Museum
bulletin
1
liefde en devotie de 17de eeuw door de ogen van jacques callot meester van de baroncelli portretten nieuwe aanwinsten voor het prentenkabinet
driemaandelijks tijdschrift afgiftekantoor
8000
- 33ste jaargang jan-maa 2013 1 - 2de afdeling P408620
brugge
Voorwoord directie
3
Liefde en devotie
4
De 17de eeuw door de ogen van Jacques Callot
12
Meester van de Baroncelli portretten
17
Nieuwe aanwinsten voor Prentenkabinet
21
Vrienden van de Musea
23
Handmade in Brugge Met de tentoonstelling Handmade in Brugge brengen het Brugs Erfgoednetwerk (BEN) en tapis plein vzw Brugge in beeld als een stad van baanbrekend vakmanschap. Fotograaf Alain Meessen (Fotohuis) bezocht diverse ateliers en stelde scherp op meesterlijke handen van kalligrafen, chef-koks, letterbeeldhouwers, textielontwerpers, restaurateurs ... Vier videoportretten, gefilmd en gemonteerd door Jasper Van het Groenewoud, laten zien hoe makers en ontwerpers van vandaag zich inspireren op het verleden. Provinciaal Hof, van 1 tot 19 maart 2013 / 13u30 tot 17u, maandag gesloten
Atelier Pol Standaert, beeldhouwerornamentist Alain Meessen Š (Fotohuis)
museumbulletin > directie
beste museumvriend, beste lezer, Dit voorjaar staat in het teken van een bijzonder moment: de (weliswaar tijdelijke) terugkeer van het befaamde Gruuthusehandschrift naar de plaats waar Lodewijk van Gruuthuse, de vroegst bekende eigenaar en naamgever van het manuscript, zijn residentie had. Enkele jaren geleden is het handschrift verworven door de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, en direct aansluitend nam de directie contact met ons op met de vraag of de Brugse musea geïnteresseerd waren om gezamenlijk een tentoonstelling rond dit belangrijke manuscript te maken - een aanbod waarop Musea Brugge, gesteund door het stadsbestuur, uiteraard graag op in ging. Hoewel men kan betreuren dat het niet mogelijk is gebleken om het handschrift voor Brugge - waar het ontstaan is en lange tijd in particuliere collecties bewaard is gebleven - te behouden, is het belangrijkste dat het werk in een openbare en publiek toegankelijke collectie in het Nederlandse cultuurgebied een permanente plek heeft gevonden. Vanaf 22 maart kunt u de tentoonstelling ‘Liefde & Devotie: het Gruuthusehandschrift’ bezoeken en zo de intellectuele, culturele en religieuze omgeving ontdekken waarin het manuscript in de eerste decennia van de 15de eeuw is ontstaan. Een absolute aanrader - niet alleen de tentoonstelling, maar ook het uitgebreide programma aan lezingen, concerten, rondleidingen, compositiewedstrijd en nog veel meer dat wij in nauwe samenwerking met tal van partners ontwikkeld
hebben, is meer dan de moeite waard. Bezoek de website www.liefdeendevotie.be voor de meest recente informatie! Dat in het kleine soms - letterlijk en figuurlijk - het meest grote te vinden kan zijn, laat de tentoonstelling over de etsen van Jacques Callot in het Arentshuis treffend zien: klein, ja zelfs petieterig van formaat, maar absoluut groots in het technisch en artistiek vakmanschap. Een lust voor het oog. De prenten van deze 17de-eeuwse grootmeester in de prentkunst zijn allen afkomstig uit de collecties van het Steinmetzkabinet, de rijke verzameling prenten en tekeningen in Musea Brugge die wij steeds actiever benutten als bron van een rijk en gevarieerd aanbod aan tentoonstellingen. Dat - en ik had daar zelf geen enkele invloed op - gekozen is voor de prentkunst van Callot, doet mij veel plezier. Als jonge conservator van het prentenkabinet in Museum Boijmans in Rotterdam was een van de eerste tentoonstellingen die ik daar meer dan 20 jaar geleden maakte, gewijd aan dezelfde kunstenaar - een feest van herkenning, en een genoegen om te zien dat de kwaliteit van de drukken nauwelijks onderdoet voor die van een van de belangrijkste prentenkabinetten ter wereld.
de heilige Geest’ kwam kort geleden op de veiling in Londen, waar diverse musea tevergeefs geprobeerd hebben het werk te bemachtigen. Via contacten van conservator Till-Holger Borchert werd Musea Brugge door de nieuwe eigenaar aangeboden om het schilderij een geruime tijd in het Groeningemuseum aan het publiek te presenteren. Verderop leest u waarom dit werk belangrijk is in context van de geschiedenis van de Vlaamse Primitieven en een (ook al is het een tijdelijke) verrijking van onze vaste opstelling is. Goede contacten met de kunsthandel, veilinghuizen en particuliere verzamelaars zijn - met inachtneming van een aantal duidelijke deontologische principes - van groot belang voor musea. Wie door de huidige opstelling van het Groeningemuseum dwaalt, zal zien dat dergelijke contacten een inspirerende bron van verrijking zijn voor een museumbezoek. Met deze woorden hoop ik u te verleiden tot een of meerdere bezoeken aan onze musea - een immer veelzijdig en verrassend aanbod. Manfred Sellink
Het laatste waar ik in dit eerste nummer van 2013 aandacht voor wil vragen, is de bruikleen van een paneel van de zogeheten Meester van de Baroncelli-portretten. Deze ‘Uitstorting van
3
museumbulletin > liefede en devotie: het gruuthuusehandschrift
liefde en devotie
gezongen en gepreveld, aards en hemels: de vele facetten van het gruuthusehandschrift
Of de naam Gruuthusehandschrift bij velen een belletje doet rinkelen, is misschien nog niet zo zeker. De kans is groter wanneer de regel 'Egidus waer bestu bleven' valt. Dit lied uit het Gruuthusehandschrift heeft immers heel wat bloemlezingen van Nederlandstalige literatuur gehaald. En ook scholieren kwamen de tekst tijdens hun lessen tegen. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat journalisten Egidius ten tonele voerden toen zij in 2007 berichtten over de verkoop van het Gruuthusehandschrift aan de Koninklijke Bibliotheek van Nederland. Voor de tentoonstelling 'Liefde en Devotie' keert het handschrift terug naar zijn plaats van ontstaan. Door Inge Geysen
1 Gruuthusehandschrift: het Egidi-
uslied met zijn muzieknotatie, ca. 1400, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek (Egidius op notenbalk staat rechts onderaan op rechterpagina)
4
Het Gruuthusehandschrift is rond 1400 in
literatuur, vooral van de middeleeuwen. Het
Brugge samengesteld. Analyse van de tek-
was als lid van de Maetschappij der Vlaemsche
sten, historisch, technisch en archiefonder-
Bibliophilen dat hij de Gruuthuseteksten publi-
zoek staven deze stelling. Toch blijven er nog
ceerde, onder de titel 'Oudvlaemsche liederen'.
heel wat vragen over het handschrift bestaan,
Sindsdien groeide de faam van het handschrift
onder andere over zijn herkomst. Tot 2007 was
gestaag. In 1966 volgde een tweede uitgave
het handschrift in Brugs privĂŠbezit. Pas in het
van de hand van Klaas Hanzen Heeroma. De
midden van de 19de eeuw is het weer van
inleiding op deze uitgave oogste echter veel
onder het stof gehaald - tot dan leidde het 'een
kritiek en werd zelfs als onwetenschappelijk
verborgen bestaan'. Het was Charles-Louis
bestempeld. Sindsdien leken wetenschap-
Carton die de teksten uit het handschrift voor
pers een beetje koudwatervrees te hebben en
het eerst publiceerde, in 1848-1849. Deze kan-
focusten ze zich vooral op tekstonderzoek. Tot
nunik, oprichter van het Doven- en Blindenin-
enkelen de ban als het ware doorbraken en
stituut Spermalie in Brugge, was bibliofiel en
men het handschrift weer ruimer ging bestude-
had een grote interesse in geschiedenis en
ren. Tot op vandaag loopt dit onderzoek voort.
1
Het Gruuthsehandschrift komt nu naar voren als een rijke bron die ons een inkijk geeft in talrijke aspecten van de laat-middeleeuwse samenleving in Brugge, meer bepaald van de stedelijke burgerij.
wel of niet in het bezit van lodewijk? Even terugkeren naar de herkomst van het handschrift. Het kreeg zijn naam rond 1940 van Willem De Vreese, een filoloog die een editie van het handschrift voorbereidde. Hij verwees ermee naar het wapenschildje van Lodewijk van Gruuthuse dat op folio 2 van het handschrift prijkt. Het is bekend dat deze Brugse edelman een rijk gevulde bibliotheek had. Toch twijfelen sommige onderzoekers aan de echtheid van dit schildje. Ze wijzen op de wat onhandige uitvoering ervan, stippen aan dat in Lodewijks bibliotheek hoofdzakelijk Franse manuscripten zaten
en benadrukken het standenverschil tussen de edelman Lodewijk en het rijke maar toch burgerlijke milieu waarin het handschrift duidelijk ontstaan is. Bovendien vinden ze het vreemd dat het handschrift niet, samen met de rest van Lodewijks bibliotheek, aan de Franse koning is geschonken. In januari 2013 voerde de Koninklijke Bibliotheek een onderzoek uit op het wapenschild uit het Gruuthusehandschrift en een gelijkaardig geschilderd wapenschild uit een ander handschrift waarvan men zeker weet dat het in Lodewijks bezit is geweest. Hieruit bleek dat de samenstelling van de verf, die voor beide wapenschildjes gebruikt is, overeenkomt en dat beide dus waarschijnlijk uit dezelfde periode stammen. Daarom durft men nu stelliger beweren dat het Gruuthusehandschrift wel degelijk in het bezit is geweest van Lodewijk van Gruuthuse.
burgerlijk milieu Hoe het handschrift dan in de bibliotheek van Lodewijk van Gruuthuse is gekomen, blijft een vraagteken. Het is inderdaad zo dat er heel wat aanwijzingen zijn dat het handschrift in een rijk, erudiet maar niet-adellijk milieu is ontstaan. Een belangrijk element daarbij zijn de twee auteurs die we bij naam kennen, Jan van Hulst en Jan Moritoen, en...Egidius. Alle drie zijn ze terug te vinden in de archieven die in Brugge worden bewaard. Jan Moritoen (gestorven omstreeks 1418) was van beroep bont- of grauwwerker en werkte dus met kostbaar materiaal: uit het noorden geĂŻmporteerd wit en grijs bont afkomstig van de Russische eekhoorn. Samen met zijn vrouw staat hij genoteerd als lid van het Gilde van Onze Lieve Vrouw van Hulsterlo, de religieuze broederschap van de Brugse bontwerkers. Hij bezat naast een huis in de Gouden Handstraat nog
5
museumbulletin > liefede en devotie: het gruuthuusehandschrift
1
1 Jan van Hulst, eigenhandig geschre-
ven en bezegelde kwitantie,1394, Brugge, Stadsarchief foto: Dominique Provost 2 Lubert Hautscilt overhandigt de oor-
konde betreffende Jean de Berry’s lidmaatschap van de fratres ad succurrendum aan deze laatste, 1402, Parijs, Archives nationales 3 Minnebrief op rijm, ca. 1400, Leiden
Universiteitsbibliotheek
2
6
andere huizen en renten. Hij was ook actief in het stadsbestuur en in zijn parochie, Sint-Gillis. Moritoen is de dichter van, onder andere, het dertiende gedicht uit het Gruuthusehandschrift, 'O O overvloiende fonteine'. Jan Van Hulst (gestorven omstreeks 1433) was gehuwd met een rijke vrouw die verwant was aan een belangrijke makelaars- en bankiersfamilie. Zelf was hij ook niet onbemiddeld. Hij kon beleggen in een rente op de stad en dat leverde hem jaarlijks een belangrijk bedrag op, zoals blijkt uit een door hem geschreven kwitantie die in het Brugse Stadsarchief wordt bewaard. Hij werkte in dienst van het stadsbestuur maar daarnaast organiseerde hij ook opvoeringen in opdracht van het stadsbestuur, zoals blijkt uit de stadsrekeningen. Mogelijk was hij ook lid van de lekenbroederschap van de Brugse Eekhoutabdij, de Fratres ad succurrendum. De dichter van het kunstige 'Sonder smette zalicherose'-gebed was dus een man die zowel professioneel als cultureel zijn plaats gevonden had. Maar Egidius? Hoe kan een literair personage een aanwijzing zijn voor het herkomstmilieu van een handschrift? Ook hier heeft archiefonderzoek nieuw licht op de zaak geworpen. Egidius is naar alle waarschijnlijkheid geen fictief personage maar een man die in Brugge gewoond en gewerkt heeft en luisterde naar de naam Gillis (in het Latijn: Egidius) Honin. Hij overleed plots in 1385. Uit de archieven komt hij naar voren als een rijk man. Hij was hostelier en verleende dus onderdak aan buitenlandse handelaars en bracht deze ook in contact met kooplieden. Verder was hij kerkmeester van de Sint-Walburgakerk en raadslid van de stad. In 1385 zou hij schepen worden maar dit wordt verhinderd door zijn plotse dood. Hij liet vele schulden na en de afwikkeling van zijn erfenis zou nog jaren aanslepen.
inhoud van het handschrift Het was deze Egidius voor wie het bekendste lied in het Gruuthusehandschrift geschreven werd. Inderdaad een lied: boven de bekende
3 tekst staat een notenbalk genoteerd. En zo omvat het handschrift nog 146 liederen. Zij vormen de kern van het handschrift en maken het handschrift vandaag zo belangwekkend. Het is immers de oudste en meest omvangrijke collectie wereldlijke liederen met muzieknotatie in het Middelnederlands. Het gaat vooral om hoofse minneliederen waarin de verteller meestal een man is en zijn verlangen naar een volmaakte vrouw uitspreekt. Opvallend daarbij is het grote belang dat men hecht aan wederzijdse trouw en het nastreven van dezelfde deugden. Daarnaast bevat het Gruuthusehandschrift ook een aantal scabreuze liederen waarin de expliciete seksualiteit niet wordt geschuwd. Een broeder en zuster die van bil gaan in het hooi, een vrouw die op zoek is naar een naald die in haar kokertje past…: deze teksten laten weinig aan de verbeelding over. Verder staan in het liederengedeelte ook enkele Marialiederen en een pelgrimslied. In zijn huidige samenstelling opent het Gruuthusehandschrift met zeven gebeden. Deze richten zich tot God, Maria en Johannes de Doper. In dit deel is het gebed ‘Sonder smette zaliche rose’, geschreven door Jan Van Hulst, terug te vinden. Het is een literair hoogstandje: de tekst
is een parafrase in het Middelnederlands van het 'Salve Regina’, maar via een acrostichon kan men dit ‘Salve Regina’ ook in het Latijn lezen. Het handschrift sluit af met achttien gedichten die onderling sterk variëren. De twee eerste gedichten zijn bijvoorbeeld lange allegorieën waarin verschillende thema’s verweven zitten: de liefde maar ook de kunstopvatting. In een ander gedicht spreekt een kluizenaar de koning van het Brugse toernooigezelschap De Witte Beer toe en koppelt de letters van de stadsnaam ‘Brugge’ aan de stadspoorten en aan een aantal waarden en kwaliteiten. Daarnaast bevat dit deel ook minnegroeten, een nieuwjaarsgroet en teksten van religieuze aard. De inhoud van het handschrift is dus zeer divers, vanuit verschillende hoeken bij elkaar gebracht en door verschillende handen neergeschreven. Het Gruuthusehandschrift is een verzamelhandschrift. Het past daarmee in een rijtje van andere middeleeuwse (contemporaine) handschriften, die even belangwekkend zijn geweest voor het bewaren van de Middelnederlandse letterkunde. Denk aan het handschrift van Hulthem (bewaard in de KB Brussel) dat de enige bewaarde afschriften van de abele spelen bevat
7
museumbulletin > liefede en devotie: het gruuthuusehandschrift
1
maar ook teksten van Van Maerlant, anonieme gedichten en liederen. Of aan het Comburgse handschrift (bewaard in de Würtembergische Landesbibliothek, Stuttgart) waarin naast de hele Van den vos Reynaerde ook een vertaling van de Roman de la Rose en een geschiedenis van Vlaanderen op rijm terug te vinden is.
van handschrift naar tentoonstelling Kort na de aankoop van het handschrift nam de Koninklijk Bibliotheek contact op met Musea Brugge en stelde voor samen een tentoonstelling rond het handschrift te organiseren op de plek van zijn ontstaan. Een wetenschappelijk comité werd samengesteld en zocht naar een antwoord op de moeilijke vraag: hoe één handschrift, dat er (laten we eerlijk zijn) eerder onooglijk uitziet, tot leven wekken en het belang ervan aantonen? Het antwoord lag besloten in de inhoud van het handschrift, met zijn vrolijke en smachtende liederen, zijn gebeden tot Maria en zijn soms kunstig gewrochte teksten die ons samen een beeld geven van het sociale, culturele en religieuze leven van een bemiddelde stedelijke elite in de internationale handelsstad
8
Brugge rond 1400. Vijf thema's werden uit het handschrift gedistilleerd: muziek, liefde, 'const', gezelschap en devotie. Rond deze thema's werden objecten samengebracht uit de periode rond 1400. Zij verbeelden de thema's soms letterlijk, wat aangeeft dat de beeldspraak die men in het Gruuthusehandschrift aantreft ook daarbuiten 'functioneerde' en wortelde in een soms internationale traditie of stroming.
hemelse en aardse klanken De 147 eenstemmige liederen vormen de kern van het Gruuthusehandschrift. Alle zijn ze voorzien van een muzieknotatie, de zogenaamde streepjesnotatie, die in zijn eenvoud echter heel wat vragen oproept. De notatie staat los van de tekst en bestaat enkel uit noten in de vorm van streepjes, zonder sleutels en met nauwelijks ritmische aanduidingen. Voor uitvoerders vandaag is het dus niet duidelijk hoe deze muziek gebracht moet worden. Ook rijst de vraag waarom de samenstellers van het handschrift precies voor deze vorm van muzieknotatie kozen. Rond 1400 bestonden immers al meer
'gesofisticeerde' vormen, zoals de neumen en de mensurale notatie waarbij toonhoogte en ritme goed afgelezen kunnen worden. Mogelijk noteerde men met deze notatie omdat men ervan uit ging dat de gebruikers van het handschrift de melodie kenden en slechts een geheugensteuntje nodig hadden. Of misschien vond men deze eenvoudige notatie passend voor liederen in de volkstaal. De houding tegenover de muziek was niet eenduidig in de middeleeuwen. Van vocale muziek zonder instrumentale begeleiding zei men dat die het dichtste aansloot bij de goddelijke klanken. Tegen deze muziek kon dan ook geen moreel bezwaar geformuleerd worden. Daarbij aansluitend zijn ook poëzie en het voordragen van gedichten te verantwoorden. 'Gevaarlijker' wordt het echter als er muziekinstrumenten in het spel zijn. Zij zouden verleiding en losbandigheid kunnen opwekken. Teksten uit het Gruuthusehandschrift gebruiken de beeldspraak van muziekinstrumenten in deze zin. Maar we vinden deze beeldspraak ook terug in insignes, onverbloemd erotisch met een vedelspelende vrouw op een fallusdier of op het eerste zicht neutraal in de vorm van een vedel of doedelzak.
van doorboorde harten en beurzen De liefde vormt het belangrijkste onderwerp in de liederen in het Gruuthusehandschrift. Zij wordt in verschillende toonaarden bezongen: zowel verheven als platvloers. De meeste liederen passen in de hoofse traditie, die haar wortels heeft in Frankrijk, enkele eeuwen vroeger. De minnaar aanbidt zijn jonkvrouw en stelt zich in haar dienst. Wat daarbij wel opvalt, is dat de teksten van het Gruuthusehandschrift wederzijdse trouw en door beide partners nagestreefde deugden als voorwaarden voor een mooie liefde naar voren schuiven. Bij de hoofse liefde horen allerlei rituelen, zoals het aanbieden van geschenken. Scènes die dit verbeelden, vindt men vaak terug op geschenken die geliefden ook in het echte leven uitwisselden zoals kistjes, kammen of spiegels.
gevonden hebben in het zingen van dergelijke liederen. Soms houden deze liederen nog bijkomende kritiek in, bijvoorbeeld op de Kerk in de liederen waarin religieuzen de kuisheidsgelofte aan hun laars lappen. De liefdessymbool van het doorboorde hart of het erotische symbool van de met een klotendolk doorstoken beurs vinden we niet enkel in teksten terug. De symboliek van hart, ook vandaag nog steeds populair, is zowel in de vorm van schitterende gouden juwelen als in goedkope loodtinnen broches terug te vinden. Op een schoorsteenwang draagt een man een klotendolk door zijn beurs. Wie geen geld had voor dergelijke decoratie in huis, kon wel een insigne met een gelijkaardige voorstelling opspelden.
2
const, cracht, wille In de eerste minneallegorie, een lang gedicht uit het Gruuthusehandschrift dat barst van de symboliek en allusies op andere teksten, wil de (onbekende) auteur zijn lezers in de minne inwijden. Tegelijkertijd geeft hij echter ook een heel andere boodschap mee, namelijk die van het onderscheid tussen een vakman en een kunstenaar. Deze laatste is een zelfbewust persoon, die doordenkt over zijn werk en het puur ambachtelijke, kundige overstijgt. Hij geeft zijn product iets 'constigs' mee, een esthetische finishing touch die door zijn publiek gesmaakt kan worden. Dat product kan heel verschillende vormen aannemen. Het kan eerder intellectueel zijn zoals de voorspelling van Lubert Hautscilt, abt van de
Hoofse liederen schrijven, uitvoeren en kunnen smaken bewijst dat men tot een gecultiveerde laag van de maatschappij behoort. De platvloerse, boertige liederen die ook in het Gruuthusehandschrift terug te vinden zijn, zijn hiervan als het ware een omgedraaide bevestiging. Het zijn de lagere klassen die de liefde reduceren tot pure vleselijke lust. Een verfijnd burger weet beter - al zal hij ongetwijfeld ook plezier
1 Dubbele kam in ivoor met hoofse
taferelen, ca. 1350, Londen, Victoria and Albert Museum © VA Images 2 Broche in hartvorm (Fishpool Hoard),
eerste helft 15de eeuw, Londen, British Museum © The Trustees of the British Museum 3 Insigne, gekroond hart met pijl door-
boord, 1350-1450, Valenciennes, Musée des Beaux-Arts foto: Hugo Maertens
3
9
museumbulletin > liefede en devotie: het gruuthuusehandschrift
1 Antependium met de Annunciatie,
1400-1410, Rijsel, Palais des BeauxArts foto: Hugo Maertens 2 Talbotcasket, ca. 1400, Londen,
British Museum, © The Trustees of the British Museum
Eekhoutabdij, over de toekomst van het graafschap Vlaanderen waarin wiskunde, astrologie en politiek inzicht samenkomen. Of het kan een verbluffend uitgewerkt antependium zijn waarin de maker verschillende soorten textiel gebruikt
1
10
om verschillende elementen van de voorstelling weer te geven: fijne goud- en zilverdraad voor de figuren van Maria en de engel Gabriël, ruwer weefsel voor vloer waarop zij knielen.
maria boven alle vrouwen Zoals een minnaar zijn jonkvrouw aanbidt, zo wordt ook Maria aanbeden. Soms zelfs met dezelfde metaforen. Sommige teksten uit het Gruuthusehandschrift kan men beginnen lezen als een hoofs liefdeslied maar blijken uiteindelijk om een aanbidding van de Maagd Maria te gaan. Ook in objecten vindt men dit dubbele gegeven terug. Zo ziet het Vlaamse of Noordfranse Talbotcasket er vanbuiten zeer hoofs uit, met de afbeelding van koppeltjes die met elkaar praten en elkaar omhelzen. Opent men het kistje, dan verschijnt een afbeelding van de annunciatie en de calvarie... De devotie tot Maria is de belangrijkste in het Gruuthusehandschrift. Dit mag niet verbazen in een periode waarin de Mariaverering ongekende hoogten bereikt. Maria en de haar toegedichte symbolen vinden we terug in sculpturen, paxtafels en miniaturen zowel in Vlaanderen als daarbuiten. Een populair mirakelbeeld was het Mariabeeld van Hulsterlo. Een kopie ervan be-
vond zich in Damme. Het was naar deze Maria dat de pelgrims uit het vierde Gruuthusegebed op bedevaart trokken. Deze pelgrims waren lid van de gelijknamige broederschap. Onder de leden bevond zich Jan Moritoen, één van de Gruuthusedichters. Dit laatste voorbeeld mag duidelijk maken hoezeer het Gruuthusehandschrift ons toegang geeft tot de leefwereld van een rijke burger in Brugge rond 1400. Het Gruuthusehandschrift is de sleutel die de deur voor ons openmaakt. Daarin ligt zijn onschatbare waarde.
2
11
museumbulletin > de 17de eeuw door de ogen van jacques callot
de 17de eeuw door de ogen van jacques callot een selectie uit het prentenkabinet van het groeningemuseum
Het Prentenkabinet van het Groeningemuseum geniet nog steeds niet de bekendheid die het verdient. Te weinig mensen zijn op de hoogte van het bestaan, laat staan van de kwaliteit en kwantiteit van haar collectie. Het Groeningemuseum startte daarom anderhalf jaar geleden in samenwerking met de Vlaamse Kunstcollectie met de systematische inventarisatie van de verzameling, die bestaat uit ongeveer 14.000 prenten en 3.000 tekeningen. Digitale ontsluiting en collectiepresentaties moeten een grotere zichtbaarheid geven aan het prentenkabinet. De tentoonstelling, De 17de eeuw door de ogen van Jacques Callot, die van 1 februari tot 20 mei 2013 in het Arentshuis loopt, is hiervan een eerste resultaat. Door VIRGINIE D'HAENE
jacques callot, onbekend en onbemind in belgiĂŤ De prentkunstenaar Jacques Callot (15921635) is buiten Frankrijk geen grote bekende bij het brede publiek. Nochtans was hij ĂŠĂŠn van de belangrijkste graveurs van zijn tijd en van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van enkele technische en esthetische mogelijkheden van de prentkunst. Zijn beroemde pren-
12
tenseries over bedelaars en de verschrikkingen van de oorlog inspireerden bovendien belangrijke kunstenaars zoals Rembrandt en Goya. Callot vervaardigde ongeveer 1400 prenten, die zowel tijdens als na zijn leven veelvuldig werden heruitgegeven en gekopieerd. Zijn prenten zijn vandaag verspreid over prentenkabinetten in heel Europa. Ook het Prentenkabinet van het Groeningemuseum bezit een ruime verzameling prenten van de kunstenaar, waarvan gedurende
1 Jacques Callot (naar), Battaglia del
Re Tessa e del Re Tinta, Groeningemuseum, Prentenkabinet © Dominique Provost
1
enkele maanden een selectie wordt getoond. Met deze tentoonstelling onthult het museum een verrassend - en tot nog toe onbekend aspect van zijn collectie. Voor het publiek is het een kennismaking met een intrigerende kunstenaar, voor wie in de Belgische museale wereld tot nog toe nauwelijks aandacht was.
levensloop Jacques Callot werd geboren in Nancy in 1592 als zoon van een heraut van Charles III, de hertog van Lotharingen. Na een eerste opleiding in zijn geboortestad trok hij rond 1610 naar Italië om er zijn opleiding te voltooien. Na een kort verblijf in Rome vestigde hij zich in Firenze, waar hij werkte in opdracht van de invloedrijke familie de' Medici in de Uffizi. Toen zijn beschermheer, Cosimo II de' Medici, in 1621 stierf, keerde Callot terug naar Nancy. Ook hier werkte hij vooral in opdracht, zowel van het hertogelijke hof als van religieuze ordes. Hij maakte in deze periode eveneens een reis naar de Nederlanden. In 1635 stierf Callot, op relatief jonge leeftijd, aan een maagkwaal.
technische vernieuwingen Callot was verantwoordelijk voor drie belangrijke technische vernieuwingen in de etskunst. Een ets is een diepdrukvorm, waarbij de afbeelding in de drukvorm door chemische werking ontstaat. Met een etsnaald wordt een tekening gemaakt in een zuurbestendige laag (de etsgrond), die een koperen plaat bedekt. Deze plaat wordt vervolgens in een zuurbad ondergedompeld. Op de plaatsen waar het vernis werd verwijderd door de tekening, bijt het zuur in de plaat. Zo wordt de tekening in de plaat gebeten of geëtst. Vervolgens wordt de plaat met inkt ingestreken en op vochtig papier afgedrukt. Deze afdruk wordt eveneens een ets genoemd. Callots grootste verwezenlijking is ongetwijfeld het vervangen van de traditionele etsnaald door het échoppe, een etsnaald met ovaalvormige punt, waarmee hij gemakkelijker de zwellende en weer afnemende lijn van de burijn kon imiteren. Verder introduceerde hij een taaier vernis dat beter aan de etsplaat hechtte, waardoor het etszuur niet langer op ongewenste
plaatsen terecht kwam. Ten slotte liet hij de plaat meerdere malen bijten en werkte hij met een afdekmethode, waardoor de plaat op bepaalde plaatsen dieper werd gebeten. Hij was hierdoor in staat om uitgesproken licht-donker contrasten te creëren, een hulpmiddel dat hij toepaste om het theatrale effect en de dieptewerking in zijn prenten te vergroten. Callots vernieuwingen werden in 1645 door Abraham Bosse (1602-1676) opgetekend in zijn Traicté des manières de graver en taille douce, het eerste traktaat over de etskunst. Hierdoor waren ze van blijvende invloed voor latere generaties.
oeuvre In zijn omvangrijke grafische oeuvre illustreert Callot de meest uiteenlopende aspecten van de vroeg 17de-eeuwse maatschappij. Zijn prenten combineren een scherpe observatie van de realiteit met een verbluffende verbeeldingskracht. Een selectie van een 100-tal prenten zijn in de tentoonstelling gegroepeerd rond zes thema’s. Ze bieden een wonderbaarlijke inkijk in de leefwereld van de kunstenaar. Hieronder worden de verschillende thema’s en enkele
13
museumbulletin > de 17de eeuw door de ogen van jacques callot
werken uit de tentoonstelling nader toegelicht.
1. Spektakel Het eerste thema betreft de 17de-eeuwse spektakelcultuur. Firenze ontwikkelde zich vanaf de 15de eeuw tot een belangrijk intellectueel en artistiek centrum door het mecenaat van de heersende familie de' Medici, die een grote voorliefde had voor kunst en theater. Er werden grootse feesten en schitterende spektakels georganiseerd, die de macht en rijkdom van het hof etaleerden. Allerlei kunstenaars, onder wie Jacques Callot, werden aangesteld voor de enscenering van deze spektakels en om ze in prentvorm te vereeuwigen. Een goed voorbeeld hiervan is Battaglia del Re Tessa e del Re Tinta. Callot ontwierp deze prent in opdracht van Cosimo II de’ Medici naar aanleiding van de
1
14
jaarlijkse spelen op de Arno, die georganiseerd werden tussen de Florentijnse gilden van de wevers en de ververs. In een omlijsting in een waaiervorm stelt de kunstenaar het gevecht op de Arno voor, omgeven door toeschouwers. Deze prent werd tijdens het spektakel op waaiers van karton gekleefd en onder het publiek verdeeld als aandenken aan het gebeuren. Hierdoor bleven slechts weinig originele drukken bewaard. Nancy kende, als residentiestad van de hertogen van Lotharingen aan het begin van de 17de eeuw, een gelijkaardige bloeiende hofcultuur. Eenmaal terug in zijn geboortestad vereeuwigde Callot ook hier de feesten en spektakels van het hof en de stad in zijn prenten. De belangrijkste serie die hij hier maakte, Le Combat a la Barrière, illustreert het feest dat werd gevierd
1 Jacques Callot, Varie figure gobbi di
Iacopo Callot, Groeningemuseum, Prentenkabinet, © Dominique Provost 2 Jacques Callot, Admiraal Inghirami
brengt Berberse gevangenen voor Ferdinand I, Groeningemuseum, Prentenkabinet © Hugo Maertens
Firenze. Het zijn voorbereidende tekeningen voor een nooit uitgevoerde prent, die vermoedelijk bestemd was voor de prentenreeks De veldslagen van de Medici. Deze reeks was gewijd aan het leven en de roemrijke overwinningen van de Toscaanse hertog Ferdinand I.
4. Religie
2 naar aanleiding van het bezoek van de hertogin van Chevreuse aan het hertogelijke hof in Nancy in 1627.
2. Varie figure Callot maakte meerdere prentenseries met verschillende figuren (varie figure) afkomstig uit diverse lagen van de bevolking, gaande van bedelaars tot de hoge adel. Ze representeren de protagonisten van de 17de-eeuwse samenleving in hun dagelijkse doen en laten. Zijn serie met misvormde dwergen, Varie figure gobbi di Iacopo Callot, is - samen met De verzoeking van de heilige Antonius (zie verder) - verantwoordelijk voor het imago van Callot als kunstenaar van groteske fantasiewezentjes, die doen terugdenken aan Hieronymus Bosch (c. 14501516) en Pieter Bruegel (1525/30-1569). Callot maakte eveneens enkele series met figuren uit de commedia dell'arte. Dit was geïmproviseerd komisch theater dat werd gebracht door rondreizende acteurs die vaste personages vertolkten. Callots prenten zijn - ook al combineren zij in feite fantasie en werkelijkheid - nog steeds bepalend voor onze beeldvorming van de toenmalige burleske cultuur en de decors en scenografie van de commedia dell'arte.
3. Oorlog Oorlog en religieuze geschillen waren in de late
16de en vroege 17de eeuw schering en inslag. Callot werd in Lotharingen geconfronteerd met de Dertigjarige Oorlog (1618–1648) tussen het katholieke Heilig Roomse Rijk en de protestantse staten, waarbij Frankrijk partij trok voor de protestanten en de hertog van Lotharingen voor de katholieken. De kunstenaar bracht uiteenlopende aspecten van het leven in tijden van oorlog in beeld: van historische belegeringen en soldatenoefeningen tot een invloedrijke serie over de ellende die de oorlog met zich meebracht voor de gewone burger: honger, ziekte, plundering en de dood. Deze laatste serie heeft heel wat kunstenaars beïnvloed, niet in het minst de beroemde kunstenaar Francisco de Goya (1746-1828), die in een gelijkaardige prentenserie (Los desastros de la guerra) de gruwelijkheden vastlegde die plaatsvonden gedurende de napoleontische invasie in Spanje. Alvorens zijn prenten te etsen, werkte Callot zijn composities steeds nauwkeurig uit in tekeningen. Meer dan duizenden van deze compositiestudies bleven bewaard. Ook het prentenkabinet van het Groeningemuseum bezit een authentieke tekening van Callot, namelijk Admiraal Inghirami brengt Berberse gevangenen voor Ferdinand I (inv. 0000. GRO1772.II). Er bestaan twee tekeningen met een gelijkaardige, doch enigszins gewijzigde compositie, die bewaard worden in Detroit en
Religie was één van de hoekstenen van de 17de-eeuwse maatschappij. Dit gold zeker voor Firenze en Lotharingen, waar de hertogen optraden als fervente verdedigers van het katholieke geloof, zowel tegen bedreigingen van 'buitenaf' (de moslimwereld) als bedreigingen van 'binnenuit' (het protestantisme). Callot vervaardigde vooral in Nancy heel wat religieuze prenten. Ze illustreren het toenmalige katholieke devotionele leven en weerspiegelen de dogma’s en hervormingen van het Concilie van Trente (1545-1563), die moesten leiden tot de triomf van de Katholieke Kerk. De verzoeking van de heilige Antonius is ongetwijfeld het meesterwerk van Callot en vormt een culminatiepunt van zijn technische kunnen, zijn rijke fantasie en zijn voorliefde voor theatrale effecten. Het thema van de verzoeking van de heilige Antonius door de duivel, was al populair in de middeleeuwen, en verwijst naar de christelijke ziel die in verleiding wordt gebracht door wereldse geneugten. In de bosschiaanse hel worden enkele personificaties voorgesteld van de hoofdzonden, zoals de IJdelheid, de Wellust en de Afgunst. In tegenstelling tot middeleeuwse interpretaties van het onderwerp wordt de heilige Antonius niet langer als slachtoffer voorgesteld, maar als overwinnaar: met zijn kruisbeeld houdt hij de duivel op een afstand. Het symboliseert het geloof in de triomf van de Katholieke Kerk, die het kwade overwint.
5. Landschap Callot had ook aandacht voor zijn natuurlijke omgeving. Zijn natuurgezichten zijn zelden pure landschappen, maar wemelen van menselijke en dierlijke bedrijvigheid. Ze bestaan - zoals de rest van zijn oeuvre - uit een combinatie van fantasie en werkelijkheid. Een goed voorbeeld
15
museumbulletin > de 17de eeuw door de ogen van jacques callot
zijn de Italiaanse landschappen, die enerzijds geïdentificeerde gezichten in Toscane voorstellen en anderzijds gefantaseerde rotsformaties, die afkomstig lijken uit de theaterwereld. Callot vervaardigde ook enkele landschappen met allegorische betekenis. Het beste voorbeeld hiervan is de serie Vita Beatae Virginis Matris dei Emblematibus delineata. Deze reeks bestaat uit zesentwintig emblemen (dit zijn afbeeldingen met verklarende, allegorische spreuken) die betrekking hadden op het leven van de Maagd Maria. Ze dienden ter ondersteuning bij gebeden en meditatie.
6. Stefano Della Bella Het laatste thema in de tentoonstelling is gewijd
1
16
aan Stefano Della Bella (1610-1664), een Italiaanse kunstenaar van een latere generatie die een met Callot vergelijkbare carrière had. Della Bella leerde etsen in zijn geboortestad, Firenze, bij één van Callots leermeesters, Remigio Cantagallina (c. 1582-1656). Nadien werkte hij in Parijs voor dezelfde uitgever als Callot, Israël Henriet (c. 1590-1661), en vervolgens terug in Firenze voor de familie de’ Medici, in wiens opdracht hij de verschillende festiviteiten van het hof in beeld bracht. Stefano Della Bella vervaardigde duizenden tekeningen en ongeveer 1050 prenten. Net als Callot beeldde hij hierin verschillende aspecten van het 17de-eeuwse stedelijke en landelijke leven af. Vooral in zijn beginperiode onderging hij een grote formele
invloed van zijn voorganger. Vanaf de jaren 1630 ontwikkelde hij een persoonlijkere stijl. De selectie van prenten in de tentoonstelling demonstreert de gelijkenissen tussen het oeuvre van de twee kunstenaars.
1 Jacques Callot, De verzoeking van de
heilige Antonius, Groeningemuseum, Prentenkabinet © Cel fotografie Stad Brugge
museumbulletin > meester van de baroncelli portretten
meester van de baroncelli portretten op bezoek in het groeningemuseum Sinds kort is in het Groeningemuseum een zeldzaam en indrukwekkend paneel uit de late 15de eeuw tentoongesteld, met daarop een voorstelling van Pinksteren. Het schilderij is voorlopig toegeschreven aan de Brugse Meester van de Baroncelliportretten. Helaas gaat het niet om een aanwinst. Een particuliere verzamelaar kocht het werk in 2010 op een veiling in London voor meer dan vier miljoen euro. Op vraag van Till-Holger Borchert heeft hij het werk voor de duur van twee jaar aan het Groeningemuseum in bruikleen gegeven, zodat de Bruggelingen en kunstminnende museumbezoekers uit heel de wereld van dit spectaculaire schilderij kunnen genieten. Door TILL-HOLGER BORCHERT
In zeker zin keert het 15de-eeuwse schilderij
lijkt ook beĂŻnvloed te zijn door interieurs van
terug naar zijn natuurlijke artistieke biotoop te
Dieric Bouts, met name de eetkamer op diens
midden van de panelen van Hugo van der Goes
Sacramentsaltaarstuk uit Leuven. Net als de
en Hans Memling. De anonieme Brugse kunste-
binnenruimtes van Christus en Bouts toont ook
naar situeert het bijbelse tafereel in een luch-
de Meester van de Baroncelli-portretten dat hij
tig interieur met een grote schouw in de ach-
kennis heeft van het lineair perspectief.
tergrond. Door een houten deur en meerdere vensters kijkt de toeschouwer naar een stede-
De compositie zelf is tamelijk symmetrisch
lijk landschap. Het interieur doet denken aan de
opgebouwd. In het midden van de kamer zit
binnenkamers op schilderijen van Jan van Eyck,
Maria terwijl boven haar de Heilige Geest, in
Petrus Christus en Rogier van der Weyden, maar
de gedaante van een duif, verschijnt. Ze wordt
17
museumbulletin > meester van de baroncelli portretten
1
1 Verluchting met Pinksterthema toegeschreven aan de Meester van de David scènes in
het Grimani Breviarium in: Getijdenboek, begin 16de eeuw, Bodleian Library, MS.Douce 256 © Bodleian Library, University of Oxford 2 Meester van de Baroncelli-portretten, Pinksteren, late 15de eeuw © Private Collection,
Courtesy of Jean-Luc Baroni Ltd
18
omringd door elf apostelen boven wiens hoofden de vlam van de Heilige Geest te zien is. De apostelen knielen op de grond of staan in de kamer, maar worden door dit plotselinge verschijnsel verrast. Hun lichaamstaal verduidelijkt hun verbazing. Het is interessant om de fysionomie van de apostelen te vergelijken met de gezichten van de apostelen op de Dood van de Maagd van Hugo van der Goes. Hoewel beide kunstenaars individuele gelaatstrekken nastreven, is het schilderij van Van der Goes veel progressiever op dit vlak. De Meester van de Baroncelliportretten, die vermoedelijk nochtans jonger was dan Van der Goes, is meer conservatief ingesteld. Dit heeft echter vooral te maken met het feit dat de compositie ten dele op een ouder voorbeeld teruggaat. Voor de weergave van de apostelhoofden grijpt de anonieme kunstenaar overduidelijk terug naar het repertoire van Petrus Christus. Het lijkt erop dat hij beroep kon doen op de werkplaatstekeningen van de Brugse meester. Het hoofd van de apostel die links voor de houten deur staat vertoont bijvoorbeeld opvallende gelijkenissen met het portret van een Karthuizermonnik van Petrus Christus uit 1450 (New York, Metropolitan Museum of Art). Maar ook andere apostelgezichten doen ons denken aan Petrus Christus en zijn schilderij Dood van de Maagd uit het San Diego Museum of Art, die in 2002 in Brugge werd tentoongesteld. Misschien gaat de compositie integraal terug op een verloren schilderij van Petrus Christus. In dat geval zou het de enige getuigenis van dit schilderij zijn, want andere kunstenaars zoals Gerard David of Simon Bening lieten zich inspireren door Hugo van der Goes bij de weergave van het thema Pinksteren. Het is wel opmerkelijk dat er op vlak van uitvoering en stijl verschillen bestaan tussen de Petrus Christus-achtige hoofden en de meer plastisch uitgewerkte portretten van de stichters en enkele van de apostelen. Dit wijst erop dat er misschien meerdere schilders meewerkten aan dit paneel.
2 De toeschrijving aan de Meester van de Baroncelli-portretten werd voor het eerst voorgesteld door Lorne Campbell in 1994. In 2003 behielden Hélene Mund en Didier Martens deze toeschrijving in een uitvoerig artikel over het paneel. De Meester van de Baroncelli-portretten dankt zijn naam aan twee portretten in de Uffizi in Firenze van Pierantonio Bandini Baroncelli en zijn echtgenoot Maria Bonciani. Pierantonio was familie van Maria Baroncelli, de echtgenote van Tommaso Portinari. Feitelijk volgde hij Portinari op als hoofd van de Brugse de’ Medici-bank. De
twee portretten in de Uffizi zijn fragmenten van een groter, verloren geheel. Een tweede schilderij, dat aan de meester wordt toegeschreven, behoort tot de verzameling van het Courtauld instituut in Londen maar wordt momenteel in het Victoria & Albert Museum tentoongesteld. Het toont de Heilige Catharina van Bologna met de familie van een stichter, misschien Giacomo di Giovanni d'Antonio Loiani uit Bologna. Het bekende oeuvre van de Meester van de Baroncelli-portretten is bijzonder klein. Een An-
nunciatie in het KMSKA, die ooit door Georges Hulin de Loo aan de anonieme meester werd toegeschreven, werd tijdens de tentoonstelling Fake/Not Fake (Brugge, 26/11/2004 28/2/2005) als hyper-restauratie van Jef van der Veken geïdentificeerd. Deze ontdekking bemoeilijkt ook de toeschrijving van het bruikleen in het Groeningemuseum, dat veel groter en complexer is dan de andere twee bekende werken van de kunstenaar. Alle drie vertonen wel een opmerkelijke en zeldzame affiniteit met het oeuvre van Petrus Christus. Dit heeft ook
19
museumbulletin > meester van de baroncelli portretten
al tot de hypothese geleid dat deze anonieme meester in feite Christus' zoon Petrus de Jonge zou zijn. Tot heden zijn de stichters niet geïdentificeerd maar het is duidelijk dat het paneel tot de 20ste eeuw in Brugge verbleef. Jacques Petyt maakte in 1860 een reproductie van het schilderij, dat toen werd toegeschreven aan Hans Memling, voor de publicatie van Jacques Gaillards Bruges et le Franc (Brugge, 1857-64). In die tijd
bevond het schilderij zich in de verzameling van de familie Rapaert de Grass, waar het tot 1931 bleef. In 1867 werd het paneel als anoniem werk tentoongesteld in de expositie Tableaux de l'ancienne école néerlandaise die door James Weale in de stadshallen werd georganiseerd. Later was het paneel van een "onbekende Brugse schilder rond 1490" ook te zien op de prestigieuze tentoonstelling Les Primitifs Flamands à Bruges in 1902. Friedländer schreef het schilderij echter toe aan Jan Mostaert terwijl
Bodenhausen, Valentiner en Bautier aan Gentse kunstenaars dachten. Gezien het paneel alleen op korte tijdstippen publiek toegankelijk was, biedt het feit dat het nu gedurende twee jaar onderdak vindt in het Groeningemuseum een buitenkans om de problematiek van het auteurschap van dit paneel verder te onderzoeken en zo ook nieuwe inzichten te verweven in de Brugse schilderkunst ten tijde van Memling en de Meesters van de Ursula- en Lucialegende.
1 Petrus Christus, Portret van een
Kartuizer, 1446 © The Metropolitan Museum of Art
1
20
museumbulletin > nieuwe aanwinsten voor prentenkabinet
nieuwe aanwinsten voor het prentenkabinet 2012 was een vruchtbaar jaar voor het Prentenkabinet van het Groeningemuseum, met aanwinsten uit de 16de tot de 20ste eeuw. Hieronder volgt een kort overzicht. Door VIRGINIE D’HAENE
Een eerste aanwinst is een serie prenten, ge-
Straet (1523-1605), beter gekend als Johannes
naamd De Passie, de Dood en de Herrijzenis
Stradanus. Deze Brugse kunstenaar was voor-
van Christus, naar ontwerpen van Jan van der
namelijk werkzaam in Firenze. De prenten zijn gegraveerd door Adriaen Collaert (c.1560-1618) en Philips Galle (1537-1612), en uitgegeven rond 1585/6. Iedere prent toont een episode uit het Passieverhaal. Christus’ lijdensweg wordt opvallend gedetailleerd verteld. Zo zijn ook enkele gebeurtenissen opgenomen die slechts zelden voorkomen in Passiereeksen, zoals de scène waarin de farizeeërs bij Pontius Pilatus vergaderen na Christus' dood, of deze waarin Jozef van Arimathea het lichaam van Christus bij Pilatus opeist. Van een andere Brugse 16de-eeuwse kunstenaar, Marcus Gheeraerts (c. 1520 – c.1590) werd een album met etsen uit de Warachtige fabulen der dieren aangekocht. De Fabulen is het eerste Nederlandstalige fabelboek, waarin de fabels op emblematische wijze (dit is, door middel van een afbeelding met verklarende, allegorische spreuken) worden voorgesteld. Gheeraerts etste zelf de illustraties, terwijl de
1
spreuken van de Brugse rederijker Eduard de 1 Marcus Gheeraerts, Warachtige fabulen der dieren, Groeningemuseum, Prentenkabinet ©
Dominique Provost
Dene (c.1505-c.1578) afkomstig zijn. De eerste editie werd in 1567 in Brugge gedrukt door Pieter de Clerck op kosten van Gheeraerts zelf.
21
museumbulletin > nieuwe aanwinsten voor prentenkabinet
prent werd gekocht met dank aan de Vrienden van de Musea. (Zie de Vriendenpagina voor een verdere bespreking).
1 De Fabulen kende een grote navolging en werd ettelijke malen heruitgegeven, zowel in het Nederlands als in andere talen. Het nieuw aangekochte album bestaat uit een compilatie van verschillende uitgaven. De prent Lucas tekent de heilige Maagd, gegraveerd door Antonius II Wierix (1550/1559-1604), is een laatste 16de-eeuwse aanwinst. Deze
Uit de 17de eeuw werd een album aangekocht met gegraveerde portretten van de belangrijkste kunstenaars uit de Nederlanden van de 15de tot 17de eeuw, genaamd The true effigies of the most eminent painters (…). Deze portrettenreeks werden in 1694 gepubliceerd, voorafgegaan door een Engelstalige beschrijving van de levens en voornaamste meesterwerken van de afgebeelde kunstenaars. De reeks bestaat in feite uit een compilatie van reeds vroeger uitgegeven portrettenseries, zoals het Gulden cabinet vande edele vry schilder const van Cornelis de Bie (1621/2-1664) van 1661, en het Image de divers homme d’esprit sublime, uitgegeven door Joannes Meyssens (1612-1670) in 1649. Verder kocht Musea Brugge nog een uniek handschrift uit 1807 aan met tekeningen en aantekeningen van de Brugse kunstenaar Jan Karel Verbrugge (1756-1831). Verbrugge staat voornamelijk bekend als schilder van landelijke en stedelijke gezichten, rariteiten, archeologische vondsten en oudheden. Het handschrift
bevat onder andere enkele aquarellen van middeleeuwse fresco's die gevonden waren in de abdij van Sint-Bertinus te Brugge, van enkele Maria-beeldjes uit Izegem en Kortrijk, en enkele wapenschilden, die volgens een aantekening op de ‘balcken van het huys in Brugghe genaemt de Refugie van St. Bertin’ stonden. Ten slotte kocht Musea Brugge nog een huldealbum aan, dat aan de Brugse kunstenaar Florimond van Acker (1858-1940) werd geschonken door zijn leerlingen en vrienden, ter ere van zijn 70ste verjaardag. Het betreft een album met een 100-tal tekeningen van de kunstenaar zelf, zijn leerlingen en zijn collega’s, onder wie Georges de Sloovere, Emile Rommelaere, Achille Van Sassenbrouck, Guillaume Michiels, enz. Het zijn voornamelijk figuurstudies, portretten, en Brugse stadsgezichten. Het is een bijzonder tijdsdocument, dat Brugge en haar kunstenaarsmilieu in de 20ste eeuw veraanschouwelijkt. 1 Portret van Jan van Eyck, uit The true
effigies of the most eminent painters, Groeningemuseum, Prentenkabinet © Dominique Provost
Broodthaers
Uitnodiging tentoonstelling galerij Cogeime Brussel, 27/09-9/10/1966. Groeningemuseum
22
Het Groeningemuseum heeft de bijna volledige verzameling grafiek en boeken van Marcel Broodthaers in bezit. Recent werd deze collectie aangevuld met vijftigtal stukken documentair materiaal: affiches, catalogi, uitnodigingen, artikels, tijdschriften, pamfletten en boeken. De stukken geven een beeld van de plekken waar Marcel Broodthaers vanaf 1966 tentoonstelde: Wide White Space Gallery Antwerpen, Cogeime Brussel, Gallery Michael Werner Köln, Seriaal Amsterdam, Kunstmuseum Basel, Nationalgalerie Berlin, Städtisches Museum Mönchengladbach, Paleis voor Schone Kunsten Brussel, Centre Pompidou Paris … Uitnodigingen, affiches en catalogi werden door Broodthaers aanzien als een volwaardig onderdeel van een tentoonstellingsproject en zodoende vormen ze een boeiende aanvulling op de reeds aanwezige collectie edities en kunstenaarsboeken. [Filip L. Demeyer]
beste museumvriend(in), Eind vorig jaar kon onze vereniging op vraag van Musea Brugge in de
Vermoedelijk maakte Quinten Massijs een kopie van dit werk toen het nog
kunsthandel een interessante 16de-eeuwse prent aankopen. Het betreft
compleet was. Waarna Wierix er deze gravure van maakte.
een gravure door Antonius II Wierix (1550/59 – 1604) waarop te zien is hoe de evangelist Lucas de heilige Maagd tekent. Onderaan staat tijd-
Lucas zit in zijn werkplaats geknield op een kussen. Een gevleugelde os,
genoot Quinten Massijs vermeld als inventor van deze voorstelling maar
attribuut van de evangelist kijkt toe. Door het open venster zien we een
dit werk zelf is verdwenen. Er zijn wel duidelijke overeenkomsten met
heuvelachtig landschap met een versterkte stad en op de voorgrond een
de voorstelling op het schilderij De Heilige Lucas tekent de Madonna, het
ruiter die een brug oversteekt. De heilige heeft een boek vast (een verwij-
linkerpaneel van een verder verdwenen diptiek dat omstreeks 1475-80
zing naar zijn werk als evangelist) met daarop het blad waar hij met een
geschilderd werd door Hugo van der Goes en nu bewaard wordt in het
zilverstift het visioen van de tronende Madonna met het Kind zal vast-
Museo Nacional de Arte Antigua in Lissabon. Dürer vermeldt in zijn reis-
leggen. In tegenstelling met de ons bekende versie van Rogier van der
dagboek een dergelijk schilderij van ‘Meister Hugo’ dat hij in 1521 in de
Weyden in het Groeningemuseum is de tekening voor de kijker hier niet
Nassau kapel in Brussel zou gezien hebben. Dit luik was hier in Brugge aan-
zichtbaar.
wezig in 2002 voor de tentoonstelling “De eeuw van Van Eyck” (cat. nr. 38).
1
De Raad van Bestuur
2 1 Hugo van der Goes, De Heilige Lukas tekent de Madonna (linkerpaneel van een diptiek) ca 1475-80, paneel,
Museu Nacional de Arte Antiga, Lissabon 2 Wierix, Antonie (II), Heilige Lucas tekent de Madonna, vóór 1591, gravure, 224 x 291 mm,
Groeningemuseum, Prentenkabinet © Dominique Provost
23
Colofon Museumbulletin is een driemaandelijks tijdschrift van Musea Brugge, uitgegeven door vzw Vrienden van de Stedelijke Musea Brugge Verantwoordelijke uitgever: Bertil van Outryve d’Ydewalle, p/a Dijver 12, 8000 Brugge Coördinatie: Sibylla Goegebuer Eindredactie: Aleid Hemeryck en Geert Souvereyns Redactie: Till-Holger Borchert, Rudy De Nolf, Hubert De Witte, Sibylla Goegebuer, Aleid Hemeryck, Willy Le Loup, Manfred Sellink, Geert Souvereyns museumbulletin.redactie@brugge.be Opmaak: Agates, Brugge Druk: De Windroos, Beernem
Musea Brugge Dijver 12, 8000 Brugge T 050 44 87 43 F 050 44 87 78 www.museabrugge.be musea@brugge.be
BIJZONDERE BEGUNSTIGERS: