Naakte madam, naakte man, moedernaakte, zonder-hemd... Bunzing foto: Rollin Verlinde-Vilda
Neen, dit is niet het begin van een wat flauwe erotiekpagina! Het gaat hier over een in de Dendervallei zeldzame plant, een bolgewas dat in de herfst bloeit. Wat wist jij al over de herfsttijloos?
Laatbloeier Een tijloos (= tijdeloos) is een plant die buiten de normale periode bloeit, dus heel vroeg in het voorjaar of, in het geval van onze herfsttijloos, heel laat op het jaar. Deze wat geheimzinnige, gewoonlijk lilaroze bloem bloeit van augustusseptember tot oktober-november. Zij valt bovendien bijzonder op door het feit dat ze ‘naakt’ bloeit, zonder bladeren. De plant vormt pas bladeren en vruchten in het voorjaar. Die ietwat rozige bloemen zonder bladeren lagen aan de basis van talrijke fantasierijke dialectnamen zoals die in de titel. In Denderwindeke (Ninove) sprak men ook over patermoedernaakte, in Moorsel (Aalst) over pernottebegijn. Eigenlijk gaat het hier om verhaspelingen van paddermoedernaakte (naakt als een pad) en paddernaakte begijn. De herfsttijloos wordt al eeuwen in tuinen aangeplant, oorspronkelijk vooral in medicinale tuinen, en vanaf de 16de eeuw ook in siertuinen. Naast de oorspronkelijke lilaroze bloeivorm, vind je in tuinen ook vaak de witte bloeivormen en vormen met gevulde bloemen. Maar herfsttijloos is bovenal een wilde, inheemse soort. Detail van de herfsttijloos foto: Jeroen Mentens - Vilda
6
dendriet
I
I
oktober november december 2021
Wilde herfsttijloos komt vooral voor in gematigde streken van Zuid-, West- en Centraal-Europa. Oostelijk strekt het verspreidingsgebied zich uit tot in Wit-Rusland en Oekraïne. In natuurlijke omstandigheden groeit ze vooral in vochtige tot natte graslanden met een eerder voedselrijke bodem en in mindere mate in natte valleibossen of broekbossen. In België is de soort zeer algemeen ten zuiden van Samber en Maas. In Vlaanderen is ze zeldzaam, maar men vindt ze wel eens verwilderd in en om kasteelparken en tuinen. De plant werd al in 1554 door de grote renaissancebotanist Rembert Dodoens (15171585) opgemerkt in vochtige graslanden die hij omschreef als “vette beempden”. Volgens hem kwam de soort overvloedig voor in de omgeving van Vilvoorde, vermoedelijk in de natte beemden langs de Zenne. Nog steeds vindt men ten noordoosten van Brussel heel wat groeiplaatsen, hoewel vaak in de omgeving van kasteeldomeinen.
En in de Dendervallei? Het oudste gegeven dat we kennen, is van de hand van de Aalsterse botanist François Antoine Roucel (1736-1831). Deze peetvader van de Belgische botanisten vermeldt in zijn Traité des plantes les moins fréquentes uit 1792 (gegevens grotendeels uit de omgeving van Gent, Aalst, Dendermonde en Brussel) dat de soort zelden voorkomt in het Aalsterse. Jean Henri Mussche (17651834), hoofdhovenier van de Gentse Plantentuin, beweert in zijn Flora Gandavensis uit 1817 dat de plant overal voorkomt in de Oost-Vlaamse graslanden, maar dat moeten we waarschijnlijk met een flinke korrel zout nemen. Mussche