11 minute read
Les 20 Beeldspraak
les 20 Beeldspraak Je onderscheidt 1 objectieve en subjectieve foto’s en teksten Je staat kritisch tegenover beelden die je in het dagelijks leven tegenkomt
4
Je kent de belangrijkste vormen van beeldspraak en figuurlijk taalgebruik: metafoor, vergelijking, synesthesie en personificatie
2 3
Je kent het onderscheid tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik en je kunt voorbeelden benoemen beelden vind je Overal Je komt elke dag in contact met honderden foto’s. Posters in de klas, kaartjes tussen je schoolagenda, foto’s in de krant en affiches onderweg naar huis brengen je allemaal beelden. In dit deel gaan we na waarom foto’s voor ons zo belangrijk zijn. Sommige foto’s hebben een belangrijke functie en proberen ons iets bij te leren of willen iets verduidelijken. Andere foto’s dienen dan weer ter illustratie en proberen bijvoorbeeld een krantenartikel aantrekkelijker te maken. Foto’s kunnen ook een vorm van kunst zijn, net zoals schilderijen, beeldhouwwerken, muziek en literatuur. Als een kunstenaar een foto neemt en bewerkt, dan doet hij meer dan alleen maar de wereld weergeven. Hij wil een boodschap overbrengen of een gevoel uitdrukken. 1 Bekijk aandachtig de volgende foto’s. a Gaat het om een foto uit de krant, om een kunstfoto of nog iets anders? b Wat is het doel van de foto: de werkelijkheid weergeven of persoonlijke gevoelens overbrengen?
Je denkt na over de betekenis en het effect van beelden in poëzie 5 1 432 5 76 1 © VAN IN
8 9 10
1 soort foto doel van de foto
objectief/subjectief ¡ objectief ¡ subjectief
2
¡ objectief ¡ subjectief 3 ¡ objectief ¡ subjectief ¡ objectief ¡ subjectief 5 ¡ objectief ¡ subjectief 6 ¡ objectief ¡ subjectief 7 ¡ objectief ¡ subjectief 8 ¡ objectief ¡ subjectief 9 ¡ objectief ¡ subjectief 10 ¡ objectief ¡ subjectief 2 Vorige jaren ging je aan de slag met de termen objectief en subjectief. a Leg de termen in je eigen woorden uit. b Geef van elke foto aan of ze objectief of subjectief is. Vul dat in in de laatste kolom van de tabel. 3 Online bij ‘Oefenen’ vind je extra oefeningen over het onderscheid tussen objectief en subjectief. beeldtaal Niet alleen bij kunstfoto’s worden gevoelens of gedachten weergegeven die niet letterlijk te zien zijn. Ook in schilderijen en gedichten zal een kunstenaar dat proberen te doen. Op zich heb je daarvoor zelfs geen tekeningen nodig: je kunt ook alleen met taal iets duidelijk maken zonder het letterlijk te zeggen. 4 2 © VAN IN Beelden in strips
De tweede kus is een prachtige stripverhalenreeks van de Vlaamse tekenaar Conz. In deel 1 wordt Ringo verliefd op Hanne. Je ziet hier het moment waarop Ringo voor de eerste keer langsgaat bij haar ouders.
1 Welke elementen zijn terug te vinden in de werkelijkheid? 2 Waarmee vergelijkt Ringo deze zaken? 3 Waarom brengt Ringo in zijn gedachten die dingen met elkaar in verband? Op de volgende pagina zie je het moment waarop Ringo en Hanne elkaar op een fuif tegenkomen. 4 Omcirkel alle tekeningen van Hanne die je op beide pagina’s tegenkomt. 5 Trek op p. 198 een rood kader rond de cellen die niet echt nodig zijn om het verhaal te volgen. 6 Wat zie je letterlijk op de afbeeldingen? 7 De zee is enkel aanwezig in de fantasiewereld van Ringo. a Welk element uit de werkelijkheid wordt met de zee vergeleken? b Waarom werd de zee gebruikt en niet bergen of de woestijn?
© Uitgeverij Oogachtend © VAN IN c Eigenlijk heb je geen tekeningen of foto’s nodig om beelden te gebruiken. Je kunt immers woorden gebruiken om dit idee weer te geven. Vat de vergelijking die Conz op deze pagina’s weergeeft in één zin samen.
© Uitgeverij Oogachtend
© VAN IN
onthouden
Bij letterlijk taalgebruik beschrijven de woorden die je gebruikt wat er in de werkelijkheid gebeurt. Bv. Ik viel over de mat. Of De Zoo kocht een nieuwe beer aan.
Bij figuurlijk taalgebruik betekent een woord of zin niet precies wat er staat; je moet de betekenis niet letterlijk nemen. De zender gebruikt dan een beeld om iets uit te drukken of duidelijker onder woorden te brengen. Bv. Toen hij dat hoorde, viel hij van zijn stoel. Of De beer (= sterke man) kwam het café binnen. Sommige zinnen kunnen zowel letterlijk als figuurlijk gebruikt worden. De context is dan heel belangrijk om de boodschap goed te begrijpen. Beelden in reclame Ook in de reclamewereld worden er vaak beelden met elkaar vergeleken om zaken te verkopen of duidelijk te maken. 8 In de volgende advertenties vind je de combinatie van letterlijke zaken (het product of de boodschap) en een passend beeld (waarmee het product vergeleken wordt). a Wat is de boodschap hier? b Wat is het doel van de advertenties? boodschap doel 9 Teksten hebben altijd een tekstdoel. a Wat is het gemeenschappelijke tekstdoel van al die campagnes? © VAN IN b Toch kun je een onderscheid maken tussen de eerste twee campagnes en de laatste twee. Leg het verschil uit in je eigen woorden.
3
beelden in pOëzie
Nergens spelen beelden zo’n belangrijke rol als in gedichten. In dit deel maak je kennis met de meest voorkomende vormen van beeldspraak.
Vergelijking en metafoor 1 Lees het gedicht Laat alle kleuren los en los er volgende vragen bij op.
Laat alle kleuren los Het is juist, ik geef het toe, ik kan niet stilzitten. Dat is niet mijn favoriete hobby. U hebt makkelijk spreken, u loopt alsmaar rond in de klas. Kunnen we niet eens ruilen? Ja, ik heb mijn rilatine al genomen. Maar ik ben een vlinder! In mij buitelen duizelend alle kleuren rond. Voel maar, ik heb vleugels onder mijn schouders. En vlinderspieren. Hebt u al eens een vlinder lang zien stilzitten? Zou u niet liever met ons vrij warboeien en gekkig ondersteboven sommen maken? Waarom kunnen we van deze klas geen vlinderschool maken? Dan kunnen we met u in koor fladderen. Daniel Billet. Vlinders in het mijnenveld a Waarom vergelijkt de ik-persoon zichzelf met een vlinder? xb In strofe 2 ‘buitelen kleuren’. Wat drukt de dichter met dit beeld uit? c Welk nieuw woord verzint de dichter om de onrust van de ik-persoon weer te geven? 2 In het gedicht Zoals vertrekt Judith Herzberg van één element uit de werkelijkheid dat ze ziet en kent, maar moeilijk kan beschrijven.
Vind je het terug in het gedicht? 3 Hiervoor gebruikt Judith Herzberg zes beelden. Die beginnen allemaal met hetzelfde woord. a Met welk woord begint elk beeld? b Welke van de situaties ken je zelf? Wat heb je zelf al eens meegemaakt? c Welke van de vergelijkingen snap je niet?
Zoals Zoals je soms een kamer ingaat, niet weet waarvoor en dan terug moet langs het spoor van je bedoeling, zoals je zonder tasten snel iets uit de kast pakt en pas als je het hebt, weet wat het was, zoals je soms een pakje ergens heen brengt en, bij het weggaan, steeds weer denkt, schrikt, dat je te licht bent, zoals je je, wachtend, minutenlang hevig verlieft in elk nieuw mens maar toch het meeste wachtend bent, zoals je weet: ik ken het hier, maar niet waar het om ging en je een geur te binnen schiet bij wijze van herinnering, zoals je weet bij wie je op alert en bij wie niet, bij wie je kan gaan liggen, zo, denk ik, denken dieren, kennen dieren de weg.© VAN IN Judith Herzberg. Zoals
d Is Judith Herzberg zeker van de vergelijkingen?
Geven haar beelden de werkelijkheid goed weer of twijfelt ze daaraan?
4 In beide gedichten zijn vergelijkingen belangrijk, maar toch is er een verschil in de manier waarop ze worden weergegeven. a Welk(e) woord(en) gebruik je wanneer je een vergelijking maakt?
b In welk gedicht is dat woord niet aanwezig? Hoe wordt de vergelijking daar weergegeven? Bij een vergelijking wordt een woord met een ander woord in verband gebracht op basis van een overeenkomst. Je beschrijft de gelijkenis tussen beide woorden om de boodschap duidelijker, mooier of poëtischer te maken. Vaak gebruik je daarbij als, zoals, lijkt op, is als … maar die kunnen ook weggelaten worden. Bv. haar voeten zijn zo koud als ijs (of voeten als ijs; voeten van ijs; haar voeten, koud als ijs …) Ook bij een metafoor is er sprake van vergelijking, maar daar wordt enkel het beeld nog genoemd. Bv. De heks (= kwade lerares) stond al in het lokaal. of De tomaat (= iemand die fel bloost) liep de kamer uit. 5 Nu oefenen we even! Vind je in de onderstaande zinnen telkens een vergelijking of een metafoor terug? Kun je de beeldspraak uitleggen? a De vijand kwam als een dief in de nacht. b Het peloton bereikte de voet van de berg. c Marijke, dat arme schaap, heeft zich weer laten beetnemen. d Hij schepte op over zijn creatie alsof hij de uitvinder van het wiel was. e Van leerlingen die pas in de hogere graad tot bloei komen, zijn veel voorbeelden te geven. onthouden © VAN IN woord
het peloton: term uit het wielrennen die gebruikt wordt om een grote groep renners te beschrijven
Synesthesie
6 Lees onderstaande tekst uit De Volkskrant.
a Vat de inhoud in één zin samen.
b Leg uit wat een associatie is. c Hoe zou een dichter met dit onderwerp aan de slag kunnen gaan?
GEUR ALS SNELWEG NAAR ONZE EMOTIES
‘Wanneer hersengebieden die de geur herkennen tegelijk worden geactiveerd met hersengebieden die gedrag aansturen, ontstaat een associatie.’
Die associaties zijn bijna onverbrekelijk. Zo slecht als het bewustzijn geuren weet te benoemen, zo sterk is de associatieve band. Ruik een krijtje en je bent terug naar school. Snuif de lucht van draadjesvlees en je voelt je weer helemaal terug in het huis van je oma. Loop langs een pan met mosselen en je herinnert je die keer dat je ervan over je nek bent gegaan zo heftig, dat het bijna weer gebeurt. Geur is een directe snelweg naar ons verleden en naar onze emoties. Bron: www.volkskrant.nl De geur van tijd Tijd heeft een geur ik heb hem zelf geroken toen mijn vader het liet zien het oude kerkje bij Wijns in Friesland. ‘Moet je eens kijken,’ zei hij. ‘Je ruikt hier een paar eeuwen.’ Ik keek, stak mijn neus naar voren. En tussen de muur en de deur rook ik tijd stof en verheven woorden vreugde, oude kleren tranen en hout.
7 Lees het gedicht De geur van tijd tweemaal hardop. a Wat bedoelt de dichter met ‘Je ruikt hier een paar eeuwen’? b Wat vind je van de manier waarop de dichter met associaties omgaat? c Vergelijk dit gedicht met wat je bij 6c noteerde. Welke gelijkenissen of verschillen zie je? 8 Op het einde van het gedicht somt de dichter zes zaken op die hem de tijd doen ruiken. Sommige van die zaken kun je normaal gezien niet ruiken. Welke zintuigen gebruik je dan wel bij die woorden? © VAN IN
Remko Ekkers. De geur van tijd
woord
de associatie: zie antwoord bij opdracht 6b over zijn nek gaan: overgeven
14.4.3
9 In de vorige opdracht werkte je rond synesthesie. a Geef zelf een definitie voor die vorm van beeldspraak.
b Hieronder vind je vier reclameslogans. Geef aan welke een voorbeeld zijn van synesthesie. ¡ Oerwoudfuif – een pittig avondje uit! ¡ Jan Linders: echt lekker voordelig! ¡ Smelt voor de warme geur van Dobbelaere koffie in huis ¡ Peugeot: De leeuw laat zijn tanden zien 10 Hoe ruikt de tijd volgens jou? Denk aan je vroegste geurherinneringen en vul het schema aan met je eigen gedicht. Probeer er zelf een synesthesie in te stoppen. Tijd heeft een geur ik heb hem zelf geroken toen ‘ ‘, zei . ‘Je ruikt hier .’ Ik keek, stak mijn neus naar voren. En tussen rook ik tijd en , . . © VAN IN
Menselijke eigenschappen
11 In dit gedicht wordt de wind voorgesteld als een persoon. a Welke menselijke eigenschappen krijgt de wind?
Wees maar niet bang voor de wind, al kolkt hij vannacht rond het huis. Zoekt hij loeiend, razend, huilend iets wat zich niet kan verschuilen, b Waarom wordt hij zo voorgesteld, denk je? c Hoe noemen we die vorm van beeldspraak? ¡ vergelijking ¡ personificatie ¡ synesthesie ¡ metoniem 12 We oefenen nu alle beeldspraakvormen die we leerden kennen! Herken je in de onderstaande voorbeelden een vergelijking, een metafoor, een synesthesie of een personificatie? Verklaar telkens je antwoord! a Soms lacht de toekomst je toe. b Rond je tiende breekt de storm van de puberteit aan. c Het viergangenmenu biedt een kleurig palet aan smaken. d Zomernachten die even warm en zacht waren als de buik van konijnenjongen. (Peter Verhelst) e De nachten zijn daar bitter koud. f In dat huis heeft de armoede haar intrek genomen. g Haar koude ogen zeggen genoeg. h Met lood in zijn schoenen begon hij aan de wedstrijd. i Ik voel me als een kleuter die een basketbal wil vastgrijpen. (David Van Reybrouck) wat hij brullend vast kan grijpen, los kan rukken, weg kan smijten om zijn gierende woede te koelen. Wees maar niet bang voor de wind, – hij zoekt deze nacht niet naar jou. Of het zou moeten zijn om te vertellen dat op een dag – misschien al gauw –zal komen waar je al zo lang op wacht. Wees maar niet bang voor de wind. Beluister zijn ruisen. Misschien vertelt hij vannacht… Kees Spiering. Een pijl door je maag 14.4 © VAN IN j Mijn ouderlijk huis is nog steeds een veilige haven voor mij.
13 Je leraar zet online een zelftest voor je klaar. Zo kun je zelf nagaan of je dit lesonderdeel beheerst.