25 minute read

FELIX RAVENNA: Een alternatief Rome aan het einde van de Oudheid

Next Article
Voorwoord

Voorwoord

Martijn Icks & Maurits de Leeuw

De 5e en 6e eeuw n.Chr. staan niet bepaald bekend als een tijd van culturele bloei voor Italië en Rome. In deze periode van chaos en verval ging het West-Romeinse rijk, volgens het traditionele beeld, definitief ten onder en doofde het laatste licht van de klassieke cultuur op de drempel van de duistere middeleeuwen. De caput mundi werd blootgesteld aan plunderingen en oorlogsgeweld; de bevolking van Rome liep langzaam maar zeker terug tot een fractie van het inwonertal dat de stad in haar hoogtijdagen tijdens de vroege keizertijd had gehad.1 Geheel tegen deze neerwaartse stroom in kwam echter ook een nieuwe hoofdstad in het westelijke deel van het Romeinse rijk tot bloei. Ravenna, voorheen een provinciale havenstad aan de noordkant van de Adriatische Zee, groeide uit tot een alternatief economisch en politiek centrum van Italië. Romeinse, Gotische en Byzantijnse heersers lieten er paleizen en kerken verrijzen, verfijnd met mozaïeken van de hoogste kwaliteit. FELIX RAVENNA, ‘gelukzalig Ravenna’, stond te lezen op bronzen munten die rond 500 n.Chr. werden geslagen in het Ostrogotische koninkrijk, waarvan Ravenna de trotse en welvarende hoofdstad was (fig. 2).2

Advertisement

In dit artikel bestuderen we de geschiedenis van Ravenna in de 5e en 6e eeuw, waarbij we steeds oog hebben voor de verhoudingen tussen Ravenna en Rome. We richten ons op drie cruciale fases: 1. de opkomst van Ravenna als nieuwe hoofdstad onder de Romeinse keizers van de Theodosiaanse dynastie (402-455); 2. Ravenna als hoofdstad van het Ostrogotische koninkrijk in Italië, in het bijzonder onder koning Theodorik (493-526); 3. de “herovering” van Ravenna onder de Byzantijnse keizer Justinianus en de instelling van het aartsbisdom (540-565). In ons overzicht belichten we hoe Ravenna zich als alternatieve, strategische hoofdstad van het West-Romeinse rijk uit de schaduw van Rome losmaakte en zich ontwikkelde tot het bestuurlijke centrum van Italië in de vroege Middeleeuwen. Ravenna kon in zijn gelukkigste hoogtijdagen de eeuwige stad in politiek belang weliswaar overvleugelen, maar nooit helemaal vervangen.3

Nieuwe hoofdstad Toen Ravenna aan het begin van de 5e eeuw n.Chr. de keizerlijke hoofdstad van het West-Romeinse rijk werd, had Rome al enige tijd afgedaan als bestuurlijk centrum van het imperium. Sinds de crisisjaren van de 3e eeuw (en zeker na Constantijns overwinning op Maxentius in 312) verbleven keizers zelden nog permanent in Rome, hoewel de stad symbolisch en bestuurlijk, door de aanwezigheid van de senaat, van groot belang bleef. De keizers resideerden steeds vaker in nieuwe hoofdsteden als Milaan, Trier en Constantinopel, waar ze zich dichterbij de kritieke grenzen van het rijk en de daar gelegerde troepenmachten bevonden. Het hof van de jonge keizer Honorius (395-423), de jongste zoon van keizer Theodosius de Grote (379-395), verhuisde dan ook niet vanuit Rome, maar vanuit Milaan naar Ravenna. Deze stad had een zeer strategische ligging, aan een zuidelijke zijtak van de Po, op een aantal eilandjes omringd door moerassen, waardoor ze voor legers vanaf de landzijde welhaast onmogelijk te bereiken was, laat staan te belegeren. Bovendien beschikte Ravenna over een goed ontwikkelde haven,

Classis genaamd, die sinds de begindagen van het keizerrijk als één van de belangrijkste marinebases dienst had gedaan. Via de haven van Classis kon Ravenna stabiel contact onderhouden met de Adriatische kuststreken en de welvarende gebieden van het Oost-Romeinse rijk – bovenal de hoofdstad Constantinopel, waar Honorius’ broer Arcadius (395-408) en diens zoon Theodosius II (408-450) op de keizerlijke troon zetelden.

Waarschijnlijk zal Honorius Ravenna met een ceremoniële intocht vanaf de zuidkant betreden hebben door de zogenaamde Gouden Poort, gebouwd door keizer Claudius (41-54). Deze sierlijke toegang was tevens het enige monument van naam dat Ravenna in de voorgaande eeuwen door keizelijke patronage verkregen had. Nu het keizerlijk hof zich in Ravenna vestigde, verrezen er echter al gauw bouwwerken die haar status als centrum van het West-Romeinse rijk tot uitdrukking brachten, vaak met Rome als voorbeeld. Van Honorius’ bouwactiviteiten zijn in het beste geval helaas slechts sporen bewaard gebleven.4 Om zijn keizerlijke entourage te huisvesten liet hij een paleis(complex) bouwen in het zuidoosten van de stad, buiten de oorspronkelijke stadsmuren. Daarmee groeide het stedelijke gebied van Ravenna aanzienlijk (fig. 3). Naar alle waarschijnlijkheid was aan het paleis ook een munterij verbonden (het slaan van munten

Fig. 1. Christus wordt door Johannes gedoopt in het prachtige koepelmozaïek van het Ariaans Baptisterium (ca. 500 n.Chr.).

Fig. 2. Koperen Ostrogotische munt van Theodorik I met opschrift FELIX RAVENNA, 493-518 n.Chr., British Museum, Londen. met het portret van de keizer was een essentieel onderdeel van het uitdragen van de keizerlijke macht) en een renbaan. Hoewel de bronnen melding maken van circusspelen, is van een hippodroom helaas niets teruggevonden. De verbinding van het paleis met een renbaan zou de situatie in Rome weerspiegelen (waar de keizerlijke paleizen op de Palatijn direct uitkijken op de Circus Maximus), die ook al bij de aanleg van het keizerlijk paleis in Constantinopel gekopieerd was. Wederom naar het voorbeeld van Rome en Constantinopel werd er vermoedelijk in deze periode ook een miliarium aureum op het bestaande forum geplaatst, een gouden mijlpaal die als beginpunt diende voor de wegen vanuit Ravenna. Ook dit was een typisch symbool voor een keizerlijke hoofdstad.5

De verhuizing van Honorius naar Ravenna betekende ook dat de status van de stad binnen het christendom moest worden opgewaardeerd om haar tot een waardige keizerlijke residentie te maken. Allereerst werd het blazoen van het tot dan toe tamelijk onbeduidende bisdom van Ravenna binnen de kerkelijke hiërarchie opgepoetst. Ten koste van Milaan, de vorige keizerlijke hoofdstad, hevelde Honorius zes bisdommen over naar het gezag van de bisschop van Ravenna. Net als de bisschop van Milaan bleef deze echter ondergeschikt aan de bisschop van Rome. Ravenna’s benoeming tot hoofdstad van het West-Romeinse rijk luidde ook de constructie van nieuwe christelijke bouwwerken in, die in veel gevallen tot op de dag van vandaag de onderscheidende monumenten van Ravenna zijn.6 Op het moment dat Honorius zich in Ravenna vestigde was de bisschop aldaar een zekere Ursus. Deze was verantwoordelijk voor de bouw van een nieuwe bisschopskerk (die naar hem Basilica Ursiana zou gaan heten), voorzien van een baptisterium en een belendende bisschoppelijke residentie. Onder Ursus’ toeziend oog verrees zo het nieuwe centrum van het christelijke gezag in Ravenna midden in het oude, ‘heidense’ deel van de stad, dat voorheen bekend zou hebben gestaan als Herculana (en dus aan Hercules gewijd was).7 Hiermee zette Ursus een belangrijke eerste stap in de transformatie van Ravenna van heidense provinciestad

tot christelijke hoofdstad. In twee opzichten kreeg Ravenna als hoofdstad zo een heel ander karakter dan Rome: waar in Rome de antieke heidense bouwwerken altijd zichtbaar zouden blijven, de belangrijkste kerken aan de rand van de stad gelegen waren en ook de bischop in zijn Lateraanse paleis een perifere positie innam, kreeg het uitdijende Ravenna in de loop van de 5e en 6e eeuw een volledig christelijk stadsbeeld.

Bij deze transformatie van Ravenna was ook de patronage van Galla Placidia, Honorius’ halfzus, van groot belang. Toen deze dochter van Theodosius de Grote zich in 425 in Ravenna vestigde, had ze een veelbewogen leven achter de rug. Als twintiger maakten de Visigoten haar buit bij hun plundering van Rome in 410. Ze trouwde met de Visigotische vorst Athaulf, werd na enkele jaren vrijgekocht door Honorius en huwde vervolgens de invloedrijkste generaal in het West-Romeinse rijk van dat moment, Constantius genaamd. Honorius stelde hem in 421 als medekeizer aan, maar hij stierf datzelfde jaar nog. Nadat Honorius in 423 zelf ook overleden was, verkreeg Galla Placidia in 425 de macht over het West-Romeinse rijk met hulp van haar neef Theodosius II. Zij bestuurde het in naam van haar zesjarige zoon Valentinianus III. In het decennium dat volgde vaardigde ze wetten uit en hield ze toezicht op de aanstelling van belangrijke ambtenaren en generaals.8 Ze voelde zich duidelijk senang in Ravenna als nieuwe hoofdstad. Rome achtte ze wellicht te onveilig; daar was immers haar jarenlange gijzeling door de Visigoten begonnen, terwijl haar halfbroer Honorius in het veilige Ravenna de dans had weten te ontspringen.

Galla Placidia drukte bovenal haar stempel op Ravenna door de kerken die ze er tussen 425 en 450 liet bouwen. Zo liet zij bij wijze van dankbetuiging een monumentale basiliek verrijzen, gewijd aan Johannes de Evangelist, die haar tijdens een stormachtige overtocht vanuit Constantinopel behoed zou hebben voor schipbreuk. Het oorspronkelijke interieur van de kerk ging in 1568 verloren, en in 1944 werd de kerk bovendien vrijwel geheel verwoest door een geallieerd bombardement, maar dankzij vroegmoderne schetsen weten we dat de familie van Galla Placidia in mozaïeken op de triomfboog van de apsis was afgebeeld. Twaalf van bijschriften voorziene portretten verbeeldden haar keizerlijke voorouders (Valentinianus I en Theodosius I), halfbroers (Arcadius en Honorius) en nog levende familieleden (Theodosius II en zijn vrouw Eudoxia).9 Deze kerk was zo de ultieme belichaming van de band tussen de heersende Theodosiaanse dynastie en Ravenna als haar uitverkoren, christelijke hoofdstad.

Fig. 3. Plattegrond van Ravenna in de 5e-6e eeuw n.Chr.

Het bekendste bouwwerk van Galla Placidia is echter haar zogenaamde ‘Mausoleum’, waarin nog altijd de verfijnde mozaïekkunst die de keizerin in opdracht gaf te bewonderen is. Het thans losstaande, kruisvormige gebouw was oorspronkelijk een zijkapel van de Santa Croce, een grote basiliek in het noordwesten van de stad waarvan verder weinig bewaard is gebleven. Wellicht liet Galla Placidia deze kerk bouwen in navolging van Helena, de moeder van Constantijn, een belangrijke patrones van het christendom die in haar paleis in Rome ook een Santa Croce (in Gerusalemme) had laten bouwen. Ondanks de aanwezigheid van drie sarcofagen is het onzeker of het haar bedoeling was dat dit Mausoleum haar laatste rustplaats zou worden. Toen zij in het najaar van 450 te Rome stierf, werd zij waarschijnlijk begraven bij haar halfbroer in het Mausoleum van Honorius, naast de Sint Pieter.10 Honorius had dit in Rome laten bouwen als pendant van de Apostelkerk in Constantinopel, sinds Constantijn de laatste rustplaats van de keizers van het oosten. Als oer-hoofdstad en centrum van het westerse christendom bleef Rome duidelijk van groot belang voor de Theodosiaanse keizers, zoals de bouw en de locatie – niet toevallig naast het graf van Petrus – van Honorius’ Mausoleum laten zien.

Dat Galla Placidia in Rome en niet in Ravenna werd begraven, de stad waar zij 25 jaar lang een bepalende rol had gespeeld, gebeurde misschien wel op last van haar inmiddels volwassen zoon Valentinianus III. Deze besloot om als keizer weer in Rome te zetelen, in nabijheid van de senaat en de paus. Wellicht probeerde hij zich hiermee ook (eindelijk) vrij te maken van de invloed van zijn moeder, die als regent zo sterk haar stempel had gedrukt op Ravenna als nieuwe hoofdstad. Zijn poging om het West-Romeinse rijk weer vanuit Rome te besturen was echter een kort leven beschoren: in 455 werd Valentinianus vermoord en bij zijn moeder in het familiegraf ter aarde besteld. Datzelfde jaar nog werd Rome opnieuw geplunderd, dit keer grondiger dan in 410, door de spreekwoordelijk geworden Vandalen. In de jaren die volgden regeerden de laatste West-Romeinse keizers bij afwisseling vanuit Rome of Ravenna, waarbij gold dat de keizers in Rome vaak de steun van de senaat genoten, terwijl de Oost-Romeinse keizer liever een collega in Ravenna zag. In 476 werd Romulus Augustulus uiteindelijk als laatste West-Romeinse keizer afgezet door Odoaker, die voor zijn koninkrijk in Italië – voor het eerst in de geschiedenis was er een ‘koning van Italië’ (rex Italiae) – Ravenna als hoofdstad koos. Daarmee had Rome afgedaan als politiek centrum: Italië zou de komende eeuwen vooral vanuit Ravenna bestuurd worden.

