10 minute read
Wonen in de huilende wildernis - de borgate van Rome
WONEN IN DE HUILENDE WILDERNIS De van Rome
Lizette Pater
Advertisement
‘…een huilende wildernis van nieuwe appartementencomplexen, hier en daar afgewisseld met oases voor de allerrijksten. Die wildernis van kant-en-klare sloppenwijken, die elke dag verder groeit als een soort kwaadaardige begroeiing vermomd in staal en pleisterwerk.’ 1
Een stad groeit, zou je denken. In een opgaande lijn, gestaag. Rome niet; Rome lijkt te ademen. Een forse teug in de Oudheid, dan een diepe zucht richting het verval onder de pausen. Om weer in te ademen in 1870. Barstte de stad toen uit haar voegen, waardoor zij voor het eerst buiten haar muren ging bouwen? Dat blijkt nét iets anders te liggen.
Na de antieke glorietijd met zo’n 1,5 miljoen inwoners zakte Rome in elkaar in de tijd van de pausen. Op het dieptepunt, in 1307, woonden er 17.000 mensen tussen de antieke ruïnes. Dat trok weer wat bij na de 17e eeuw, maar Rome bleef lange tijd een stad die weinig groei doormaakte. De antieke huls was te groot voor het aantal inwoners. Iedereen had in de stad zijn plek: rijk en arm woonde door elkaar en ze waren van elkaar afhankelijk (diensten, winkeltjes). In tegenstelling tot het beeld van een stad die verdeeld is in klassen, was Rome echt een bebouwd continuüm.2 Om Rome heen lag de leegte – nog niet de latere howling wilderness – van de campagna romana (fig. 2), met de Aureliaanse Muur als eeuwenoude stadsgrens. In al die eeuwen nadat de muur was gebouwd, was de stad eerder binnen de muren gekrompen dan er overheen gegroeid: heel Rome lag dentro le Mura.
Dit alles veranderde in 1870 plotsklaps. Na de antieke stad en de stad van de pausen was nu de beurt aan La Terza Roma: Rome als nieuwe hoofdstad van een land dat in eeuwen niet zo groot was geweest. Een moderne, liberale democratie bovendien, die zichzelf als zodanig symbolisch wilde neerzetten in Rome. Die Umdeutung wierp vragen op: wat was Rome eigenlijk? Wat mocht blijven staan, wat moest weg, wat moest erbij en, ook, wie mochten er (blijven) wonen? De nieuwe hoofdstad trok veel mensen aan: tussen 1871 en 1930 groeide de bevolking van Rome enorm, van 213.633 tot ongeveer een miljoen. Er kwamen overheidsmedewerkers uit voornamelijk Noord-Italië, maar ook mensen uit arme streken rond Rome, die eenvoudige diensten kwamen leveren of als dagloners in de bouw gingen werken. Want gebouwd werd er! Er was sprake van een heuse bouwkoorts in Rome, in 1887 gevolgd door een bouwcrisis, die zo’n 70.000 mensen, vooral de armere nieuwelingen, in werkloosheid stortte. Waar moesten zij eigenlijk wonen?
Niet iedereen werd namelijk even feestelijk onthaald, en woonruimte in de nieuwe appartementencomplexen betekende voor de daar te vestigen arbeiders tegelijkertijd hun uitsluiting uit de ruimtelijke en materiële economie van Rome.3 Velen vonden een plek tussen de overblijfselen van de antieke stad. ‘Hun had de stad toegestaan om onderdak in te richten onder karakteristieke gewelven, onder bruggen, in loggia’s van
kerken en kloosters of, voor de gelukkigen, in een mooie baracca buiten de stadsmuur [...] waar de bebouwde stad nog niet was aangekomen. [...] In de jaren waarin het nieuwe grote Rome werd gebouwd, vormde zich spontaan een parallel Rome, een stad aan de rand van het leven van de andere, het meest opvallende product van een systeem dat de baracche noodzakelijk maakt.’4
Deze baracche waren geïmproviseerde woningen van afvalhout, baksteen en modder. Ze vormden de eerste wijken in de periferie en vingen mensen op die door de zogeheten sventramenti hun huis kwijtraakten: de stadsvernieuwingen brachten namelijk niet alleen bouw met zich mee, maar ook de afbraak van armoedige wijken, het verbreden van straten en het creëren van nieuwe verkeersaders. Wie het zich kon veroorloven, vond onderdak in de grote borgate (appartementencomplexen) die net buiten de Aureliaanse Muur werden gebouwd, de rest zocht zijn toevlucht in de borgate in de wijdere periferie.5
Het fascisme gaf een flinke slinger aan die ontwikkeling. De ideologische verwachting aan Rome, de vermeend enige stad in de wereld met een ‘universele geschiedenis’, werd enorm opgeblazen. ‘De architectuur werd door het regime gebruikt als middel om de fascistische gedachte en identiteit op monumentale wijze tot uiting te brengen, om maatschappelijke consensus te verkrijgen en te bevestigen en bovenal als middel voor politieke opvoeding van de grote massa.’6 Hoewel het regime een anti-urbane politiek voerde (de stad zou de mens fysiek verzwakken) maakte het een uitzondering voor Rome: dat moest, gezien het glorieuze verleden en het historisch belang, de mooiste stad ter wereld zijn.7
Fig. 1. Inkijkje in het dagelijks leven in 1938 in de Borgata Laurentina.
Fig. 2. Franz Schreyer, Campagna Romana, 1890, waterverf op papier. Het regime kon zich leegte veroorloven en liet de pikhouweel los op de middeleeuwse en vroegmoderne delen van de stad (fig. 3). Grote projecten (o.a. Via della Conciliazione, Fori Imperiali en het Mausoleum van Augustus) die ervoor moesten zorgen dat de antieke gebouwen konden ‘giganteggiare nella necessaria solitudine’ (‘zich reusachtig verheffen in gepaste eenzaamheid’, in Mussolini’s woorden) brachten met zich mee dat alweer talloze Romeinen hun boeltje moesten pakken. Op die manier isoleerde Mussolini niet alleen monumenten opdat ze meer zichtbaarheid verkregen: hij verdreef, en isoleerde daarmee ook, mensen uit de lagere klasse. Zo werden ze onzichtbaar vanuit het stadscentrum en beheersbaar in hun nieuwe huizen daarbuiten.8 Tienduizenden Romeinen, die niet de middelen hadden om bij particulieren te huren, werden uit het centrum verdreven, naar de borgate. Het waren de ‘mensen, die het tot hoofdstad van Italië rijzende en zich ontwikkelende Rome uitgestoten of zelfs helemaal niet opgenomen had’.9 Immigranten, uit Lazio, Abruzzo, maar na verloop van tijd steeds meer uit het arme Zuid-Italië, kwamen in groten getale naar Rome tijdens het Ventennio, de twintig jaren waarin de fascisten aan de macht waren. Mussolini’s agrarische politiek liep, zacht gezegd, niet op rolletjes. De Italiaanse socioloog Franco Ferrarotti observeert fijntjes dat ‘[de] troosteloosheid van het onderklassebestaan in Rome nog altijd een verbetering [was] ten opzichte van de letterlijke hongerdood van het platteland’.10 Tussen 1925 en 1945 groeide de stad met een miljoen inwoners, maar de woningnood was ernstig.
De ideologische vuist creëerde een dualiteit. Elementen die niet in het nieuwe imago van Rome pasten, werden uitgesloten en als ongewenst gezien – de talloze immigranten en de ‘romani di Roma’ (geboren en getogen Romeinen) die geen plaats vonden in ‘de stad’. Waar al onder liberale regeringen werd begonnen met het naar buiten verwijzen van de sfrattati, immigrati e disoccupati (uitgezetten, immigranten en werklozen), werd dit tijdens het fascisme tot beleid. Fer-
rarotti vat het beleid dat meteen na de eenwording van Italië werd voorgesteld voor de sociale woningbouw kernachtig samen: maak geen typisch volkse woongebieden binnen de stadsmuren.11 Alleen als het niet anders kon, werd er gebouwd ‘een eind weg van de stad, in de modder van de malariagebieden, waar niemand kan gaan kijken, waar verlelijking en ontspanning erin slagen te voorkomen dat er georganiseerde en bewuste protestacties ontstaan’.12 De mensen werden weggestopt in de borgate, een reservoir van arme mensen.13 Er werden er twaalf gebouwd tussen 1924 en 1940: geen van de twaalf maakte deel uit van een bestemmingsplan.14 Ferrarotti onderscheidt de borgate ufficiali, gebouwd tijdens het fascisme door het Istituto Autonomo per le Case Popolari, de borgate spontanee, die illegaal gebouwd werden, en de borghetti, groepjes huizen, hutjes, barakken aan de rand van de extreme periferie, maar ook in nieuwe wijken (quartieri).
De vroege borgate bestonden uit ‘huizen’ met maar één ruimte op de begane grond, met goedkope (en autarkische!) materialen gebouwd en zonder voorzieningen als stromend water en sanitair. De behuizingen waren nét iets beter dan de baracche. De bewoners waren echter zo arm, dat voor onderhoud geen geld was, en de door de staat gebouwde huizen en illegale baracche uiteindelijk van hetzelfde laken een pak waren. Begin jaren ‘30 was de woningnood nijpender dan ooit en stonden er nog steeds zo’n 6000 illegale barakken in Rome. De ‘oplossing’ was, in Mussolini’s woorden, ‘per sbaraccare, occorre baraccare’ (om baracche weg te halen, moeten baracche worden gebouwd). Hiervoor werden nieuwe wijken aangewezen, die in open landschap moesten liggen en niet vanuit de grote wegen te zien moesten zijn. In de loop van de jaren ‘30, toen het regime stevig in het zadel zat en de sventramenti maar door bleven gaan, werden er wijken gebouwd, die ietsje beter leefbaar waren, maar nog ver van luxe waren. Ze lagen ook nog steeds ver van ‘de stad’. Het waren grote betonnen complexen
Fig. 3. Mussolini hakt eigenhandig met een pikhouweel in op de huizen rond het Mausoleum van Augustus.
die opdoemden uit een verder leeg landschap, vaak omzoomd door borghetti (fig. 4).
De sociale en economische omstandigheden in de borgate waren heel slecht. Voorzieningen als straatverlichting, apotheken, scholen, begaanbare wegen, straatnamen, brievenbussen, riolen, afvalverwerking, ontbraken vaak. De bewoners werden onder surveillance geplaatst en als ‘gente moralmente pericolosa’ (moreel gevaarlijk volk) neergezet.15 Veel werk in de directe omgeving was er niet. De stad waarin ze hun werk hadden gehad was door de slechte wegen en verbindingen niet alleen letterlijk ver weg, ze raakten ook hun klandizie en netwerk kwijt. Italo Insolera, een in Italië invloedrijke stedenbouwkundige, architect en historicus, schreef: ‘Het is het absolute gebrek aan een wederkerigheid van verhoudingen met de stad, hun topografische en sociale isolement die bepalend zijn voor de stedenbouwkundige ellende.’16 Wie arm was en in een borgata terecht kwam, werd er alleen maar slechter op.
De Italiaanse cineast en schrijver Pier Paolo Pasolini had een fascinatie voor deze borgate, waar de passie en het irrationele tot een concrete, échte vorm van leven leidt (in tegenstelling tot het berekende, kille leven van de bourgeoisie).17 Hij bracht het leven in de borgate onder de aandacht in neorealistische filmklassiekers als Accattone en Mamma Roma. In de ‘troosteloze korst’ zoals hij de Romeinse periferie beschreef, wonen tot op heden twee miljoen mensen, twee derde van de stadsbevolking.18
Na 1870 maakte Rome een ongekende groei door, maar bleef tegelijkertijd klein. Mussolini vulde de stad ideologisch op en stuurde de leegte de borgate in. De meeste bezoekers van Rome zijn van het bestaan van de borgate nauwelijks op de hoogte. Het beroemde ‘eeuwige Rome’ is gemusealiseerd: het is een selectie uit alle lagen van de tijd, waarbij de antieke tijd en Renaissance naar voren worden gehaald. Rome is daarom ook veel niet. Niet de gebouwen uit de Middeleeuwen. Niet die antieke Forums die door Mussolini opgegraven en weer bedekt zijn. Ook niet de talloze Romeinen, die in de binnenstad geen plek vonden, en de plekken waar zij wonen. Wat er na 1870 met de stad is gebeurd, heeft geen plaats in reisgidsen. De eeuwige stad is niet tijdloos; ze ligt verstard in onze hoofden. Howling wilderness is niet leegte en natuur, maar volle gebouwen op gepaste afstand van ‘de stad’.
1. Eleanor Clark, Rome and a Villa (New York: Pantheon Books, 1974), 5. 2. Franco Ferrarotti, Spazio e Convivenza: come nasce la marginalità’ urbana (Roma: Armando, 2009), 46. 3. John David Rhodes, Stupendous Miserable City, Pasolini’s Rome (Minneapolis: University of Minnesota Press, 2007), 3. 4. Ferrarotti 2009, 79. 5. Harald Bodenschatz, Städtebau für Mussolini, Auf dem Weg zu einem neuen Rom (Berlin: DOM Publishers, 2013), 82. 6. Franz J. Bauer, Rom im 19. und 20. Jahrhundert, Konstruktion eines Mythos (Regensburg: Verlag Friedrich Pustet, 2009), 200. 7. Luciano Villani, Le Borgate del Fascismo, Storia urbana, Politica e Sociale della periferia Romana, (Milano: Lezioni, 2012), 40. 8. Rhodes, 5. 9. Bauer, 264. 10. Rhodes, 10. 11. Franco Ferrarotti, Roma da Capitale a Periferia (Roma/Bari: Editori Laterza, 1974), 59. 12. Ibid. 13. Ferrarotti 1974, 7. 14. Acilia (1924), S. Basilio, Prenestina, Gordiani (1928-1930), Trullo, Tiburtino III, Pietralata, Tufello, Valmelaina, Primavalle, Tormarancio, Quarticciolo (1935-1940), zie overzichtskaart p. 4, nrs. 27-38. 15. Villani, 55. 16. Italo Insolera, Roma moderna, un secolo di storia urbanistica 1870-1970 (Torino: Giulio Einaudi editore, 1993), 140. 17. Zie ook de literaire bijdrage in dit nummer, pagina 59. 18. Ferrarotti 2009, 89.
Afbeeldingen Fig. 1. © Sovrintendenza Capitolina ai Beni Culturali – Archivio Storico Capitolino. Fig. 2. Afbeelding in publiek domein, bron: Wikimedia Commons. Fig. 3. Afbeelding in publiek domein, bron: Antonio Muñoz, ‘La sistemazione del Mausoleo di Augusto’, Capitolium 13 (1938), 491. Fig. 4. Afbeelding in publiek domein, bron: Wikimedia Commons. Fig. 5. Afbeelding vrij voor hergebruik (CC BY 2.0), foto: Silvio Comel, bron: Flickr. Fig. 6. Afbeelding vrij voor hergebruik (CC BY-NCSA 2.0), foto: Andrea “sacherfire”, bron: Flickr. (v.l.n.r.)
Fig. 4. Luchtfoto van de borgata Tiburtino III, omstreeks 1940.
Fig. 5. Nieuwbouw en baracche in de Via Melaina (Rome Noord), 1968.
Fig. 6. Voormalige baracche in het Acquedotto Felice, Via del Mandrione.