20 minute read
Over de hel op aarde. Interview met Mathieu Zana Etambala
Op een zonnige lentedag interviewen we prof. em. Mathieu Zana Etambala, weliswaar vanachter de computer. Aanleiding is zijn jongste boek Veroverd, bezet, gekoloniseerd. Congo 1876-1914. Daarin schetst hij in bijna 500 bladzijden de geschiedenis van de repressie tijdens Congo-Vrijstaat van Leopold II. Voor zijn onderzoek kamde hij verschillende archieven uit, zowel in Congo als in België. Een relaas aan de hand van dagboeken, brieven, rapporten en onuitgegeven bronnen.
Advertisement
Katrijn D’hamers
Dit boek is een van de resultaten van een onderzoeksproject van het AfricaMuseum dat begon in 2010, met de herdenking van 50 jaar Congolese onafhankelijkheid. Hoe kijkt u op deze onderzoeksperiode terug?
“Aanvankelijk verwachtten we teksten uit Congo voor alle domeinen, zoals fauna en flora, etnologie, muziek en geschiedenis. Maar al snel bleek dat de nodige expertise ontbrak. Dat maakte dat ik voor bepaalde Congolese provincies zelf aan de slag moest. Voor andere provincies, zoals Mongala, Zuid- en Noord-Ubangi, vonden we wel historici. In de meeste gevallen kregen zij een beurs om een viertal maanden in België onderzoek te verrichten bij het AfricaMuseum, de archieven van het ministerie van Buitenlandse Zaken,
KADOC, enz. De organisatie van archieven in Congo verloopt heel anders; je komt er niet zomaar een staatsarchief binnen. Bovendien zijn de archieven zelf in slechte staat. In het Institut National des Archives du Congo in Kinshasa bijvoorbeeld is er geen fotokopieermachine. Dus moest ik met een archiefmedewerker naar een copycenter in de stad. Toen we eenmaal klaar waren, was het donker geworden en moest de archiefmedewerker de documenten meenemen naar zijn huis in de cité. In het archief in Luozi, in BenedenCongo, lag het materiaal gewoon op de vloer: de rekken waren verrot en ingestort. Desondanks heeft de archiefmedewerkster alle documenten teruggevonden die ik zocht. Wij kunnen ons niet voorstellen in welke omstandigheden die mensen moeten werken.”
Reconstructietekening: Anioto overmeestert een zwarte man. Bron: Fernand Wilmet, L’appel de la brousse ..., Brussel, 1948.
Met deze en de voorgaande publicaties heeft u diverse regio’s onderzocht. In dit boek benadrukt u dat u wilde vertrekken “van verschillende voorbeelden van sociologische entiteiten die het zwaar te verduren hebben gehad”. Wat bedoelt u daarmee?
“Ik denk dat in Congo de geschiedenis over de relatie tussen België en Congo goed beschreven is. Wat ontbrak is hoe bepaalde regio’s en dorpen de koloniale periode hebben beleefd: dat is nodig om het geheel van de kolonisering en missionering te begrijpen. Ik spreek daarom ook over ‘sociologische entiteiten’. Zo kon ik beschrijven hoe de manier waarop ze georganiseerd waren invloed had op de mogelijkheid om weerstand te bieden tegen de pioniers van Leopold II. Die streken neer in hun leefgebied als een zwerm sprinkhanen. Zo is er het Kuba-koninkrijk, een entiteit die zeer hiërarchisch georganiseerd was. In andere gebieden, zoals de Evenaarsprovincie, waren er doorgaans kleinere sociologische entiteiten, soms dorpen, langs rivieren en meren. Die waren anders, meer versnipperd georganiseerd. Archiefonderzoek liet me toe om de verschillen te bestuderen. In de provincie Ituri bijvoorbeeld was er een geheim genootschap van luipaardmannen, de Anioto. In de archieven van het AfricaMuseum vond ik twee kleine fondsen, amper een doos
Links: toediening van zweepslagen. Bron: KMMA, HP.1953.49.393, onbekende fotograaf, s.d.(alle rechten voorbehouden).
Midden: betalingen van rubbertaks aan Leopold II-meer, 1910. Bron: KMMA, AP.0.0.7894, foto L. Van den Broeck, 1910.
Rechts: Mola, kind met geamputeerde handen. Bron: AAMBZ, AE(349). Foto voorgesteld op 22 november 1904 door missionaris Clark, van Ikoko, aan gouverneur generaal Wahis en gestuurd naar de Congolese administratie te Brussel.
groot, van Raoul Planche en Frédéric Wilmet. Die schetsten een beeld van dit genootschap in de periode van verovering en bezetting. In het AfricaMuseum staat nog een beeld van de luipaardman. Ik vind het interessant om hierover een perspectief te kunnen toevoegen, namelijk de bloedige repressie van fenomenen als dit.”
De rode draad in uw boek is snel gevonden. De bronnen die u zonder censuur laat spreken staan bol van repressie en geweld. U put uit brieven, dagboeken en rapporten van koloniale handels- en staatsagenten, van missionarissen en Afro-Amerikaanse zendelingen. De schrijnende situaties zijn nooit ver te zoeken. Herkent u zich daarin?
“Zeker. Belgen zagen de Duitsers tijdens beide wereldoorlogen als veroveraars en bezetters. Dat was allesbehalve een leuke tijd. Je kan toch niet verwachten dat de Congolezen de verovering en de occupatie van hun levensruimte positief zouden ontvangen? Ik wou me afzetten tegen de idee dat alle blanken helden en patriotten waren. Mensen die dorpen uitmoorden, die vrouwen en kinderen gijzelen, zijn geen helden maar misdadigers. In het boek lijst ik de criminele feiten op: verminkingen, ophangingen, moorden … Ik laat de bronnen voor zich spreken. Al die staats- en handelsagenten en missionarissen moesten rapporten schrijven voor hun bazen en oversten. Wanneer ze om meer wapens vroegen, moesten ze dat kunnen verantwoorden. Dat staat zo in de officiële rapporten. Ik citeer ook veel uit brieven die ze naar hun families stuurden. Daarin konden ze zich veel vrijer uitdrukken. Ik denk dus dat koning Filip tijdens een volgend bezoek aan Congo maar beter Belgische excuses aanbiedt. Doet hij dat niet, dan zal dit hem – en eventueel zijn opvolgster – blijven achtervolgen. Het geweld broedt letterlijk op elke pagina van mijn boek.”
U hecht ook veel belang aan wat de Congolezen vertellen over hun ervaringen met blanken aan het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw. Hoe heeft u door hun ogen kunnen kijken?
“Wanneer tijdens het interbellum jonge missionarissen in enkele regio’s arriveerden, stonden ze versteld van het feit dat sommige dorpen doods waren: er ontbrak een generatie! Daarom is er een onderzoek gestart. In het bijzonder hebben de Missionarissen van het Heilig Hart uit Borgerhout in de Evenaarsprovincie talloze mannen en vrouwen ondervraagd over wat er vroeger gebeurd was. Ze verzamelden honderden fiches waarin Congolezen vrijuit vertelden. Het leek wel therapeutisch dat ze hun verhaal mochten brengen. De namen van de blanke geweldenaars kenden deze getuigen doorgaans niet meer, wel nog de inlandse namen – bijnamen Belgen zagen de Duitsers tijdens beide wereldoorlogen als veroveraars en bezetters. Dat was allesbehalve een leuke tijd. Je kan toch niet verwachten dat de Congolezen de verovering en de occupatie van hun levensruimte positief zouden ontvangen?
eigenlijk. Ze konden er niet bij dat dorpsgenoten werden vermoord omdat er twee bollen rubber in hun mand ontbraken. De Missionarissen van het Heilig Hart houden dat archief nog steeds bij in Borgerhout. In de jaren 1930-40 probeerden zij – tevergeefs – hierover te publiceren bij het Koninklijk Instituut voor Koloniale Wetenschappen. Dat weigerde. Dat betekent dat er toch enig schuldbesef was? Onder Leopold II was de kolonisering werkelijk de hel op aarde. De ‘Belgische periode’, na 1908, was geen aards paradijs. Maar er was toch beterschap, omdat er (Belgische) parlementaire controle mogelijk was.”
U citeert uit de archieven van het AfricaMuseum, het ministerie van Buitenlandse Zaken, het Koninklijk Paleis en KADOC. Waren die dan nog niet eerder onderzocht?
“Al deze archieven zijn vlot toegankelijk. Maar als je pakweg 35 jaar teruggaat in de tijd, was het niet evident om aan archiefonderzoek over Congo te doen. De sfeer was behoedzaam om het imago van België niet te schaden. Daniël Vangroenweghe en wijlen Delathuy (pseudoniem van Jules Marchal, red.), die kritische studies schreven over Congo-Vrijstaat, hadden het niet bepaald gemakkelijk. Nu heerst er een nieuwe archiefpolitiek en is alles vrij toegankelijk. Je mag niet vergeten dat de onafhankelijkheid ondertussen 60 jaar achter ons ligt en dat de verhouding met het koloniale verleden ondertussen veranderd is. Onderzoekers vroeger hadden niet dezelfde vrijheid om de bronnen voor zich te laten spreken. Zelfs de grote etnohistoricus Jan Vansina stopte zijn Geschiedenis van de Kuba van ongeveer 1500 tot 1904 uit 1963 in het jaar 1904. Zo moest hij niet spreken over de bloedige onderdrukking van de revolte van de Bakuba in 1905. Het is belangrijk om die geschiedenis nu te delen. Hetzelfde met de
archieven van de missionarissen van Scheut. Na het lezen van talrijke documenten uit die archieven moet ik concluderen dat Scheut een onderaannemer was van de fameuze rubbermaatschappij Compagnie du Kasai. De missionarissen vroegen bijvoorbeeld meer wapens om zich te verdedigen. Dat klinkt heel bitter. In de missieliteratuur worden zij altijd als helden en martelaren voorgesteld. Neen! De Congolezen waren de slachtoffers.”
Hoe kunnen deze verhalen in Congo terechtkomen? Zit men hierop te wachten?
“De Congolezen weten dit al omdat er Franse vertalingen bestaan van de werken van Vangroenweghe. Maar sommigen schrijven niet graag over deze periode, uit angst dat ze geen visum meer zullen krijgen voor België. Voor mij is dat geen probleem. Ik zit hier al. Maar de schrik bij hen zit er werkelijk in. Is dat terecht? Ik denk het niet.”
Mocht u nog een onderzoek naar voren kunnen schuiven, wat zou dat dan zijn?
“Het onderzoek over de bezetting en kolonisering van Congo door België moet nog dieper gevoerd worden. Er moet gekeken worden naar de impact van de ongelijkheid tussen blank en zwart, ook postkoloniaal. Dat wordt nog onvoldoende gedaan. Zelf ben ik nog bezig met een tweede deel over andere regio’s die ik in het kader van het project van het AfricaMuseum heb onderzocht.” ■
Mathieu Zana Etambala, Veroverd, bezet, gekoloniseerd. Congo 1876-1914, Sterck & De Vreese, mei 2020.
Katrijn D’hamers is adviseur participatie | diversiteit bij FARO.
SPREKEND ERFGOED
ZOEK DE ZEVEN VERSCHILLEN
Wat als … erfgoed zou kunnen spreken? Een hypothetische, maar interessante vraag. Want welke verhalen zouden we dan kunnen ontdekken? In deze rubriek doen we een poging.
Vlakbij Leuven ligt de voormalige benedictijnenabdij van Vlierbeek. In de majestueuze kerk werd vanouds het 17e-eeuwse beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Vlierbeek bewaard. Het eikenhouten beeld was de parochianen zeer dierbaar; in de Eerste én Tweede Wereldoorlog groeide het namelijk uit tot een symbool van hoop en ook nadien brandde er altijd wel een kaarsje bij het beeld. Groot was dus de ont- zetting toen het op 11 maart 2004 werd gestolen. Sindsdien is het beeld spoorloos. In de zijkapel kwam weliswaar een nieuw Mariabeeld, maar volgens velen “voelde dat toch niet hetzelfde”.
Omdat de abdij in 2025 negenhonderd jaar bestaat, wordt momenteel een masterplan voor de toekomst voorbereid. Het eerste, zichtbare resultaat is de restauratie van het tuinpavil- joen. “Zou het geen fijn idee zijn als het beeld van Onze-Lie- ve-Vrouw een plekje zou krijgen in dit stijlvolle huisje?”, vroe- gen de leden van het Restauratiefonds Abdij Vlierbeek zich af.
Zo gezegd, zo gedaan. 3D-kunstenaar Jacqueline Baselier werd gevraagd om een reconstructie van het gestolen beeld te maken. Aan de hand van oude foto’s en gesprekken met oudere parochianen modelleerde ze het beeld eerst digitaal op de computer. Vervolgens werd het met een bijzondere printer gecreëerd in polylactide (thermoplastische polyme- ren van melkzuur, red.). Het afdrukproces nam maar liefst negen dagen in beslag. Daarna werd het beeld bijgeschaafd en beschilderd in de oorspronkelijke kleuren.
Tijdens een plechtige inhuldiging op 15 augustus 2019 werd het nieuwe beeld van Onze-Lieve-Vrouw in het tuinpaviljoen ondergebracht. Een blij en ontroerend weerzien voor de paro- chianen. Vandaag waakt de Heilige Maagd Maria dus opnieuw over de stemmige abdijsite en wordt er goed voor haar ge- zorgd. Wonderlijk toch, hoe hedendaagse technieken en oude emoties naadloos met elkaar kunnen versmelten? ■
» Door: Jacqueline van Leeuwen » Bekijk het filmpje over het maakproces: https://bit.ly/vlierbeek
DE KLIMAATVERANDERING IN DE PRAKTIJK
“Er komt (heel veel) water aan!”
De voorbije, extreem droge zomer én lente staan ongetwijfeld iedereen nog levendig voor ogen. Te weinig neerslag is of wordt een groot probleem. En, hoe paradoxaal het ook klinkt: te veel neerslag is ook niet goed. In dit artikel zoomen we in op één aspect van de klimaatverandering, meer bepaald het toenemende risico op wateroverlast. Dat brengt ook voor het cultureel erfgoed ernstige risico’s met zich mee.
Jürgen Vanhoutte en Iris Steen
Patrick Willems © FARO M idden maart van dit jaar: de winter loopt op zijn einde en de thermometer geeft 12°C aan. De voorbije week is er evenveel regen uit de hemel gevallen als gemiddeld tijdens de hele maand maart wordt opgemeten. Een goede aanleiding om met Patrick Willems, hoogleraar waterbeheer aan het departement Burgerlijke Bouwkunde van de KU Leuven, te praten over klimaatverandering en het risico op wateroverlast. 1
Waarom is de klimaatverandering een thema waarmee ook erfgoedwerkers zich zouden moeten bezighouden?
“De klimaatverandering kan voor cultureel-erfgoedinstellingen gevolgen hebben: van frequentere wateroverlast tot problemen met droogte en hittestress door de hogere temperaturen. Toegespitst op de problematiek van wateroverlast zorgt de klimaatverandering voor een temperatuurstijging in de atmosfeer, waardoor die over langere periodes meer waterdamp kan opnemen. Dit leidt tot langere droogteperiodes in de zomer, afgewisseld met zeer intense regenval, zogenaamde piekregens, tijdens heftige zomeronweders. De winters daarentegen worden natter, met meer regenbuien, waardoor de bodem sneller verzadigd raakt. Als het blijft regenen loopt het overtollige regenwater, dat niet meer in de bodem kan dringen,
Maurice Nantel via Pixabay
af naar rivieren en beken, met als gevolg dat die buiten hun oevers treden. In dat opzicht maken we een onderscheid tussen fluviale en pluviale overstromingen. Fluviale overstromingen of overstromingen van waterlopen komen voor na meerdere weken van overvloedige regenval, meestal in de wintermaanden. In de zomer heb je eerder kans op pluviale overstromingen of overstromingen door zeer intense regenval op heel korte tijd, waardoor het rioleringssysteem de massale aanvoer van regenwater niet meer kan slikken en overloopt. Beide fenomenen zullen als gevolg van de klimaatopwarming steeds vaker voorkomen. Overstromingskanskaarten, die het risico op overstroming in grotere steden weergeven, zijn duidelijk: er zijn steeds meer risicolocaties. Al heeft men de voorbije decennia geen overstroming meer meegemaakt, betekent dit niet dat er zich in de toekomst geen problemen zullen voordoen.”
Vlaanderen blijkt extra kwetsbaar. Hoe komt dat?
“De voornaamste boosdoeners zijn onze hoge bevolkingsdichtheid en de slechte ruimtelijke ordening. Door de schaarse ruimte is men gaan bouwen in gebieden die als natuurlijk overstromingsgebied fungeren. Daarnaast hebben heel wat steden en dorpen zich vroeger ook altijd op en rond waterlopen ontwikkeld; veel historische centra liggen vandaag aan een rivier of in overstromingsgevoelig gebied. Daar onmiddellijk aan gelinkt is de sterk toegenomen verharding van de Vlaamse bodem door de hoge bebouwingsdichtheid. Momenteel is ongeveer 15 % van de Vlaamse bodem verhard, waar dat eind jaren ’70 slechts 5 % bedroeg. Dat komt neer op een verdrievoudiging in circa veertig jaar tijd. Als gevolg daarvan kan regenwater steeds minder makkelijk in de bodem dringen en loopt het ofwel af naar rivieren en beken, ofwel moet het via de riolering worden afgevoerd. Het rioleringssysteem vormt daarbij een bijkomende zwakke schakel. In Vlaanderen is er op veel plaatsen nog geen gescheiden riolering, waarbij regenwater en afvalwater apart worden afgevoerd. Sinds een twintigtal jaar wordt die bij nieuwe plannings- of bouwprojecten wel zoveel mogelijk aangelegd, maar het vervangen gaat traag en is duur. Door de ruimtelijke ordening moet men deze inhaaloperatie over het hele grondgebied realiseren en niet enkel in de bebouwde centra. Vlaanderen is ook in dat opzicht één groot urbaan gebied geworden. Als gevolg daarvan wordt veel regenwater vandaag nog via de riolering afgevoerd, waar het bij massale neer
Overstromingskanskaart Antwerpen – huidig klimaat. © KU Leuven – Dept. Burgerlijke Bouwkunde – Afdeling Hydraulica
Overstromingskanskaart Antwerpen – 2050. © KU Leuven – Dept. Burgerlijke Bouwkunde – Afdeling Hydraulica
slag in de lager gelegen verzamelpunten samenkomt en overstroomt. De oudere verzamelpunten van het rioolwater zijn berekend op een capaciteit die eens om de vijf jaar kan overlopen. Sinds 2012 zijn de normen verstrengd en worden rioleringssystemen berekend op een capaciteit waarbij overstroming op het laagste punt maar eens om de twintig jaar mag voorkomen. Maar zelfs met deze aanpassing zien we dat het overlopen van de riolering de laatste jaren toch nog vaker voorkomt. Dit is een rechtstreeks gevolg van de toename aan piekregens door de klimaatverandering. Prognoses gaan ervan uit dat we zonder bijkomende maatregelen tegen 2100 vijf tot tien keer meer kans kunnen hebben op het overlopen van rioleringen in de zomermaanden.”
Erfgoedcollecties worden veelal in steden bewaard. Zijn de risico’s daar groter dan elders?
“Voor steden als Antwerpen, Brugge en Gent – waar veel grote erfgoedinstellingen in het centrum liggen, vaak in de buurt van waterlopen Prognoses gaan ervan uit dat we zonder bijkomende maatregelen tegen 2100 vijf tot tien keer meer kans kunnen hebben op het overlopen van rioleringen in de zomermaanden.
– zijn al overstromingskanskaarten opgemaakt. Zo is voor Brugge het risico op pluviale overstromingen berekend, waarbij ook werd nageteld hoeveel historische monumenten in gebieden liggen die kunnen onderlopen. Uitgaande van het huidige klimaat telden we 99 locaties die risico lopen om eens in de twintig jaar met wateroverlast geconfronteerd te worden. Bij ongewijzigd
beleid stijgt dat cijfer naar 176 tegen 2050 en 242 tegen 2100. Dit is een duidelijk signaal voor het stadsbestuur om dringend werk te maken van duurzaam waterbeheer, al was het maar om deze plekken – die voor het toerisme erg belangrijk zijn – zoveel mogelijk van waterschade te vrijwaren. Daar komt nog bij dat in Brugge quasi alle grote cultureel-erfgoedinstellingen in een monument gehuisvest zijn of dat zich in veel van die monumenten, zoals kerken, belangrijk cultureel erfgoed bevindt.”
“Het risico op zowel fluviale als pluviale overstromingen is in steden dus inderdaad groter, door de hogere graad van bodemverharding, het vaak nog verouderde rioleringssysteem en het feit dat steden vaak aan waterlopen gelegen zijn. Als gevolg van de klimaatverandering nemen deze risico’s alleen maar toe. Cultureel-erfgoedinstellingen die in een stad gevestigd zijn, moeten zich dus bewust zijn van het feit dat ze een groter risico op wateroverlast lopen.
Wat kunnen erfgoedbeheerders zelf doen om hun collectie te beschermen?
“Belangrijk is allereerst dat men zich bewust is van het toenemende risico op wateroverlast en probeert om een correcte inschatting van de risico’s te maken. Daarvoor kunnen overstromingskanskaarten zeer nuttig zijn, voor zover die voor een bepaalde stad zijn opgemaakt. Op basis daarvan moet elke erfgoedinstelling dan de nodige preventieve maatregelen en procedures in het calamiteitenplan voorzien. Hierbij dus een warme oproep om in het kader van een verantwoord risicobeheer de opmaak van een calamiteitenplan niet uit te stellen. Daarnaast spreekt het voor zich dat in die zones waarvan geweten is dat het risico op wateroverlast hoger is, erfgoedinstellingen best nu reeds voorzorgen nemen. Dat kan gaan van collecties niet in kelders bewaren tot het plaatsen van waterdichte schotten daar waar het water het gebouw kan binnendringen.”
“Als belangrijke culturele spelers in een stedelijke context kunnen erfgoedinstellingen ook druk uitoefenen op hun stadsbestuur om het overstromingsrisico voor hun stad te laten analyseren en werk te maken van duurzaam waterbeheer. Het tijdelijk sluiten van monumenten en erfgoedinstellingen omwille van waterschade levert steden immers niet alleen gederfde inkomsten op, maar ook imagoschade. Momenteel zien we dat vooral de grote steden in Vlaanderen een voortrekkersrol spelen en in het kader van klimaatadaptatie studies naar overstromingsrisico’s uitvoeren. Als erfgoedinstelling is het zaak om hierop in te spelen en in het kader van calamiteitenplanning en risicobeheer mogelijke risico’s voor de eigen instelling mee in kaart te laten brengen.”
Hebt u tot slot enkele algemene aanbevelingen om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen?
“Samenvattend kunnen we stellen dat er – alleen al voor de groeiende kans op wateroverlast – een complexe set maatregelen nodig is om de effecten van de klimaatverandering op te vangen. Belangrijk is om de evolutie van de klimaatopwarming en haar gevolgen van dichtbij op te volgen. Op basis daarvan kunnen haalbare oplossingen worden uitgewerkt, die stap voor stap kunnen worden geïmplementeerd. Dit laatste zal maar heel geleidelijk gebeuren. Maar ook de klimaatverandering is een geleidelijk proces. Daarom is het belangrijk nu alle haalbare opties te benutten. Wanneer de klimaatevolutie versnelt, kunnen nog extra investeringen worden voorzien. Dit maakt het doorvoeren van de nodige maatregelen over een langere periode ook realiseerbaar voor stedelijke en andere overheden.”
“Op korte termijn kunnen erfgoedinstellingen zelf – zoals gezegd – best vooral op preventie inzetten, te beginnen met de opmaak en implementatie van een calamiteitenplan. Daarnaast kunnen erfgoedinstellingen ook rechtstreeks met hun stadsbestuur over deze problematiek in gesprek gaan. Ga dus na welke maatregelen op het vlak van duurzaam waterbeheer op stedelijk niveau op stapel staan en bekijk hoe uw erfgoedinstelling in dit plaatje past. Bovendien worden zowel cultureel als onroerend erfgoed door deze problematiek bedreigd. Vanuit een geïntegreerde aanpak van het probleem lijkt me een alliantie tussen beide erfgoedsectoren dan ook een belangrijke stap in de goede richting.” ■
Jürgen Vanhoutte is adviseur behoud & beheer bij FARO.
Iris Steen is zelfstandig procesbegeleider van organisaties, vooral in de sectoren erfgoed, cultuur, natuur, landschap en toerisme. Zij coördineert het Erfgoedlabo, dat de reeks studiedagen Erfgoed en de vier elementen organiseert.
Bronnen en literatuur
1. Op 22 november 2019 organiseerde het Erfgoedlabo Leuven in samenwerking met FARO, het Belgische Blauwe Schildcomité en ICOMOS Vlaanderen-Brussel een studiedag over de problematiek van wateroverlast. Dit binnen een reeks van studiedagen, getiteld ‘Erfgoed en de vier elementen’. De presentaties van de verschillende sprekers en het verslag kan u nalezen op https://www. erfgoedlabo.be/items/show/6.
EXPAT
Bart Ryckbosch
In deze rubriek stellen we expats aan u voor. Met andere woorden: hoe vergaat het landgenoten die elders in de wereld in de cultureel-erfgoedsector werken? En, omgekeerd, buitenlandse erfgoedwerkers in ons land? Bart Ryckbosch is Glasser and Rosenthal Family Archivist en diensthoofd afdeling historisch onderzoek en archiefcollecties in The Art Institute of Chicago.
Hoe ziet uw werkweek er doorgaans uit?
“Mijn team is verantwoordelijk voor het onderzoek naar de herkomstgeschiedenis – de zogenaamde provenance – van zowel onze eigen kunstwerken als van mogelijke aankopen en schenkingen. We willen immers 100 % zeker zijn dat het kunstwerk in kwestie nooit in ‘schimmige tijden’ – en met de bijbehorende juridische onzekerheden – van eigenaar is veranderd. De voorbeelden zijn legio, denk aan de naziroofkunst waarbij vaak Joodse kunstverzamelingen geplunderd zijn, maar ook aan de Japanse bezetting van China voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Onder roofkunst begrijpen we ook de militaire campagnes van Napoleon door Egypte, Syrië en Oost-Europa. En uiteraard ook de koloniale roofkunst afkomstig uit Afrika en elders in de wereld. Dat onderzoek is arbeidsintensief, wat maakt dat we er meer dan de helft van onze tijd en energie aan besteden. Verder verwerven en verwerken we ook archiefcollecties van kunstenaars en architecten. We maken ze toegankelijk voor kunsthistorisch onderzoek via een groot aantal digitale initiatieven.”
Welke actuele thema’s/uitdagingen spelen er binnen uw werkterrein?
“Zonder enige twijfel: restitutie en repatriëring. Zoals het onderzoek naar alle mogelijke vormen van naziroofkunst. Ook de teruggave van ceremoniële artefacten aan Amerikaanse indianen en andere culturen kun je daartoe rekenen. Staan ook bovenaan de museale agenda in de VS: alles wat met vervalsingen of het ontbreken van geloofwaardige historische documentatie te maken heeft.”
Welke tips heeft u voor uw collega’s in Vlaanderen?
“Ik heb er drie. Een: sta open voor constante verandering: de ‘permanente’ collectie van een museum is dat allesbehalve. Stukken worden vervangen of verwijderd en nieuwe werken komen erbij. Twee: maak gebruik van technologische innovaties om je bezoekers een museumbezoek met een uitgesproken meerwaarde aan te bieden. Denk aan self guided tour apps, audiotours, interactieve touchscreens met diepgravende informatie, digitale publicaties enzovoort. Ten slotte: probeer een jonger en diverser publiek aan te spreken door met andere kunstdisciplines samen een programma uit te werken, zoals performances en pop-upconcerten.” ■