2 minute read

Fries, Frankisch en Saksisch

In de vorige aflevering hebben we gezien hoe het West-Germaans in Nederland in het eerste millennium uiteenviel in twee groepen, de Noordtaal en de Zuidtaal. De Noordtaal wordt het Fries genoemd, en dat kan zonder bezwaar zolang we ons maar realiseren dat dat Fries niet de taal van de oude Germaanse stam is die als Friezen wordt aangeduid, noch een-op-een in verband kan worden gebracht met het huidige Friesland. Ook Overijssel heeft tot die Noordtaal behoord.

DOOR HARRIE SCHOLTMEIJER

Dat we die taal Fries noemen, hangt mogelijk samen met het feit dat in het eerste millennium het centrum van de bewoning in de noordelijke helft van ons land werd gevormd door de terpen en wierden in Friesland en Groningen. Overijssel was in die tijd dunbevolkt. In tegenstelling tot het noorden waren hier geen terpen; de veengrond was er veel te zwak voor (de terpen van Kampereiland zijn van jonger datum). Het oosten van Nederland had ook geen echt cultuurcentrum; het kerngebied van de Saksen lag wat oostelijker, in Westfalen. Ten zuiden van Overijssel en Gelderland, onder de grote rivieren, lag ook een gebied met een grote culturele uitstraling. Daar woonden de sprekers van de Zuidtaal, een taal die net als het Fries en het Saksisch ook de naam kreeg van een Germaanse stam, de Franken. Maar ook bij het Frankisch moeten we bedenken dat het hoogst onzeker is of de Franken daadwerkelijk Frankisch hebben gesproken. Wat we wel weten, is dat er een groot prestigeverschil bestond tussen de Franken enerzijds en de bewoners van het gebied boven de grote rivieren anderzijds. De Franken, die leefden in het gebied waar de Romeinen hadden geheerst, namen de Romeinse staatsinrichting over, met gouwen, graven, en zelfs een keizer aan het hoofd. Net als de Romeinen kenden ze het schrift. En net als de Romeinen hadden ze kennisgemaakt met een nieuwe religie: het christendom, een bij uitstek missionaire godsdienst.

Het Nederfrankisch taalgebied. In het lichtgroen (omgeving Harderwijk/ Apeldoorn) het Nedersaksische overgangsgebied.

De combinatie van superioriteit en zendingsdrang maakte dat het Frankisch rond 800 de grote rivieren overstak en het gebied van de Noordtaal binnentrok. In het westen, Holland, was de verdringing totaal: daar werd voortaan geen Noordtaal meer gesproken, maar Frankisch. Aan de oostelijke zijde van het Almere (de latere Zuiderzee) lukte de Frankische uitbreiding maar half. Het noordelijke terpengebied, Friesland en Groningen, lag misschien te ver weg voor de Franken, en had ook een cultureel zelfbewustzijn dat zich verzette tegen een al te eenvoudige overname. Groningen ‘ontfriest’ alsnog aan het einde van de middeleeuwen, maar Friesland bleef zijn Friese, en dus on-Frankische, karakter behouden. Het gebied tussen het Fries en het Frankisch, dunbevolkt en weinig prestigieus, stond meer open voor de zuidelijke invloeden. Daar, in Gelderland, Overijssel en Zuid-Drenthe, ontstond een hybride van zuidelijke taalvormen → die zich hebben vastgezet op een noordelijke onderlaag. Voor het eerst was een Oost-Nederlandse taal duidelijk te onderscheiden, tussen het Fries en het Frankisch in, maar met elementen van beide. Analoog aan de oude stamindeling van ons land in Friezen, Franken en Saksen kreeg die oostelijke taal de naam Saksisch. ●

This article is from: