
7 minute read
Geen instantie bevoegd?
Een verzekeringsmaatschappij heeft in de ondernemings-cao een onafhankelijke ontslagcommissie ingesteld. Omdat de voor ontslag voorgedragen werknemer geen lid is van een vakbond en er geen incorporatiebeding is opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst, is de werknemer niet aan de cao gebonden. De toestemming die de verzekeraar heeft gekregen van de cao-ontslagcommissie om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, is in een eerdere uitspraak door de kantonrechter dan ook vernietigd op grond van het feit dat de ontslagcommissie niet bevoegd was om de toestemming te verlenen. Een daaropvolgend verzoek aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) levert op dat deze instantie zich niet bevoegd verklaart om van het ontslagverzoek kennis te nemen omdat de werkgever bij cao een onafhankelijke ontslagcommissie heeft ingesteld. Hierop verzoekt de verzekeraar de kantonrechter om voor recht te verklaren dat het UWV wel bevoegd is. In dat geval dient de arbeidsovereenkomst met de werknemer dan op de kortst mogelijke termijn te worden ontbonden.
Artikel 7:671b lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) Artikel 7:669 lid 3 sub a BW Artikelen 7:671a en 7:671 BW Rechtbank Den Haag, 31 maart 2022 ECLI:NL:RBDHA:2022:3234
Feiten
De werknemer is in 1988 in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) een verzekeraar. Na een positief advies van de ondernemingsraad is een reorganisatie bij het organisatieonderdeel Finance doorgevoerd. De werknemer is per 1 december 2018 boventallig verklaard en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Na de ongegrondverklaring van dit bezwaar heeft hij beroep ingesteld bij de Beroepscommissie Sociaal Plan. Ook dit beroep is ongegrond verklaard. Na een begeleidingsperiode van zes maanden in verband met zijn boventalligheid, is bemiddeling van werk naar werk niet geslaagd.
Op 25 maart 2019 heeft de werknemer zich ziek gemeld. In juli 2019 heeft de verzekeraar haar ontslagcommissie, ingesteld bij cao, verzocht toestemming te verlenen de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Deze toestemming is verleend en hierop heeft de verzekeraar de arbeidsovereenkomst opgezegd. De opzegging is echter door de verzekeraar ook weer ingetrokken omdat nadien is gebleken dat de werknemer anders dan de verwachting van de bedrijfsarts, niet binnen vier weken was hersteld. De werknemer is in augustus 2020 alsnog hersteld gemeld en bij beslissing van januari 2021 heeft de verzekeraar wederom toestemming gekregen van de cao-ontslagcommissie om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Hierop is opgezegd per 1 maart 2021 en op grond van het sociaal plan heeft werknemer een beëindigingsvergoeding van 150.000 euro bruto ontvangen. Vervolgens heeft de werknemer de kantonrechter verzocht de opzegging vernietigen, kort gezegd omdat de cao-ontslagcommissie ten aanzien van hem niet bevoegd was te beslissen op het ontslagverzoek.
Bij beschikking van 28 juli 2021 (ECLI:NL: RBDHA:2021:8371) heeft de kantonrechter geoordeeld dat de cao-ontslagcommissie niet bevoegd was omdat de cao niet is geïncorporeerd in de arbeidsovereenkomst met de werknemer. De bepalingen in de sociale regelingen, dan wel in het reglement cao-ontslagcommissie, kunnen er niet voor zorgen dat een ongebonden werknemer zoals deze werknemer, gebonden wordt aan een ontslagcommissie.
De verzekeraar heeft daarna het UWV toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te mogen opzeggen. Ook heeft de verzekeraar hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter. Het UWV heeft zich bij beslissing van 29 oktober 2021 niet bevoegd verklaard van het ontslagverzoek van de verzekeraar kennis te nemen. Het UWV overwoog dat nu in deze procedure niet ter discussie staat dat werkgever bij cao een onafhankelijke ontslagcommissie heeft ingesteld. De werkgever had niet het UWV, maar de cao-ontslagcommissie toestemming moeten vragen.
“Wij achten ons niet bevoegd en zullen daarom geen beslissing op de ontslagaanvraag nemen. Dat werknemer niet gebonden is aan (een uitspraak van) de cao-ontslagcommissie maakt dit niet anders. De regering heeft dat tijdens de parlementaire behandeling van de Wwz als volgt toegelicht: het feit dat de werkgever gebonden is aan de cao waarmee een sectorale commissie is ingesteld is bepalend voor de te volgen rechtsgang. Het is immers de werkgever die om toestemming moet vragen voor opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens het vervallen van een arbeidsplaats wegens bedrijfseconomische redenen. Het enkele feit dat de werknemer niet direct, door lidmaatschap of algemeen verbindend verklaring gebonden is aan de cao doet daar niet aan af.”
Hierop verzoekt de verzekeraar de kantonrechter te verklaren voor recht dat het UWV bevoegd is om toestemming te verlenen voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst. Voorts verzoekt de verzekeraar indien en voor zover de kantonrechter van oordeel is dat het UWV wel bevoegd was om kennis te nemen van het ontslagverzoek, de ar-
beidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te ontbinden, zonder toekenning van een vergoeding aan de werknemer.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter verwijst allereerst naar zijn eerdere uitspraak waarin is geoordeeld dat de cao-ontslagcommissie ten aanzien van de werknemer niet bevoegd was om toestemming te verlenen voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst. Deze eerdere beschikking is een declaratoire beschikking en zolang die niet in hoger beroep is vernietigd, moet de kantonrechter in deze procedure van hetgeen in die beschikking is beslist en van de gevolgen daarvan uitgaan. Van deze beschikking is de verzekeraar in hoger beroep gegaan en de mondelinge behandeling van het hoger beroep is gepland op 1 april 2022.
Ook in het geval het Gerechtshof Den Haag de beschikking van de kantonrechter van 28 juli 2021 bekrachtigt, leidt dit dus tot een situatie waarin de verzekeraar voor het ontslag noch bij de cao-ontslagcommissie noch bij het UWV terecht kan. Het zou betekenen dat de verzekeraar de arbeidsovereenkomst met een niet aan de cao gebonden werknemer niet zou kunnen beëindigen op grond van bedrijfseconomische redenen, anders dan door het sluiten van een beëindigingsovereenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter is hiermee het belang van de verzekeraar bij de onderhavige procedure voldoende gebleken en is er geen sprake van misbruik van recht.
De kantonrechter overweegt vervolgens dat het op zichzelf juist is dat de verzekeraar wellicht had kunnen voorkomen in deze situatie terecht te komen, bijvoorbeeld door het met werknemer opnieuw overeenkomen van een (dynamisch) incorporatiebeding. Dit neemt echter niet weg dat de verzekeraar als werkgever hoe dan ook bij een bevoegd forum terecht moet kunnen om een ontslag wegens bedrijfseconomische redenen af te dwingen. De mogelijkheid van het sluiten van een beëindigingsovereenkomst is hiertoe niet voldoende. Dit veronderstelt namelijk dat de partijen hierover overeenstemming kunnen bereiken. Gelet hierop kan de verzekeraar worden ontvangen in haar verzoek tot ontbinding.
De kantonrechter oordeelt vervolgens inhoudelijk dat sprake is van een redelijke grond en dat herplaatsing binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt. De conclusie luidt dat de kantonrechter het verzoek van de verzekeraar toewijst en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel a van het BW (voor zover vereist) zal worden ontbonden per datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geeindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
Aantekening
Hier deed zich een tamelijk unieke situatie voor. Bij cao kan een commissie worden aangewezen die in plaats van het UWV oordeelt over ontslagaanvragen op grond van bedrijfseconomische redenen. Uiteraard dienen dan in de cao de voorwaarden te worden opgenomen om een onafhankelijke positie van de commissie te waarborgen en een zorgvuldige procedure mogelijk te maken. In de meeste gevallen staat de binding van de cao ten aanzien van de werknemers die daar onder vallen niet ter discussie.
Vaak zal sprake zijn van een algemeen verbindend verklaarde (bedrijfstak)cao, waardoor dit van rechtswege het geval is. In andere gevallen zal sprake zijn van gebonden werknemers, doordat zij zelf lid zijn van een vakbond die partij is bij de cao. In deze casus was sprake van een ondernemings-cao. Deze kan niet algemeen verbindend worden verklaard. De werknemer was geen lid van een vakbond en ook was geen sprake van een incorporatiebeding in zijn arbeidsovereenkomst waardoor de werknemer alsnog aan de cao werd gebonden. De in de cao bevoegd verklaarde ontslagcommissie was dus ten aanzien van hem niet bevoegd, terwijl het UWV, omdat er sprake was van een cao-ontslagcommissie zijn bevoegdheid aan die commissie was kwijtgeraakt.
De werkgever dreigde zodoende tussen wal en schip te belanden met zijn ontslagverzoek. De kantonrechter oordeelde dat er hoe dan ook een bevoegd forum moest zijn en wees in deze uitspraak zichzelf aan voor het geval zowel het UWV als de cao-ontslagcommissie inderdaad onbevoegd zouden zijn.
Let op
Ingeval een werknemer tegen een opzegging na toestemming van de cao-ontslagcommissie beroep instelt bij de kantonrechter, kan de werknemer de kantonrechter vragen de arbeidsovereenkomst te herstellen. De kantonrechter moet bij dat verzoek ook beoordelen of de procedurele regels die voor de commissie gelden, voldoen aan de daaraan gestelde eisen en zo ja, of de commissie zich aan die procedurele regels heeft gehouden.