Hoofdstad van Ostrogotisch Italië Zeventien jaar nadat Odoaker de laatste keizer had afgezet, kwam Italië in handen van de Ostrogoten. Dit volk was voorheen gevestigd in Pannonië, een gebied in de Balkan dat deel uitmaakte van het Oost-Romeinse rijk. Theodorik, de leider van de Ostrogoten, was een telg uit de vooraanstaande familie van de Amalen en had een deel van zijn jeugd aan het keizerlijk hof in Constantinopel doorgebracht. Hij vervulde als magister militum praesentalis een belangrijke functie in het Oost-Romeinse leger en had in 484 zelfs het eervolle ambt van consul bekleed. Het wordt uit de bronnen niet helemaal duidelijk of Theodorik op bevel van de Oost-Romeinse keizer naar het Westen werd gestuurd om tegen Odoaker ten strijde te trekken of dat hij zelf het initiatief nam. Hoe dan ook wist hij met zijn Ostrogotische leger Odoaker te verslaan en Ravenna in te nemen. Van 493 tot zijn dood in 526 n.Chr. heerste hij over Italië en delen van de Balkan. Hoewel de nieuwe vorst munten sloeg in naam van de Oost-Romeinse keizer en zelf genoegen nam met de titels rex Gothorum en princeps Romanus (respectievelijk “koning van de Goten” en “voornaamste der Romeinen”), opereerde hij in de praktijk onafhankelijk van Constantinopel.

Net als zijn voorganger Odoaker besloot Theodorik om niet Rome, maar Ravenna tot zijn residentie en de hoofdstad van zijn koninkrijk te maken. Onder zijn bewind verwierf de stad hoofdstedelijke allure. De koning liet het vervallen aquaduct herstellen en richtte een aantal monumentale bouwwerken op. Archeologische resten duiden erop dat hij zijn intrek nam in het paleis dat al door Honorius en Valentinianus III was gebruikt en dat hij verder liet uitbouwen en verfraaien. Naar verluidt liet hij hier een mozaïek aanbrengen waarop hij te midden van personificaties van Rome en Ravenna stond afgebeeld.11 Gewoonlijk werden het oude Rome en Constantinopel, het niéuwe Rome, op deze manier als keizerlijke hoofdsteden weergegeven.12 Deze voorstelling onderstreepte dus enerzijds de status van Theodorik als beschermheer en begunstiger van de Romeinse beschaving, anderzijds de prominente plaats van Ravenna binnen het Ostrogotische koninkrijk, dat onder Theodorik nu de plaats van Constantinopel innam als zíjn nieuwe Rome.

De keuze van Odoaker en Theodorik voor Ravenna keerde de trend van enkele van de laatste West-Romeinse keizers om zich juist weer in de oude caput mundi te vestigen en betekende een definitieve verschuiving van het laatantieke machtscentrum in Italië. Over de motieven van beide vorsten kunnen we slechts speculeren. Hoewel ze goede betrekkingen met de senatoriale aristocratie in Rome onderhielden, achtten ze het wellicht verstandig om enige afstand te bewaren tot deze invloedrijke groep en de eeuwenoude Romeinse tradities die ze vertegenwoordigde.13 Wat mogelijk ook een rol heeft gespeeld is dat deze koningen, evenals het merendeel van hun achterban, tot de ariaanse stroming van het christendom behoorden. In tegenstelling tot orthodoxe christenen geloofden zij dat de aspecten van de Heilige Drie-eenheid niet gelijkwaardig waren, maar dat de Zoon en de Heilige Geest als schepsels een lagere status dan de Vader hadden. Dat mag in moderne oren wellicht als een nuanceverschil klinken, maar gold in de 5e eeuw als een heikele kwestie. In Ravenna bestond meer ruimte voor het vreedzaam samenleven van verschillende christelijke stromingen dan in het bolwerk van de (orthodoxe) paus, met wie Theodorik overigens eveneens op goede voet stond. Er was de Gotische koning namelijk veel aan gelegen om een goede verstandhouding met de oorspronkelijke, Romeinse bevolking van Italië te onderhouden, die in meerderheid orthodox was. De orthodoxe bevolking en bisschop van Ravenna liet hij dan ook ongemoeid: de basilica Ursiana en de bisschoppelijke residentie bleven in handen van de orthodoxen, en zelfs de bouw van nieuwe orthodoxe kerken stond hij niet in de weg.

Daarom was het voor Theodorik wel noodzakelijk in Ravenna ook een ariaanse kathedraal te bouwen (tegenwoordig de Santo Spirito), met daaraan verbonden een Ariaans Baptisterium. Het prachtige koepelmozaïek van de nieuwe doopkapel – dat onder andere toont hoe Christus onder het toeziend oog van een personificatie van de rivier de Jordaan door Johannes wordt gedoopt – bleef ook na de Ostrogotische periode ongeschonden, wat erop wijst dat het geen expliciet ariaanse en dus aanstootgevende elementen bevat (fig. 1). Er zijn wel sporen van censuur in de Sant’Apollinare Nuovo (die overigens pas eeuwen later deze naam kreeg en oorspronkelijk waarschijnlijk aan Christus Salvator was gewijd). Deze kerk verrees pal naast het koninklijk paleis en vervulde vermoedelijk een belangrijke ceremoniële functie voor Theodorik en zijn opvolgers. Het lijkt zeer waarschijnlijk dat Theodorik voor de bouw deskundige vaklui uit Rome liet komen, waar in de voorgaande decennia veel nieuwe kerken waren gebouwd, zoals de Santa Maria Maggiore-basiliek. Deze kan als voorbeeld voor de Sant’Apollinare Nuovo hebben gediend, aangezien in beide kerken de mozaïeken in het hoogste register van het schip scènes uit het Oude Testament en het leven van Christus verbeelden.14 Die bij de ingang van

de Sant’Apollinare Nuovo tonen daarnaast Ravenna en de nabijgelegen haven Classis, compleet met dobberende schepen. Enkele lijfloos in de lucht zwevende handjes duiden erop dat op de voorgrond van deze taferelen figuren stonden afgebeeld, die later zijn weggewerkt. Waarschijnlijk gebeurde dit nadat de Oost-Romeinse keizer Justinianus, die bekend stond om zijn strenge optreden tegen ketterse groepen als de arianen, de macht in Ravenna had overgenomen. Het is onbekend wie de figuren voorstelden en of de censuur vooral religieus of politiek gemotiveerd was (fig. 4 & 5).

Waar Honorius, Galla Placidia en Valentinianus III in Rome waren begraven, koos Theodorik als eerste heerser van formaat Ravenna als laatste rustplaats. Het mausoleum van de koning, dat zich ten noordoosten van de antieke stad bevindt, is nog altijd een markant bouwwerk (fig. 6). Gelegen vlakbij de haven en de toenmalige kustlijn was het prominent zichtbaar voor reizigers die de stad over zee naderden, net als de mausolea van Augustus en Hadrianus prominent zichtbaar waren voor reizigers die Rome langs belangrijke toegangswegen betraden. De associatie met keizerlijke mausolea in steden als Rome, Milaan en Constantinopel wordt nog versterkt doordat het net als die bouwwerken een centraalbouw is. Tegelijkertijd heeft het Mausoleum van Theodorik een aantal unieke kenmerken: zo is het tienhoekig, is het getooid met een fries met versieringen die eerder aan Germaanse dan aan Romeinse kunst doen denken en bestaat het dak uit een monolithische deksteen met een diameter van bijna elf meter. Het is een open vraag in hoeverre we deze afwijkende elementen als “Gotisch” moeten interpreteren. In elk geval is het een passend monument voor Theodorik, die weliswaar aansluiting zocht bij Romeinse tradities, maar ook duidelijk een eigen stempel op zijn heerschappij drukte.

De Byzantijnse herovering van Ravenna Het Ostrogotische koninkrijk overleefde de dood van Theodorik slechts enkele decen-

nia. Dat had alles te maken met de ambities van de keizer van het Byzantijnse rijk, zoals het Oost-Romeinse rijk vanaf deze periode ook wel wordt aangeduid. Met een onverwacht succesvolle veldtocht had Justinianus’ generaal Belisarius het koninkrijk van de Vandalen in Noord-Afrika verslagen, waardoor dit gebied in 534 onder controle van Constantinopel kwam. Vervolgens begon Justinianus aan een lange campagne om zijn macht over het westelijke Middellands Zeegebied verder uit te breiden en ook Italië in te lijven. Opvallend aan deze strijd is dat de stad Rome weliswaar als twistappel gold, maar dat het er uiteindelijk vooral om draaide wie Ravenna in handen kreeg en zich daarmee als legitieme heerser van Italië kon profileren.15 Het toont aan hoezeer de statuur van de bescheiden havenstad ten opzichte van de oude caput mundi in de laatste honderdvijftig jaar was gegroeid.

In 553 sneuvelde Teia, de laatste Ostrogotische koning. De zegevierende Byzantijnen kregen echter al snel te kampen met een nieuwe stam die Italië binnenviel, de Longobarden. Deze nieuwkomers maakten hen binnen enkele jaren een groot deel van hun veroveringen weer afhandig. Rome en Ravenna bleven echter in handen van de Byzantijnen, evenals de streek tussen de twee steden. Over deze gebieden werd in 584 een exarch aangesteld, die in naam van de keizer in Constantinopel regeerde. Het zal geen verbazing wekken dat deze exarch in Ravenna zetelde. De stad had onder de Ostrogotische koningen immers een zekere allure verworven en was via de haven van Classis goed met het oostelijk Middellands Zeegebied verbonden. Hoewel de exarchen hun intrek in het oude paleis van Honorius en Theodorik namen, groeiden zij nooit uit tot luisterrijke figuren die een eigen stempel op het stadsbeeld drukten.

Net als in Rome, waar de senaat van het politieke toneel was verdwenen en de paus zich steeds nadrukkelijker deed gelden – met Gregorius de Grote (590-604) als bekendste voorbeeld – was het vooral de geestelijkheid

Fig. 4 (l.). Havenstad Classis, zoals afgebeeld in de S. Apollinare Nuovo (ca. 500 n.Chr.).

Fig. 5 (r.). Het paleis van Theodorik, zoals afgebeeld in de S. Apollinare Nuovo (ca. 500 n.Chr.). De sporen van enkele later weggewerkte figuren zijn nog zichtbaar.

Fig. 6. Het Mausoleum van Theodorik (ca. 520 n.Chr.) roept associaties met keizerlijke mausolea op, maar bezit ook enkele unieke kenmerken. die in deze periode op de voorgrond trad. Justinianus verhief Ravenna tot aartsbisdom. De aartsbisschoppen werden meestal vanuit Constantinopel benoemd en toonden zich zeer bewust van hun hoge status. Dat gold zeker voor de ambtsdrager van 546 tot 557, Maximianus, afkomstig uit Pola (tegenwoordig Pula) aan de overkant van de Adriatische Zee. Hij was de eerste die de geschiedenis van het aartsbisdom op schrift stelde en verbond zijn naam aan verscheidene grote bouwprojecten die in zijn tijd werden uitgevoerd. De indrukwekkende Troon van Maximianus, een houten zetel die met ivoren panelen is bekleed, is nog altijd in het Aartsbisschoppelijk Museum van Ravenna te bewonderen (fig. 7). Tijdens de Ostrogotische periode had Ravenna vooral als ariaans alternatief voor het pauselijke Rome gediend, maar vanaf Maximianus werd de stad (weer) een prominent centrum van het orthodoxe christendom en begonnen aartsbisschoppen zelfs met pausen te wedijveren.

Een belangrijke kerk die in deze periode in Classis verrees is de Sant’Apollinare in Classe. De relieken van Sint Apollinaris, volgens de overlevering de eerste en door Petrus zelf gewijde bisschop van Ravenna, werden in de kerk bewaard; pas toen ze in de 9e eeuw naar de paleiskerk van Theodorik in Ravenna werden overgebracht, verkreeg deze de naam Sant’Apollinare Nuovo. Vanaf de late 6e eeuw werden de aartsbisschoppen van Ravenna in Classis, in de nabijheid van hun illustere voorganger, begraven. Met de promotie van Ravenna tot aartsepiscopaat deed dus ook de cultivering van een prestigieuze stichter-figuur zijn intrede. Vooral de link met Petrus is veelzeggend: door van Apolli-

naris een discipel van de gevierde apostel te maken, straalde Petrus’ prestige niet alleen op de pausen in Rome, maar indirect ook op de aartsbisschoppen van Ravenna af. Dat een heiligenleven van Apollinaris aan Maximianus wordt toegeschreven past ook goed bij de pogingen van deze eerste aartsbisschop om zijn autoriteit binnen de kerk te versterken.

Ook de verering van een andere heilige, Sint Vitalis, kwam in de 6e eeuw sterk op. Deze kwam weliswaar uit Milaan, maar zou in Ravenna de marteldood zijn gestorven. Aan hem wijdde Maximianus in 547 de indrukwekkende Basiliek van San Vitale – een van de grootste bouwwerken die in de 6e eeuw in Europa verrees (fig. 8). De achthoekige centraalbouw doet sterk denken aan de Sergius en Bacchus-kerk in Constantinopel, die ongeveer tegelijkertijd werd gebouwd. Hoewel dit niet hoeft te betekenen dat het ene bouwwerk rechtstreeks als voorbeeld voor het andere diende, onderstreept de gelijkenis hoezeer de architectuur in Ravenna onder invloed stond van de Byzantijnse bouwkunst in het oostelijke Middelandse Zeegebied. Daar werd centraalbouw in deze periode immers de belangrijkste vorm voor kerken, met als beroemdste voorbeeld de (net iets later dan de San Vitale gebouwde) Hagia Sophia. In het westen bleef daarentegen de rechthoekige basilica het geijkte grondplan voor kerkbouw.16 Ook de beroemde mozaïeken van Justinianus en Theodora die de wanden van de San Vitale sieren, getuigen ervan dat de blik op Constantinopel was gericht. Het keizerlijk paar bracht nooit een bezoek aan Ravenna, maar was op deze manier toch prominent aanwezig in de nieuw verworven buitenpost van het Byzantijnse rijk.

Epiloog Bijna twee eeuwen lang zou Ravenna het belangrijkste bolwerk van de Byzantijnse macht in Italië blijven. In die tijd ondernamen exarchen noch aartsbisschoppen van Ravenna bouwprojecten op een vergelijkbare schaal met de kerken en paleizen die onder Galla Placidia, Theodorik of Maximianus in de stad waren verrezen. De exarchen zagen zich voor de moeizame taak gesteld om het Byzantijnse (militaire) gezag in Italië hoog te houden, met name tegen de Longobarden. De aartsbisschoppen voeren een precaire middenkoers tussen de keizer en de paus, die elkaar in deze eeuwen vaker wel dan niet in de haren vlogen. Als één van de belangrijkste gezagsdragers in het Byzantijnse keizerrijk stond de aartsbisschop kerkelijk dan weer onder het gezag van de paus, wat regelmatig tot spanningen tussen Ravenna en Rome leidde. In deze ingewikkelde machtskluwen lukte het aartsbisschop Maurus (649-671) door middel van vernuftige diplomatie en dubieuze claims om een lang gekoesterde wens in vervulling te laten gaan: hij wist keizer Constans II er in 666

Fig. 7. De met ivoren panelen ingelegde Troon van Maximianus (ca. 550 n.Chr.) paste bij zijn allure als aartsbisschop van Ravenna, Aartsbisschoppelijk Museum Ravenna.

Fig. 8. De centraalbouw van de Basiliek van S. Vitale (gewijd in 547) is beïnvloed door Byzantijnse kerkarchitectuur. toe te bewegen om Ravenna autocefalie, kerkelijke onafhankelijkheid van Rome, te verlenen. Een mozaïek in de Sant’Apollinare in Classe getuigt nog van dit wapenfeit (fig. 9). De autocefalie van Ravenna was echter van korte duur: in 680-681, bij het zesde oecumenische concilie, werd het aartsbisdom weer ondergeschikt gemaakt aan Rome.

In 751 viel met de inname van Ravenna door de Longobarden uiteindelijk het doek voor het exarchaat. Nu de rol van de Byzantijnen in Italië zo goed als uitgespeeld was, ging paus Zacharias op zoek naar nieuwe steun om de Longobarden buiten Rome te houden. Hij vond deze ten noorden van de Alpen bij de Frankische koning Pepijn de Korte, de vader van Karel de Grote. Door het verbond met de Frankische Karolingers, die het Longobardische koninkrijk spoedig zouden inlijven, zorgden de pausen ervoor dat het primaat van Rome als belangrijkste stad van het christendom in West-Europa werd bevestigd en bestendigd. Ravenna zelf hernam in de eeuwen die volgden haar bescheiden rol als provinciestad, die bovendien door aanslibbing haar gunstige ligging aan de Adriatische Zee verloor. Niettemin vormde Ravenna nog altijd een ijkpunt voor Karel de Grote, die met zijn achthoekige Paltskapel in Aken een bouwwerk liet verrijzen dat zich aan de San Vitale in Ravenna spiegelde. Het is opmerkelijk dat de nieuwe keizer voor het vormgeven van zijn voornaamste residentiestad niet automatisch naar Rome keek, dat ook in de vroege middeleeuwen nog steeds op een uitzonderlijke status kon bogen. Blijkbaar had het kleine Ravenna, dat ooit vooral een militair-strategisch alternatief voor de caput mundi was geweest, door de eeuwen heen voldoende prestige verworven om als additioneel model voor keizerlijke grandeur te fungeren. Voor het verbeelden van zijn gezag als Romeins keizer die in symbiose met de kerk opereerde, vond Karel het ultieme voorbeeld in de indrukwekkende kerkbouw en verfijnde mozaïekkunst van Ravenna.

1. Rome werd geplunderd in 410 en 455, en tussen 535 en 554 drie maal belegerd. Eind 5e eeuw telde Rome naar schatting nog 500.000 inwoners (grofweg de helft van drie eeuwen eerder), maar in de loop van de 6e eeuw liep de bevolking dramatisch terug tot enkele tienduizenden (C. Ando, ‘Decline, Fall, and Transformation’ Journal of Late Antiquity 1.1 (2008) 31-60, aldaar 38). In retorische overdrijving beweert Procopius (Oorlogen VII.20.19) dat de eeuwige stad tijdens een belegering in 547 nog slechts vijfhonderd in kerken ondergedoken levende zielen telde. 2. M.A. Metlich, The Coinage of Ostrogothic Italy (Londen 2004) 112-113 (#77-78b). De munten moeten als ‘wisselgeld’ hebben gediend in het dagelijks verkeer in Ravenna. 3. De beschrijvingen van gebouwen en mozaïeken in Ravenna in dit artikel zijn gebaseerd op: D.B. Deliyannis, Ravenna in Late Antiquity (Cambridge 2010); C. Jäggi, Ravenna. Kunst und Kultur einer spätantiken Residenzstadt (Regensburg 2013). 4. Zie J. Herrin, Ravenna: Capital of Empire, Crucible

of Europe (2020) 24-26. De vroeg 20e-eeuwse opgravingen van het paleis, en met name de munterij, zijn herzien door A. Augenti, ‘Archeologia e topografia a Ravenna: Il Palazzo di Teoderico e la Moneta Aurea’ Archeologia medievale 32 (2005) 7-33. 5. Agnellus, Liber pontificalis ecclesiae Ravennatis 39. De bron vermeldt niet wanneer de mijlpaal werd geplaatst, maar vanwege de keizerlijke symboliek ligt een datering in de regering van Honorius of Valentinianus III het meest voor de hand. 6. Voor de kerkelijke geschiedenis van Ravenna vormt de 9e-eeuwse Liber pontificalis ecclesiae Ravennatis (hierna LPR) van Agnellus een unieke bron. Met een goede dosis hoogst fictieve stadslegendes boekstaaft Agnellus desalniettemin belangrijke informatie over bisschoppen en (ten dele verloren gegane) monumenten van Ravenna. 7. Agnellus, LPR 23. 8. H. Sivan, Galla Placidia: The Last Roman Empress (Oxford 2011); J.E. Salisbury, Rome’s Christian Empress: Galla Placidia Rules at the Twilight of Empire (Baltimore 2015). 9. C. Fiori en E. Tozzola, San Giovanni Evangelista a Ravenna (Ravenna 2014) 34-38. 10. De sarcofagen in het mausoleum dateren uit het midden van de 5e eeuw, maar het is onduidelijk voor wie ze waren bedoeld; zie Deliyannis (2010) 82. Voor de laatste rustplaats van Honorius en Galla Placidia in Rome, zie M.J. Johnson, ‘On the Burial Places of the Theodosian Dynasty’, Byzantion 61 (1991) 330338. 11. Agnellus, LPR 94. 12. J.J. Arnold, Theoderic and the Roman Imperial Restoration (New York 2014) 107; Deliyannis (2010) 115-6. 13. Dat neemt overigens niet weg dat Theodorik wel degelijk aandacht aan de caput mundi besteedde en bijvoorbeeld herstelwerkzaamheden liet verrichtten: zie F. Marazzi, ‘Rome in Transition: Economic and Political Change’, in: J.M.H. Smith (ed.), Early Medieval Rome and the Christian West (Leiden 2000) 21-42, aldaar 34; C. La Rocca, ‘Una prudente maschera antiqua. La politica edilizia di Teoderico’, in: AA.VV., Teoderico il Grande e I Goti d’Italia (Spoleto 1993) 451-515. 14. Herrin (2020) 107-108. 15. Zie P. Heather, Rome Resurgent: War and Empire in the Age of Justinian (Oxford/New York 2018), met name hoofdstuk 6, ‘Rome and Ravenna’. 16. Herrin (2020) 162-4 verwijst naar de kerkbouw in en om Jeruzalem als voorbeeld voor zowel de San Vitale als de Sergius en Bacchus-kerk: daar werd de achthoekige centraalbouw al vanaf de 4e eeuw toegepast.

Afbeeldingen Fig. 1. Afbeelding vrij voor hergebruik (CC BY-SA 4.0), foto: Petar Milošević, bron: Wikimedia Commons. Fig. 2. Bron: British Museum Collection Online, © The Trustees of the British Museum, Londen. Fig. 3. Illustratie Rogier Kalkers, © Roma Aeterna, naar: Herrin (2020), xii. Fig. 4. Foto: Joep Beijst. Fig. 5. Foto: Marlena Whiting. Fig. 6. Afbeelding vrij voor hergebruik (CC BY-SA 3.0), foto: Σπάρτακος, bron: Wikimedia Commons. Fig. 7. Afbeelding in publiek domein, bron: Wikimedia Commons. Fig. 8. Foto: Marlena Whiting. Fig. 9. Foto: Marlena Whiting. Fig. 9. De Byzantijnse keizer verleent in de 7e eeuw n.Chr. onafhankelijkheid van de paus aan de aartsbisschoppen van Ravenna, die dit lieten vastleggen in de S. Apollinare in Classe.

This article is from: