8
DOOR EWOUT VAN DER HORST
De Ommerschans als ‘kweekschool van onzedelijkheid’ Jongens aan het werk in een timmerwerkplaats, foto omstreeks 1900. (Vereniging de Ommerschans)
P
astoor Herman Maas betrad de Ommerschans op 1 september 1835 ‘met enige huivering’. De bedelaarskolonie bij Ommen stond bekend als verzamelplaats van het uitschot van de Nederlandse samenleving. De pastoor was daarom opgelucht dat hij nog enige kolonisten trof met godsdienstige gevoelens die de mis ‘godsvrugtelijk’ bijwoonden. Maar de meerderheid moest niets van de kerk weten. Geen wonder, aldus Maas, want hun zedeloosheid had de bedelaars tot ‘nuttelozen leden in de maatschappij gemaakt’. Aan de kerk de ondankbare taak enige
Zielzorger in bedelaarskolonie de Ommerschans, een lastiger missie kon je als katholieke geestelijke in de 19e eeuw niet vervullen. ‘Over het algemeen hebben de pogingen tot zedelijke verbetering op deze ruwe, bedorvene en diep gezonken mensen weinig of geen invloed’, schreef kapelaan Tempelman in 1829. ‘Velen zinken van dag tot dag dieper en dieper als in een draaikolk van bedorvenheid.’ Herontdekte kerkverslagen geven een onthutsend beeld van het leven in de bedelaarskolonie. beschaving op de Ommerschans te brengen. De Maatschappij van Weldadigheid betaalde mee aan de kosten van zowel de pastoor als de hervormde predikant. De katholieken op de Ommerschans vormden een eigen parochie, vernoemd naar de beschermheilige van de armen, Sint Vincentius a Paulo. De parochie telde enkele honderden leden. Ze kerkten samen met de protestanten in het schoolgebouw van de kolonie. Elk jaar moesten de pastoors een verslag van de zedelijke en godsdienstige staat van de Ommerschans uitbrengen. De verslagen zijn goeddeels in het Historisch
Centrum Overijssel bewaard gebleven. Ze zijn weinig opbeurend van toon. De opeenvolgende pastoors beklagen zich over de goddeloze toestand op de schans. ‘Men staat ’s morgens vloekend en Godslasterend op en gaat 10 uur ’s avonds aldus weder naar bed’, klinkt het. Alle uiterlijk godsdienstig vertoon wordt ‘op de lompste wijze met spot en hoon en smaad overladen’. Het zedenbederf blijkt voldoende uit de vele kinderen ‘die buiten den echt geboren worden’. Veel begrip voor de schrijnende en uitzichtloze situatie van de kolonisten klinkt er in de verslagen niet door. De pastoors