4 minute read
Lily Sprangers: de teloorgang van een vakantieliefde
hadden de drie gemeenschappen (EGKS, EEG, Euratom) nog elk hun eigen uitvoerende orgaan; pas in 1967 versmolten ze tot één instelling. Vanaf dat moment werden het Parlement van Europa, de Raad van Europa en de Europese Commissie officieel opgericht. In de oprichtingsverklaring van het parlement was sprake van ‘vertegenwoordigers van alle volkeren’ en werd er ook gesproken over ‘directe verkiezingen’. Zo ontstond een Europees orgaan, dat wel heel wat meer was dan alleen maar raadgevend. Dan over de werkwijze. Het EU-parlement heeft het recht amendementen in te dienen op alle voorgelegde wetsvoorstellen. In 2006 waren dat er bijvoorbeeld al meer dan 400. Bij het Verdrag van Lissabon van 1 december 2009 werden de wetgevende bevoegdheden van het parlement op dezelfde hoogte gebracht als die van de Europese Commissie en ook op andere terreinen slaagde het er in zijn macht en invloed op het reilen en zeilen binnen de EU te vergroten. Zo is het voortaan ook betrokken bij de gesprekken die de Europese Commissie voert als het gaat om het sluiten van internationale verdragen. Gaandeweg veranderde er ook iets aan het al genoemde ‘recht tot initiatief’. Het parlement kan de Europese Commissie namelijk vragen met een wetsvoorstel te komen. En omdat de commissie steeds vaker is geneigd om de voorstellen van het parlement te volgen, is er eigenlijk sprake van een ‘recht tot initiatief’ van de kant van het parlement. Ook langs andere ‘indirecte’ wegen is de (internationale) macht van het parlement steeds verder gegroeid. Men spreekt dan ook wel over het parlement als over de ‘PanEuropese zeepkist’: hiermee wordt verwezen naar de redenaars die te pas en te onpas in het Londense Hyde Park op een zeepkist klimmen om het ‘volk’ toe te spreken.
Een twistpunt is nog altijd dat het EUparlement – door het dwarsliggen van de Fransen – op twee plaatsen is gehuisvest: in Brussel en in Straatsburg. Dat betekent dat er voortdurend heen en weer moet worden gereisd om vergaderingen en overleggen bij te wonen. Maar wie weet wordt er ooit nog een oplossing gevonden om deze extra kostenpost uit de wereld te helpen.
Advertisement
De rubriek ‘Blik op Brussel’ is mede mogelijk gemaakt door een subsidie van het Europafonds.
T ulpia C olumn
tituut S JE in i K ur tur E ct E ers / dir G ran P s lily
de TeloorGanG Van een VakanTielieFde
De relatie tussen de Europese Unie en Turkije zou zich goed lenen voor het KRO-programma Memories Tour d’Amour, waarin Anita Witzier mensen confronteert met hun oude vakantieliefde. Soms slaat de vlam opnieuw in, maar niet zelden vragen betrokkenen zich af wat ze ooit in elkaar zagen. Wie dezer dagen de uitlatingen van politici in Europa en in Turkije leest en goed kijkt naar de opiniepolls over en weer, vraagt zich af wat beide partijen ooit bezielde en waarom de liefde niet alleen is bekoeld, maar zelfs is omgeslagen in diep wantrouwen. Hoe heeft het zover kunnen komen? En zouden beide partijen baat hebben bij het relatieprogramma In Voor- en Tegenspoed van die andere confessionele zender (de EO), waar echtparen onder begeleiding van een team therapeuten de neerwaartse spiraal in hun huwelijk proberen om te buigen? Kortom, is er nog hoop voor de relatie EU en Turkije? De feiten stemmen niet optimistisch. Binnenkort zijn in het onderhandelingsproces alle te openen hoofdstukken behandeld. Maar liefst 16 hoofdstukken zijn om uiteenlopende redenen (waaronder onenigheid over de kwestie Cyprus) geblokkeerd en zullen naar verwachting voorlopig niet worden geopend. Nu gaat het tussen Turkije en de EU niet alleen om de nogal technische hoofdstukonderhandelingen, maar feit is wel dat dit de formele dynamiek tussen de beide partijen vorm geeft. Blijft over de algemene politieke stemming. Die is in beide kampen op een dieptepunt. Het buitenlands beleid van Turkije is er op gericht te laten zien dat het land over ‘alternatieven’ in de regio beschikt en dat wordt door de EU niet altijd gewaardeerd (Gaza, Iran). De Franse president Sarkozy en de Duitse bondskanselier Merkel lijken dan ook niet voornemens hun sceptische houding op te geven. Ook elders in Europa is, al dan niet onder druk van de crisis, de algemene animo voor verdere uitbreiding tot een dieptepunt gezakt. Open grenzen voedt de angst voor migratie en dat is in tijden van oplopende werkloosheid een weinig aanlokkelijk vooruitzicht. Bovendien zijn de meest recente uitbreidingen (Roemenië en Bulgarije in 2007) niet geheel vlekkeloos verlopen. Dat heeft een duidelijk negatief effect op het kandidaat-lidmaatschap van Turkije. De peilingen in Turkije laten een daling zien in het vertrouwen in de EU. Dat geldt zowel voor de vraag of men dénkt dat Turkije binnen afzienbare tijd lid zal worden, als voor de vraag of men voorstander van lidmaatschap is. Vooral in de beantwoording van de eerste vraag is een sterk dalende tendens te zien. In 2004 (vóór het begin van de onderhandelingen) meende ruim 60% dat lidmaatschap binnen afzienbare tijd plaats zou vinden; 73% was voor toetreding. In de peiling van het Marshall Fund in het najaar 2009 was het aantal voorstanders gedaald tot 48%; slechts 29% dacht nog bij leven de toetreding mee te maken. In Nederland zien we min of meer hetzelfde beeld. Met uitzondering van het percentage ondervraagden dat tégen het Turks lidmaatschap is, dat schommelt namelijk onverminderd tussen de 50 en 58%. Voorstanders zijn een meer wisselende groep. In 2004 was dat 27%, maar dat percentage steeg na het begin van de onderhandelingen. Boven de 40% is het nooit gekomen. In lijn met het gebrek aan enthousiasme voor uitbreiding in het algemeen en die van Turkije in het bijzonder zijn Nederlandse politici, zich steeds terughoudender gaan uiten over dit thema. Het lijkt buitengewoon onwaarschijnlijk dat dit in het nieuwe kabinet anders zal zijn.