11 minute read

A Over oude en nieuwe dingen

A

In de eerste graad heb je kennisgemaakt met het ‘historisch denken’. Voor de tweede graad krijg je in dit onderdeel opnieuw de uitgangspunten van historisch denken met wat extra uitleg. In het leerboek ga je dat dan verder toepassen. Geschiedenis is de wetenschap die het verleden bestudeert. Historisch denken is een methode om dat te doen en bestaat uit vijf onderdelen: vragen stellen, situeren, werken met bronnen, een beeld vormen en nadenken over de relatie tussen verleden, heden en toekomst.

± 3500 v.C. ± 800 v.C. ± 500 ± 1450 ± 1750± 1945

PREHISTORIE OUDE NABIJE OOSTEN KLASSIEKE OUDHEID MIDDELEEUWEN

HEDENDAAGSE TIJD MODERNE TIJD VROEGMODERNE TIJD

1Vragen stellen over het verleden en het heden 2 Situeren in het historisch referentiekader

Wanneer we het verleden bestuderen, stellen we vragen over gebeurtenissen, personen, gewoonten, samenlevingen … uit dat verleden. We kunnen die zaken ook vergelijken met het heden.

De historische vragen worden in vier soorten ingedeeld:

A Vragen over het verleden

Voorbeeld: Waarom bouwen de oude

Egyptenaren piramides?

B Vragen over de relatie tussen heden en verleden

Voorbeeld: Op welke wijze verschilt de Atheense democratie van de hedendaagse democratie in

België?

C Vragen over hoe we tot kennis over het verleden komen

Voorbeeld: Hoe komen we aan onze informatie over de neanderthaler?

D Vragen over het beeld dat we over iets of iemand uit het verleden hebben

Voorbeeld: Klopt het beeld dat Julius Caesar van de Belgae schetst?

Het referentiekader is een schema dat je helpt om je te oriënteren in het verleden. Het deelt zaken uit het verleden in volgens tijd, ruimte (plaats) en maatschappelijk domein. Het gebruikt daarvoor structuurbegrippen die je helpen om die te zaken te benoemen. Om je te oriënteren in de tijd heb je verschillende hulpmiddelen. Je kent al de begrippen jaar, eeuw en millennium. Meestal gebruik je de christelijke tijdrekening die de geboorte van Christus gelijkstelt aan het jaar 1. Daarnaast zijn er nog andere tijdrekeningen zoals de islamitische en de joodse tijdrekening. Het westerse verleden wordt ingedeeld in zeven tijden of periodes: prehistorie, oude nabije oosten, klassieke oudheid, middeleeuwen, vroegmoderne tijd, moderne tijd en hedendaagse tijd. Je vindt ze met hun begin- en einddatum op de tijdlijn bovenaan deze les. Niet alle tijden zijn even lang. Dikwijls gebruikt men een belangrijke verandering in de samenleving om een nieuwe periode te laten beginnen. Als bepaalde zaken echt anders worden, spreekt men van een breuk. Voor zaken die hetzelfde blijven, spreekt men over continuïteit. Niet-westerse samenlevingen, zoals de Chinese samenleving, A OvER OUDE EN NIEUwE DINGEN KENNISCLIP STRUCTUURBEGRIPPEN KENNISCLIP REFERENTIEKADER 9 KENNISCLIP HISTORISCHE VRAAG © VAN IN

geschreven bronnen:

wetteksten, brieven, dagboeken, rapporten, tijdschriften, opschriften ... zijn geschreven bronnen

ongeschreven bronnen:

beelden, werktuigen, schilderingen, skeletten, ruïnes

mondelinge bronnen:

verhalen en gebeurtenissen die generatie na generatie doorverteld worden

standplaatsgebondenheid:

tijd, ruimte, maatschappelijke positie en persoonskenmerken beïnvloeden de blik op (historische) gebeurtenissen

De gebeurtenissen die worden bestudeerd, bevinden zich op een bepaalde plaats of in een bepaalde ruimte. De grootte daarvan kan verschillen: een werelddeel (Europa, Azië ...), een gebied (Balkan, Oost-Afrika ...), een land (België, Mali ...), een streek of regio (de Kempen, de Westhoek ...), een stad / gemeente (Antwerpen, Parijs ...) of een wijk. Die laatste twee noemen we lokale plaatsen. De wereld in zijn geheel is ook een ruimte. We gebruiken dan het begrip mondiaal of wereldwijd.

Daarnaast zijn er verschillen tussen meer stedelijke of meer landelijke (rurale) omgevingen, tussen continentale en maritieme samenlevingen, tussen gebieden aan de rand en in het centrum van belangrijke activiteiten, tussen open en gesloten landschappen, tussen samenlevingen die meer of minder openstaan voor contacten.

Menselijke activiteiten delen we in vier maatschappelijke domeinen in: politiek, economisch, sociaal en cultureel. Politiek gaat over het bestuur, over macht en hoe groepen van mensen samenwerken. In het domein economie bekijken we hoe mensen overleven en aan een inkomen geraken. Binnen het sociale domein bestuderen we groepen en hoe mensen samenleven. Het culturele domein is zeer breed en omvat onder andere kunst, godsdienst, wetenschap, techniek, onderwijs, sport en gewoonten.

3Bronnen kritisch bestuderen en gebruiken

De antwoorden op een historische vraag zoek je in bronnen. Een historische bron is een rechtstreekse getuigenis van iets uit het verleden. Bronnen worden op verschillende manieren ingedeeld. Zo zijn er

geschreven en ongeschreven bronnen. Ongeschreven bronnen worden verder onderverdeeld in mondelinge

en materiële bronnen. Moderne media zoals film, fotografie en het internet beschouwen we als een aparte soort bronnen. Behalve bronnen gebruiken historici ook werken. Een werk wordt gemaakt op basis van historische bronnen.

10 A OvER OUDE EN NIEUwE DINGEN

Zowel een historische bron als een werk kunnen primair of secundair zijn. Primair betekent dat de maker in de periode zelf leefde waarover hij het heeft. Mogelijk heeft hij bepaalde feiten meegemaakt of bepaalde mensen gekend. Een secundaire bron of secundair werk is in een latere periode gemaakt. Beide soorten kunnen belangrijke zaken vertellen. Het ene is niet belangrijker dan het andere. We zien historische bronnen weinig in hun originele vorm: ze zijn vertaald, worden herwerkt naar hedendaags Nederlands, zijn ingekort, leesbaarder gemaakt … dat heet de presentatie van een bron. Daarnaast is de context van een bron belangrijk. Die bevat informatie over de bron: wie heeft ze gemaakt? Waar, wanneer, waarom en hoe is de bron gemaakt of ontstaan? Bij bijna elke bron in Storia HD staat er contextinformatie. Historici moeten dikwijls zelf naar die informatie op zoek gaan. Als je een historische vraag wilt beantwoorden, kun je de volgende hulpvragen stellen. De bron en haar context bieden daarop dikwijls een antwoord: • Is de bron bruikbaar om de historische vraag te beantwoorden? • Is de bron betrouwbaar om de historische vraag te beantwoorden?

- Standplaatsgebondenheid: door wat of wie kan de maker beïnvloed zijn? De maker van een bron kan beïnvloed worden door zijn persoonlijke situatie en zijn omgeving. Die beïnvloeding kan gebeuren door leeftijd, geslacht, woonplaats, afkomst, familie, opvoeding, opleiding, overtuigingen, ideeën, godsdienst, economische situatie ... - Voor wie of wat is de bron bedoeld? - Heeft de bron een bepaald effect gehad? Was dat bedoeld of onbedoeld? - Is de bron bewerkt? Door wie? Waarom? - Zitten er veralgemeningen of vooroordelen in de bron? • Representativiteit: is de bron typisch voor haar tijd, omgeving, samenleving … of wijkt ze ervan af? Om een historische vraag te beantwoorden, bestudeer je best ook meer dan één bron. KENNISCLIP BRONNEN INDELEN KENNISCLIP BRONNEN BEOORDELEN KENNISCLIP STANDPLAATSGEBONDENHEID © VAN IN

Hoe bestudeer je een kaart?

1 Lees de titel: waarover gaat de kaart? Over welke tijd, welk gebied, welk onderwerp ...?

2 Welke schaal heeft de kaart? Hoeveel keer werd het gebied op de kaart verkleind?

3 Raadpleeg de legende. Wat betekent elk symbool?

4 De bovenkant van een kaart is meestal het noorden.

Kijk naar de kaart, lees de namen en vergelijk voortdurend met de legende.

4Een historisch beeld over het verleden maken

Geschiedenis is niet hetzelfde als het verleden. Het verleden is voorbij. Geschiedenis gaat over wat wij denken dat er in het verleden gebeurd is. Als er geen bronnen zijn, kan een vraag niet beantwoord worden en kan er geen historisch beeld gevormd worden. En dan is er eigenlijk geen geschiedenis. Als er weinig bronnen voorhanden zijn, kan het beeld vaag of zelfs verkeerd zijn. We trachten het verleden dikwijls met de actuele situatie. We vergelijken te verklaren hoe hedendaagse situaties zijn ontstaan en zelfs in te schatten wat er in de toekomst zou kunnen gebeuren.

De vragen die we stellen en de historische beelden die we ontwikkelen, worden beïnvloed door onze achtergrond (afkomst, studies, interesses, ideeën …) en onze omgeving. We zijn dus zelf ook standplaatsgebonden. Het is dus interessant dat jij je afvraagt hoe jouw beeldvorming daardoor is beïnvloed.

stereotiep:

cliché, steeds terugkerend, voor iets steeds dezelfde omschrijving gebruiken

KENNISCLIP HISTORISCHE BEELDVORMING

Historische vragen stellen en beantwoorden gaat samen met het beeld dat je hebt over een gebeurtenis, persoon, gewoonte, een samenleving … uit het verleden. Dat heet het historisch beeld.

Bronnen kunnen elkaar tegenspreken, anders geïnterpreteerd worden, zeldzaam zijn … Daardoor kunnen op basis van dezelfde bronnen verschillende historische beelden gevormd worden. Als er nieuwe bronnen gevonden of bestudeerd worden, kan het beeld ook veranderen.

In het dagelijkse leven worden zeer veel historische beelden gebruikt. Zeer dikwijls kloppen die niet omdat ze de zaken uit het verleden simpel,

stereotiep, verkeerd … voorstellen. In veel historische

films, boeken, strips en games bijvoorbeeld gedragen de figuren zich meer zoals hedendaagse mensen dan als mensen uit de tijd waarin het verhaal zich afspeelt.

11A OvER OUDE EN NIEUwE DINGEN© VAN IN

• Geef voor elke historische vraag de juiste vraagsoort. • Over welk maatschappelijk domein gaat elke vraag? Sommige vragen gaan over meer dan een domein. 1 Hoe is de Minoïsche samenleving verdwenen? 2 Hoe verandert de handel de samenleving in het Athene van de 5e eeuw v.C.? 3 Op welke wijze verschilt de Atheense democratie van de hedendaagse democratie in

België? 4 Hoe weten we dat de Romeinse keizer Caligula waanzinnig was? 5 Welke kenmerken van de Griekse bouwkunst vind je in de hedendaagse architectuur terug? 6 Wat zijn de spelen bij de Romeinen? 7 Is een gladiator altijd een slaaf die in de arena gaat sterven? 8 Welke kenmerken van Romeinse senaat vinden we terug in het Vlaams Parlement? 9 Hoe komt het dat we over sommige

Middellandse Zeevolkeren zo weinig weten? 10 Hebben alle Grieken in de klassieke oudheid filosofische kennis? • Geef de tijd en het maatschappelijk domein van bron 1 tot en met 7. Sommige bronnen gaan over meer dan een domein. • Welke bronnen gaan niet over een gebied in West-

Europa? • Welke bronnen zijn een historisch werk? • Bestudeer bron 2. Is het stamgebied van de

Belgae groter of kleiner dan België? Hoe leid je dat uit de kaart af?

KENNEN KUNNEN

1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 de soorten historische vragen herkennen en benoemen 2 structuurbegrippen herkennen 3 een bron of een gebeurtenis in de juiste tijd, de ruimte en het maatschappelijk domein situeren 4 een reeks bronnen sorteren volgens soort 5 een kaart bestuderen en ontleden 6 de context van een bron onderzoeken 7 bronnen beoordelen op vlak van presentatie, bruikbaarheid, betrouwbaarheid, en representativiteit 8 bronnen met elkaar vergelijken 9 een historisch beeld analyseren en beoordelen het begrip ‘standplaatsgebondenheid’ uitleggen de vier soorten historische vragen geven de zeven tijden met hun begin- en eindjaar in chronologische volgorde opnoemen de vier verschillende maatschappelijke domeinen geven aantonen dat er verschillende soorten ruimten (plaatsen) zijn het onderscheid tussen geschreven en ongeschreven bronnen, tussen bronnen en werken en tussen primaire en secundaire bronnen geven aantonen dat men afhankelijk is van bronnen om een historische vraag te kunnen beantwoorden uitleggen wat er onder een historisch beeld verstaan wordt het verschil tussen verleden en geschiedenis uitleggen © VAN IN

BRON 1 ‘De geldwisselaar en zijn vrouw’, geschilderd door de Antwerpenaar Quinten Metsijs (1466-1530) in 1514

BRON 3 Het Vlaams Parlement in Brussel, het gebouw werd als parlement in gebruik genomen in 1993

BRON 4 Reconstructie van een Neanderthaler

13 BRON 5 De Sfinx, een gigantische leeuw met mensenhoofd, bewaakt de piramide van Chefren (het beeld zou ca. 2500 v.C. gebouwd zijn) BRON 6 Een tekening van Engelse boeren van ca. 1030 A OvER OUDE EN NIEUwE DINGEN© VAN IN

BRON 8 Julius Caesar over de Belgae ‘Zijn de Belgae de dappersten van alle Galliërs?’ • Met welke soort historische vraag start deze opdracht? • Over welke tijd gaan bron 8 en 9? • Welke bron is primair om een vraag over de Belgae te beantwoorden? • Toon aan dat bron 8 gepresenteerd is. • Vragen bij bron 8. - Is de bron bruikbaar om de historische vraag te beantwoorden? - Is ze betrouwbaar om de vraag te beantwoorden? • Vragen bij bron 9. - Beschrijf het beeld dat van de Belgae wordt geschetst. - Toon aan dat het overeenkomt met het beeld in bron 8. - Met welke context van bron 8 hebben de makers van bron 9 geen rekening gehouden? - Waarom zouden ze dat gedaan hebben? - Wat leert jou dat over historische beelden die overal gebruikt worden?

Van al deze [Gallische] volkeren zijn de Belgae de dappersten. Dat komt omdat zij het verst verwijderd zijn van de beschaafde wereld. Ook doordat zij maar heel zelden bezoek krijgen van kooplui en er in hun land dus bijzonder weinig luxegoederen worden ingevoerd. Die goederen werken verslapping in de hand. Ten slotte doordat ze de naaste buren zijn van de Germanen die aan de overzijde van de Rijn wonen. Zij voeren voortdurend oorlog met die Germanen (…)

Uit: Julius Caesar, De Bello Gallico, boek I en boek II, ca. 50 v.C.

BRON 9 De Belgae vallen aan

De ontmoeting tussen de Romeinse en de Belgische legers heeft plaats op de oevers van de Selle. De Nerviërs, door hun koning Boduognat aangevoerd, trachten er de inval te stuiten, maar ondanks hun dapperheid worden ze verslagen.

Uit: ’s Lands Glorie. Uitgeverij Historia, 1949-1961

De tekenaar Jean-Leon Huens (1921-1982) geeft samen met zijn broer zes prentenboeken uit over het verleden van België.

De teksten worden geschreven door professor Jean Schoonjans die zich baseert op een werk over de Belgische geschiedenis:

de ‘Histoire de la Belgique’ van Henri Pirenne. Dat werk is nationalistisch en wil de belangrijkheid van België en de Belgen

aantonen.

14 A OvER OUDE EN NIEUwE DINGEN

Het boek van Caesar is de eerste geschreven bron over onze gewesten. Het totale werk bestaat uit acht rollen papyrus of perkament. De Romeinse veldheer Julius Caesar verovert tussen 58 en 50 v.C. een groot deel van Gallië. Tijdens zijn veldtocht schrijft hij rapporten aan de senaat. Hij geeft die later zelf uit. Caesar wil met zijn successen zichzelf ophemelen,

nationalisme: sterke voorliefde voor het eigen volk of land zijn aanhang uitbreiden en zijn daden in Gallië goed praten. Om zijn overwinning nog beter te doen uitkomen, stelt hij zijn vroegere vijanden als zeer dapper voor. © VAN IN

This article is from: