14 minute read

Vrijgevochten van Rome, of toch onlosmakelijk verbonden? Een geschiedenis van de Nacht van Kersten en de val van kabinet Colijn I

VRIJGEVOCHTEN VAN ROME, OF TOCH ONLOSMAKELIJK VERBONDEN? Een geschiedenis van de Nacht van Kersten en de val van het kabinet Colijn I

Henk Veldhuizen

Advertisement

De Nederlandse ambassade bij de Heilige Stoel is onze kleinste diplomatieke vertegenwoordiging wereldwijd. Als stagiair maakte ik, naast de ambassadeur en haar secretariële ondersteuning, in 2019 een half jaar lang deel uit van deze bijzondere post. Het op de voet volgen van de ontwikkelingen in de wereldwijde diplomatieke vertakkingen van het Vaticaan behoort tot de kerntaak van deze zogenaamde ‘luisterpost’. Hoewel het katholicisme in Nederland tanende lijkt, is het wereldwijd de grootste religie, met een organisatie die 1,2 miljard mensen vertegenwoordigt; en dat aantal groeit nog steeds. Vandaar dat Nederland sinds de oprichting van het koninkrijk in 1815 diplomatieke banden onderhoudt met de zetel van de paus in Vaticaanstad: de Heilige Stoel. Maar waar ik grootse waardering heb voor het werk dat Buitenlandse Zaken daar doet en bijkans verliefd werd op de Caput Mundi, had een ver familielid van mij, Gerrit Kersten, daar heel andere gedachten over. Hij maakte in 1925 een einde aan de diplomatieke vertegenwoordiging bij de Heilige Stoel.

Deze geschiedenis was niet bij mij bekend toen ik werd aangenomen op de ambassade, maar bleek uiterst nuttig als ijsbreker in etentjes met geestelijken. In dit artikel onderzoek ik de achtergronden van die anti-Romeinse sentimenten in de Nederlandse geschiedenis, en laat ik zien dat het religieuze prestige en de culturele schoonheid van Rome moeilijk te rijmen valt met de confessioneel orthodoxe opvattingen die in families als de mijne de boventoon voerden. De symbolische kracht van Rome als Caput Mundi werd en wordt niet in elke huiskamer bejubeld. De focus ligt op het hoogtepunt van anti-Romeinse sentimenten in de politieke geschiedenis: de Nacht van Kersten en de val van het eerste Kabinet Colijn in 1925.

De SGP en Gerrit Kersten Kennis van deze tegenstrijdige familiaire verhouding tot Rome heb ik van mijn opa. Mijn opa is niet zo geboeid door de Eeuwige Stad. Dat ligt met name aan haar overdadigheid, met als hoogtepunt de barokke Sint-Pieter (fig. 2). Rome staat symbool voor de Rooms-Katholieke Kerk, en zijn – en dus mijn – familie heeft een geschiedenis van antipathie tegen de paus. Zijn oud-oom, dus de broer van zijn oma, was Gerrit Hendrik Kersten (1882-1948), predikant in de Gereformeerde Gemeente in Rotterdam-Centrum en het Zeeuwse Yerseke, maar bovenal oprichter en leider van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) (fig. 3). Als predikant in een van de meest behoudende kerkgenootschappen van Nederland uitte Kersten stevige kritiek op Rome. ’s Zondags op de kansel, maar zeker ook in de Tweede Kamer.

Volgens Kersten was de Reformatie een geschenk van God waardoor, met het bloed van onze landgenoten, het Spaanse juk was afgeworpen. En daarmee dat van Rome. ‘Waar Rome heerst, is het met de vrijheid gedaan. Laat het ons elkaar toeroepen: Rome verandert niet’, sprak Kersten tijdens

de Algemene Ledenvergadering van de SGP in 1921.1 Hoewel historici tegenwoordig betwijfelen of de Tachtigjarige Oorlog hoofdzakelijk een godsdienstoorlog was, stond dat voor Kersten buiten kijf.2

Het antipapisme in Nederland De uitspraken van Kersten vinden hun theoretische grondslag in de Heidelbergse Catechismus: een van de drie geloofsbelijdenissen die in veel Nederlandse protestante kerken gevolgd wordt. Zo ook in de kerk van mijn opa, die zelf eveneens predikant is, alsook in de kerk van dominee Kersten. Deze geloofsbelijdenis in vraag- en antwoordvorm werd door Zacharias Ursinus, een leerling van Johannes Calvijn, in 1563 in Heidelberg geformuleerd om consensus onder protestantse facties in Duitsland te bereiken. Gelovigen die deze Catechismus

Fig. 1. Ellen Hooghoudt, SGP-leider Kersten op het binnenhof, 2021.

belijden lezen wat het verschil is tussen het protestantse Avondmaal en de katholieke Eucharistie in antwoord 80:

Het Avondmaal des Heeren betuigt ons, dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben door de enige offerande van Jezus Christus, die Hijzelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft, (…). Maar de Mis leert, dat de levenden en de doden niet door het lijden van Christus vergeving der zonden hebben, tenzij dat Christus nog dagelijks voor hen van de Mispriesters geofferde worde, en dat Christus lichamelijk onder de gestalte des broods en wijns is, en daarom ook daarin moet aangebeden worden; en alzo is de Mis in den grond anders niet, dan een verloochening der enige offerande en des lijdens van Jezus Christus, en een vervloekte afgoderij.3

Deze belijdenis vormde de kern van Kerstens afkeer van het katholicisme, een afkeer die nog altijd gevoeld wordt onder orthodoxe gemeenschappen in Nederland. De transsubstantiatie, de verandering van brood en wijn in het lichaam (de hostie) en bloed van Christus, was in Kerstens ogen pure afgoderij. Antwoord 80 werd vermoedelijk pas in de tweede editie van 1563/1564 toegevoegd als reactie op het katholieke Concilie van Trente (1545-1563), het startpunt van de Contrareformatie, dat 126 keer anathema sit (“hij zij vervloekt”) uitgesproken had over wie de Reformatie aanhing.4 Volgens de Heidelbergse Catechismus is dus niet de hostie de weg naar de vergeving van zonden, maar de kruisdood van Christus. Die leer werd in het protestante Nederland maatgevend.

De voorgeschiedenis van de opheffing van de ambassade In de negentiende eeuw kwam er in Nederland een einde aan de eeuwenlange onderdrukking van het katholicisme en het alleenrecht van de Hervormde Kerk. De grondwet van 1848 maakte het voor paus Pius IX (reg. 1846-1878) mogelijk in 1853 de Nederlandse bisschoppelijke hiërarchie te herstellen, inclusief het aartsbisdom Utrecht.5 Wat zou volgen waren emancipatoire decennia die ook wel het ‘Rijke Roomse Leven’ worden genoemd. Veel hedendaagse katholieke kerken in Nederland zijn in deze periode gebouwd. Gesteund door het grondwettelijke recht van godsdienstvrijheid kregen de katholieken de vrijheid hun organisatie naar eigen inzicht te regelen. Zou het toeval zijn dat Pius IX in 1867 de Martelaren van Gorcum, de negentien geestelijken die in 1572 bij Den Briel waren vermoord, heilig verklaarde? (fig. 4)6

De katholieke opleving vond plaats tegen de achtergrond van een nieuw politiek stelsel dat meer en meer voor de gewone burger toegankelijk was. Nu katholieken openlijk hun geloof konden belijden paste daar ook politieke vertegenwoordiging bij. Vanaf 1904 verenigden de verschillende katholieke fracties zich in de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen (ABRK), vanaf 1926 de Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP). Na de invoering van het mannenkiesrecht in 1917 zou deze partij met zo’n 30% van de stemmen steevast de grootste partij worden, tot aan de verkiezingen van 1952.7 In 1918 kreeg Nederland met Charles Ruijs de Beerenbrouck voor het eerst een katholieke premier.

Samen met twee grote protestantse partijen, de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en de Christelijk Historische Unie (CHU), behaalden de katholieken vaak een meerderheid in het Nederlandse politieke landschap, wat uitmondde in een aantal rechts-confessionele kabinetten. Die samenwerking werd zo nu en dan hevig op de proef gesteld door verschil van mening over het Nederlandse gezantschap bij het Vaticaan.8 De meer dogmatische CHU zag het liefst af van handhaving van het gezantschap, maar slaagde er niet in daar een Kamermeerderheid voor te krijgen. De meer gematigde ARP was verdeeld. In feite kwam het erop neer dat de

minder gematigde protestanten bang waren dat Nederland een overheersend katholiek land zou worden. Het was onder andere vanuit die angst dat de SGP zich in 1918 op het Nederlandse politieke toneel begaf.9

Het gezantschap bij de paus, dat dus in 1815 was opgericht, werd op verzoek van de Liberalen in 1872 opgeheven nadat het liberale Koninkrijk Italië het grondgebied van de Heilige Vader had afgenomen. Deze opheffing leidde tot aanzienlijk verzet onder de katholieke bevolking van Nederland, met 400.000 handtekeningen aan het adres van Koning Willem III tot gevolg. Op aandringen van de latere minister Willem Nolens, priester en voorzitter van de katholieke fractie, ging de Tweede Kamer in 1915 akkoord met een tijdelijk gezantschap bij de paus, in de hoop de vredespolitiek van de paus te steunen en de neutraliteit van Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog te waarborgen. Toen na de oorlog bleek dat de regering van dat tijdelijke gezantschap een permanente vertegenwoordiging wilde maken, leidde dat tot oplopende spanningen in de katholiek-protestantse coalitie.

De lange aanloop en de Nacht van Kersten De toetreding van de SGP tot de Tweede Kamer in 1922, met de eenmansfractie Kersten, verergerde dat (fig. 1). Zijn hartstochtelijk antipapisme had zijn uitwerking op de gemoederen binnen de coalitie, maar telkens liep het met een sisser af. Bij de behandeling van de begroting voor Buitenlandse

Fig. 2. Sint Pieterbasiliek, Vaticaanstad.

Fig. 3. Gerrit Hendrik Kersten (1882 – 1948), Archief Spaarnestad. Zaken voor 1923 hield Kersten, een paar maanden na zijn politieke intrede, voor het eerst een pleidooi om de financiële middelen voor het gezantschap te schrappen:

‘Geen zoon der Hervorming kan noch mag den paus als hoofd der Christenheid begroeten, noch diens invloed versterken. (….) Ook onze Nederlandsche Regeering mag in haar qualiteit als Regeering hem niet als zoodanig erkennen. Dat is in strijd met onze volkshistorie. Nederland heeft zich niet alleen van Spanje, maar ook, en wel in de eerste plaats, van Rome’s overheersing vrijgevochten. Onzer vaderen goed en bloed is geofferd, om de vrijmaking van Rome’s macht; allereerst daarom. (…) Dat krachtig Calvinisme vormde het Christelijk-puriteinsch volkskarakter, dat in het heldentijdvak bewees sterk genoeg te zijn tot daden van ongemeene krachtsinspanning den stoot te geven.’10

Deze retoriek herhaalde hij een aantal jaar bij de behandeling van de begroting. Kersten diende een amendement in tot schrappen van het gezantschap in de begroting van Buitenlandse Zaken, maar vond telkens niet genoeg steun. Dat veranderde in 1925. Toen op 4 augustus van dat jaar een kabinet aantrad van (opnieuw) ARP, RKSP en CHU, bleken de verhoudingen gewijzigd.11 Er was sprake van een nieuwe situatie, omdat de RKSP en ARP een aantal zetels hadden verloren. Bij de formatiegesprekken bleek het grootste geschilpunt het gezantschap bij de paus. Bij gebrek aan alternatieven werd toch besloten een coalitie te vormen. Nolens kondigde bij de formatie aan dat hij van plan was de katholieke ministers terug te trekken als een nieuwe poging om het gezantschap op te heffen zou slagen.12 Ondanks dat de RKSP opnieuw de grootste partij was geworden, werd Hendrik Colijn (ARP) minister-president. Een priester als premier bleek in Nederland toch een brug te ver.

Al in de nacht van 10 op 11 november 1925, amper drie maanden na aantreden van het eerste Kabinet Colijn, kwam het tot een beslispunt. Kort na middernacht dienden Kersten en zijn fractiegenoot P. Zandt een amendement in op de begroting van Buitenlandse Zaken.13 Als toelichting op het amendement schreef Kersten dat het ‘de bedoeling van het amendement is, het Nederlandsche gezantschap bij den Pauselijken

Stoel op te heffen’. Hij herhaalde deels zijn toespraak uit 1922, waarin hij had gesteld dat het gezantschap een krenking was van het calvinistische karakter van het Nederlandse volk. Hij achtte de versterking van de ‘Roomsche politiek’ een echt gevaar voor Nederland. Na dit betoog kreeg RKSP-leider Nolens het woord. Hij legde het belang van het gezantschap voor katholieken in het land uit, waarmee hij een bom plaatste onder het kabinet:14

‘In die omstandigheden zullen wij bij aanneming van dit amendement ernstig moeten overwegen, of wij onze stem aan de begrooting van Buitenlansche Zaken kunnen geven. Wij zullen ook de vraag hebben te beantwoorden, of wij steun kunnen verleenen aan welk Kabinet dan ook, voortgekomen uit groepen, aan welker medewerking de opheffing van dezen gezantschapspost zou zijn te wijten.’15

Op 11 november 1925 werd het amendement met een meerderheid aangenomen in de Tweede Kamer en ontstond een kabinetscrisis. De oppositie bleek zo ontevreden over de plannen van het net aangetreden Kabinet Colijn I, dat het haar kans schoon zag het kabinet te laten vallen; alleen de RKSP en de ARP stemden tegen. Na deze ‘Nacht van Kersten’ boden de katholieke ministers hun ontslag aan. Nolens schreef ’s avonds in zijn dagboek Dies Ater, zwarte dag.16 Deze woorden konden haast geen krachtiger slot vormen na deze episode. Het zijn de woorden die de Romeinen gebruikten voor de dag van hun nederlaag tegen Hannibal bij Cannae (216 v. Chr.) in de Tweede Punische Oorlog (218 tot 201 v. Chr.). De Nederlandse veldslag tegen Rome werd niet met bloed, maar met woorden uitgevochten op het Binnenhof. De animositeit tegen Rome was er echter niet minder om.

Epiloog De opheffing van het Nederlandse gezantschap bij de Heilige Stoel duurde tot 1944, toen er behoefte was om de diplomatieke betrekkingen nieuw elan te geven in het licht van de Tweede Wereldoorlog. In december 1946 werd de post voor het gezantschap opgenomen in de begroting voor Buitenlandse Zaken en permanent gemaakt. De SGP zou de SGP niet zijn geweest als zij alsnog een amendement indiende tegen deze begroting. Het initiatief van Zandt en zijn fractiegenoot Van Dis kreeg ditmaal geen weerklank.

Kersten was inmiddels door de zuiveringscommissie van de Tweede Kamer het recht ontzegd om politiek of journalistiek te bedrijven, vanwege zijn uiterst discutabele uitspraken over Joden gedurende de oorlog en zijn afkeer van verzet tegen de Duitse bezetter. Maar zijn anti-Romeinse sentiment zou nooit verdwijnen. Aan het begin van de oorlog schreef hij nog: ‘Rome is onze grootste vijand. Veel meer dan voor socialist en voor NSB’er heeft ons Protestantsche volk voor Rome te vreezen en tegen Rome zich te wapenen.’17

In 1948 overleed Kersten aan hartfalen. Bij zijn begrafenis op de Rotterdamse begraafplaats Crooswijk waren naar schatting vijfduizend mensen aanwezig.18 Zijn theologische werken en preken worden tot op de dag van vandaag uitgegeven en bejubeld door de SGP-achterban. Kersten zou zich omdraaien in zijn graf als hij zou weten dat ik, als ver familielid, met veel passie stage heb gelopen op de Nederlandse ambassade bij de Heilige Stoel, die hij juist met evenveel ijver heeft weten op te heffen. Wat de SGP nu denkt van de ambassade bij de Heilige Stoel is onbekend. Navraag bij het partijbestuur heeft daarover geen uitsluitsel gegeven. Wel lijken de anti-islam sentimenten binnen de partij het heden ten dage van de anti-Romeinse te winnen. Het adagium is nu ‘liever paaps dan Turks’, anders dan de protestantse geuzenleus uit de Tachtigjarige Oorlog: ‘liever Turks dan paaps’.19 Het kan verkeren!

1. Nationaal Archief Den Haag. Archiefdeel 2.19.203, Notulen Hoofdbestuur SGP (A.1.1.), verslag vergadering 3 augustus 1921. 2. R. R. Palmer, A History of the Modern World. 10th edition (Mcgraw-Hill College, 2006), 124-125. 3. Heidelbergse Catechismus, vraag en antwoord 80 (Nederlandse vertaling door Petrus Dathenus) (Heidelberg, 1566). 4. ‘Trente zorgt nog steeds voor roering’, RD.nl, geraadpleegd 11 februari 2021, https://www.rd.nl/artikel/545840-trente-zorgt-nog-steeds-voor-roering. 5. J. Bosmans en A. van Kessel, Parlementaire geschiedenis van Nederland, (Boom: Amsterdam, 2011), 1315. 6. P.J Margry en L. van Aelst, ‘Het Martelveld te Brielle: De creatie van een sacraal katholiek baken in het “protestants” Hollandse landschap’, in Tot stantvastighijt in haer gelooff. De Martelaren van Gorcum: Geestelijken in Gorinchem - slachtoffers in Den Briel heiligen in Rome. (Historische Vereniging Oud Gorcum: Gorinchem, 2014), 27-29. 7. ‘Verkiezingen Tweede Kamer 1917-2017’, geraadpleegd 9 januari 2021, www.parlement.com/id/vh8lnhrpmxux/verkiezingen_tweede_kamer_1917_2017. 8. R. Aerts e.a., Land van kleine gebaren: een politieke geschiedenis van Nederland, 1780-2012, (Boom: Amsterdam, 2016), 205-206. 9. W. Fieret, Politiek bij een geopende Bijbel: SGP 100 jaar (Staatkundig Gereformeerde Partij, en Uitgeverij Den Hertog: Rotterdam / Houten, 2018), 30-31. 10. Handelingen Tweede Kamer der StatenGeneraal, 1068 en 1069. 11. Afdeling Onderzoek en Documentatie, Bureau Onderzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, red., ‘De diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en het Vaticaan’ (Ministerie van Buitenlandse Zaken, 8 november 1957), FOTO-Btz. 159775. 12. Bosmans en van Kessel (2011) 25. 13. Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 19251926. Staatsbegroting voor het dienstjaar 1926. 2. III. Bijlage 8 ‘Amendement van de Heeren Kersten en Zandt’. 14. B. Bolier, Kersten in Kleur. Voorganger, verbinder, vernieuwer. (De Banier: Apeldoorn, 2018), 110. 15. Handelingen der Staten-Generaal. 2. Vaststelling van hoofdstuk III (Departement van Buitenlandsche Zaken) der Staatsbegrooting voor 1926, 242. 16. Aerts e.a. (2016) 206. 17. Marcel ten Hooven, ‘Uit het parlement’, Trouw, 29 juni 1993. 18. H. Florijn en J. Mastenbroek, Gerrit Hendrik Kersten: Grenswachter en gids van de Gereformeerde Gemeenten, 3de druk. (Kampen: De Groot Goudriaan, 2008), 43 en 44. 19. Hans Goslinga, ‘De SGP heeft nu liever heidens dan Turks’, Trouw, 15 juni 2019.

Afbeeldingen Fig. 1. Illustratie: © Ellen Hooghoudt. Fig. 2. Afbeelding vrij voor hergebruik (CC BY-SA 4.0), foto: Alvesgaspar, bron: Wikimedia Commons. Fig. 3. Afbeelding in publiek domein, fotograaf onbekend, bron: Archief Spaarnestad, Wikimedia Commons. Fig. 4. Afbeelding in publiek domein, bron: Wikimedia Commons. Fig. 4. Cesare Fracassini, I Martiri Gorcomiensi, 1867, olieverf op doek, Vaticaanse Musea, Vaticaanstad.

Tu sapessi che cosa è Roma! Tutta vizio e sole, croste e luce: un popolo invasato dalla gioia di vivere, dall’esibizionismo e dalla sensualità contagiosa, che riempie le periferie… Sono perduto qui in mezzo, ed è difficile per me e per gli altri ritrovarmi.

‘Je moest eens weten wat het is met Rome! Een en al zonde en zon, korsten en licht: de buitenwijken zijn gevuld met een volk dat bezeten is van aanstekelijke levensvreugde, uitbundigheid en sensualiteit… Te midden van dit alles ben ik verloren, en het is moeilijk, voor mijzelf en voor anderen, om mij terug te vinden.’

Fragment uit een brief van Pier Paolo Pasolini aan Giacinto Spagnoletti, zomer 1952, uit: Pier Paolo Pasolini, Lettere 1940-1954 (Rome: Einaudi, 1990), 485. Vertaling: Maurits Lesmeister & Emilia Menkveld.

This article is from: