HET LAND VAN MARK EN MERKSKE
Bekende inwoners gidsen je door Hoogstraten, Baarle-Hertog, Baarle-Nassau en Merksplas
DÉ ZOMERZOEKTOCHT 2022 VAN DAVIDSFONDS
Anne Peeters met foto's van Jan Crab
Anne Peeters
Het land van Mark en Merkske. Bekende inwoners gidsen je door Hoogstraten, Baarle-Hertog, Baarle-Nassau en Merksplas De zomerzoektocht 2022 van Davidsfonds
© 2022 Xpair Communication, Sluisstraat 14, 3000 Leuven en Davidsfonds vzw, Sluisstraat 79, 3000 Leuven
Eerste druk juni 2022
Eindredactie: Maud Vanmeerhaeghe Vormgeving: Smets & Ruppol Foto’s: Jan Crab Eindredactie, vormgeving en foto's in opdracht van Xpair Communication
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Dit boek is een speciale uitgave voor de Zomerzoektocht 2022 van Davidsfonds.
De Zomerzoektocht 2022, inclusief deze publicatie, werd mede mogelijk gemaakt dankzij de steun van de Vlaamse overheid.
Voorwoord 7
Uit liefde voor muziek: Paul en Katelijne Stoffels-Bruurs 13
De Golden Years van Thibault Christiaensen 35 Lieven Van Gils, trotse ambassadeur van de Koloniën van Weldadigheid 59
Het Wortel van Guido Belcanto: terug naar het paradijs 83 Cesar Zuiderwijk, de bourgondische rocker 107
Welkom!
Beste lezer, Beste zoektochter,
Welkom in ‘Het land van Mark en Merkske’, de streek waarin we je met plezier op sleeptouw nemen door Hoogstraten, Merksplas, Baarle-Hertog en Baarle-Nassau. Intussen is het al de 36ste keer dat we je een mooi stukje (onbekend) Vlaanderen mogen laten ontdekken met onze Zomerzoektocht. Ik hoop dat we je ook deze keer kunnen plezieren met een editie vol interessante weetjes, anekdotes en nieuwe ontdekkingen. En dat je op het einde van de zoektocht tevreden terugkijkt. De kern van de Zomerzoektocht is namelijk dezelfde als die van Davidsfonds zelf: samen iets beleven wat je verrijkt. Samen cultuur beleven staat ook centraal in al onze andere activiteiten: zowel in de Davidsfonds-afdeling bij jou om de hoek als bij Academie of Cultuurreizen.
In deze gids verleiden verschillende ambassadeurs je om hun streek nog beter te leren kennen. Met verrassende anekdotes en dito hoogtepunten vertellen ze je waarom hun streek de moeite is om naar terug te keren, ook na de Zomerzoektocht. Blader dus snel verder en duik in hun verhalen.
Lees, geniet, beleef... en hopelijk tot snel!
Peter De Wilde voorzitter Davidsfonds vzw
In alle vrijheid
Als je in de Antwerpse Noorderkempen bent, krijg je een gevoel van vrijheid. Zoveel groen, uitgestrekte, kaarsrechte dreven, weidse uitzichten over de velden, een verre horizon... Hier is het goed leven. Is het toeval dat de hoofdstraat door Hoogstraten ‘Vrijheid’ heet? Als je in de geschiedenis van de streek duikt, kom je graaf Antoine de Lalaing, eerste graaf van Hoogstraten tegen, samen met zijn vrouw Elisabeth van Culemborg. Het echtpaar kreeg een plaatsje vooraan in de grote Sint-Katharinakerk. Ze woonden in het Gelmelslot, precies één kilometer verder langs de lange Lindendreef... Is het door hun hooggeplaatste positie in de Bourgondische periode dat deze regio doorheen de tijd een bijzondere mengeling van eigenheid, oprechte trots en joie de vivre heeft ontwikkeld, die je nu voelt als je er bent?
Die vrijheid is ook gastvrijheid. De ‘gidsen’ in dit boek heb ben elk hun eigen boeiende verhaal, over waarom hún regio zo fantastisch is, en ze delen dat gul. StuBru-presentator en Equal Idiots frontman Thibault Christiaensen vertelt bijvoor beeld over zijn fantastische jeugd in de streek, zijn Golden Years Als hij over de autostrade naar Hoogstraten rijdt, wordt hij nog altijd instant blij als hij de toren van de SintKatharinakerk ziet. Tijdens zijn favoriete wandeling rond het Gelmelslot vertelt hij honderduit waarom Hoogstraten the place to be is. Ook al trek je de wijde wereld in, je blijft er gewor teld: zoveel is duidelijk.
Diezelfde trots op ‘hun’ Hoogstraten hoor je bij Katelijne Bruurs en haar man Paul Stoffels. Hij mag dan wel een van de bekendste Belgen zijn als topman bij eerst J&J en nu Galapagos
en een wereldautoriteit als infectioloog en bioloog, maar hier is het de achternaam van zijn vrouw Katelijne die klinkt als een klok. Haar vader Jos Bruurs was de organist van Hoogstraten en was er oprichter en directeur van de muziekschool. Ondanks het feit dat hij blind werd, bleef hij heel zijn leven lang de stuwende kracht achter het muziekleven in Hoogstraten en omstreken. Zijn liefde voor muziek en passie voor orgels hebben Katelijne en Paul geërfd en die delen ze graag. Bij deze ook een grote dankjewel aan hun neef Aloïs Van den Bossche, een groot verteller die de geschiedenis van Hoogstraten en van de familie Bruurs deelde voor dit boek. Aan hem is een goede historicus verloren gegaan. Als je in de Sint-Katharinakerk bent, kijk dan vooral even naar het prachtige glasraam van zijn familie, dat je rechts naast het zwaluwnestorgel – het Thomas-orgel – voor aan in de kerk kan zien.
Net als Bruurs is ‘Van Gils’ een bekende naam in de regio. VRTjournalist Lieven Van Gils is trots op zijn geboortestreek; als ambassadeur van de Koloniën van Weldadigheid gidst hij je graag door de voormalige kolonies van Wortel en Merkplas, samen met zijn goede vriend Philippe De Backer van Kempens Landschap. Samen vertellen ze hoe ‘de mars op Wortel’ en het
harde werk van velen ertoe geleid hebben dat de kolonies sinds vorig jaar erkend zijn als UNESCO Werelderfgoed!
Het is Guido Belcanto die de protestsong schreef voor deze mars, Wortel Kolonie Blues. Hij bracht zijn eerste levensjaren door in Wortel. Vol melancholie vertelt de zanger/kunstenaar over het verloren paradijs uit zijn kindertijd, over opgroeien in het dorp waar de landlopers van de kolonie een pintje kwamen drinken in het café van zijn moeder. Zo leerde hij al heel vroeg dat er een ander leven bestond, een leven aan de zelfkant. Hij gidst je door het Wortel van de vagebonden.
En ten slotte is er nog Cesar Zuiderwijk, die na vele omzwervin gen over de hele wereld als drummer van de band Golden Earring neerstreek net over de grens, in Baarle-Nassau. Is er een betere gids voor deze bijzondere enclave, waar je telkens weer de grens over stapt tot je niet meer goed weet of je nu in Nederland of in België bent? “Maakt niet uit, of je nu ‘Bels’ bent of ‘Hollander’”, zegt Cesar zelf. “De mensen zijn hier altijd vriendelijk, het leven is hier goed.” Gastvrij, we zeiden het je...
Anne Peeters en Jan Crab, fotograaf
Uit liefde voor muziek: Paul en Katelijne Stoffels-Bruurs
• Katelijne Bruurs, dochter van Jos Bruurs, organist in Hoogstraten
• Paul Stoffels, arts, tot eind vorig jaar Chief Scientific Officer bij Johnson & Johnson (J&J), begin dit jaar volgde hij de Nederlander Onno van de Stolpe op als CEO bij Galapagos NV, een bedrijf dat geneesmiddelen ontdekt en ontwikkelt
• Stichters van het Fonds Paul en Katelijne Stoffels-Bruurs van Koning Boudewijnstichting dat zich inzet voor de bouw, conservering en restauratie van orgels in ons land, zoals Katelijnes vader Jos Bruurs hen dat voordeed
DE GIDSEN: PAUL EN KATELIJNE STOFFELS-BRUURSHet valt op als je de Sint-Katharinakerk in Hoogstraten binnenstapt: twéé orgels hebben ze daar, het grote Pelsorgel en het Thomas-orgel dat als een zwaluwnest tegen een pilaar hangt, naast het koor. In de barokke kerk van het Begijnhof is er ook nog eens het historische Delhayeorgel. Drie schitterende orgels zo dicht bij elkaar, toeval? Nee, dat heeft alles te maken met de Hoogstraatse organist Jos Bruurs (1928- 2013). Zijn dochter Katelijne en haar man Paul Stoffels doen er alles aan om zijn erfenis te bewaren en ervoor te zorgen dat ook de komende generaties kunnen genieten van de bijzondere instrumenten en hun muziek.
Paul Stoffels mag dan een van de bekendste Belgen zijn als voormalig hoofd onderzoek en ontwikkeling bij de het Ameri kaanse gezondheidsconcern Johnson & Johnson (J&J) en als de n ieuwe topman van het farmaceutisch bedrijf Galapagos, hij mag zelfs een wereldautoriteit zijn als infectioloog en viroloog en in de biofarmacie, maar in Hoogstraten is het de achternaam van zijn vrouw Katelijne die voor de meeste (h)erkenning zorgt: de naam ‘Bruurs’ klinkt er als een klok.
Het geslacht Bruurs
De Bruursen: je vindt ze hier overal. Kledingwinkel Bruurs op de Vrijheid is een begrip. Het verhaal van deze familie begint in Hilvarenbeek, waar overgrootvader Cornelius geboren wordt in 1867. Hij is klompenmaker, trouwt op 22 april 1893 met Johanna Bax en het jonge echtpaar verhuist naar Hoogstraten. Ze krijgen samen vier kinderen: oudste dochter Anna wordt kloosterzuster, jongste zoon Frans wordt missionaris in Congo en zonen Jan en Aloïs worden net als hun vader klompenmaker. Het ouderlijke huis aan de Vrijheid is intussen een winkel geworden. Jan en vooral Aloïs hebben de mercantiele inborst van hun vader geërfd. De vraag naar klompen is niet meer zo groot, maar Aloïs blijkt een uitstekend ondernemer te zijn Samen met zijn vrouw Anna Peeraer bouwt hij het familie
bedrijf steeds verder uit. De kleinhandel in kruideniers w aren in het ouderlijke huis op de Vrijheid bouwt hij uit tot een groot handel; de kleinhandel in stoffen brengt hem op het idee om herenkleding te maken en verkopen, en de kleinhandel in stof fen wordt ook een groothandel. Samen met vennoten begint hij ook een steenbakkerij: stenen zijn er altijd nodig.
Diezelfde Aloïs is de grootvader van Katelijne Stoffels-Bruurs en de vader van Jozef Pieter Bruurs of ‘Jos Bruurs’, zoals Hoog straten hem kent. Niet alleen Hoogstraten, trouwens, maar de hele muziekwereld in de Antwerpse Kempen: zijn leven lang is hij intensief bezig met orgel- en koormuziek, hij is organist in de Sint-Katharinakerk, is er oprichter en directeur van de muziekschool en geeft zo hele generaties uit Hoogstraten en omstreken een muzikale opvoeding; hij richt er het Pius-koor op en ondersteunt met het Madrigaal – de koorfederatie waar van hij zelf mede-stichter is – vele koren in het Antwerpse. Een heel leven ten dienste van muziek: dat is bijzonder, maar het wordt nog opmerkelijker als je weet dat Jos Bruurs door een oogziekte als kind slechtziend was en later blind werd.
Katelijne Bruurs: “Ons vake speelde wel zes uur muziek per dag. Ik herinner me hoe hij ’s morgens al begon aan de piano met toonladders en studies. Hij speelde alles uit zijn hoofd, alles wat hij als student op het Lemmensinstituut – toen nog i n Mechelen – en daarna gestudeerd had. Paul Stoffels vult aan: “Mijn schoonvader had een indrukwekkend repertoire in zijn geheugen, tot en met de fuga’s en partita’s van Bach. Soms was hij een passage vergeten. Dan speelde ik ze hem voor, we analyseerden de harmonieën, de verschillende lijnen en dan beheerste hij ze weer helemaal.”
Die liefde voor orgel was bij Jos Bruurs al vroeg begonnen. Als misdienaar had hij op het harmonium van pastoor Ceulemans zichzelf leren spelen en de kleine jongen had duidelijk talent. Af en toe mocht hij spelen in de mis in het klein Begijnhof, vlakbij zijn ouderlijk huis. Ondertussen kreeg hij ook piano-
les van juffrouw Cools. Na zijn middelbare studies in het Klein Seminarie trok hij naar het Lemmensinstituut, toen nog ‘het Hoger Instituut voor Kerkmuziek’ in Mechelen. Hij kreeg er les van monseigneur Jules Van Nuffel, Flor Peeters en Marinus de Jong. Daar werd de basis gelegd van zijn immense repertoire. Katelijne Bruurs is – terecht – trots: “Mijn vader was van in zijn jeugd al slechtziend. Rond zijn veertigste is zijn zicht vol ledig verdwenen. Toch werd er geen uitzondering gemaakt voor hem: de lat lag even hoog als voor andere studenten.” Jos Bruurs studeert er af als laureaat. Hij kan organist-titularis worden in de kathedraal van Antwerpen, maar is té verknocht aan Hoogstraten. Daar kent hij zijn weg, daar hoort hij thuis, v indt hij zelf.
En dus begint Jos Bruurs zijn carrière in de Sint-Katharina kerk, die zwaar geteisterd is in de Tweede Wereldoorlog. Daarom gaan de missen door in de kleine, barokke Begijnhofkerk. De grote verhuizing naar de heropgebouwde Sint-Katharinakerk vindt plaats op 1 mei 1954. (Bompa) Aloïs Bruurs is dan voorzitter van de kerkfabriek en dankzij zijn steun komt er een prachtig orgel. In juli 1961 wordt in de kerk dat grote, nieu we Pels-orgel ingewijd. Jos Bruurs is er als organist jaren lang trouw van dienst. Als er vele jaren later twéé orgels zijn, komt studiegenoot kanunnik Jozef Joris, zelf lesgever aan het Lemmensi nstituut, geregeld langs en houden de twee organis ten orgelwedstrijden of ‘organ battles’ avant la lettre. Muzika liteit en puur vakmanschap, te danken aan uren studie en toewijding. Paul Stoffels lacht: “Mijn schoonvader kon een versie v an de Brabançonne spelen met de Vlaamse Leeuw er subtiel doorheen geweven. Alleen de goede luisteraar kon het horen.”
Op de muziekschool
Jos Bruurs richt ook de muziekschool van Hoogstraten op. “Je moet denken dat Hoogstraten toen zo’n 4.000 à 5.000 inwoners had. Daarvan zaten er 300 à 400 op de muziekschool. Je mag dus gerust zeggen dat de invloed van die muziekschool op het culturele leven in de omgeving behoorlijk groot is geweest, twee tot drie generaties lang”, zegt Paul Stoffels ernstig.
Het is daar dat Paul en Katelijne elkaar hebben gevonden. “Ik speel een beetje piano”, zegt Katelijne Bruurs bescheiden. Paul legt verder uit: “We speelden op de muziekschool samen in een baroksensemble met blokfluit en vedel.” Het is Paul die ook – net als zijn toekomstige schoonvader – orgel studeert. Paul komt uit Achtel, bij Rijkevorsel. Iets wat je misschien niet zou verwachten van een zo drukbezette man met een indrukwek kende internationale carrière: als het even kan, speelt Paul in de onlangs gerestaureerde kapel de mis. Zijn moeder zingt er nog steeds in het koor.
Wat was er het eerst, zijn liefde voor zijn vrouw of die voor het orgel? “Ik speelde orgel voor ik Katelijne leerde kennen,” antwoordt Paul diplomatisch. Hij ziet zijn vrouw graag, zoveel is duidelijk, maar een eerste liefde, die vergeet je nooit. Toch niet als het een instrument is dat je zo na aan het hart ligt. “Ik speel nog altijd”, zegt Paul. “En hij zou nog veel meer spelen als hij er maar de tijd voor had”, vult Katelijne liefdevol aan. Wat doet dat met een mens, zo achter een orgel zitten en ho ren hoe die klank een hele kerk vult? Paul: “Het is een machtig gevoel. Als je achter het orgel zit, bepaal jij wanneer, hoe, hoe hard, hoe lang, hoe traag of snel de goegemeente zingt... En als het een grote kerk is, moet je anticiperen op het geluid. Daar heb ik leren vooruitdenken, altijd goed voor je managementkwaliteiten. (lacht) Ik speel graag de klassiekers: Buxtehude, Pachelbel, Scarlatti, Telemann... En Bach, natuurlijk. Het is in tensief studeren, maar als je zo’n compositie begrijpt en kent en je hoofd ervoor zorgt dat de lijnen uit je handen en je voe ten vloeien tot het echt muziek is, dan is dat een bijzonder gevoel. Waar heel veel mensen niet bij stilstaan, is dat de klank v an een orgel ook gevormd wordt door de kerk waarin het staat.
Die grote ruimte is nodig om de geluidsgolven hun weg te laten gaan. Orgelklank is ook wiskunde, is ook fysica: die instrumen ten zijn zó ingenieus gebouwd, dat is al kunst op zich. Kunst én wetenschap, ik vermoed dat het dat is wat de wetenschapper in mij zo aanspreekt.”
De liefde voor orgel, de muziek, maar zeker ook het instrument, delen Katelijne en Paul overduidelijk. Bij de Koning Boudewijnstichting zijn ze samen de oprichters van het Fonds Paul & Katelijne Stoffels-Bruurs dat zich inzet voor de bouw, onderhoud, conservering en restauratie van orgels in ons land. “Dat hebben we meegekregen van mijn schoonvader”, zegt Paul. “Dat was iets waar hij sterk mee bezig was.” Zo is er naast het grote Pels-orgel in 2005 ook het nieuwe Thomasorgel gekomen in de Sint Katharina-kerk, een prachtig zwaluwnestorgel. “Het geeft jonge organisten kansen om te studeren en bijvoorbeeld cd’s op te nemen. Bovendien worden er elk jaar een hele reeks orgelconcerten georganiseerd om jong muzikaal talent een podium te geven om te spelen voor publiek”, legt Paul uit. “Dat dat niet kon tijdens de pandemie, was een groot gemis. Ik kijk ernaar uit dat dat weer kan.”
Trouwmis met het gevangeniskoor
Na zijn middelbare school – op het Klein Seminarie in Hoogstraten, waar anders? – ging Paul geen orgel studeren, maar geneeskunde. Hij specialiseerde zich in infectieziekten en tropische geneeskunde aan het Antwerpse Prins Leopold In stituut voor Tropische Geneeskunde en werkte drie jaar als a rts-onderzoeker in Afrika, samen met Peter Piot. Zo kwam hij in 1991 terecht bij Janssen Pharmaceutica in Beerse, niet zo ver van Hoogstraten, waar hij het onderzoek naar hivmedicatie leidde. De rest is geschiedenis.
Verborgen in die geschiedenis is het feit dat hij als student ge neeskunde – een lange studie – een interessant bijbaantje had.
Paul Stoffels werd door het Ministerie van Justitie gevraagd als organist van de gevangenis van Hoogstraten, in het Gelmelslot op precies één kilometer van de Sint-Katharinakerk. “Dat was reuze-interessant: weinig uren – want als student geneeskunde heb je niet zo veel tijd – en nog goed betaald ook. En benoemd aan de staat: misschien hou ik er nog een mooi pensioen aan over”, lacht hij. En dan, ernstig: “De pastoor van de gevangenis zorgde dat er een koor was dat elke zondag de mis zong. Van de 150 gevangenen zongen er toch zo’n twintig à dertig in dat koor. Dat was voor hen ook even een moment van ontspanning, want zo veel is er natuurlijk niet te doen in een gevangenis. Afwisselend met Jef Van Gils – de oom van Lieven Van Gils – speelde ik daar dus op het orgel. Op zondag om 7.30 uur, dat was niet altijd even aangenaam als student (lacht), maar het was wel de moeite. Als jonge kerel was het een plezier om dat te doen, nu ik erop terugkijk. Het was niet slecht om als toekomstig arts in contact te komen met mensen die het een pak minder getroffen hebben in het leven; dat was een eyeopener. Ik heb er als jonge arts ook nog een tijd consul taties gedaan.” Dankzij hun bijzondere organist mochten de
gevangenen zelfs even op uitstap buiten de gevangenismuren: “Het Pius-koor zong in onze trouwmis, maar ook het gevan geniskoor was aanwezig in de kerk”, zegt Katelijne. Met een t winkeling in haar ogen: “Op de receptie mochten ze jammer genoeg niet blijven, ze moesten terug naar de gevangenis.” De band van het jonge gezin Stoffels-Bruurs met de gevangenis van Hoogstraten gaat zelfs nog verder. “Toen Paul nog stu deerde aan het Tropisch Instituut voor Geneeskunde, was de huur opgezegd in onze toenmalige woning en moesten we nog voor korte tijd op zoek naar een ander huis. Toen hebben we een tijdje op het Hoefijzer gewoond. De woningen daar waren vroeger voor het personeel van ‘de Strafschool’, de gevange nis van Hoogstraten”, legt Katelijne uit. Het Hoefijzer ligt aan de Lindendreef, niet zo heel ver van Vrijheid, waar Cornelis Bruurs zijn winkel begon. En zo is de geschiedenis van de familie Bruurs en Hoogstraten rond.
DE KATHEDRAAL VAN HOOGSTRATEN
Je ziet ‘m al van ver, de toren van de Sint-Katharinakerk van Hoogstraten. De geschiedenis van ‘de kathedraal van de Kempen’, ook wel liefkozend ‘ons Trien’ genoemd, gaat ver terug: de kerk werd gebouwd tussen 1524 en 1546 in opdracht van graaf Antoon de Lalaing en gravin Elisabeth van Culemborg, die precies één kilometer verder via de lange Lindendreef woonden in het Gelmelslot. De huidige gevangenis van Hoogstraten werd door hen een paar eeuwen eerder verbouwd tot een groots renaissancekasteel. Het echtpaar gaf ook de opdracht aan Rombout II Keldermans, een van de architecten van de kathedraal van Antwerpen, om een imposante kerk in Kempense rode baksteen te bouwen, een prachtig voorbeeld van Brabantse gotiek. De geschiedenis van de heren, graven en hertogen van Hoogstraten zie je overal terug in deze kerk; vooraan vind je het praalgraf van Antoon de Lalaing en Elisabeth van Culemborg. Het echtpaar was van hoge adel en vertoefde aan het Bourgondische hof in de hofhouding van Filips de Goede. Antoon de Lalaing financierde ook de bouw van een nieuw stadhuis in Hoogstraten. De kerk moest een oudere gotische kerk vervangen en was groots opgezet met vijf beuken, naar het voorbeeld van de kerk in Bourg-en-Bresse, waar het praalgraf van Margaretha van Oostenrijk ligt. Elisabeth van Culemborg was als kleindochter van Filips de Goede haar eerste hofdame geweest, graaf Antoon de Lalaing werd na haar overlijden door keizer Karel V tijdelijk aangesteld als landvoogd van de Nederlanden. De plannen voor de kerk waren dus groots, maar de vijf beuken zijn er uiteindelijk drie geworden. De vierkante toren van de kerk is met z’n 105 meter – nog steeds – een van de hoogste bakstenen gebouwen ter wereld.
23 OKTOBER 1944, 4.40 U
Je zou het niet zeggen, dat deze kerk zo zwaar geleden heeft onder de bombardementen van Wereldoorlog II. En toch, helemaal op het einde van de Tweede Wereldoorlog, zelfs maanden na D-day op 6 juni, gebeurt het: Hoogstraten is nog steeds niet bevrijd. De Duitsers moeten zich terugtrekken en blazen in de nacht van 23 oktober 1944 de toren van de SintKatharinakerk – met zijn hoogte een strategische uitkijkpost – op. Net om die reden had de toren ook eerder ook al averij opgelopen door aanvallen van Britse Hawker Typhoons. Ruim 2.000 kilo dynamiet halen de monumentale kerktoren neer, de brokstukken ervan vernielen ook een groot deel van het schip en ook het stadhuis wordt bedolven onder de brokstukken van de toren. De regen van V-bommen van november 1944 tot maart 1945 op Hoogstraten, vernielen wat er nog overblijft van het koor. Van de ooit zo imposante kerk blijft alleen een hoop puin over. Er is
sprake om de kerk uit te roepen tot ‘Nationale Ruïne’, maar dat is zonder deken Lauwerys gerekend. De priester-leraar aan het Klein Seminarie werd in 1945 pastoor-deken van Hoogstraten en heeft niet voor niets een eigen standbeeld – van de hand van Hoogstraatse beeldhouwer Jef Martens – en een eigen wandelpad gekregen: hij kreeg van kardinaal Van Roey de bijna onmenselijke opdracht om de Sint-Katharinakerk en de machtige toren herop te bouwen, zoals ze geweest waren. Als je die kerk nu ziet en erin rondwandelt, kan je het bijna niet geloven: in acht jaar tijd is dat gelukt. In 1950 wordt gestart met de heropbouw, in 1954 wordt het kerkschip al opgeleverd. In 1958 staat de ondertussen zo vertrouwende toren er weer – dat wordt in 1960 beloond met de Hemony beiaard met 51 klokken die je nu hoort. In de grote kerk valt het licht royaal naar binnen dankzij de 39 gebrandschilderde glasramen. Vijftien van de glasramen dateren uit de 16de eeuw. Ze zijn van onschatbare waarde en geven de heropgebouwde kerk veel van haar historische authenticiteit terug.
Bij de verwoesting in 1944 gingen vier glasramen uit de 16de eeuw vergoed verloren, maar de glasramen die je nu nog steeds kan zien, werden tijdens de oorlog veilig opgeborgen in de grafkelder van de adellijke familie Salm-Salm. De invloed van deze familie, van alle nazaten van Antoon de Lalaing en zijn vrouw Elisabeth van Culemborg, is tastbaar in deze kerk. Kijk maar eens goed naar het praalgraf van Antoon en Elisabeth, de eerste graven van Hoogstraten: hij draagt de orde van het Gulden Vlies, zij een hermelijnen mantel. Aan hun voeten waken een leeuwtje, symbool van moed, en een hondje, als symbool van trouw. Je vindt in deze kerk ook het beeld van de Verrijzende Christus van Clara Sheridan uit 1952; de Britse beeldhouwster was een nicht van de Britse oorlogspremier Winston Churchill, het beeld was een gift van de familie de Lalaing. Maar het allermooiste van deze kerk zijn toch wel de twéé orgels die met hun klank de monumentale ruimte helemaal tot hun recht laten komen: het grootse Pels-orgel uit 1958 en het jonge zwaluwnest-orgel dat de Belgische orgelbouwer Thomas hier in 2005 plaatste.
HET HOEFIJZER
Niet zo ver van de kerk, aan de Lindendreef, ligt het Hoefijzer, waar Katelijne Bruurs en Paul Stoffels even woonden. De bijzondere wijk werd tussen 1931 en 1933 gebouwd als een van de bijzondere tuinwijken voor het personeel van de kolonies en de strafinstellingen van Wortel, Merksplas en Hoogstraten. De 26 woningen liggen hier in hoefijzervorm – vandaar de naam van de wijk – rond een gemeenschappelijk hof en werden gebouwd voor de bewakers van ‘de Strafschool’ in het Gelmelslot. Het domein van dat kasteel werd vanaf 1810 gebruikt als opvangoord voor bedelaars; in 1880 richtte de nog jonge Belgische staat er een ‘Rijksweldadigheidskolonie’ of landbouwkolonie op, in 1931 werd in het Gelmelslot de Strafschool of het huidige Penitentiair Schoolcentrum gevestigd. De Lindendreef werd daarom ook wel de ‘Avenue de la Colonie’ genoemd.
DE AANRADERS VAN PAUL EN KATELIJNE STOFFELS-BRUURS
• De kerkfabriek van de Sint-Katharinakerk – met grootvader Aloïs Bruurs – startte in 1957 een dossier op om een nieuw orgel te laten plaatsen in de pas heropgebouwde kerk. Het is dit Bernard Pels-orgel geworden op het koordoksaal; het heeft 3.500 pijpen die je goed kan zien in de open opstelling zonder orgelkast, heel typisch voor de openheid van de jaren ’50 en ’60.
• Barokmuziek van Bach en zijn tijdgenoten: er is een enorm uitgebreid orgelrepertorium voor, maar dat vraagt wel om het juiste instrument... Daarom is er in 2005 nóg een orgel gebouwd in de kerk door de Belgische bouwer Thomas ;
dit zwaluwnestorgel is geïnspireerd op Duitse orgels van het einde van de 17de eeuw, de hoogtijd van de barok. Het mooiste is dat dit orgel ook gebruikt wordt voor jonge organisten in opleiding, onder andere de studenten van de Academie voor Muziek en Woord Noorderkempen, die gegroeid is uit de muziekschool die Jos Bruurs oprichtte.
• In de eerste naoorlogse jaren, tijdens de heropbouw van de grote kerk, konden de Hoogstratenaars terecht in de SintJan Evangelistkerk in het begijnhof. Daar speelde Jos Bruurs op het bijzonder mooie Jean Joseph Delhaye-orgel uit 1833, met een nog oudere orgelkas in Lodewijk XVI-stijl. Het orgel werd gerestaureerd in 1999-2001. Als je goed kijkt, zie je het medaillon met koning David dat er toen op geplaatst is, het was oorspronkelijk de bekroning van een biechtstoel.
De Golden Years van
Thibault Christiaensen
DE GIDS: THIBAULT
CHRISTIAENSEN
• Geboren in 1995, opgegroeid in de buurt van de Lindendreef
• Zanger en gitarist in de Hoogstraatse garagerockband Equal Idiots , samen met drummer Pieter Bruurs; ze wonnen in 2016 De Nieuwe Lichting van Studio Brussel en haalden de finale van Humo’s Rock Rally in datzelfde jaar
• Studeerde Taal- en Letterkunde (Engels – Nederlands) aan de UAntwerpen
• Presenteert samen met Fien Germijns de ochtendshow op Studio Brussel
• In de podcastreeks Thank you, Boomer checkt hij samen met een bekende fan de eeuwigheidsfactor van artiesten
• In het VRT-programma Iedereen beroemd ging hij samen met Klara-presentator Sander De Keere week na week op zoek naar de beste klassiekers voor een breed scala aan situaties, van de beste troost bij liefdesverdriet tot de ideale hit om mee te brullen in het voetbalstadion
Je kent hem als de helft van band Equal Idiots , met kompaan Pieter Bruurs – ook van Hoogstraten, natuurlijk! – en als presentator op Studio Brussel: Thibault Christiaensen doet waar hij als kind nooit van durfde dromen. Of wel, eigenlijk: net zijn Golden Years i n Hoogstraten hebben de basis gelegd, concludeert hij, als hij terugkijkt op zijn zorgeloze, fantastische jeugd.
Ook al woont hij er ondertussen niet meer, toch zal Hoog straten altijd ‘thuis’ blijven voor Thibault Christiaensen. “Vroeger, als we thuiskwamen van vakantie na een reis naar Frankrijk of Italië, dan maakten we er een wedstrijdje van wie het eerst de toren van de Sint-Katharinakerk zag, als we op de E19 reden, bijna bij de afrit Loenhout. Wie die het eerst zag, had gewonnen. Ik betrap mezelf erop dat ik dat nog altijd doe: als ik op diezelfde E19 rij met mijn lief om mijn ouders te be zoeken, wil ik altijd weer zo snel mogelijk die kerktoren zien. Het is een baken, een soort van thuiskomen.”
Thibault Christiaensen is er ondertussen 27. Hij groeide op in de Lindendreef. “Da’s naar mijn bescheiden mening toch een van de mooiste straten in Hoogstraten. Ik woonde daar in de buurt; de Lindendreef is een van de ‘gebuurtes’, zoals we dat noemen in Hoogstraten. Er zijn er nog een heel aantal anderen: je hebt de Buizelhoek. Boereneinde, den Houvast...” Die gebuurtes zijn belangrijk in Hoogstraten. Elk jaar heb je namelijk op de voorlaatste zondag van augustus ‘Begijntjes Laat Besluit’, of ‘Begijntjes Kermis’, een folklorefestival en eigenlijk vooral één groot kinderfeest. Elke gebuurte maakt een toneeltje, alle kostuums worden gemaakt van crêpe papier. Elke buurt heeft ook een kar of aanhangwagen, die voor de gelegenheid omgebouwd wordt tot een soort praalwagen met het decor voor dat toneeltje. Die toneeltjes worden dan voor het stadhuis opgevoerd, na de stoet van alle gebuurtes door heel Hoogstraten.
Thibault kijkt er met veel plezier op terug. “De dag begon al vroeg. ’s Ochtends was het eerst ‘Centje om te vieren’: we mochten van deur tot deur gaan zingen om centjes te krijgen voor het feest, een beetje zoals Driekoningen zingen.”
‘Centje om te vieren. ’t Gaat met alle manieren. ’t Gaat met alle gemak. Tast maar in uwe zak.’
“In de namiddag volgde dan de stoet naar het stadhuis. Daar waren tribunes opgesteld voor de toneeltjes. Van elk gebuurte werd er één kind afgevaardigd voor de jury. Na het juryberaad werd er een winnaar uitgeroepen, dan volgde er een feest, in je eigen gebuurte. Bij mij was dat in de Lindendreef, aan de middelbare school het Spijker. Oorspronkelijk danste men rond de ‘terp’, een versierde tak van asperge-loof. Die tradi tie is wel wat in onbruik geraakt. Nu wordt die vaak vervangen door een barbecue of een fuif… Dat zijn de leukste feesten uit mijn leven. Daar keek je de hele zomer al naar uit, als kind.” Eén groot kinderfeest dus... Maar minstens even leuk voor alle i nwoners van Hoogstraten.
“Ook al ben ik er zelf niet echt meer bij betrokken, toch hoop ik dat ze die traditie nog lang in ere houden. Na mijn twaalfde deed ik nog mee, om de kinderen te helpen om die toneeltjes in te oefenen. Zalig was dat! Dat gevoel, als je de afgevaardigde bent van je gebuurte, ik zal het nooit vergeten. Het win nende toneeltje won de hoofdprijs, de begijn: een pop van een begijntje op een stok. Er waren nog twee andere prijzen: de prijs van originaliteit en de prijs van de kinderjury. Die prijzen zijn de vlag en de ezel: een begijntje op een ezel op een stok. Iedereen wilde natuurlijk die hoofdprijs winnen... Dat is ons ook gelukt, met een toneeltje dat we verzonnen over koning Albert en koningin Paola. De Lindendreef heeft vaker de Begijn gewonnen, maar die editie in 2005 – denk ik toch – is me wel het meest bijgebleven. Het koningspaar
kwam – zogezegd – met zijn kinderen naar Hoogstraten. Dat hoort bij de folklore natuurlijk, de echte wereld vermengen met fantasie. Het was in die periode dat koning Filip en koningin Mathilde kinderen kregen, dus Mathilde moest bevallen in de Lindendreef. Ik had de rol van koning Albert, ik kan nog steeds hele lappen tekst opzeggen.”
BEGIJNTJES LAAT BESLUIT
Thibaults favoriete feest heeft alles te maken met de begijntjes van Hoogstraten en hun zin om mee te feesten. In die tijd werden de poorten van het begijnhof om acht uur gesloten, om de veiligheid en deugdzaamheid van de begijntjes te bewaken. Tot de begijnen in de 19de eeuw ergens besloten dat ze mee wilden feesten met de kermis; die dag mochten de poorten openblijven tot tien uur ’s avonds! Begijntjes laat Besluit is uitgegroeid tot een stevige traditie.
In het begijnhof van Hoogstraten vind je het Stedelijke Museum. Het begijnhof is eeuwenoud: de eerste vermelding ervan staat te lezen in een akte uit 1380, waarin graaf Jan van Cuijk de grond van het begijnhof in pacht de gaf aan de begijnen; de begijnen hádden die grond toen trouwens al een tijd in pacht van zijn voorvaders. In de 16de eeuw werd het geteisterd door verschillende branden, zoals de grote brand op Witte Donderdag van 1506, waarbij alleen de kerk niet vernield werd... In 1534 kreeg het begijnhof z’n stenen muur, om de vrouwen die er woonden, te beschermen. De Gouden Zeventiende Eeuw was ook een glorietijd voor de Hoogstraatse begijnen: in het begin van die eeuw woonden er twee begijntjes, op het einde 160. In de periode van 1680 tot 1687 werd de barokke kerk van Libert Fabri gebouwd. Die bloeiperiode eindigde met de Franse Revolutie: het was niet langer een veilige plek, de revolutionairen vonden het immers ‘oorden van ledigheid en luidheid’.
Er woonden steeds minder begijntjes, tot in 1972 de laatste begijn, Johanna van den Wijngaard, het begijnhof verliet. Het begijnhof raakte in verval, tot in 1992 ‘het Convent’, een aantal inwoners van Hoogstraten, beslisten om het te restaureren. Sinds 1997 is het weer bewoond en sinds 1998 is het zelfs –samen met twaalf andere begijnhoven – UNESCO werelderfgoed.
BEGIJNTJESLIED
’t Is begijntjes laat besluit. Wij vertrekken, wij vertrekken! ’t Is begijntjes laat besluit Wij vertrekken de poorten uit.
Laat ons, laat ons, vreugde maken, vreugde maken, Laat ons, laat ons, vreugde maken onder ons.
‘s Avonds eten wij panneke vet. Vroeg gaan eten, vroeg gaan eten! ‘s Avonds eten wij panneke vet. Vroeg gaan eten en laat te bed! En zo rijden wij naar Sint-Job. Op nen ezel, op nen ezel. En zo rijden wij naar Sint-Job. Op nen ezel zonder kop. Ginder komt er enen aan, Mej ne grune, mej ne grune. Ginder komt er enen aan, Mej ne grune pitteleir aan!
Dé hit: de aardbeiensong!
De kinderen van de Lindendreef kregen bij die toneeltjes hulp van de ouders en sympathisanten. Twee leden van de legen darische groep De Spilzakken, Gie Martens en Sjarel Hofkens, spraken daarvoor stemmetjes in, herinnert Thibault zich. “Ze zijn al een tijdje gestopt, maar dat is echt cultureel erfgoed uit Hoogstraten. De Spilzakken waren echte volkszangers, in het Hoogstraats dialect. Hun bekendste nummer is ongetwijfeld De koninginnen van Hoogstraten. Dat gaat over de aardbeien, ‘eir bisme’ zoals wij zeggen.”
‘Ze zijn zo rond, ze zijn zo pront, ze zijn echt om te stelen. Altijd charmant, voor elke klant, Ze zullen u nooit vervelen. Ze staan te pronken langs de kant, ge hoort erover praten. De schoonste van heel het land, Eirbisme van Hoogstraten.’
“In mijn vriendengroep is dat blijven leven. Ik ben net nog op weekend geweest met m’n jeugdvrienden: we konden het re frein van dat nummer nog met z’n allen zingen.”
“Drie leden van De Spilzakken woonden in de Lindendreef. De frontman van De Spilzakken, Jef Martens, was ook ‘ne rosse’ vroeger. Dat was echt een entertainer pur sang. Ik weet nog dat hij – na dat toneeltje waar we de Begijn hadden weggekaapt, de hoofdprijs! – op dat buurtfeest naar mij kwam en zei: ‘Goed gedaan! Daar moet je zeker iets mee doen, met muziek en toneel. Op een podium staan gaat jou goed af.’ Zo lief. Da’s voor m ij een belangrijk compliment geweest. Het heeft me op weg gezet en dat ben ik nooit vergeten. Toen Pieter en ik met Equal Idiots een eerste cd uit hadden en we De Nieuwe Lichting van Studio Brussel wonnen, stuurde hij ons een mail dat we goed bezig waren om Hoogstraten mee op de kaart zetten.”
SHOUT OUT NAAR JEF MARTENS
Met liefde spreekt Thibault over Hoogstratenaar Jef Martens (° 1952), de man die hem een zetje gaf om ‘iets’ te gaan doen op een podium. “Ik ken hem niet supergoed, maar ik weet wel dat het een echte kunstenaar is. Hij is trouwens lang de directeur geweest van de tekenacademie IKO in Hoogstraten. In het Begijnhof en naast de kerk staan er beeldhouwwerken van hem. Naast de kerk zie je De Tuinders , dat verwijst naar de aardbeienen augurkenteelt in de streek. Hij kan qua leeftijd mijn grootvader zijn, maar dat is wel iemand naar wie ik opkeek, als kind in Hoogstraten. En nog steeds.”
Ook het beeld van Deken Jozef Lauwerys (uit 1997), die na de bombardementen van WOII de Sint-Katharinakerk heropbouwde, is van Jef Martens, net als De Begijn uit 1999 bij de ingang van het begijnhof.
Jef Martens wordt ook wel ‘de redder van het begijnhof’ genoemd. Toen het stadsbestuur in 1989 besliste om het verloederde begijnhof te verkopen, stootte dat op groot protest bij de inwoner. In 1992 werd vzw Het Convent opgericht om het begijnhof te redden, met Jef Martens als voorzitter. Die reddingsoperatie is fantastisch gelukt, het begijnhof wordt door vzw Het Convent in erfpacht beheerd voor 99 jaar.
Garagerockband in de niet zo Stille Kempen
Als je Thibault Christiaensen zegt, zeg je in één adem Pieter Bruurs: samen vormen ze de tweemans garagerockband Equal Idiots, met Thibault als zanger/gitarist en Pieter als energieke drummer. Het plezier spat ervan af, als je hen ziet spelen. Hun (muziek)geschiedenis gaat terug tot in hun prille kinderjaren.
“Tja, Pieter en ik zijn altijd met twee muziek blijven maken omdat we niemand in de buurt hadden die én ook muziek speelde én dezelfde muzieksmaak had als wij twee. We heb ben elkaar leren kennen op de voetbal, bij HVV (Hoogstraten Voetbal Vereniging). ‘Hasj vee vee’, zoals wij zeggen. We waren net iets te jong voor de vrij grote hardcore punkrock scene met bands zoals Dead System en Trail of Hope; dat hebben we gemist. Die bands speelden in de Zigzag in Merksplas, in het ’t Slot in Wortel of de Cahier in Hoogstraten. Helaas, dat hebben wij niet meer bewust meegemaakt: we kwamen net iets te laat. Pieter en ik luisterden naar dezelfde muziek, waren allebei in onze prille tienerjaren al naar Rock Werchter geweest... Zo vonden we elkaar. We wilden gewoon een beetje muziek maken. Gaandeweg leerden we andere mensen in de buurt kennen die ook met muziek bezig waren: Stef Kustermans van de band Tangled Horns en Bert Roos zetten ons een beetje op pad. Ze boekten ons voor ons eerste optreden in ‘De Mussenakker’ in Meer, een piepklein jeugdhuis. Daar speelden we ons a llereerste optreden ooit, ondertussen tien jaar geleden.”
“Pieter zat vroeger in het kinderkoor dat opgericht is door zijn grootvader Jos Bruurs, de bekende organist. Hij heeft dus een muzikale achtergrond. Pieter volgde drumles bij De Gou den Toets, een muziekwinkel in Hoogstraten. Nadat we samen naar Werchter waren geweest, opperde Pieter dat ik misschien eens gitaarles kon nemen. Op mijn vijftiende ben ik daarmee begonnen. Samen wat kullen op onze instrumenten, ikke een akoestische gitaar, Pieter een elektronisch drumstel... Dat
was verschrikkelijk slecht. Maar we bleven prutsen, maak ten eigen nummers die ook heel slecht waren. En dan toch maar blijven spelen... Na dat eerste optreden konden we af en toe wel eens in de buurt spelen. Toen we de wedstrijd Akker pop Contest wonnen, mochten we op een festivalletje spelen, in het klooster van Meer. Onder de kerktoren deden we op tredens. Als jonge band moet je onder je eigen kerktoren kun nen spelen en heel hard kunnen sucken... Voordat je iets van ‘succes’ – tussen grote aanhalingstekens – kan ervaren, moet je volgens mij eerst heel hard gesuckt hebben. En de kans krij gen om te sucken.”
“Ik ben altijd wel bezig geweest met Belgische bands ont dekken”, zegt Thibault. “Ik ging naar hun optredens en leerde mensen persoonlijker kennen. Sommige van die bands hadden een opnamestudio thuis. We maakten een aan tal nummers, gingen die bij hen opnemen en zo begint de bal te rollen. Je hebt je eerste nummers op een cd’tje ge brand en dan komt er een moment dat je die kan instu ren voor een aantal muziekwedstrijden... In 2016 schreven Pieter en ik ons in voor een hele reeks muziekwed strijden, zoals Humo’s Rockrally e n De Nieuwe Lichting van Studio Brussel. We speelden in de voorrondes, kwamen al eens op de radio... En toen we D e Nieuwe Lichting wonnen, werden we heel veel gespeeld op de radio. Een paar maanden later stonden we ook nog eens in de finale van Humo’s Rock Rally. Als je die twee dingen in hetzelfde jaar kan doen, ben je pas echt ver trokken.”
“Een jaar later namen we een debuutalbum op. En plots sta je dan op de wei van Werchter te spelen. Da’s een fantastisch gevoel: een paar jaar eerder stond ik daar als prille puber met mijn vader. Ik kan nog altijd niet uitleggen wat een grote jon gensdroom het was om zelf op Rock Werchter te mogen spelen. Om gewoon met muziek en radio bezig te zijn en dat mijn job te mogen noemen! Ik sta op een podium, maar sta ook achter de micro bij Studio Brussel. Ik heb al gespeeld met Pieter op
Rock Werchter en op de mainstage van Pukkelpop. En nu mag ik er voor StuBru ook werken en bands interviewen... Het feit dat ik dát mijn werk mag noemen, is vrij tot zeer absurd. Op een of andere manier is dat allemaal gelinkt aan mijn jonge jaren in Hoogstraten. Van bij het Begijntje laat Besluit, waar ik Pieter heb leren kennen, op de voetbal... We hebben heel veel door de wij ken van Hoogstraten gecruised op onze fietsjes. Doelloos rondrijden en een beetje babbelen over muziek, een cola cherry gaan halen in de nachtwinkel in de Gelmelstraat...”
“Dat zorgeloze dat we allebei als kind ervaren hebben, dat heeft er echt wel toe bijgedragen dat we samen muziek konden ma ken op deze manier. In de videoclip van het nummer Salmon Pink – het nummer waarmee De Nieuwe Lichting gewonnen hebben – kan je dat zelfs zien: Pieter filmt mij met mijn gi taar en zonnebril op de neus, wandelend met mijn twee honden v an toen, langs die wandelweg. Da’s ons verhaal, die wandeling, da’s onze jeugd.”
HET KASTEEL VAN HOOGSTRATEN
Het Gelmelslot heeft een lange geschiedenis. Sinds 1931 is het een gevangenis, of een ‘strafschool’ als penitentiair schoolcentrum. Niet meteen wat je verwacht van een historisch waterslot...
Volgens de legendes begint de geschiedenis van het kasteel van Hoogstraten met de viking Gelmel, die bij de invallen van de Noormannen in de 9de eeuw de Mark op voer tot aan het Merkske. Hij vestigde zich er met vrouwen en kinderen, bouwde er een houten kasteeltoren met een gracht eromheen en werd Heer van Zondereigen. In de 12de eeuw wordt de houten toren door een stenen kasteel vervangen. Nog later, in de eerste helft van de 14de eeuw, verbouwt Jan IV van Cuijck het kasteel in gotische stijl.
Na generaties erft Elisabeth Van Culemborg het slot. Ze was de erfdochter van Jasper van Culemborg en Johanna Van Bourgondië en meteen ook een nicht van landvoogdes van Margaretha van Oostenrijk. Samen met haar man Antoine de Lalaing verbouwt ze tussen 1525 en 1540 het oude kasteel tot een groots renaissanceslot met ophaalbruggen, een wapenzaal, kapellen, rijk gedecoreerde zalen en zuilengangen. Graaf Antoine de Lalaing wordt de eerste Heer van Hoogstraten. Het Gelmelslot blijft eeuwenlang in de handen van de roemruchte familie de Lalaing. Het overleeft een beleg in 1542, maar wordt gehavend door een brand in 1581 en raakt zwaar in verval na een beleg in 1603. Maria-Gabriella de Lalaing, de laatste telg uit het geslacht, trouwt met Karl Florentin zu Salm. Haar kleinzoon Nikolaus Leopold zu Salm-Salm herstelt het kasteel in z’n glorie en wordt in 1740 de eerste hertog van Hoogstraten en in 1743 zelfs prins van Salm-Salm. In 1786 breekt er opnieuw brand uit. Het hart van het kasteel – het binnenslot – wordt niet meer herbouwd: de prinselijke familie gaat in de zuidelijke vleugel wonen.
Tijdens de Franse Revolutie krijgt het Gelmelslot het hard te verduren: het wordt door de Fransen aangeslagen, geplunderd
en hele stukken worden afgebroken. Het doet een tijd dienst als kazerne voor de gendarmerie, maar in 1810 krijgt het een nieuwe bestemming als bedelaarsgesticht. Na de ergste naweeën van de revolutie krijgt de adellijke familie de landerijen terug in 1815, maar het kasteel blijft in handen van de Nederlandse staat. Vanaf 1880 wordt door de Belgische staat als landbouwkolonie ingericht. Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog wordt het een toevluchtsoord voor zenuwzieken, die verpleegd worden door de zusters Norbertinessen uit het klooster van Zoersel. Zij blijven er tot 1924. In 1928 wordt het toevluchtsoord afgeschaft. Sinds 1931 is het een gevangenis.
De lange Lindendreef
Thibault heeft úren gewandeld met de hond, daar rond de gevangenis. Voelt dat niet een beetje raar? “Helemaal niet. Voor m ij is het meer een stuk geschiedenis van Hoogstraten dan een afschrikwekkende gevangenis. Het is nog altijd mijn favoriete wandeling, rond het Gelmelslot. Mijn wandeling vertrok in de Lindendreef, maar dan niet in de richting van de kerk, nee: het Gelmelslot ligt net in de tegenovergestelde richting. Er werd vroeger verteld dat de graaf een tunnel had laten graven van het kasteel naar de kerk, zodat de gravin ongestoord naar de mis kon gaan, maar die legende is nooit bewezen, natuurlijk. Het kasteel en de kerk liggen in elkaars verlengde, met die kaars rechte Lindendreef ertussen. Toen ik op de lagere school zat, leerde ik dat de afstand tussen de kerk en het Gelmelslot exact één kilometer was. Als je me nu zegt: ‘dat is maar veertien ki lometer rijden’, dan denk ik automatisch, altijd, ook al ben ik i ntussen al 27 jaar: ‘Ha, dan moet ik veertien keer van de kerk naar het Gelmelslot’. Het is mijn maatstaf der dingen gewor den. Zoals je zegt: twee meter is de hoogte van een deur, zo is voor een kilometer voor mij de afstand tussen de kerk en het Gelmelslot. Dat is ingebakken. Als kind wist ik wel dat het een gevangenis was, maar dat vond ik niet akelig. Ik herinner me dat we in de lagere school eens met de klas op uitstap gingen en in het Gelmelslot gingen kijken. We leerden over de geschiede nis ervan, die terugging tot de tijd dat de Vikingen aankwamen. Dat Gelmelslot was hun uitvalsbasis, daar is in Hoogstraten zelfs nog ooit een musical over gemaakt. Het is een waterslot, met slotgracht en alles: echt zoals een kasteel er in kinderogen hoort uit te zien.”
Wandel je mee?
“Mijn favoriete wandeling loopt dus van de Lindendreef richting Gelmelstraat, in de richting van Wortel. Net voordat je het centrum van Wortel in wandelt, is er een klinkerpad dat terug
richting Gelmelslot gaat, langs de voetbalvelden. Die weggetjes brengen je naar een cafeetje dat net op de grens met Neder land ligt. Het heet zelfs ‘Café in Holland’, maar wij noemen het ‘Snoeijs’, naar de cafébaas. Zonder dat je het goed en wel be seft ben je ‘in Holland’ en dan weer in ‘Bels’. Da’s hét café om even te stoppen als je een fiets- of wandeltocht doet. Ze ser veren er vaak spek en ei, ik moet er echt nog eens een keertje naartoe. Van daaruit keer ik terug in de richting van de molen, de watermolen op de grens tussen Hoogstraten en Minderhout. Dan wandel ik langs de Voetweg naar het Gelmelslot, da’s mijn favoriete lus met de honden.”
Een indiaan, een held, een wildebras
Als je van de watermolen komt, passeer je langs het Stip Stappe pad, dat net als het Kasteel voetpad rond het slot loopt. Je volgt er het riviertje de Mark. Als je dat pad volgt, kom je uit op een grote kei op de grond, waar een tekst van Guido Belcanto in is gekerfd, aan een bruggetje waar de Mark onder loopt. Op die steen staat:
‘Op mijn blote voeten liep ik door het gras van de groene velder die mijn prairie was. Ik was een indiaan, een held, en wildebras die droomde dat de Mark de Amazone was.’
“Dat gedicht van Guido Belcanto vat het gevoel van mijn jeugd perfect samen: het waren echt Golden Years. Ik kan me heel goed identificeren met dat gedicht, over hoe je in je jeugd als kind in je verbeelding leeft. Ik heb er zo veel gewandeld, met vrien den gespeeld, geravot met de jeugdbeweging, met de buurjongen The Lord of the Rings nagespeeld in de bossen... Het gevoel dat Guido zo mooi formuleert, geldt ook voor mij. Ik betrap mezelf op een gevoel van nostalgie als het over Hoogstraten gaat. Misschien is het nu niet meer zoals het toen was, in mijn jeugdjaren, maar ik kan alleen maar wensen voor de generatie kinderen die er nu opgroeien, dat ze een even onbezorgde, geweldige jeugd hebben als ik.”
“Zo zorgeloos: ik gun het iedereen”
“De jeugd die ik heb gehad in Hoogstraten was het beste van alle werelden. De zorgeloosheid die ik daar als kind ervaren heb, is zeldzaam en kostbaar. Hoogstraten is officieel een stad, maar geeft een heel dorps gevoel. Het centrum bruist van het leven, met veel winkels en caféetjes, maar je bent ook snel in de natuur, om rust te vinden. Ik groeide op in een doodlopende straat, waar ik op twee minuten fietsen in het centrum stond, bij mijn middelbare school. Als ik de andere kant op fietste of wandelde, richting Wortel of Achtel, stond ik direct midden in het groen. Het beste van alle werelden, samengebald in één. Dorp en stad, cultuur en natuur, actie en rust... Dat is wel heel speciaal. Andere mensen denken misschien ‘een boerengat’, maar dan vergissen ze zich. Cultuur, sport: alles is er. Ik heb er bij de volleybal gezeten, gevoetbald, woordacademie gedaan… Wandelen, lopen, fietsen, mountainbiken: het kan allemaal en er is plaats genoeg voor iedereen, het wordt nooit te druk. Dat gevoel van ruimte is fantastisch. Ik hoor dat het ondertussen een echte trekpleister is, iedereen wil er graag wonen. Ik kan het hen niet kwalijk nemen, het is er fantastisch.”
DE AANRADERS VAN THIBAULT
• Nutteloze Borden Wandeling
“
Dat is een projectje van Kamiel De Bruyne van het tvprogramma Sorry voor Alles . Hij heeft zo’n wandeling in verschillende steden uitgewerkt. In Hoogstraten kan je daardoor ook borden zien die door Studio Stoutpoep ontworpen zijn, een bevriend en zeer getalenteerd visueel artiest.” Nuttelozeborden.be
• De klapekster
“Aan het Bootjesven ben ik héél vaak geweest, ook met school. Als kind droomde ik ervan om met een opblaasbootje naar het midden van de plas te varen, naar het kleine eilandje dat daar ligt. Een wilde droom, maar ik heb het nooit gedaan. En maar goed, want dat mocht ook niet, trouwens. Het is beschermd natuurgebied. Maar er gaan wandelen en er eentje drinken in De Klapekster: een aanrader.”
De Klapekster, Kolonie 41, 2323 Hoogstraten
• Stip stappe
“Het Stip Stappe voetpad loopt achter het kasteel van Hoogstraten is een oude kerkweg of voetweg die diende kortere, veilige verbindingsweg tussen Hoogstraten en Wortel. Het pad heeft een gekke naam: die zou historisch verwijzen naar ‘de stippen’ in de drassige moerasgrond. Langs de stippen kon je met droge voeten door het moeras stappen. Het pad loopt achter het kasteel door tot aan de Klinketstraat en verder langs de Oude weg over het kerkhof van Wortel tot aan de Oude Kapelanie, op het kruispunt met het Poeleinde in Wortel. Het is maar een kort paadje, maar het is er mooi, aan de Mark.” www.erfgoedhoogstraten.be
• De Heilig Bloedprocessie
“Elk jaar in mei/juni is er op twee zondagen een Heilig Bloedprocessie. Die valt dan samen met de jaarmarkt en kermis. Dan is heel de Vrijheid afgesloten en is het in Hoogstraten één groot feest. Er is die week ook een stratenloop. Plezant, plezant!”
Trotse ambassadeur van de Koloniën van Weldadigheid Lieven Van Gils
DE GIDS: LIEVEN VAN GILS
• Achtenvijftig jaar geleden geboren in Hoogstraten
• Gaf héél even les op het Klein Seminarie
• Begon in zijn legertijd te werken op de sportredactie van VRTradio
• Werkte tien jaar bij Studio Brussel
• Begon in 2000 als sportjournalist voor de VRT-sportredactie en werd zo een bekend gezicht
• Gepokt en gemazeld als gastheer in talkshows Phara en Reyers Laat
• Won de Vlaamse Televisie Ster 2012 als beste presentator
• Je herkent hem misschien als commentaarstem voor het Ketnet-jeugdjournaal Karrewiet
• Speelde de gastrol van Fredje in drie afleveringen van de slotreeks van F.C. De Kampioenen
• Documentairemaker, werkte mee aan VDB. Ik ben god niet op Canvas en docuserie Het Scheldepeloton
• Sinds 2014 ambassadeur voor de Koloniën van Weldadigheid
• Van 2015 tot 2019 host van Van Gils & Gasten
• Volgde vorig jaar Ward Verrijcken op als filmjournalist voor de VRT
• Maakte samen met actrice Katrien De Ruysscher Niets gaat over, een documentaire over de busramp in Sierre, waarbij zijn vriend ‘meester Frank’ om het leven kwam
Als kind ging hij er wandelen, fietsen en braambessen plukken, nu is VRT-journalist Lieven Van Gils ambassa deur van de Koloniën van Weldadigheid. “Het voelde bijna v oorbestemd”, zegt hij, na de jarenlange strijd voor behoud en erkenning van de Kolonies van Wortel en Merks plas. D e Koloníe heeft voor altijd een grote plek in het hart van deze Hoogstratenaar.
“Als je er wandelt door de lange dreven of fietst door het bij na geometrische groen, dan overvalt je een bijzonder gevoel. Wie er geweest is, zal het herkennen”, zegt Lieven Van Gils. “Het is die merkwaardige ervaring van natuur en cultuur tegelijk: al dat groen... En toch die orde. Je voelt dat dat door mensenhanden tot stand is gekomen.” Sinds 2014 is Lieven Van Gils ambassadeur van de Koloniën van Weldadigheid, zoals de Koloníe officieel heet.
Bijna voorgoed verdwenen...
Een impressionant landschap, met de stempel van de geschiedenis er stevig op gedrukt: op luchtfoto’s zie je heel duidelijk hoe strak het aangelegd is. Orde in de chaos van de natuur, om orde te brengen in het leven van mensen. En toch was dat bijna allemaal verdwenen, toen in 1993 de landloperij bij wet afgeschaft werd... en de oude landloperskolonie met één pennenstreek – juridisch – totaal overbodig werd. Het verval sloeg toe.
Lieven herinnert zich hoe hij ermee geconfronteerd werd: “Een paar jaar geleden gingen we er samen met mijn ou ders een groepsfoto nemen. Da’s zo’n familietraditie bij ons: om de vijf jaar wordt een foto gemaakt met alle kinderen en kleinkinderen die erbij komen. Die foto krijgt dan een plek je in de hal bij mijn ouders. Rond 2013 of 2014 moet dat zijn geweest. Toen we daar waren, ben ik met mijn broer eens in
de gebouwen gaan piepen. Alles was in verval. De hangars, de stallen: het was ronduit troosteloos. Alles was aan het verkom meren en verloederen. We zegden nog tegen elkaar: ‘Als ze hier n iet snel gaan ingrijpen, is die geschiedenis hier voor altijd ver loren.’ Zo triest.”
Het contrast met de blije herinneringen uit zijn jeugd is groot. “Ik ben daar als kind veel geweest, bij de Koloniën van Welda digheid. Of de Koloníe, met nadruk op die laatste lettergreep, zoals wij het daar zeggen. Om te gaan wandelen, om te fiet
sen, om met mijn ouders braambessen te plukken of om te zwemmen in de Bootjesvennen. In mijn herinnering was elke w inter zo streng dat de vijvers bevroren waren. Het was ijs koud en heel Hoogstraten zat op dat ijs, zoals op de oude prentkaarten van Anton Pieck. Met kameraden fietsen we ernaartoe met een pakje chocomelk en een koek. We hadden allemaal schaatsen en een hockeystick gekocht en dan zaten we op het ijs... De Kolonie is onlosmakelijk verbonden aan de herinneringen uit mijn jeugd.”
Het lerarengeslacht Van Gils
Ook al woont hij er ondertussen niet meer, toch blijft de band met zijn geboortestad sterk. Lieven zal altijd ‘van Hoog straten’ blijven. De naam ‘Van Gils’ klinkt er als een klok. Als je er als kind gewoond hebt, is de kans groot dat je ooit bij een Van Gils in de klas hebt gezeten. Ook Lieven zelf stond er – even – voor de klas. Tot een examen er anders over besliste. “Ik heb eventjes lesgegeven op het Klein Seminarie in Hoog straten, maar dat was maar voor drie maanden. Ik was toen al examens aan het doen op de VRT. Uiteindelijk heb ik heel mijn leven voor de VRT gewerkt. Dat lag misschien niet in de lijn der verwachtingen; ik kom uit een familie van leraren, zeker aan mijn vaders kant. Mijn moeder gaf ook les. En toch bleek het mijn roeping niet... Ik had Germaanse gedaan in Leuven en mijn ‘aggregaat’ of pedagogisch diploma gehaald, maar dat was dus maar voor heel even.”
“Zoals iedereen in Hoogstraten had ik mijn broek al versleten op de schoolbanken van het Klein Seminarie. Daar gaven wel vijf Van Gilsen les, denk ik. Een oom van me, neven van mijn vader... Mijn oom was directeur van de lagere school. Er zijn een aantal familienamen die vaak voorkomen in Hoogstraten, iedereen kent iedereen. Het is een kleine wereld. Het is daardoor ook een hechte gemeenschap. Daarin zit ook wat trots op je af komst, op je geboortestreek, denk ik. Al woon ik er al 35 jaar niet meer, ik kom er nog altijd veel en graag. Het voelt nog altijd als thuiskomen, ook als is er veel veranderd in die tijd. De band is gebleven. Daarom was ik ook zo blij dat we de geschiedenis van de Kolonie hebben kunnen redden. Da’s toch een groot stuk van je jeugd, als dat wordt weggegomd.”
De redding van de Kolonie
Een sprong van 2014 naar 2022: het verschil is groot. Als Lieven nu rondwandelt in de Kolonie, kan hij alleen maar dankbaar zijn
dat het gelukt is, de redding van de Koloniën van Weldadigheid. En dat hij daaraan heeft kunnen bijdragen, als ambassadeur. Hij raakte betrokken bij het hele project toen Philippe De Backer van Kempens Landschap bij hem binnenstapte om te vertellen over het ambitieuze plan om de Kolonie te redden: door het erkend te krijgen als UNESCO Werelderfgoed.
“De redding van de Kolonie is een heel lang verhaal, dat begint in 1993, toen de Kolonie – wettelijk gezien dan – haar bestaansrecht verloor. Toen is de verloedering ingezet en dreigde alles particulier verkocht te worden. Dat is even heel close geweest.... Als dat effectief gebeurd was, was alles ver loren. De reddingsactie van Kempens Landschap en vele anderen is van onschatbare waarde geweest. Als je kijkt naar luchtfoto’s van het landschap, dat is ongelooflijk! Dat patroon, die rechte lijnen... Dat heeft zoveel invloed gehad; als je dat
versnippert, is die hele geschiedenis weg. En het was bijna zover. Die reddingsoperatie was al ingezet, en dan kwam er ineens dat ambitieuze plan om ervoor te gaan, voor dat UNESCO Werelderfgoed-label. Ze zochten een ambassadeur en zo kwamen ze bij mij terecht. Achteraf voelde het of dat bijna was voorbestemd: ik was net een paar weken ervoor nog op de site geweest en had met mijn eigen ogen gezien hoe erg het ermee gesteld was. En ik werd daar droef van. Dus heb ik ‘ja’ gezegd. Natuurlijk! En zo is de bal aan het rollen gegaan.”
Onbekend is onbemind
Voor de reddingsoperatie was er een ‘gezicht’ nodig, die dat traject in de aandacht kon brengen. En die rol van ambassa deur vervulde Lieven graag. Nog steeds. “Dat iets wat ik snel merkte: als je het over ‘kolonies’ hebt, denken mensen meteen aan overzeese gebieden, zoals Congo een Belgische kolonie was, maar nee: hier gaat het over de ontwikkeling van g rond in eigen land. Dan denk je niet meteen aan de Koloniën van Weldadigheid in Wortel en Merksplas, en in Nederland natuurlijk, want er zijn er zeven Koloniën. De Kolonie hier stamt natuurlijk uit de Nederlandse tijd, nog voor het begin van België. Dat wist ik wel, maar ik wist zelfs niet dat er nog andere Kolonies waren... En je hoeft niet eens heel ver van Hoogstraten of Merksplas weg te gaan, en mensen zeggen je: ‘De koloniën? Daar heb ik nog nooit van gehoord’. Onbekend is onbemind, dus ik voelde wel dat daar nog veel werk aan de winkel was. En ja, daar wilde ik graag een rol in spelen.”
Zo begon het, lang geleden
Ondertussen weet Lieven – ‘dankzij mijn goede vriend Philippe De Backer’ – veel meer over de lange geschiedenis v an de Koloniën. “Het verhaal begint meer dan 200 jaar ge leden, toen generaal Johannes van den Bosch het lumineuze
idee kreeg om mensen die in armoede leefden, op het rechte pad te krijgen en op te vangen in de landbouwgebieden. Door te arbeiden konden ze dan in hun levensbehoeften voorzien. Het ging dus om liefdadigheid om de mensen op het rechte pad te krijgen, in een utopische samenleving.”
“In 1819 zitten we natuurlijk in de Hollandse Tijd. De eerste van de zeven Koloniën van Weldadigheid kwamen er in het noorden van het Koninkrijk der Nederlanden, maar al snel werden in het zuiden des lands – Wortel en Merksplas – dezelfde principes toegepast. Een beetje verder in de Belgische geschiedenis heeft de overheid opnieuw gekeken naar die gebieden en die proble matiek. Wortel is opgericht in 1822, Merksplas iets later.
Wortel was de ‘vrije’ Kolonie, Merksplas de onvrije. Waar zit het verschil? In de vrije kolonie kregen de ‘kolonisten’ een hoeve tje en wat grond, vergelijkbaar met de kolonisten in Amerika. In een onvrije waren de landlopers vaak opgepakt en sliepen ze in grote slaapzalen; geen individuele woningen voor hen. Ze werden verplicht op het land te werken... tot de vrijheid riep en ze weer gingen zwerven. Om als het koud werd of de hon ger te groot, weer terug te keren. Of als ze nog eens opgepakt werden, natuurlijk. Dat concept van ‘vrije kolonisten’ is eigen lijk vrij snel verlaten. Wortel werd dus al snel ook een onvrije kolonie: in het landschap is er geen spoor meer van die vrije kolonie, kleine boerderijtjes met wat grond uit de ontstaan speriode. Wat er nog staat, zijn de grotere boerderijen en ‘het gesticht’, waar de landlopers overdag op het land werkten en ’s nachts in slaapzalen gingen slapen.”
“De onafhankelijkheid van België in 1830 maakte een einde aan dat gemeenschappelijke project. Men stelde vast dat dat systeem van werkverschaffing niet echt werkte. Daar waren verschillende oorzaken voor; het waren woeste heidegronden, die ontwikkeld werd tot de kolonies. Dat was goedkope grond, daar was nog niks... Maar het vraagt dus wel veel om dat tot vruchtbare grond te vormen. Ten tweede kwamen de mensen
die er terechtkwamen – de landlopers of de vagebonden – voor al uit de steden en hadden ze totaal geen inzicht in het bewerken van grond en landbouwactiviteiten tout court. Er werd beslo ten om ‘de Kolonie’ een nieuw elan te geven, als ‘gesticht’ voor landlopers. Dat heeft tot een succesvolle periode geleid, met als hoogtepunt de periode rond WOI, toen er meer dan 6.000 land lopers een plekje vonden. Na die Eerste Wereldoorlog nam het aantal landlopers in de kolonie gestaag af.”
De vagebonden
“De Kolonie was een herberg, een ‘thuis’ voor landlopers geworden. Ik heb die nog gekend, de vagebonden. Je kan je zelfs a fvragen of dat geen functie is waar we nu niks meer voor heb ben als maatschappij, terwijl de problematiek rond dakloosheid a lleen maar groter wordt. In 1993 is de wet op de landloperij afgeschaft. Goed dat landloperij uit de criminaliteit is gehaald,
maar tegelijkertijd schrijnend dat daarmee de landloperskolonie ophield te bestaan terwijl er geen alternatieven zijn voor de ‘vagebonden’ zoals ze bij ons genoemd werden.”
“Het was natuurlijk dubbel: de kolonie was misschien ook een manier om ze weg te houden uit de maatschappij, ze daar te verstoppen zodat je er geen last van had. Als je kijkt naar het ontstaan, vanuit die hele context van 19de-eeuwse ‘weldadig heid’, dan besef je natuurlijk wel dat het geen vakantieplek was. De vagebonden moesten werken, waren niet vrij... Daar is het belangrijk om terug te kijken naar de geschiedenis van de Koloniën, naar de eerste, meeste idealistische periode mis schien, met de vrije kolonisten, en de ‘onvrije’ kolonisten. De landloperskolonie is een vervolg in de geschiedenis van het ‘gesticht’ voor de onvrije kolonisten. Het experiment met de v rije kolonisten, gezinnen die er een boerderijtje en een lap grond toegewezen kregen om te bewerken en zo in hun levens onderhoud te voorzien, dat was al veel eerder stilgevallen. Het idee van het ‘heropvoeden’ zit natuurlijk zowel in de landloperskolonie als de penitentiaire instelling in Merksplas nu.”
Goddelijk gevoel
De afdruk van die twee eeuwen geschiedenis op het landschap, het doet Lieven Van Gils iets, elke keer als hij in Hoog straten passeert. Nog steeds. “Het bijzondere is dat de mensen die er komen, de schoonheid én het unieke ervan zien. Want ja, we hebben in Vlaanderen wel meer onbekende natuurge bieden waar het heel mooi is, maar hier heb je de natuur die bijgestuurd is door de geschiedenis, met lange lanen en dub bele rijen bomen in de dreven... Die structuur zie je heel goed op luchtfoto’s, maar als je erdoor wandelt, voel je ook het ef fect ervan. Dat is niet toevallig: de structuur in het landschap moest helpen om de structuur in het leven van de kolonisten – de vrije en de onvrije – te brengen, van de oorspronkelijke bewoners. Ze ‘op het rechte pad’ helpen... De Koloniën waren
een sociaal project: mensen die niks hadden, mensen die op de dool waren, richting en doel geven.”
“De erkenning van de kolonie als werelderfgoed is er pas in 2021 gekomen. Da’s een werk van lange adem geweest. We heb ben – om het in studententermen te zeggen – een tweede zit gekregen. Op een gegeven moment was het kantje boordje, maar met veel inzet en volharding van een hele groep men sen en organisaties is dat toch gelukt. Het is de eerste keer in Vlaanderen dat een landschap dat label krijgt; dat maakt het ook wel bijzonder. Dat landschap en de gebouwen erop, die moesten echt gered worden. Het is de geschiedenis die hier z’n stempel heeft nagelaten. Het is iets speciaals: je bent er om ringd door groen en natuur, je beleeft het als puur natuur, en toch is het ontzettend gecultiveerd. De tegenstelling is heel boeiend en dat is meteen het unieke eraan. Je wandelt of fietst er in het groen, maar daar zit een structuur in die de mens er heeft opgelegd. Dat voel je pas gaandeweg. Die dreven, da’s indrukwekkend. Da’s de hand van de mens, dat voel je, en tegelijkertijd ervaar je volop natuur. Goddelijk.”
Landlopers in de familie?
Schaatsen op de Bootjesvennen, erin zwemmen (want dat mocht toen nog), uren wandelen, lopen, fietsen: Lieven koes tert die herinneringen. Even ontspannen, de streek lijkt er wel voor gemaakt. De gezamenlijke ontsluiting zorgde ervoor dat er overal gewandeld, gefietst, gemountainbiket, geruiterd kan worden. Lieven nodigt je dan ook graag uit – zoals ambassa deurs dat horen te doen – om te genieten van het landschap.
“In Wortel hebben we echt nog een groene kolonie. Je kan hier fantastisch wandelen, fietsen, mountainbiken... En tot rust ko men. Het is een fantastisch stiltegebied in Vlaanderen. Tussen de dreven kan je komen ‘sluimeren’ zoals de landlopers dat vroeger deden. Kijken we naar Merksplas, dan heb je daar het
bezoekerscentrum rond de kolonie waarbij je de hele historiek kan beleven. Je kan zelfs je achternaam ingeven en kijken of er voorouders van jou vroeger ooit in de kolonie hebben gezeten... Je schrikt er soms van. In het Nederlandse bezoekerscentrum van de kolonie kan je dat ook doen. Oud-premier Ruud Lubbers kwam zo tot de ontdekking dat een van zijn voorvaderen effectief een landloper was. Zo zie je dat de link naar je eigen geschiedenis soms niet zo ver weg is...”
“Er is ook een gezellige brasserie met een zalig terras. Kom dus vooral genieten van de prachtige omgeving, van het landschap en laat even alles los om je eigen innerlijke land loper te ontdekken. Zelf krijg ik nog altijd kippenvel als ik in de toegangsdreven wandel of fiets. Die dreven zijn aangelegd door de vagebonden, de rechtlijnigheid ervan moest hen op het rechte pad brengen en structuur geven aan hun leven. Die orthogonale structuur van al dat groen heeft een speciaal effect; je voelt dat je in een heel bijzonder gebied bent door die dualiteit van de natuur en cultuur. Na 25 jaar voel ik het nog steeds, het is er altijd. Het is even stilstaan en tot rust komen. Dat moet je komen beleven.”
De aanraders van Lieven Van Gils
• De koloníe, natuurlijk!
“In het bezoekerscentrum in Wortel-Kolonie kan je echt kan voelen en zien hoe het leven in de Kolonie ooit is geweest. Het ligt in de oude landlopersboerderij en is de perfecte uitvalsbasis voor heel veel wandelingen en fietstochten.”
Je kan er gezellig iets drinken en er is ook een streekwinkeltje. Voor natuurliefhebbers een zalige plek, daar in de Vallei van het Merkske; het zijn trouwens vrijwilligers van Natuurpunt die er De Klapekster runnen. Bezoekerscentrum, Kolonie 41, 2323 Hoogstraten www.colonie7.be
•
Bootjesvenpad
“ Vanuit het bezoekerscentrum vertrekt een wandelpad naar de Bootjesvennen. Het ven is een grote vijver die kunstmatig gecreëerd is door de turfwinning. Vroeger kwamen de bewakers van de Kolonie hier zwemmen met hun gezinnen. Zwemmen mag niet meer – het is intussen een beschermd natuurgebied – maar je kan er nog altijd heerlijk picknicken en birdwatchen . Het is een geliefkoosde plek voor amateurornithologen, die hier al die watervogels komen spotten. Via de gluurmuur in het Boothuis kan je ze observeren.”
Misschien vertelt iemand er je wel de legende van Zwarte Marjan: die vrouw was in 1822, bij de oprichting van de vrije Kolonie, in een armoedig huisje bij het ven komen wonen. Ze verkocht er drank en andere producten. Toen de vrije kolonie werd opgeheven, verdwenen ook haar klanten. Uit wanhoop zou ze zich hebben opgeknoopt en haar geest zou hier nog altijd spoken... www.hoogstraten.be
• De Witte Kei
“Als je hier toch bent en graag wat kilometers in de benen hebt, kan je nog verder wandelen of fietsen tot de Witte Kei: dat is
•
het punt waar drie gemeenten en twee landen samenkomen: Hoogstraten, Merksplas en Baarle-Hertog. Al in 1251 werd die gemeentegrens op vraag van de hertog van Brabant vastgelegd.” www.toerismemerksplas.be
Kapel van Wortel-Kolonie
“Als ik nu zou trouwen, zou dat in de kapel van Wortel-Kolonie zijn! De landloperskapel werd op het einde van de 19de eeuw gebouwd, Victor Besme was de architect. Aan de buitenkant is ze al bijzonder door de mengeling van bouwstijlen, vanbinnen nog meer, met die stalen bogen en die lichtstraat. Die moest er komen omdat deze kapel van O.L.-Vrouw-Hemelvaart naar het westen is georiënteerd en niet naar het oosten, zoals gewoonlijk. Dat is dan weer gedaan om dat die ligging de kortste en rechte weg opleverde voor de vagebonden om van de slaapzalen naar de mis te gaan. In de grote kelders werden vroeger de groenten bewaard en vlees gepekeld, nu is er het Gevangenismuseum.”
Vredesmonument, Kapelstraat 8, 2330 Merksplas www.kapel.be
1993: HET EINDE ÉN EEN NIEUW BEGIN
Op 1 maart 1993 werd de Belgische wet op de beteugeling van de landloperij afgeschaft. Vanaf 1866 tot op die datum was het verboden om op straat te leven en te bedelen. Als je niet genoeg geld op zak had om een brood te kunnen kopen, werd je naar ‘het gesticht’ gestuurd. Armoede werd zo een misdaad. Tijden veranderen en armoede wordt – gelukkig! – niet langer als een strafbaar feit gezien. Daarom werd België door de Europese Unie op de vingers getikt: je mag mensen niet mag straffen of gevangenzetten omdat ze arm zijn. Vanuit dat standpunt werd die wet afgeschaft.
Op zich een goede zaak, maar de afschaffing had zware consequenties voor de Koloniën in Wortel en Merksplas en voor de landlopers die er verbleven. Aan de wet – en bijgevolg de sluiting van de Kolonie – was zo goed als geen communicatie voorafgegaan. In de verwarring die er heerste, kregen de vagebonden de keuze: vertrekken of voorgoed binnenblijven. Het gevolg: veel landlopers kozen voor de vrijheid. Ze vertrokken, uit angst voor vrijheidsberoving. De gebouwen kwamen leeg te staan, er waren geen beheerders meer. Op de boerderijen waren de varkens er nog, maar niemand om ervoor te zorgen, met volle mestsleuven tot gevolg... De boerderij zat van de ene dag op de andere zonder mankracht.
De federale overheid – of het ministerie van Justitie – die eigenaar was van de gebouwen, zat met een probleem. Een boerderij runnen is niet de kerntaak van Justitie. Na een tijdje besliste de overheid dan ook om beide kolonies te gaan verkopen. Daar kwam veel protest tegen: twee keer 500 hectare prachtig landschap, groene long... En dat verkwanselen aan investeerders, waardoor het versnipperd zou raken? Het protest leidde tot de Mars op Wortel, als signaal naar de politiek.
Met resultaat: in 1997 kwam er de Stichting Kempens Landschap, om het behoud te verzekeren van de Kolonies van Wortel en
Merksplas. In eerste instantie was het werk van de organisatie ervoor te zorgen dat geen vierkante meter van die verkoop door Justitie in private handen terechtkwam. Dat was niet zo’n eenvoudige oefening: die 1.000 hectare van de twee kolonies stonden op het gewestplan ingekleurd als zones voor gemeenschapsvoorziening. Uiteindelijk duurde het tien jaar vooraleer alle actoren tot een consensus kwamen over hoe de Kolonie een nieuwe bestemming kon krijgen: na het einde kwam het nieuwe begin. www.kempenslandschap.be
ERKEND ALS UNESCO-ERFGOED!
Sinds vorig jaar zijn de Kolonies van Merksplas en Wortel erkend als Werelderfgoed. Als er iemand kan vertellen over de lange weg naar deze erkenning, dan is het Philippe De Backer, de directeur van Stichting Kempens Landschap.
Philippe De Backer: “De Kolonies zijn de rode draad doorheen de organisatie. Tijdens dat lange proces om dat erfgoed een nieuwe bestemming te geven, is het gelukt om 100% van de kolonies in gemeenschapshanden te verzekeren. Wat daarbij hielp, was dat Wortel in 1995 terechtkwam in de top 100 van bedreigde wereldmonumenten. Dat heeft ertoe geleid dat in 1998 Wortel en Merksplas op Vlaams niveau beschermd zijn als landschap. Toen alles veiliggesteld was, kwam er natuurlijk een nieuwe uitdaging: alles beheren, alles ontsluiten.”
“De grote uitdaging: wat doen we met al die gebouwen die al meer dan vijftien jaar leegstaan? Welke functies geef je die? Hoe doe je dat op een goede manier, met nieuwe functies maar ook met respect voor de erfgoedwaarde en voor het verleden?
In 2010 kwamen we in met de Nederlandse collega’s uit Drente, waar de zusterkolonies van het prille begin lagen. We hoorden van hen dat Veenhuizen – een van de kolonies – de ambitie had om UNESCO Werelderfgoed te worden. Bij een bezoek van de
Nederlandse collega’s in Wortel en Merksplas zagen ze hoe goed Wortel en Merksplas bewaard waren gebleven. Toen is het idee gegroeid om sámen het traject voor de erkenning van UNESCO Werelderfgoed te gaan.”
“Tijdens dat traject werd duidelijk dat alle zeven de Kolonies erkend krijgen, niet zou lukken. Daarop is het dossier bijgestuurd en werden vier van de zeven koloniën eruit gepikt op basis van gaafheid, ontsluiting, leesbaarheid in het landschap... WortelKolonie was daarbij – een transnationaal dossier heeft bij UNESCO sowieso al een streepje voor. Het is intensief geweest, maar op 26 juli 2021 riep het Werelderfgoed-comité het dossier Koloniën van Weldadigheid unaniem uit tot werelderfgoed. Als je weet dat Wortel Kolonie in 1995 nog in de top 100 stond van bedreigde wereldmonumenten stond, dan is dat natuurlijk ongelooflijk. We hebben de hoogste erkenning als landschap bereikt, met die UNESCO-status. Fantastisch na elf jaar hard werk!”
“Die erkenning geeft niet alleen een boost qua bekendheid of op het vlak van toerisme, maar het betekent ook dat de kolonies écht gered zijn. Ons moet je niet overtuigen van de schoonheid van de kolonies, maar we zijn er ons ook van bewust dat het veel geld kost als je die landschappen blijvend wil onderhouden. Met die UNESCO-status is dat gemakkelijker geworden. Aan die status op zich is geen geld verbonden – het is een label – maar dat label zorgt ervoor dat er altijd aandacht en middelen zullen zijn om Wortel en Merksplas levendig en in stand te houden en – nog belangrijker – het verhaal van de vagebonden en de kolonisten te koesteren. Het is een uniek stuk geschiedenis.” www.kolonie57.be
EEN KORTE GESCHIEDENIS VAN DE KOLONIËN
De geschiedenis van ‘de kolonie’ in Wortel en Merksplas begint meer dan 200 jaar geleden, nog voor België bestond. De twee kolonies horen bij de zéven Koloniën van Weldadigheid, een nationaal experiment van koning Willem I in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.
• 1817: onder leiding van generaal Johannes van den Bosch wordt de ‘Maatschappij van Weldadigheid’ opgericht. De bedoeling ervan: de armoede en werkloosheid bestrijden die in het land heerst na de Napoleontische oorlogen. De maatschappij regelt grond en huisvesting, de armen – kolonisten – zullen erop werken en zo voor hun eigen onderhoud zorgen en niks meer aan de Staat kosten. Als alles goed draait, zullen ze zelfs hun schulden kunnen terugbetalen...
• In de periode van 1818 tot 1825 richt de Maatschappij zeven Koloniën van Weldadigheid op: Frederiksoord, Wilheminaoord, Willemsoord, De Ommerschans en Beenhuizen in het noorden van het land, Wortel-Kolonie en Merksplas-Kolonie in wat later België zal worden. De Maatschappij koopt goedkope, woeste en onontgonnen heidegronden aan. Heel het ontwerp van de Koloniën gaat uit van een utopisch ideaal gebaseerd op de ideeën van de Verlichting, van de mens die zichzelf kan verheffen boven de natuur. Dat ideeëngoed – en die dualiteit tussen natuur en cultuur – zie je nog steeds terug in het landschap: de kolonisten leggen lange rechte dreven aan, waterwegen, scholen, kerken... In eerste instantie maakt de Maatschappij nog onderscheid tussen de ‘vrije’ en ’onvrije’ kolonisten. In de vrije kolonies wonen families met kinderen. Ze krijgen een boerderijtje en een lapje grond om te bewerken, om zo uit de armoede te raken. Ze kunnen ’vrij’ kiezen om de kolonie te verlaten en terug te keren naar de gewone maatschappij. De ‘onvrije’ kolonisten zijn landlopers en bedelaars, die gedwongen zijn opgepakt. Landloperij is immers een misdrijf. De landlopers moeten verplicht op het
land werken en slapen in grote slaapzalen in ‘het gesticht’, een collectieve voorziening.
• Dat onderscheid verdwijnt vrij snel. Al in de jaren 1840 blijkt het hele experiment niet te lukken, toch niet op economisch vlak. Ondertussen is België onafhankelijk geworden. In 1842 gaat de Belgische tak van de Maatschappij van Weldadigheid failliet.
• De Belgische staat koopt in 1870 de koloniegronden aan. Dat is het begin van een nieuwe doorstart, zij het met een ander karakter: Wortel wordt een kolonie voor behoeftige bejaarden, mensen met een beperking en werklozen, mensen in armoede die buiten de maatschappij vallen. In ‘het gesticht’ in Merkplas belanden de ‘beroepsbedelaars’, want landlopen is een crimineel vergrijp. De kolonie evolueert naar een strafinrichting. Daarvoor gebeuren ingrijpende verbouwingen door architect Victor Besme.
• Rond de Eerste Wereldoorlog worden meer dan 6.000 mensen opgevangen in Wortel en Merksplas. De Koloniën worden een ‘Rijksweldadigheidsgesticht’, vooral voor psychiatrische patiënten.
• Na de Tweede Wereldoorlog komen er opnieuw landlopers en bedelaars. Merksplas wordt een strafinrichting.
• De afschaffing van de wet op de landloperij in 1993 betekent het einde van de twee koloniën. Het verval begint.
• Als de overheid plannen heeft om de kolonies te verkopen aan privé-investeerders, komt het protest op gang. De Mars op Wortel zet een proces in gang om de kolonies te behouden, te restaureren en een nieuwe bestemming te geven. De UNESCOerkenning als werelderfgoed in 2021 is het begin van een nieuwe toekomst.
Terug naar het paradijs: het Wortel van Guido
Belcanto
DE GIDS: GUIDO BELCANTO
• Geboren als Guido August Constancia Versmissen in 1953
• Vader van drie zonen
• Brengt zijn prille kinderjaren door in Wortel
• Richt in 1975 zijn eerste bandje Speedy King and His Feetwarmers op, in 1978 halen ze de finale van Humo’s Rock Rally
• Schakelt in 1980 over van het Engels naar het Nederlands, met een voorliefde voor het levenslied. Begint een carrière als straatzanger
• Rond zijn dertigste wordt hij herboren als Guido Belcanto. Soms voelt hij zich man, soms vrouw: de zoektocht naar zijn identiteit is een constante in zijn werk
• In 1985 toert hij met zijn eigen theatershow Guido Belcanto en het Orkest Zijner Dromen
• In 1987 wijdt de toenmalige BRT een heel programma aan hem
• In 1989 brengt de eeuwige romanticus zijn eerste lp uit, Op zoek naar romantiek
• Is een fervente fietser, die in Westouter zelfs zijn eigen wedstrijd heeft, de Westouter Classic
• Na een zware depressie wordt zijn samenwerking met de Nederlandse frontman Henny Vrienten een succes, met het album Plastic rozen verwelken niet, met als bekendste hit Vlammetjes
• Samen met Bram Vermeulen trekt hij in 1998 door Vlaanderen met het programma Literair Café
• In 1999 brengt hij zijn vrouwelijke alter ego Gina Divina één keer ten tonele
• Hij schittert als Rocky in De Rocky Horror Show van het NTG in een regie van Stany Crets in 2001
• Bij Uitgeverij Lampadaire verschijnt zijn autobiografie Geheime Bekentenissen
• Met Balzaal der gebroken harten gaat hij in 2013 voor de derde keer op theatertournee, een bijzondere show met een gigantisch Decap-orgel in de hoofdrol
• In 2015 komt zijn album Cavalier Seul uit
• Samen met Jan De Smet toert hij met Ode aan Bobbejaan, een theaterproductie over zijn idool Bobbjaan Schoepen
• Als hij 65 wordt in 2013 trakteert hij zichzelf op een musical De Zoete Zonde, vol met zijn grootste hits
• Niet lang voor de corona-pandemie toeslaat, brengt hij een nieuw album uit: Een zanger moet trachten de pijn te verzachten . Dat is meteen ook zijn motto
• Het begin van de pandemie bezorgt hem een golf van inspiratie, de basis van zijn jongste cd In de kronkels van mijn geest. Daarmee kan hij nu eindelijk optreden
Een klein dorp tegen de Nederlandse grens, midden in 400 hectares aan dreven, velden en bossen: in Wortel wordt in 1953 Guido August Constancia Versmissen geboren. Die naam zegt u niet zo veel? De naam Guido Belcanto wellicht wel. Voor hem is Wortel het paradijs... uit zijn kinderjaren.
A la recherche du temps perdu: ergens zijn we allemaal op zoek naar het paradijs uit onze kinderjaren. Voor zanger/kunstenaar Guido Belcanto is dat verloren paradijs het Wortel uit de jaren ’50. “Mijn moeder was afkomstig uit Wortel, mijn vader uit Zondereigen, het naburige dorp dat nóg kleiner was dan Wortel. Mijn moeder had er, vlak naast de kerk, een klein café annex dorpswinkeltje. Dat heette ‘In de verzekering tegen de dorst’. Mijn eerste jaren heb ik daar gespendeerd, tussen café en kerk – ik ben geboren tussen kuisheid en zonde. Als ik terugdenk aan die prille jaren, overvalt me een gevoel van heimwee naar dat onbekommerde, paradijselijke leven dat zich afspeelde tussen de kerk en het café.”
KOGEL DOOR DE KERK
Tussen kuisheid en zonde? Guido Belcanto heeft het over de parochiekerk van Wortel, de Sint-Jan De Doperkerk die boven aan de helling ligt tussen de Klinketstraat en het Poelende. Heel groot is die niet: Wortel is dan ook een klein dorp. Klein van formaat, misschien, maar groots qua geschiedenis... De parochie zelf werd al gesticht in 1155, naast het kerkhof werd een kapelaniehuisje gebouwd. De kerk van Wortel is gebouwd ter vervanging van een kleine kapel. De bouw van de vierkante toren begon in 1425; die moest dienen als verdedigingstoren voor het kasteel van Hoogstraten. Het schip dateert van 1429 en kreeg een strooien dak. Pas in 1650 werd dat stro vervangen door schalies. De kerk is gewijd aan Sint-Jan de Doper, maar naast het hoogaltaar staan de heiligenbeelden van Antonius en Elisabeth. En dat heeft – weer – alles te maken met de (toenmalige) eigenaars van het kasteel van Hoogstraten, graaf Antoon de Lalaing en gravin Elisabeth van Culemborg. De grafstenen van de pastoors en de kerkmeesters in het kerkje geven het verstrijken van de tijd aan. Het doek van SintJoris die de draak bevecht, vertelt meer over het verenigingsleven in het dorp: het werd indertijd geschonken door de boogschutters van de confrerie van de Sint-Jorisgilde, die nog altijd bestaat. Over rijke traditie gesproken! De gilde ontstond in de middeleeuwen als een soort burgerwacht, later werden ze afhankelijk van de heer van Hoogstraten. Die erkende de gilden, om zijn bezittingen te beschermen als er gevaar dreigde. Dat gaf de burgers het recht om wapens te dragen en ermee te oefenen: schieten met de kruisboog dus. De prachtige glasramen in de zuidelijke dwarsbeuk zijn van glazenier-kunstenaar Jan Huet (1903-1976), die in Wortel geboren werd. Hij kreeg een eigen wandelpad, dat je vijftien kilometer lang langs en door Wortel voert.
Het meest bijzondere detail blijft echter toch de kanonskogel die ingemetseld is in de noordzijde van de toren. Volgens de overlevering zou die daar beland zijn toen hij werd afgeschoten door het Spaanse leger bij de belegering van het kasteel van Hoogstraten in 1603. Dat is twijfelachtig: een kanonskogel die de
afstand tussen het kasteel van Hoogstraten en het kerkje van Wortel kon afleggen, in die tijd? De kans is dan ook groter dat de kogel er terechtkwam in de Napoleontische tijd; op 11 januari 1814 probeerden de Fransen de oprukkende Pruisen tegen te houden, die richting Wortel marcheerden. In 1944 raakte de gotische kerk zwaar beschadigd. Ze werd hersteld, eind jaren ’60 volgde een tweede, grondige restauratie. De kerk met het kerkhof en de omgeving zijn intussen een beschermd landschap. Het ouderlijke huis van Guido is nu een beschermd dorpsgezicht. Guido poseert er met het uithangbord van het cafeetje van zijn moeder. Net op dat moment stapt de man buiten die het huis aan het renoveren is: “Guido Belcanto, da’s straf! Ik heb hier nog iets van jou gevonden: op het kleine slaapkamertje aan de achterkant lagen twee drumstokken.” “Je mag ze houden”, lacht Guido. En dan: “Als kind had ik een klein trommeltje, da’s waar.” Met een zweem van tristesse kijkt hij naar de raam van zijn kleine slaapkamertje vroeger, dat recht op het kerkhof uitkijkt. Wat doet dat met een kind? Verklaart het zijn melancholische inborst? “Misschien wel,” zegt Guido, “ik heb al heel vroeg geleerd dat alles vergankelijk is. Niets is voor altijd, alles gaat voorbij. De eerste jaren hebben toch hun indruk nagelaten. Weet je, nog altijd als ik kerkklokken hoor, krijg ik een warm gevoel. Dat is thuiskomen.”
Voetballers en coureurs
Guido Belcanto: “Eén van de vroegste herinneringen uit mijn kindertijd zijn de kleine, gekleurde houten voetballertjes op een rij op een plank in het café van mijn moeder, Maria Vanhaute. Dat heette ‘In de verzekering tegen de dorst’. Die voetballertjes hadden de kleuren van de clubs in de afdeling waar Wortel ook in speelde. De voetballiefhebbers, maar ook de boogschutters, de biljarters, het amateurtoneel, de fanfare: allemaal kwamen ze over de vloer. Dat café was het hart van het sociaal-culturele leven in Wortel. Muziek, dat was de fanfare. En de Zangeres zonder Naam. En Kempense klassiekers v an Jo Erens en Armand Preud’Homme. Ik luisterde er naar de liedjes uit de jukebox. Als klein jongetje werd ik op tafel gezet om een liedje te zingen en iedereen klapte. Daar begon mijn zangcarrière. Niettemin, als ze me als jongen vroegen wat ik wilde worden, heb ik nooit gezegd dat ik zanger wilde worden. Coureurs en voetballers waren de helden van mijn jeugd. Maar ik denk wel dat ik als zanger ben geboren, het is wat ik moest worden. Ik geloof echt dat zanger zijn mijn lotsbestemming is. Ik ben op deze wereld om liedjes te schrijven over de liefde en het leven, in al haar soms harde kanten. Ik ben een ongenees l ijke romanticus. Een zanger moet de pijn trachten te verzach ten. Daar leef ik naar.”
Zo begon het
Koers, voetbal en muziek: het had alle kanten kunnen uitgaan met de jonge Guido. Vader August voetbalde in het plaatselijke elftal in vierde provinciale, hij stond als keeper in de goal. Het verhaal gaat dat hij daar ook de hand van zijn vrouw heeft ge vraagd; die ging als verloofde trouw mee supporteren als hij speelde. Ook zijn aanstaande schoonvader stond aan de zijlijn. Bij een belangrijke wedstrijd voor het kampioenschap staat Wortel 2-1 voor, maar de scheidsrechter fluit een penalty. Kan Gust de bal tegenhouden en de titel redden? De spanning is te
snijden. Pa Vanhaute roept over het veld: “Gust, als ge deze bal pakt, moogt ge vragen wat ge wilt!” Gust stopt de bal, stapt naar zijn schoonvader – in spe – en zegt doodkalm: ‘Ik vraag uw dochter ten huwelijk.’ En zo begon het dus.
Een rustig dorp
“Ik lig in mijn bedje en ik hoor een auto aanrijden. Eerst heel in de verte, het geluid zwelt aan, ik hoor de wielen op de kasseien. Zo rustig was het toen, dat je dat hoorde. Er kwamen zo weinig auto’s voorbij, dat het opviel als je er eentje hoorde. Je kon er als kind dan ook vrij spelen, rondrijden op je fietsje... Mijn nonkel Jos had een kano gebouwd, daarmee voeren we de Mark af. In de velder – met ‘r’, zo zeggen we dat hier – achter het water heb ik uren gespeeld. Cowboy en indiaan, we leefden helemaal in onze fantasie.” Of Guido Belcanto heimwee heeft naar zijn geboortedorp? “Het is toch een beetje het verloren paradijs. Ik denk dat elke mens wel heimwee heeft naar dat gekoesterd worden, de zorgeloosheid, de warmte uit je vroe ge kinderjaren. Iedereen kende iedereen, mijn familie was er geworteld. Mijn grootvader langs moederskant was hoofdonderwijzer in de dorpsschool. Hij was in mijn herinnering een grote, sterke, strenge man. Op zijn moto nam hij me mee voor een ritje, ik mocht voor hem op die grote benzinetank zitten en werd vastgeknoopt in zijn lange leren jas, de riem rond onze buik. We reden door de dreven met bomenrijen en langs de weilanden. Ik herinner me nog dat gevoel van geluk en van v rijheid. Toen kon – of mocht – dat nog.”
Vrij op de fiets
Wat weinig mensen weten, is dat aan Guido Belcanto misschien wel een wielrenner verloren is gegaan. De liefde voor fietsen zat er al vroeg in, blijkt uit het dagboek van zijn moeder. ‘Begin april 1956. Guido nog geen drie jaar. Een zeer
vriendelijke en hulpvaardige dame in een open sportwagen brengt Guido thuis. Bijna ter hoogte van Hoogstraten heeft zij hem opgepikt met zijn driewieler. Guido was de wijde we reld ingetrokken. Hij was bijna drie kilometer ver geraakt. Gelukkig werd zijn vrijheidsdrang tijdig tot stilstand gebracht.’
Een kleuter die op zijn fietsje kilometers ver raakt: zo rustig en veilig was het toen. Was kleine Guido geïnspireerd geraakt door de coureurs die afstapten bij het café van zijn moeder? Bij de jaarlijkse kermiskoers zette pa Versmissen elk jaar weer een zinken teil met tien koele flesjes bier voor de deur. Als de plaatselijke wielerheld passeerde, mocht de kleine Guido hem een flesje bier aanreiken. Om maar te zeggen dat ‘de koers’ toen een belangrijke plaats innam in het dorpsleven. Nu, meer dan zestig jaar later, is Guido zelf nog altijd een coureur in het diepst van zijn gedachten. Uren op je fiets strijden tegen jezelf, trappen tot het pijn doet: herkenbaar voor de Vlaamse wielren nersziel? “Als ik fiets, zoek ik de verlossing. Bijven gaan tot het n iet meer gaat, door de zure spieren heen. En dan als je afstapt: de verlossing. Voor die vijf minuten, daar doe ik het voor.” Dat kan door de Mont Ventoux te beklimmen, dat deed Guido al ge regeld. Maar fietsen door het strakke landschap dat nog getuigt van het verleden van de Koloniën van Weldadigheid in Wortel en Merksplas, dat geeft hem rust. “Ook al woon ik intussen in Wechelerzande – zo’n twintig kilometer verderop –, toch spring ik nog altijd graag op mijn fiets om naar Wortel te rijden en daar te fietsen. De uitgestrektheid, dat licht, zoveel groen, die bomenrijen: waar vind je dat nog in het volgebouwde Vlaan deren? Het brengt rust in mijn ziel. Zeker nu, tijdens de coronajaren. Het is niet gemakkelijk geweest: ik ben een zanger, ik wil mijn muziek brengen. Net voor de pandemie uitbarstte, kwam mijn nieuwe plaat In de kronkels van mijn geest uit. Er stond een tournee door heel Vlaanderen op de planning, maar ik heb wel geteld één concert kunnen geven, om mijn plaat voor te stellen. Dat is verschrikkelijk frustrerend. Ik had net een fantastisch jaar achter de rug, had meer dan honderd concerten gespeeld, werd gelauwerd in de Eregalerij van Radio 2. Op de VRT werd
er zelfs een complete Belpop-aflevering gewijd aan mijn werk. Zo’n erkenning doet deugd. Ik bracht toen ook een driedubbele cd uit met de titel Een zanger moet trachten de pijn te verzachten.”
Profetische woorden, blijkt daarna. “In eerste instantie vond ik die lockdown wel bijzonder. Die vorm van gedwongen bal lingschap gaf me rust en die rust gaf me een enorme creatieve drive. Op twee maanden tijd schreef ik meer dan twintig nummers. Het voelde of ik herboren werd als songwriter. Ja, het voelde als die periode 35 jaar geleden, toen ik van Guido Versmissen transformeerde tot Guido Belcanto. Ook dat was een hergeboorte, want toen begon ik een nieuw leven. Dat gevoel had ik nu dus ook, alleen: ik kon mijn werk niet delen. Ik ben een eeuwige romanticus, op zoek naar liefde, naar erken ning. Ik wil – zoals iedereen, denk ik – graag gezien worden. In mijn geval is die weg naar erkenning en acceptatie van wie ik ben – een transgendere troubadour – een soms heftige zoektocht geweest. Ik ben opgenomen geweest met een zware depressie en voel de zwartheid van het bestaan soms aan me trekken, nu, nu we allemaal opgesloten zitten in onze eigen bubbel. In het verleden bevocht ik mijn demonen met seks, drugs en rock-‘n-roll. Die tijden zijn voorbij. De tol voor je li chaam is groot, dat kan je niet blijven volhouden. Nu zoek ik een a ndere wereld, een ander bestaan op door heel veel te lezen. En door de hoop levend te houden dat ik straks weer kan optre den, kan scheppen en creëren. Mijn muziek, dat is mijn kunst en mijn redding.”
Liefde voor muziek
De liefde voor muziek, die erfde Guido Belcanto van zijn grootvader langs vaderskant uit Zondereigen: even katholiek als de a ndere opa, maar net iets vrolijker. Grootvader Versmissen, een gegoede aannemer, zette graag de bloemetjes buiten en trok met zijn kleinzoon naar de grote danszalen in de Kempen: De Veertien Billekes, De Zwarte Zee, De Blauwe Donau, De
Willem Tell, De Zee... In die dancings en spiegeltenten maakte de jonge Guido kennis met de ‘moderniteit’, met de muziek van Elvis, maar natuurlijk ook Bobbejaan Schoepen, Rocco Grana ta en La Esterella. Er werd gedanst op de muziek van Decaporgels, die de Belgische broers Decap bouwden in de streek en die over de hele wereld een succes werden. “Dat geluid doet me nog altijd dromen. Zo’n orgel, dat was een heel orkest in één grote kast, met accordeons, klarinetten, saxofoons, xylofoons, drums, noem maar op. Die sound en de ambiance van vroeger, die vrolijkheid, die lichtheid in het leven: dat is wat ik ook te rugzoek in mijn eigen muziek. Terug naar het optimisme en het geloof in de toekomst dat zo typerend was in de jaren ’50, in mijn prille kinderjaren.”
Guido, een grensgeval
Alleen maar licht en liefde in het paradijs uit zijn jeugd? Als je luistert naar de muziek van Guido Belcanto, hoor je ook een andere kant. “Wortel was inderdaad een paradijs, maar tege lijkertijd ben ik een grensgeval. Wortel is een grensgebied, een n iemandsland. De streek heeft iets mysterieus, iets onheilspellends. Als kind hoorde ik de straffe verhalen over de smokkelpraktijken, compleet met achtervolgingen door de politie en schietpartijen. En over de stropers, in de bossen, op de heide, in de velden. Je mag niet vergeten: de mensen hadden dat nodig, vaak. Rijk waren ze niet.”
“In die tijd waren er nog geen crèches in Wortel, dus werd ik uitbesteed aan een arm boerengezin als mijn ouders druk aan het werk waren. Ze woonden in de Papenvoort, niet ver van de landloperskolonie, aan de rand van het dorp. Er stonden een paar boerderijtjes tussen de bossen en het akkerland.” De land bouwkolonie die in Wortel gesticht wordt aan het begin van de 19de eeuw door de Maatschappij van Weldadigheid, begint als ‘vrije’ kolonie. In onvrije kolonies worden ‘gestrafte’ kolonis ten, landlopers en bedelaars opgenomen in gestichten. In vrije
koloniën wonen families met kinderen. Ze krijgen een klein boerderijtje toegewezen en een lapje land om te ontginnen en bewerken. In principe kunnen ze vrij kiezen voor het leven als kolonist, al is dat vaak uit pure armoede. Ze kunnen ook altijd beslissen om terug te keren naar de ‘gewone’ samenleving. Dat is de voorgeschiedenis van Papenvoort, waar arme gezinnen destijds woonden in de kleine boerderijtjes.
“In één van die keuterboerderijtjes woonden Sjow en Lowie, hun zoon Jos en vier dochters: zeven mensen in totaal. Zij was een dikke, blozende boerin, hij een magere kromgewerkte boer. Ze hadden een stuk of tien koeien, drie varkens en nog wat pluimvee. En één groot Brabants trekpaard. Met hun vijf kin deren woonden ze dus in dat onooglijke boerderijtje, niet meer dan een klein huisje met daartegen een schuur, een koeienstal, een varkenshok en een kippenhok. Ik werd daar uitbesteed, zo konden zij toch iets bijverdienen. Slaapkamers waren er niet, wel bedsteden in de muur. Ik werd te slapen gelegd bij Jos in zijn bedstee. Als ik dat nu vertel, lijkt het wel een scène uit een of andere schilderachtige roman over het boerenleven in de 19de eeuw. Het kan allemaal romantisch lijken, maar het was vooral armoedig, ruw en primitief.”
De vagebonden
Daar is het: als je Wortel zegt, zeg je in één adem ‘kolonie’. Is het toeval dat Guido Belcanto een tijdlang zijn begeleidend orkest ‘De Vagebonden’ noemde? “Vagebonden, zo noemden wij de mannen van wat officieel ‘de Rijksweldadigheidskolo nie voor landlopers’ heette. Ze hoorden gewoon bij het dorp. Sommigen van hen kwamen op zondag wel eens een pintje drinken bij ons in het café. Die mannen waren daklozen en zwervers, die in de kolonie een thuis vonden op het moment dat ze daaraan behoefte hadden. Sommigen kwamen er toe om te overwinteren, voor anderen was het echt hun thuis.”
“Ze werden er verplicht tewerkgesteld in de schrijnwerkerij of op de boerderij van de kolonie. Als kind was dat voor ons een heel gewoon zicht, die mannen in hun grijsblauwe kielen op het veld. Ze waren vaak stukgeslagen door het leven. Ik werd daar enorm door aangetrokken. Wat hadden die mannen meegemaakt? Wie waren ze? Wat hadden ze gedaan? Hoe waren die vagebonden hier terechtgekomen? Het deed me al heel vroeg beseffen dat er een andere wereld bestond dan die van het Vlaamse katho lieke gezin, van tijdens de week werken en op zondag naar de kerk gaan. Ik fantaseerde misschien over de romantiek van het zwerversleven en maakte heldenfiguren van die haveloze mannen, die in mijn ogen een bijzonder, gevaarlijk en hadden geleid, waar wij niks van wisten... Maar ik leerde al jong dat er veel miserie was, dat het leven een strijd kan zijn als je wiegje op de verkeerde plaats heeft gestaan. Ik heb daar het nummer Op de pechstrook van het leven over geschreven.”
OP DE PECHSTROOK VAN HET LEVEN
Op de pechstrook van het leven Daar, daar bevind ik mij Hier ben ik achtergebleven Het geluk ging aan mij voorbij Ik verloor mijn geloof in de liefde M’n hart brak een keer te veel
Op de pechstrook van het leven Daar vertoef ik momenteel Op de pechstrook van het leven Is het hotel altijd volzet Met hen die schipbreuk leden Zij, die visten achter ‘t net Hier, hier is het niet eenzaam Hier heb je altijd mensen om je heen
Op de pechstrook van het leven Daar ben je nooit alleen Op de pechstrook van het leven Daar hebben de mensen niet veel praat Hier hoor je geen vals gezever Hier toont men z’n waar gelaat Hier kan je altijd iemand vinden Met nog meer pech dan jij, ja jij
Op de pechstrook van het leven Daar is de hoop altijd nabij, oh yeah Op de pechstrook van het leven Hier in dit droeve koninkrijk Hier zijn wij allen afgeschreven Hier is iedereen gelijk Hier telt het niet wie je ooit was Of wie je ooit bent geweest, oh nee
Op de pechstrook van het leven Is niemand beter dan de rest Op de pechstrook van het leven Waar komen zij vandaan Wat hebben ze misdreven Wat hebben ze misdaan Waarom liepen zij verloren Waarom kwamen zij hier terecht Waren zij voor ‘t ongeluk geboren Oh neen, zij hadden enkel pech Oh neen, zij hadden enkel pech Oh neen, zij hadden enkel pech
Koning & clochard
Koning van het levenslied en tegelijkertijd verwant met de clochards: in de liedjes van Guido Belcanto gaat het vaak over mensen aan de zelfkant van het leven, mensen die niet veel ge luk hebben gehad op hun levenspad. “Het besef dat er niet al te veel moet gebeuren om in de goot te belanden, heb ik al geleerd in mijn vroegste jaren in Wortel. Heb ik dat zelf opgezocht, me zelf ermee geïdentificeerd? Mm, dat denk ik niet. Wel voel ik me met hen verwant. Door de zoektocht naar mijn eigen identiteit, doordat ik me soms man en soms vrouw voel, ben ik met mijn vrouwelijke geaardheid zelf ook gaan behoren tot een groep die in de maatschappij geen plaats heeft.”
“Als ik over het kerkhof loop dat bij de kolonie hoort, kan ik nog altijd diep ontroerd raken. Hier rusten mannen die nergens thuis hoorden, het is hun laatste rustplaats. Soms hebben ze niet eens een naam, alleen een nummer op die houten kruisjes. Geen bloemen op deze begraafplaats, niemand die komt treuren aan hun graf. Als je begint te tellen bij de geboorte- en sterfdata op die kruisjes, zie je vaak dat ze niet heel oud werden, meestal stierven ze rond hun vijftigste. Gelukkig dat de kolonie er was: ik kan daar alleen maar iets moois en goeds in zien. Het was een veilige thuishaven voor mensen die geen thuis hebben in deze maatschappij. De mannen konden hier even op adem komen voor ze hun zwerversbestaan weer oppikten. Wortel gaf hun een beetje structuur, een beetje geld, een beetje waardigheid. Ze konden wat geld verdienen door te werken en hun hart weer volgen als de lente in het land kwam en de vrijheid riep. Toen in 1993 de wet op de landloperij werd afgeschaft, werd de ko lonie zomaar gesloten. Daklozen en zwervers konden nergens meer terecht. Die problematiek is er sinds die tijd absoluut niet kleiner op geworden, integendeel: het leger daklozen is er al leen maar groter opgeworden. Ik vind dat van een ongekende hardheid en harteloosheid, het gemak waarmee deze mensen werden afgeschreven.”
“Met één pennentrek kwam er een einde aan een fantastisch initiatief dat al meer dan een eeuw had bewezen nodig en waar devol te zijn. Politici vonden het blijkbaar te duur om geld te stoppen in een groep mensen die electoraal en economisch to taal oninteressant waren. Ze hadden geen waarde. Dat maakte me intriest. En razend boos, toen er opeens plannen opdoken om de kolonie en al die prachtige natuur errond te verkopen aan buitenlandse beleggers. ‘Goed voor de staatskist’, rede neerden de politiekers. Het liberale denken ten top. Gelukkig is er toen heel veel protest gekomen. Met duizenden waren we op
de mars op Wortel Kolonie. Ik zong er mijn Wortel Kolonieblues, een protestsong over het gesjacher van de regering en de verloedering van de natuur. Blijkbaar kwam toen toch het besef dat dat echt niet kon. Wortel-Kolonie is nog altijd een beschermd natuurgebied, we beseffen steeds meer hoe waardevol het ex periment van de Koloniën van Weldadigheid is geweest. Maar de echte weldadigheid is verdwenen. Het tehuis voor de meest havelozen van onze maatschappij blijft voorgoed gesloten. Dat zou ik graag anders zien.”
HET KERKHOF VAN VERLOREN ZIELEN
Witgeverfde, afbladderende betonnen kruisjes op een rij, dat is wat nu nog overblijft van de landloperskolonie. Op de kruisjes hangt een loden plaatje met een nummer. En er staat een naam, een datum van geboorte en overlijden. Of niet: sommige graven hebben alleen een nummer en de letters RWK, voor ‘rijksweldadigheidskolonie’. “Het doet me denken aan de oorlogsgraven in de Westhoek, zo anoniem, zonder naam, alleen maar een nummer”, zegt Guido Belcanto. “Het zijn de graven die geen bloemen krijgen op Allerheiligen. Dat zijn de eenzaamsten onder de landlopers, de mannen die kind noch kraai hadden, die zonder familie zijn gestorven.”
Als je goed kijkt, zie je dat een paar graven dateren van 2003, ná de afschaffing van de landloperij – en de kolonie – in 1993. Het zijn de graven van de oudste landlopers die ‘het voorrecht’ kregen dat ze in de gebouwen van de kolonie, de enige thuis die ze kenden, hun laatste levensdagen mochten doorbrengen.
DE AANRADERS VAN GUIDO BELCANTO
• “Als ik I Walk the Line van Johnny Cash hoor, denk ik meteen aan de rechte dreven hier in Wortel. ‘Because you’re mine, I walk the line’. Het rechte pad bewandelen, dat is wat ze de vagebonden hier wilden laten doen.”
• “Nu zijn ze verdwenen, de vagebonden. In Op de pechstrook van het leven zing ik over die verloren levens. ‘Waarom liepen zij verloren, waarom kwamen ze hier terecht?’ Als je hier op het kerkhof van Wortel-Kolonie staat, zal je begrijpen wat ik bedoel.”
• “Er was een tijd toen alles nog duidelijk was. Er was de BRT en je had BRT1 en BRT2. Iedereen keek naar dezelfde programma’s, luisterde naar dezelfde liedjes. En mensen hadden meer tijd voor elkaar. ‘Het was alle dagen feest, in de kronkels van mijn geest’ zing ik op mijn laatste cd, die
genoemd is naar dat nummer. Ja, ik heb heimwee naar het verleden, als een ware romanticus. Het is een heel persoonlijke plaat geworden, introspectief, waarin ik zing over mijn eigen ziel en over wat me blijft raken: mensen in de miserie, aan de zelfkant van de maatschappij.”
De bourgondische rocker
Cesar Zuiderwijk
DE GIDS: CESAR ZUIDERWIJK
• Geboren als Cornelis Johannes Zuiderwijk in Den Haag op 18 juli 1948
• Roepnaam ‘Cor’ verandert hij zelf in ‘Cesar’
• Auto-didact in het drummen
• Speelt sinds 1970 bij Golden Earring met Barry Hay, Rinus Gerritsen en George Kooymans
• Drumdocent in Den Haag bij het mede door hem opgerichte Music Station
• Geeft in 1999 via War Child oorlogskinderen drumles in de Bosnische stad Mostar
• Toert in 2000 met een eigen theaterprogramma Alle gekheid op een stokje
• Begint in 2006 te toeren met zijn solo-theaterprogramma Slagdroom
• Krijgt in 2017 de Cultuurprijs van de stad Den Haag
• Start in 2019 met drummer Mario Goossens van Triggerfinger een nieuwe band Sloper
• In 2020 verschijnt Pulverise, de debuut-ep van Sloper
• In 2021 stopt Golden Earring ermee als een van ’s werelds oudste rockbands, na veertig jaar internationaal succes met wereldtours en hits als Radar Love, Twilight Zone, When the Lady Smiles en albums als Moontan en Cut
Hij is een Hagenees en dat zal nooit veranderen, maar sinds muzikant Cesar Zuiderwijk in 1992 is neergestreken in Baarle-Nassau, voelt hij zich daar ook helemaal thuis. Geen wonder: hier in de schemerzone tussen Nederland en België is het leven als een God in Frankrijk, ‘het goeie l even’, vindt de drummer van Golden Earring én van zijn nieuwe band Sloper.
Hij is een Hagenees, Cesar Zuiderwijk, en dat zal ‘ie blijven. “Hagenaars, dat zijn de sjieke lui die ‘op het zand’ wonen”, zegt hij. Hagenaars wonen in het gedeelte dat op de zandduinen is gebouwd. Hagenezen, dat zijn de jongens van de straat, die komen van de andere kant van Den Haag, dat op de oude veengronden is gebouwd. Als een van die straatjochies leert jonge Cor – zoals hij officieel heet – zichzelf spelen. Eerst gitaar, “maar dat werd niks. Bij gitaarboek drie bleef ik al steken.” Dan maar drummen. En hoe gaat dat dan? “Je bouwt je eerste drumstel zelf van augurkenblikken. En dan ga je in een bandje spelen. En je treedt hier en daar eens op. En maakt een plaatje. En dan komt er een radiostation dat je plaatjes draait. En dan komt er opeens een stroomversnelling en ineens speel je in een rockband over de hele wereld; met Golden Earring zijn we nooit bezig geweest met een carrière of zo, we hadden niet echt een plan. We spéélden gewoon.”
Met wereldhits als Radar Love en When the Lady smiles tot gevolg. Wie ooit een liveoptreden van Golden Earring heeft meegemaakt, weet het: véél energie en veel plezier op het po dium. Ook al is hij niet meer zo piep, die energie heeft Cesar Zuiderwijk nog steeds. Moet ook wel, als drummer: een com plete set uitspelen, dat vraagt wat van je fysiek. Zeker als je er zoals Cesar een zaak van maakt om te eindigen met iconi sche drumsolo’s en jezelf ook nog eens een keer over je eigen drumstel te lanceren als finale.
Van Den Haag naar Baarle-Nassau
Het wereldsucces van Golden Earring zorgde ervoor dat het straatjochie een groot huis kan kopen in de Prinsenstraat in zijn Den Haag, de straat die uitkomt op Paleis Noordeinde. Cesar: “Het was op zich een fantastisch huis met een grote tuin, maar dat was meteen de enige plek waar onze kinderen konden spelen. Het was niet echt een veilige omgeving, met junks en criminaliteit – niet de plek om je kinderen onbezorgd te la ten opgroeien. Een neef van me woonde in Baarle-Nassau, zijn k inderen hebben dezelfde leeftijd als die van mij. Dus gingen we daar voor de zomer een huisje huren. En het jaar daarop nog eens, want dat was ontzettend meegevallen. Het beviel zo goed dat ik vroeg om we er iets konden kopen. ‘Alles is te koop’, kreeg ik als antwoord. En zo ben ik aan deze heerlijke plek geraakt, een fijn huis met een heel grote tuin. Dat was in 1992. Sindsdien hebben we alle zomers hier doorgebracht. En toen de corona pandemie uitbrak, zijn we hier permanent gebleven: in de stad v iel niks te beleven, hier was het veel fijner.”
Tuinieren & koken
De kinderen zijn ondertussen al lang groot. Het huis met de grote tuin is nu het huis met de grote moestuin. “Ik vind het heerlijk, om hier in het groen bezig te zijn. Als je tig jaar over de wereld hebt gezworven, is het tijd om ergens neer te strij ken. Je verwacht het misschien niet meteen van een rocker zoals ik, maar tuinieren en koken, dat doe ik graag.” Zelf z’n groente kweken en fruit plukken: alleen al daarom past Zui derwijk hier prima in de tuindersstreek. In zijn eigen serre k weekt hij tomaatjes. Als hij praat over zijn oogst en zijn keuken, merk je meteen: hier is een fijnproever aan het woord. Want naast drummen kan Cesar Zuiderwijk ook nog eens een stevig potje koken. Het betere werk: hij nam zelfs kookles bij beroemde chefs. De Nederlandse chef Henk Savelberg is in tussen een goeie vriend geworden. Die passie voor koken is
ontstaan in de prille jaren ’70, toen hij over heel de wereld ging toeren met Golden Earring. “Dan kom je al eens ergens. Bij onze toer door de Verenigde Staten in ’72-’73 merkte ik: hey, je hebt hier in elke stad een China Town, Greek Town, Little Italy... Als we gegeten hadden, vroeg ik naar de chef en dook ik mee z’n keuken in, om van ‘m te leren. Hoe maakte hij zijn gerechten, hoe creëerde hij die bijzondere smaken? Dat wilde ik thuis ook kunnen. Ook Japans en Thais, bijvoorbeeld. Weet je, als je zo nog tjokvol adrenaline thuiskwam na een concert, dan kon je toch niet meteen slapen. Dan sloeg ik graag aan het koken voor de volgende dag – je kan niet de hele dag al leen maar drummen. Dus kan ik een hele dag bezig zijn met het t rekken van een goeie bouillon. Ik ken hier ondertussen wel wat vrienden die jagen, of toch aan wildbeheer doen: je moet voor mij niet per se wild afschieten, maar als het toch moet gebeuren, is het wel fijn dat ik af en toe een mooi stukje vlees krijg. Wat je daar allemaal mee kan doen!”
Bourgondisch van aard
“Ik heb hier zo veel goeie vrienden ondertussen en dat heeft veel, zo niet alles te maken met de mensen hier. Alles is zoveel gemoedelijker. Dit hier, dat is het goeie leven. Als het overal ter wereld zo zou zijn, dan waren alle problemen opgelost. Ik hou heel erg van die mentaliteit, zeker als je die vergelijkt met Den Haag. In de grootstad leven mensen erg dicht op elkaar, maar is er minder contact. Iedereen is bezig met die ratrace. Hier is niet zo veel stress, alles is prima. De buren, de caissière in de winkel... Je raakt al snel aan de praat. Gezellig is dat, niet v an ‘iets kopen en wegwezen’. Die Brabantse en Antwerpse openheid en gemoedelijkheid, dat heb je al helemaal hier in Baarle, op en over de Belgische grens. Zo’n enclave is toch wel iets bijzonders. Heeft die bijzondere grens ermee te maken dat de mensen hier zo hartelijk zijn? Ik weet het niet. Net zoals ik jarenlang niet geweten heb wie ‘Bels’ of ‘Hollander’ was. Dan kwam ik in de winkel van de Boerenbond, bleek die op-
eens Belgisch te zijn. Weet je, het maakt hier niet uit. Hier kan iedereen goed met iedereen opschieten. Ik heb het hier naar m ijn zin. Ach, het is misschien ook hoe je je opstelt. Ik heb alle uithoeken van de wereld wel gezien. Als je een optreden doet in Friesland of in Zeeuws-Vlaanderen, dan krijg je wel eens te horen dat dat zulke stugge mensen zijn. Nou, ik heb dat toch niet zo ervaren: een aardig mens is een aardig mens, daar gaat het om. En aardige mensen, die zijn er hier veel. Ik zeg het graag nog eens: dit hier, da’s het goeie leven.”
The beat of life
Het goeie leven, met goed gezelschap en z’n bourgondische kantjes als lekker eten en heerlijke culinaire adresjes, dat is een van de redenen waarom Cesar Zuiderwijk hier graag woont. Een andere reden heeft – uiteraard – te maken met muziek. “Toen George (Kooymans, zanger, gitarist en oprichter van Golden Earring, red.) ziek werd en ALS kreeg, besloten we te stoppen met Golden Earring. Een vervanger, dat kan gewoon niet, dan is het Golden Earring niet meer. George woont hier vlakbij over de grens in Rijkevorsel, lekker dichtbij. Natuurlijk is dat een groot gemis, dat we niet meer spelen met de band. Ik ben nog niet klaar om te stoppen: drummen, da’s de beat of life. En kijk, hier over de grens in België heb je een mooie muziekscène. Zo kwam ik in contact met Mario Goossens van T riggerfinger. Ook een drummer in hart en nieren, net als ik. Ik ben dan wel begonnen met gitaar, maar drummen is hét voor mij: op een drumstel kan je niet vals spelen. Daar ben ik blij om. Tijdens die hele pandemie kon er helemaal niks, optre dens en festivals werden afgelast. Weet je, ik kan het niet zo goed uitleggen, wat precies dat gevoel is als je met je band op het podium stapt en je je set begint te spelen. Wat doet dat met een mens? Misschien is het vergelijkbaar met een topvoetbal ler die het veld opkomt en aangemoedigd wordt door z’n fans om dat te doen waar ie goed in is. Ik kan dat gevoel niet uit leggen, maar het is prachtig. Ik ben heel dankbaar dat ik dat zo intensief heb mogen meemaken.”
“Dat live spelen, dat mis je dus. Daarom begonnen we een beetje te spelen in een repetitiekelder en we hebben elkaar gevonden. Zo is onze nieuwe band ontstaan: Sloper. Met een drummer links en eentje rechts: dat geeft een heel speciale sound, een speciale energie, dat kan ik je wel zeggen. Als we repeteren, gaan we er helemaal voor. Het is weer even wen nen, ik mag nog wel wat met de hond gaan wandelen en gaan z wemmen om er weer helemaal vol voor te kunnen gaan, maar het voelt zó goed om weer te spelen! In 2019 hebben we
ons met Sloper als beginnende band voorgesteld op Eurosonic in Groningen. Dat is het event waarop festivaldirecteuren komen shoppen om hun affiche mooi te vullen. Daar haalden we met Sloper de hoogste score qua kans op doorbreken en dat wil heel wat zeggen. Dat was dus net voor Covid-19 doorbrak; de honger om te spelen is intussen alleen maar groter gewor den. We hebben intussen getoerd en ons debuutalbum Pulverise uitgebracht. Twee drummers en twee gitaristen: laat de festi vals maar komen. Dat en mijn groene uitvalsbasis in BaarleHertog: dat maakt van mijn leven een feestje.”
DE DOCHTER VAN DE KORENAAR
Belgisch bier: Cesar is fan. En al helemaal als het van ‘De Dochter van de Korenaar’ komt, een Belgische microbrouwerij ‘net over de grens’ in Baarle-Hertog. Die werd in 2007 opgericht door Monique en Ronald Mengerink. Hun bijzondere bieren vielen al geregeld in de prijzen. De naam van hun brouwerij? Die haalden ze heel toepasselijk uit de tijd dat er nog geen grens was tussen Nederland en België, meer nog: die twee landen bestonden zelfs nog niet. Nee, ze vonden de naam terug in een oude Mechelse kroniek van rond 1550, waarin te lezen stond dat de toenmalige keizer Karel V – zoon van de Bourgondische hertog Filips de Schone – liever ‘het sap van de dochter van de korenaar’ dronk dan wijn, ‘het bloed van de druiventros’. Dat bourgondische karakter komt terug in de speciale houtgerijpte bieren als ‘OrientAle’, een hybride van bier en saké, en ‘Parfum de Printemps’, geïnfuseerd lievevrouwebedstro. Die krijgen vele jaren de tijd om te rijpen op houten vaten in de kelder, het hart van de brouwerij. Op aanvraag – via de website – kan je individueel of in groep rondleidingen doen met gids, inclusief proeverij. De Dochter van de Korenaar – brouwerij en proeflokaal Oordeelstraat 3 B 2387 Baarle-Hertog www.dedochtervandekorenaar.be
BRABANTSE BORREL
“Wist je dat we hier in Baarle-Nassau zelfs een eigen whiskystokerij hebben?” zegt Cesar Zuiderwijk met behoorlijk wat trots. “Nederlandse whisky, daarvoor hoef je dus niet naar Schotland.”
En dat klopt: het familiebedrijf Zuidam Distillers gebruikt rogge, gerst en maïs van lokale boeren om whisky, maar ook rum, kruidenbitters, gin en jenevers van te stoken. De granen worden gemalen door molens in de omgeving. Die distillaten worden verkocht over hele de wereld, van Hongkong over Italië tot Japan. De distilleerderij werd in 1975 opgericht door Fred Zuidam, intussen zijn het zijn zonen die het ambachtelijke bedrijf hebben overgenomen en uitbreidden tot een internationaal bedrijf.
De Drie Dennen Chaamseweg 6 5111 VM Baarle-Nassau dedriedennen.nl
DE SCHOONSTE VAN ‘T LAND
In de Kempense tuinderstreek vindt een kok als Cesar Zuiderdijk de lekkerste ingrediënten, vers uit de grond. En als je Hoogstraten zegt, zeg je aardbeien. In de jaren 1920 vond de aardbeienteelt vaste rond in een aantal dorpen in de Noorderkempen, met als centrum Hoogstraten.
In 1933 werd de Coöperatie Hoogstraten opgericht: Hoogstratenaren noemen dat nog vaak ‘De Veiling’. De naam Hoogstraten werd een keurmerk voor lekkere, sappige aardbeien. Na de Tweede Wereldoorlog groeide de teelt van aardbeien explosief, in de eerste vijf jaar na de oorlog vertienvoudigde de productie. Vanaf de jaren ’50 kwam de glasteelt op. In 1955 werd het Proefcentrum Hoogstraten – PCH – opgericht om de tuinbouw in de Noorderkempen te stimuleren en de tuinders bij te staan. Nog altijd zijn er meer dan 200 familiebedrijven die variëteiten als Elsanta, Sonata, Sonsation, Limalexia en Murano kweken, zodat je het hele jaar rond kan snoepen van de ‘Eirbisme’ uit Hoogstraten. Zin om te proeven? Op www.hoogstraten.be vind je thuisverkooppunten, automaten en hoevewinkels.
KAAS, RECHT VAN DE KOE
Nog iets waar een foodie als Cesar Zuiderwijk blij van wordt: “Hier in de streek vind je hoevewinkels waar je alles recht van de boer kan kopen. Zo is er hier een kaasboerderij: lekker!” Henk van Tilborg nam in 1995 de melkboerderij van zijn ouders over. Met de melk van eigen koeien die wel 200 dagen per jaar buiten staan, wordt op de hoeve op ambachtelijke wijze kaas gemaakt: je kan kiezen uit Goudse kaas, die er ook gerijpt wordt, en kruidenkazen met fenegriek, mosterd of Italiaanse kruiden... De hele keten, van gras tot kaas, gebeurt hier. De boerderijwinkel is beperkt open op woensdagnamiddag en op zaterdag. Je kan er ook andere ambachtelijke en lokale producten en vlees van de eigen boerderij kopen.
Boerderij van Kukelekoe Heikant 7 5111 PD Baarle-Nassau www.kukelekoe.nl
DE AANRADERS VAN CESAR ZUIDERWIJK
• “Dat is zo mooi: ‘Beide Bakkers’ is een echtpaar, een koppel, die allebei bakker zijn geworden uit pure passie. Ze maakten allebei een carrièreswitch en begonnen een ambachtelijk bakkerijtje. Heerlijk wat ze maken, ze zijn alleen in het weekend open. Maar dat maakt van je gewone zaterdag dan meteen wel een fantastische dag.” Beide Bakkers, Oosteinde 2, 5111 PD Baarle-Hertog
• “Ik ga elke dag uren wandelen met de hond. Bij de Chaamse bossen is een losloopbos, da’s fijn. Maar er valt nog veel meer te wandelen hier in de buurt, het Hannebroekpad of ommetje Noord langs de noordkant van het dorp, bijvoorbeeld. En dan heb je nog de vallei van het Merske, dat zijriviertje van de Mark: ook mooi. Met de hond wandelen en dan een uitsmijtertje eten op het terras: beter wordt het niet. Dat is het goeie leven, als je het mij vraagt.” www.visitbaarle.com
BIJZONDERE GRENS: DE DODENDRAAD
België bestaat sinds 1830, maar de Belgische grens? Dat lag een pak moeilijker door de enclavesituatie rond Baarle-Hertog en Baarle-Nassau: de enclavegrenzen zijn pas officieel als rijksgrenzen erkend sinds 1995!
Het prille begin van de enclave ligt in 1198, toen Godfried II van Schoten, heer van Breda, zich aansloot bij het hertogdom Brabant. Hij kreeg daarbij stukken woeste grond rond Baarle. Die gebieden kwamen daarna door erfopvolging terecht bij het geslacht van Nassau, dit werd het latere Baarle-Nassau. De vruchtbare grond rond Baarle die de hertog van Brabant voor zichzelf hield, werd later Baarle-Hertog.
Die bijzondere enclave met onduidelijke landsgrenzen was een probleem voor de invallende Duitsers in de Eerste Wereldoorlog: ze konden immers het Belgische Baarle-Hertog niet binnen zonder de neutraliteit van Nederland te schenden. De Belgische enclave kon niet bezet worden en werd zo een ideale uitvalsbasis voor spionnen en mensen van het verzet. Rekruten voor het Belgische leger konden hier massaal de grens oversteken om naar het IJzerfront te trekken. Tussen oktober 1914 en maart 1915 werden zo ruim tweeduizend oorlogsvrijwilligers in het gemeentehuis van Baarle-Hertog geregistreerd. Brieven smokkelen, illegaal de grens oversteken: het kon hier allemaal geregeld worden. In die periode werden er maar liefst 24.000 vluchtelingen geteld op dit kleine stukje grondgebied. Daarop besloten de Duitsers een driedubbele afsluiting – prikkeldraad waarop elektriciteit werd gezet – te installeren van Knokke tot Voeren, in Nederland van Cadzand tot Vaals. De draad werd door Duitse militairen bewaakt en langs de Belgische kant werd ervoor nog een brede strook niemandsland vrijgemaakt waar de Duitsers patrouilleerden. De draad kreeg al snel de naam’ dodendraad’: vluchtelingen, smokkelaars, grensgidsen maar ook militairen werden er doodgeschoten of werden geëlektrocuteerd door de hoogspanning op de prikkeldraad. Nu, na meer dan 100 jaar, is die dodendraad een vredessymbool geworden.
Je kan in Baarle-Nassau en Baarle-Hertog het WOI-Verzetspad volgen, een wandeling van zo’n vier kilometer die je het oorlogsverleden van deze bijzondere tweelinggemeentes vertelt. Je kan ook de Dodendraadroute rijden, een fietstocht van 38 kilometer tussen Baarle-Hertog, Baarle-Nassau, Wortel, Merksplas, Zondereigen en Ravels. Op de weg van Zondereigen – aan de Belgische kant – naar Baarle werd trouwens een vredesmonument met de naam ’De Dodendraad’ opgericht. www.visitbaarle.com www.dodendraad.org
Benieuwd naar wat Hoogstraten, Merksplas, Baarle-Hertog en Baarle-Nassau je (nog) te bieden hebben? Zes enthousiaste gidsen nemen je mee op sleeptouw door hun gemeente en streek in deze exclusieve gids.
‘Trots’ is een understatement als je Paul Stoffels en Katelijne Bruurs – Galapagos-topman en dochter van Hoogstratens bekendste organist Jos Bruurs – over hun stad hoort vertellen. De orgels waar ze beiden hun hart aan verloren, leiden de weg door hun thuisstad. Minstens evenveel muziek zit er in het verhaal van Equal Idiots-zanger Thibault Christiaensen, die in de Kempische gemeente zijn Golden Years beleefde. Alle hoogtepunten uit zijn carrière linkt hij aan bijzondere plekken in de stad van Begijntjes Laat Besluit, het folklorefestival waar hij zijn eerste stappen op het podium zette.
Ambassadeur van de Koloniën van Weldadigheid Lieven Van Gils neemt je mee door de geschiedenis van zijn geliefde Merksplas en Wortel. In datzelfde Wortel schuilen voor muzikant Guido Belcanto achter elke hoek fijne jeugdherinneringen en een vleugje nostalgie. Hij gidst je langs café en kerk, tussen kuisheid en zonde, op een wandeling die metaforisch is voor zijn jeugd.
Bourgondische rocker en Golden Earring-drummer Cesar Zuiderwijk sluit het rijtje, en hoe: hij neemt je mee net over de grens, naar “het goeie leven” in Baarle-Nassau, zoals hij het zelf in sappig Nederlands vertelt.
Geniet van de Zomerzoektocht. Geniet na met deze unieke streekgids.