit de lage burgerij. Dankzij de juiste connecties kan hij studeren, in dienst treden van de overheid en huwen met een dochter van iemand uit de ambtsadel.

58 C DE STANDENSAMENLEvING

De koningin Taboeret Taboeret Taboeret Staande Taboeret Taboeret Staande Staande Staande De kinderen van de koning Fauteuil Taboeret Taboeret Staande Taboeret Taboeret Staande Staande Staande Kleinkinderen van de koning Fauteuil Stoel met rugleuning Stoel met rugleuning Stoel met rugleuning Stoel met rugleuning Taboeret Taboeret Staande Prinsen en prinsessen van den bloede (andere naaste verwanten van de koning) Fauteuil Fauteuil Fauteuil Fauteuil Fauteuil Zittend (op banken)

Zittend (op banken) * taboeret: stoeltje zonder leuning Vrij naar: Henri Brocher, Le rang et l’étiquette sous l’ancien régime, 1934 • Waaruit blijkt dat ook binnen de hoogste kringen niet iedereen gelijk is? © VAN IN

Onder de benaming ‘edelen’ verstaat men diegenen die vrijgesteld zijn van iedere belasting. Zij worden belast met het bestuur van de provincies, met de gezantschappen en de dienst van de koning, doch hun ware taak is het krijgswezen. Sedert enkele tijd laat ook de hoge adel zijn kinderen studeren, namelijk de jongeren, niet om ze tot de staatsambten te bekwamen, maar om ze in de geestelijke stand te laten treden; tegenwoordig kent men de bisschopszetels niet meer zo gemakkelijk aan onwetenden toe. De edelen die voor het merendeel geenszins gefortuneerd zijn, ruïneren zich noodgedwongen wanneer ze aan het hof komen, waar alles buitensporig duur is, door de uitgaven aan dienaren, paarden, kleding en levensonderhoud. Daarentegen vergt het eenvoudig en afgezonderd leven op hun kasteel geen grote uitgaven, noch livreien, noch rijke kleding, noch hooggeprijsde paarden, noch banketten en evenmin de andere grootdoenerij die van hovelingen vereist wordt. Daarom werd de gewoonte ingevoerd ‘per kwartier’ te dienen: om de beurt doet ieder gedurende drie maanden dienst, en voor het overige kan men bezuinigen en door wijze besparingen de schade goedmaken.

Uit: Michele Suriano, Commentaren over het koninkrijk Frankrijk, 1561

Michele Suriano (1519-1574) is ambassadeur van de Venetiaanse Republiek aan het Franse hof. Hij observeert van nabij de toenmalige toestand in Frankrijk.

• Noem drie manieren waarop iemand volgens bron 5A lid kan worden van de adel. • Wat zijn de voordelen van het behoren tot de adellijke stand? • Wat verstaat men in bron 5B onder edelen? • Waarom laat de (hoge) adel zijn kinderen studeren? • Met welk probleem wordt de adel nog geconfronteerd? • Hoe proberen ze dat op te lossen?

BRON 6

De derde stand omvat de geletterden, die men de ambtsadel noemt, de kooplui, de ambachtslieden, het volk en de boeren.

Zij die tot de ambtsadel behoren [en bepaalde overheidsfuncties vervullen], worden daardoor geadeld, en men behandelt hen als

• • • • • • 59 edelen tijdens hun leven. De huidige kooplieden, die de meesters zijn van het zilver, worden in de watten gelegd en vertroeteld; maar ze hebben geen enkele voorrang noch waardigheid, omdat elke vorm van handeldrijven als minderwaardig voor de adel wordt beschouwd. Zodoende worden zij tot de derde stand gerekend; ze betalen belastingen als de niet-edelen en de boeren, de klasse die het slechtst behandeld wordt door zowel de koning als de bevoorrechte groepen. (…) [Omdat alle hoge functies aan] geletterde mensen en de ambtsadel wordt gegeven, wil iedereen iemand uit zijn familie laten studeren (…) Uit: Michele Suriano, Commentaren over het koninkrijk Frankrijk, 1561 Wat bedoelt de auteur met de kooplieden als ‘meesters van het zilver’, denk je? Wil dat zeggen dat de kooplieden daarmee automatisch aan de top van de samenleving staan? Motiveer je antwoord. Hoe kunnen kooplieden toch opklimmen in de toenmalige maatschappij? Wie wordt er bedoeld met de ‘ambtsadel’? Wie staat volgens de bron onderaan het systeem? Denk je dat deze bron je een betrouwbaar beeld schetst van de situatie? Argumenteer. C DE STANDENSAMENLEvING© VAN IN

(…) edellieden leven adellijk en doen krijgsdienst, behalve degene die door ouderdom niet meer kunnen vechten. Edellieden leven adellijk en doen geen zaken die daarvan afwijken, met name zelf handeldrijven en handenarbeid verrichten. Dat laatste is wel toegestaan op een niet al te groot stuk grond in eigen bezit.

Uit: Edict van de Franse koning Karel VIII in 1485

Aan het einde van de middeleeuwen wordt de basis gelegd van de zogenaamde ‘Noblesse Oblige’, de idee dat de adel – om zich te onderscheiden van andere groepen – een bepaalde stand moet houden. Met andere woorden: bij adeldom hoort een bepaalde levensstijl (kleding, wonen, vrijetijdsbesteding …). Afwijkingen van die adellijke gedragscode kunnen leiden tot ‘dérogeance’ (het verlies van adellijke titel en/of privileges). In het ene land is men op dat vlak al wel iets flexibeler dan in het andere.

B Knole House, Kent (Verenigd Koninkrijk) C ‘The Ballroom’, een 17e-eeuws vertrek in Knole

House, Kent (Verenigd Koninkrijk)

D De evolutie van de relatieve waarde van de pachtprijzen in het graafschap Vlaanderen

De oudste delen van het adellijke landhuis dateren uit de 15e eeuw. In de daaropvolgende eeuwen is het gebouw verbouwd en verder uitgebreid. Het telt 365 kamers, 52 trappen en 7 binnenplaatsen. Tegenwoordig is het gebouw grotendeels een museum, maar een deel is nog altijd bewoond door de adellijke familie Sackville, die het landhuis in de 16e eeuw cadeau heeft gekregen van de

Engelse koningin Elisabeth I.

De meeste gronden zijn eigendom van de koning, de adel of de Kerk. De boeren die op die gronden wonen en die gronden bewerken, moeten pacht (huur) betalen aan de grondeigenaar. Die pachtprijzen zelf zijn redelijk onveranderlijk, maar de waarde van het geld is dat niet. De tabel vergelijkt de relatieve waarde van de pachtinkomsten uit verschillende periodes met die van de periode 1696-1705. Die periode krijgt het cijfer 100. De verschillen worden weergegeven ten opzichte van dat cijfer, dat we ook een index noemen. Is het cijfer groter dan het indexcijfer (100), dan is het geld meer waard en kan je meer doen met hetzelfde geld. Als het cijfer lager is dan het indexcijfer, dan is het geld dus minder waard. Zele Koekelare Gijverinkhove Land van Nevele 1646-1655 152 203 184 155 1656-1665 159 177 105 147 1666-1675 148 161 108 82 1676-1685 122 161 111 71 1686-1695 101 132 97 69 1696-1705 100 100 100 100 1706-1715 108 74 95 88

60 C DE STANDENSAMENLEvING

Uit: Christiaan Vandenbroeke, Landbouw in de Zuidelijke Nederlanden (1650-1815). In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Nieuwe tijd, Deel 8 (1977-1982) Christiaan Vandenbroeke (1944-2007) is een Vlaams historicus gespecialiseerd in landbouwgeschiedenis.© VAN IN

• Wat wordt er bedoeld met 'Noblesse oblige'? • Die ‘Noblesse oblige’ brengt dus financiële verplichtingen met zich mee. Wat mag de Franse adel niet doen om

– eventueel – aan extra geld te geraken?

• Beschrijf aan je medeleerlingen wat je ziet in bron 7B en 7C. • Wat kunnen beide afbeeldingen je eventueel leren over de adellijke levensstijl in de vroegere eeuwen? • Als je weet dat de adel zijn inkomsten voornamelijk haalde uit (groot)grondbezit, met welk probleem wordt (een deel

van) de adel dan geconfronteerd in de vroegmoderne tijd?

• Identificeer de drie figuren bij bron 8A. Elke figuur vertegenwoordigt een bepaalde maatschappelijke groep. • Waaraan heb je elk van die groepen herkend? • Wat klaagt de tekenaar in bron 8A aan? • Wat is het verschil met bron 8B? • Kijk naar het jaar waarin de prenten gemaakt zijn. Welke belangrijke gebeurtenis heeft in dat jaar plaatsgevonden? • Is de voorstelling van de maatschappij in bron 8A volledig gebaseerd op de toenmalige werkelijkheid? Kijk eventueel in

de lestekst.

• Welke bedoeling heeft de maker van die prenten, denk je?

BRON 8 Het einde van de standensamenleving

In de loop van de 18e eeuw begint er in de West-Europa steeds meer kritiek te komen op de juridische ongelijkheid in de samenleving. Een manier waarop dat wordt aangeklaagd is door middel van spotprenten. Betere technieken maken de grootschalige productie ervan mogelijk.

A Onbekende maker, Le grand abus (1789) (gravure, 19,7 x 14,1 cm, Musée Carnavalet, Parijs) B Onbekende maker, La bonne justice (1789) (gravure, 18 x 13 cm, Bibliothéque Nationale de

France, Parijs)

Onder de afbeelding staat de tekst ‘Het is te hopen dat hier snel een einde aan komt’.

61

Onder de afbeelding staat de tekst ‘Ik wist wel dat het ooit onze beurt zou zijn’ C DE STANDENSAMENLEvING© VAN IN

This article is from: