8 minute read

Vier generaties architecten

VIER GENERATIES ARCHITECTEN BOUWEN AAN BRUGGE

Aan het begin van de 20e eeuw vestigt architect Jos Viérin (1872-1949) zich in Brugge. Vier generaties later zijn de architecten Viérin nog altijd actief in de stad. Philippe Viérin is één van de oprichters van noAarchitecten, het bureau dat tekende voor de herinrichting van het Gruuthusemuseum en de site errond. Een gesprek met Philippe (°1969), ten huize van vader Piet Viérin (°1935) over bouwen in een historische omgeving. — Door Inge Geysen en Brigitte Beernaert

Advertisement

De familie Viérin is al vier generaties lang aanwezig in Brugge en heeft er al heel wat gebouwd en gerestaureerd, ook in de omgeving van het Gruuthusepaleis. Hoe voelt het om daaraan verder te werken? Deze opdracht in Brugge voelde heel logisch. Jos Viérin, mijn overgrootvader, heeft het Steenmuseum, een ontwerp van Louis Delacenserie, voltooid na zijn overlijden. Daarna maakte Jos Viérin het ontwerp voor de omgeving rond Gruuthuse. Hij maakte er een pittoresk-toeristische site van, samen met de aanleg van het park achter het Gruuthusepaleis en het koor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk en de bouw van het Bonifaciusbrugje in 1911-1912. Dat brugje ziet er middeleeuws uit, maar is het dus niet. Je kunt daar kritiek op geven: ‘Het is niet authentiek.’ Maar, tegelijkertijd zat er in zijn aanpak een moderne toets. Hij creëerde als het ware een mis-enscène, rond de twee grote monumenten. Voor dit project werkte hij samen met de stadsingenieur Clément Salmon. Die had oorspronkelijk een functioneel, metalen brugje getekend. Uit hun samenwerking is iets heel anders gegroeid. Mijn grootvader Luc Viérin (1903-1979) bouwde de pastorie aan het Onze-Lieve-Vrouwekerkhof Zuid in 1911 en restaureerde het toegangspoortje tot het parkje met een beeld van Sint-Bonifacius.

Ik heb ook een persoonlijke band met de site en ken de plek van kindsbeen af. Hand in hand met mijn ouders heb ik er rondgelopen. De inkomhal, de keuken… ze waren in mijn geheugen gegrift. Bovendien heeft onze familie een goede band met de

conciërge van Gruuthuse, Rony en met zijn vrouw Gaby.

noAarchitecten heeft zowel in als rondom het Gruuthusepaleis gewerkt. Laten we buiten beginnen. Het meest in het oog springend is het nieuwe onthaalpaviljoen. Er is bij mij altijd een aanvoelen geweest dat de site weer afgesloten moest worden. Dat was ook vroeger zo. Daar zijn veel afbeeldingen van. Tegelijk leek zo’n afsluiting voor Musea Brugge ook vanuit veiligheidsoogpunt een goede zaak.

In het dossier dat we indienden, deden we al een voorzichtige suggestie om het plein af te sluiten. Toen het idee groeide om eventueel de ingang van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te verplaatsen naar het Paradijsportaal en de kerk- en Gruuthusesite beter bij elkaar te laten aansluiten, kwam de kwestie weer op tafel. We doorliepen daarbij verschillende denkpistes: signalisatie midden op het plein, de kassa voor kerk en museum in

Het nieuwe onthaalpaviljoen, gezien vanop de toren van de O.L.V.-kerk. Links ervan het Steenmuseum, rechts het Gruuthusepaleis en rechts van het paleis het Bonifaciusbrugje. Foto: Philippe Mabilde

het Steen onderbrengen… Uiteindelijk, tijdens een vergadering in de tuin van ons kantoor in Brussel, kwamen we, samen met de museumdirectie, uit bij een nieuw paviljoen, op de plek waar vroeger gebouwen en muren stonden.

Jos Viérin speelde met zijn ontwerp in op de omgeving. Hij wilde een karakteristiek element versterken: het middeleeuwse karakter van Brugge. Het beleid maakte vanaf de tweede helft van de 19e eeuw ook heel bewust die keuze, mede aangespoord door theoretici als James Weale.

noAarchitecten werkt eigenlijk ook op die manier. We maken een analyse van de plek, die deels intuïtief is. We gaan op zoek naar de ziel ervan. Ook wij willen kwaliteiten versterken. Vandaar de keuze voor een paviljoen op die specifieke plaats, met een vormelijke relatie met de omgeving.

Waarin zit die relatie? Die zit onder meer in het spel van de daken, met een referentie naar de scherpe hoeken van de oude daken. Platte daken en mansardedaken zijn er pas later gekomen, vanaf de 18e eeuw. Gotische daken hadden scherpe hoeken. Als je van binnen naar buiten kijkt, is er ook een link met de toren en met de segmenten van de kranskapellen van het koor van de Onze-LieveVrouwekerk. Het portaal aan het paviljoen refereert dan weer aan de toegangspoort aan de andere zijde van het plein. Daar heb je ook een portaal waaronder je kunt schuilen, afspreken…

Je wijst nu op de gelijkenissen tussen jullie denk- en werkwijze en die van Jos Viérin. Maar er zijn toch ook verschillen? Ook wel, ja. Architectuur vandaag reageert op andere architectuur, houdt rekening met de openbare ruimte. Vroeger stond architectuur, een gebouw op zichzelf. Er werd in een bepaalde stijl gebouwd. Punt. Kijk naar de Sint-Walburgakerk: die trekt zich niets aan van de gebouwen rondom haar. Ze is gebouwd zoals een kerk er toen moest uitzien en georiënteerd zijn. Of denk aan de Brugse Stadsschouwburg, waarvoor een wijk werd platgegooid. Belangrijke

Piet en Philippe Viérin. Foto: Karin Borghouts

gebouwen waren vroeger als het ware ‘autistisch’. De Brugse stadsarchitect Charles Dewulf (1865-1904) was de eerste die over openbare ruimte begon te spreken. Voor hem moesten een plein, een monument en de omliggende architectuur in hun historische samengroei gerespecteerd worden. Jos Viérin begon dit aspect in zijn ontwerpen mee te nemen.

Vandaag is de situatie anders. Eigenlijk is Brugge af. Wat je bijbouwt, gaat een dialoog aan met de omgeving. Zowel Onroerend Erfgoed Vlaanderen, als de Stedelijke Dienst voor Monumentenzorg en de Expertencommissie Unesco Brugge vroegen ons om een ontwerp dat duidelijk maakte dat het paviljoen een hedendaagse ingreep is. In ons eerste ontwerp was het paviljoen bezet met kleine metalen schubbetjes die heel duidelijk refereerden aan de leien op het dak. Het was meer genuanceerd, subtieler. Onroerend Erfgoed Vlaanderen formuleerde echter de wens naar een strakker ontwerp, met hedendaagse materialen. Vandaar de keuze voor staal en glas. Maar de kleur van het dak bijvoorbeeld, refereert nog steeds aan de leien op het dak van Gruuthuse. In Brugge kijken veel ogen mee wanneer je begint te bouwen. De Brugse binnenstad is UNESCO-werelderfgoed, er is het toerisme… Zoals eerder gezegd is er bovendien al sinds het einde van de 19e eeuw die bewuste politiek om de middeleeuwse karakteristieken te versterken. Dat alles maakt ook dat er een sterke band is tussen de bewoners en de gebouwde omgeving.

noAa heeft niet alleen aan de omgeving van het Gruuhusepaleis gewerkt. Ook de scenografie is van jullie hand. Was dat iets nieuws voor jullie? Niet echt. We hebben al gewerkt in historische interieurs. En, we hebben veel gereisd en dus veel dingen gezien.

De neogotische laag is heel aanwezig in Gruuthuse, eigenlijk nog meer dan de 15e-eeuwse laag. Veel ervan was echter weggevlakt, gebanaliseerd. De muren waren wit geschilderd, in de erezaal lag een beige, natuurstenen vloer… Wij wilden de kwaliteit, die door Delacenserie werd nagestreefd, terugbrengen.

Kleur was daarbij belangrijk. In de hal hebben we de steenimitatie weer aangebracht. Die was goed te zien op foto’s die

De nieuwe vloer in de erezaal. Foto: Karin Borghouts

gemaakt zijn vlak na de restauratie van Delacenserie. Voor de andere zalen was het moeilijk om kleuren te bepalen op basis van zwartwit foto’s… Bovendien werden op de muren zelf niet veel sporen teruggevonden. We hebben ons dus geïnspireerd op neogotische kleuren elders. Jos Viérin deed nog restauraties in die stijl. Recente voorbeelden zijn het museum van de H.Bloedbasiliek en het kapittelgebouw naast de Sint-Salvatorskathedraal. Mijn vader begeleidde de restauratie van deze twee gebouwen (i.s.m. de architectenbureaus

Dugardyn en Vermeersch voor de kathedraal) – aan beide gebouwen heeft Jos Viérin overigens ook meegewerkt.

Ook de vloer in de erezaal heeft noAa aangepakt? Deze vloer was voor ons meteen een aandachtspunt. In de daarop volgende zalen liggen nog de vloeren van Louis Delacenserie. Sterk afgesleten uiteraard, maar nog steeds van een betere kwaliteit dan de nietszeggende tegels in de erezaal. Ook voor deze ruimte beschikten we

over foto’s van net na Delacenseries restauratie. De nieuwe vloer is een transcriptie van de 19e-eeuwse. We gebruikten hetzelfde motief, maar voegden één lijn toe. De kleuren hebben we zelf bepaald, maar ze refereren wel aan de 19e eeuw. In het kasteel van Blois zagen we trouwens een heel gelijkaardige vloer. Zou Delacenserie die gekend hebben? Hij heeft het portaal van Gruuthuse geïnspireerd op dat van Blois, dus wie weet…

Ook het tentoonstellingsmeubilair (vitrines, sokkels…) is door noAa getekend. Daar was ons uitgangspunt dat het Gruuthusepaleis ooit een woonhuis was, de verblijfplaats van de heren van Gruuthuse. In een huis heeft alles zijn plaats: een tafel of een bed in het midden van de ruimte, een kast tegen de muur. Vandaar dat je in Gruuthuse relatief weinig vitrines ziet. Meestal zijn die geïntegreerd op een tafel. En, als er echte vitrines zijn, staan die tegen de muur, zoals een kast.

Ook voor de vormentaal hebben we ons geïnspireerd op de geschiedenis. In een huis gebruikte men vaak schraagtafels, die geïnstalleerd werden waar en wanneer ze nodig waren. De vorm van onze tafels weerspiegelt deze schragen, maar het gebruik van metaal geeft dan weer een hedendaags accent en trekt het ontwerp iets verder weg van de geschiedenis.

Bouwen in Brugge blijft een uitdaging. Vader en zoon werken er vandaag nog aan, met veel liefde voor Brugge, haar geschiedenis en architectuur.

Bibliografie Luc Constandt (red.), Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen in Brugge 1877-1988, Brugge, 1988 Charles De Wulf, À propos d’esthétique des villes, Brugge, 1903 Verdere referenties: Inge Geysen, De vierde generatie. De heraanleg van de omgeving van het Gruuthusepaleis, in: MBM, december 2018, blz. 18-22

This article is from: