Isidore Ducasse of gewoonweg Comte de Lautréamont Misschien hebt u wel eens het Parijse restaurant ‘Chartier’, rue du Faubourg-Montmartre,7, opgezocht, een groot Belle Epoque restaurant uit 1896? Hoewel Isidore Ducasse op hetzelfde adres heeft gewoond, heeft hij er nooit gegeten om de eenvoudige reden dat ‘Chartier’ daar pas een kwarteeuw na de dood van de dichter zijn deuren opende. Op de binnenkoer voor de ingang van het restaurant hangt onopvallend een bordje dat herinnert aan het feit dat de dichter Isidore Ducasse hier op het einde van zijn leven heeft gewoond en er in 1870 is overleden op 24-jarige leeftijd. Hangt het er nog wel? De laatste keer dat ik er kwam waren opfrissingswerken bezig en was het bord (hopelijk tijdelijk) verwijderd. Ducasse werd geboren te Montevideo (Uruguay) op 4 april 1846 uit Franse ouders; zijn vader was ambtenaar op het Franse consulaat, zijn moeder stierf toen hij anderhalf jaar was. Hij werd drietalig opgevoed: Frans, Spaans en Engels. Als 13-jarige werd Isidore naar een lyceum in het Franse Tarbes en later naar Pau gestuurd. Hij las o.m. Poe, Milton, Shelley, Byron en Baudelaire. Aan de universiteit van Bordeaux behaalde hij als 20 jarige een baccalaureaat in de Letteren. Een vriend van hem vertelde dat Ducasse alleen ‘s nachts schreef en, zittend achter de piano, de toetsen beroerend, woest aanhoudend, nieuwe verzen declameerde op de tonen van de muziek. In 1868 verscheen de eerste zang van ‘Les Chants de Maldoror’, anoniem en op eigen kosten gedrukt. Een jaar later verscheen te Brussel een volledige uitgave, bestaande uit zes zangen opgedeeld in 59 strofen onder het pseudoniem Comte de Lautréamont (in een recente Pléiade editie omvat de tekst 218 p.). Zijn ‘Poésies I et II’ verschenen in 1870. Hierin brak hij radicaal met zijn zangen: ‘Het dichterlijk geweeklaag van deze eeuw is enkel afzichtelijk sofisme (…) Lamartine, Hugo, De Musset zijn uit vrije wil verworden tot verwijfde types. Zij zijn de Grote Slappelingen van onze tijd. Altijd maar snotteren! Dat is de reden dat ik geheel van methode ben veranderd, om uitsluitend de hoop, de verwachting, de gemoedsrust, het geluk, de plicht te bezingen’. Op 24 november 1870 stierf Ducasse/Lautréamont op hogergenoemd adres aan de gevolgen van een griep, amper een half jaar voor de Parijse Commune. ‘Les Chants de Maldoror’ laten zich moeilijk samenvatten: deze poëzie verhaalt geen voortschrijdende intrige hoewel ze in prozavorm is gegoten. Lautréamont kenner J.L. Steinmetz: ‘ On a l’impression que dans chaque strophe l’auteur donne libre cours à son imagination farouchement rebelle, à sa fureur ou à sa goguenardise, des sentiments aussi opposés pouvant chez lui faire bon ménage. Maldoror, être surhumain, archange du Mal, lutte sous différentes formes contre le Créateur, souvent ridiculisé, et commet des actes meurtriers où se révèlent son sadisme et son homosexualité’. Niet alleen voelen we de invloed van de romantiek, de populaire roman, en vooral van Baudelaire, maar ook van de kennis van de auteur over natuurwetenschappelijke en medische onderwerpen.
Verschillende auteurs wijzen ook op de paralellen in het werk van Rimbaud en Lautréamont, tijdgenoten die mekaar overigens nooit ontmoet hebben: hun breuk met de klassieke vormen, hun sarcasme en hun anarchistische instelling, hun keuze voor het prozagedicht en hun strijd tegen het geloof en de burgerlijke moraal. Opvallend ook: Rimbaud schreef ‘Une saison en enfer’ op zijn 19de; Ducasse schreef zijn ‘Chants de Maldoror’ toen hij 22 was. Spoedig verdween Lautréamont uit het collectief geheugen en als zijn werk nog wel eens in literaire kringen ter sprake kwam was het eerder als een literair curiosum. Rond 1918 herontdekken Aragon, Breton en Soupault - de latere gangmakers van het Parijse dadaïsme en in 1924 van het surrealisme- de waarde van het werk van Lautréamont, waarin ze een voorloper herkennen. Op dat ogenblik had ‘Les Chants de Maldoror’zijn weg naar het Noorden al gevonden. Terwijl de drie Franse avant-gardisten nog het stof moesten wegblazen van het enige exemplaar dat ze hadden gevonden, verscheen in 1917 bij Van Dishoeck te Bussum ‘De Zangen van Maldoror’ in een vertaling van Johan Stärcke, een psychoanalist die ook Freud vertaalde. Het fragment hiernaast is het begin van de eerste zang; het komt uit een recente, goed gedocumenteerde vertaling door René Sanders van ‘Les Chants de Maldoror’ (2011, Kelderuitgeverij, Utrecht). KEUZE GEDICHT EN TEKST: PETER BENOY
30 IM