MIDDELEEUWEN
89
50
17
±
14
N
±
±
9
50
17
0
50
IN
Volgens de Belgische grondwet zijn alle Belgen ‘gelijk voor de wet’. In theorie heeft er dus niemand meer rechten dan iemand anders. Tijdens de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd bestaat er echter wél een juridisch verschil tussen de mensen. Afhankelijk van de groep waartoe je behoort, heb je meer of minder rechten. Zo een samenleving heet een standensamenleving. Hoe is die standensamenleving ontstaan? Is iedereen binnen een bepaalde stand gelijk? Is er doorheen de eeuwen een evolutie geweest in de verhouding tussen de standen? Wanneer en waarom is er een einde gekomen aan dat systeem?
0
0
C
De standensamenleving
VROEGMODERNE TIJD
STANDENSAMENLEVING
groepen: de krijgsheren (en hun soldaten) en de horigen. De eerste groep zorgt voor veiligheid. De tweede groep zorgt voor het onderhoud (eten) van de eerste groep.
VA
1
Het ontstaan van de standensamenleving (500-1000)
©
BRON 1-2-3 - 4 -5 Zowel bij de Romeinen als bij de Germanen bestaat er geen gelijkheid tussen mensen. Beide samenlevingen hebben slaven en maken bij de ‘vrije mensen’ een onderscheid tussen een elite en gewone mensen. De eeuwen na de val van het West-Romeinse Rijk en de volksverhuizingen blijven roerig: voortdurende invallen en permanente oorlogen maken de samenleving onveilig. Vrije boeren zoeken bescherming bij lokale krijgsheren. Die beschikken over een klein legertje van enkele tientallen krijgers. Zo’n krijgsheer dient vaak een heersende vorst (zie les D5) en staat in voor de veiligheid en het bestuur van een bepaald gebied. De krijgsheer biedt de boeren bescherming in ruil voor gehoorzaamheid en eventuele steun in de strijd. Bovendien worden de boeren vaak verplicht om hun grond aan hun beschermer (de krijgsheer) over te dragen. Die breidt daardoor zijn grondbezit uit en verstevigt daarmee zijn macht. Maar de boeren verliezen op die manier een deel van hun vrijheid. Na verloop van tijd krijgen zij nog meer verplichtingen tegenover de grondbezitter: karweien doen, bepaalde belastingen betalen ... Die afhankelijke boeren krijgen het statuut van horigen: ze ‘horen’ bij hun heer. Zo ontwikkelen er zich ruwweg twee maatschappelijke
Franse revolutie
Gedurende die periode vindt ook de kerstening van (West-)Europa plaats (zie les D4). Daardoor neemt geleidelijk de macht en de invloed van de geestelijkheid toe. Zij vormen zo een derde groep in de samenleving. Omdat geestelijken geschoold zijn en dus kunnen lezen en schrijven, zijn ze zeer nuttig voor de vorsten. In ruil daarvoor krijgen zij aanzienlijke stukken grond en bepaalde voorrechten. Rond het jaar 1000 is die maatschappelijke indeling ingeburgerd in de West-Europese samenleving. De Kerk stelt de indeling van de maatschappij trouwens voor als de wil van God. De samenleving is als een lichaam waarin elke groep zijn eigen taak heeft. De geestelijkheid of clerus is de eerste stand en staat in voor het zielenheil van de gelovigen. De adel (aanvankelijk de groep van krijgsheren) vormt de tweede stand. Zij moeten de andere standen beschermen. In hoeverre de koning tot die tweede stand behoort of erboven staat, is een onderwerp van discussie. De rest van de bevolking behoort tot de derde stand. Zij moeten de samenleving van voedsel voorzien.
grondwet: (of constitutie) is de basiswet van een land. Daarin staat beschreven wat de rechten en plichten van de burgers, de overheid … zijn en hoe het bestuur van het land is georganiseerd. vrije en onvrije mensen: In de middeleeuwen zoeken weerloze vrije mensen vaak bescherming bij heren of kloosters. Ze verliezen hun onafhankelijkheid en hebben steeds minder rechten. Ze zijn onvrijen of horigen geworden. elite: kleine, besloten groep van vooraanstaande, bevoorrechte mensen kerstening: bekering tot het christendom
C DE STANDENSAMENLEVING
53