MUSEA BRUGGE MAGAZINE
EXPO 150 JAAR STADSSCHOUWBURG BRUGGE MUSEA BRUGGE VERWERFT PANEEL VAN NAVOLGER JAN VAN EYCK VIJF JAAR ERFGOEDWERKING ONDER DE KERKTOREN
Driemaandelijks Tijdschrift – Jaargang 39 – Dec 2019
Vol naalden vliegt de lucht, vol priemend ijsgekertel, dat glinstert in de zon, en, met den asemtocht gezwolgen, kilt en kerft de kele en ’t haargespertel, dat in de neuze temt den toevoer van de locht. ’t Is bijtend koud. Een spree van witheid, ongemeten, ’t zij waar ge uwe oogen vlucht, ligt overal gespreid; ’t is snee’ tot in uw huis, ’t komt snee’ door al de spleten; ’t is snee’, ’t is immer snee’, en al sneeuwwittigheid. De wind komt, wild en boos, gesnoeid uit alle gaten; geen ruste en wilt hij, eer hij eenmaal weten zal dat ’t volk verdwenen is, en hem wilt meester laten… ’t Is bijster, bijtend koud, en ’t wintert overal. Uit: Guido Gezelle, Tijdkrans Foto: Musea Brugge © Sarah Bauwens
3 Een bonbonnière tentoongesteld
18 Erfgoedwerking onder de kerktoren
26 Gezelle digitaal
11 Portret van Augustin van Outryve
20 Merkwaardige altaren
28 Vreemde vogel op het dak
2 Voorwoord
14 Infraroodreflectografieonderzoek
Cover: Foto: Cultuurcentrum Brugge, © Ivan Van de Capelle Backcover: Tekening van Rik Wouters naast een spreuk uit de Duikalmanak, Openbare Bibliotheek Brugge, Gezellearchief, Aanw. 512
24 Nieuwe aanwinst
31 Kalender
Voorwoord
Beste museumbezoekers, beste vrienden, Ondertussen is dit alweer het vierde en laatste nummer van het Musea Brugge Magazine van 2019. De eindejaarsperiode is traditioneel een moment om even terug te blikken. Als directie van Musea Brugge kijken we met een warm hart terug op de vele mooie momenten in 2019. Het meest memorabel was ongetwijfeld het goed gevulde openingsweekend van het vernieuwde Gruuthusemuseum. Op hetzelfde moment werd onze nieuwe website gelanceerd en we haalden ook mooie cijfers voor onze expo rond de Spaanse Barok. Die telde niet minder dan 60.000 bezoekers. Er is heel wat moois om op terug te blikken, maar laat ons nu toe om met volle snelheid koers te varen naar de toekomst. Die ziet er voor Musea Brugge ongemeen boeiend uit. 2020 wordt een belangrijk jaar voor de verdere ontwikkelingen in grote dossiers, zoals het nieuwe erfgoeddepot en de nieuwe expohal. We hebben het over grote projecten, maar Musea Brugge wil ook in ‘kleine’ dingen ‘groot’ zijn. Dan denken we bijvoorbeeld aan het project ‘Memorabel’ dat mensen met dementie alle kansen geeft om te genieten van onze collectie. Of, aan de inzet van het Gruuthuseteam om een inclusief museum te realiseren met veel aandacht voor blinden en slechtzienden. Een inspanning die beloond werd met de participatieprijs van de stedelijke raad voor mensen met een handicap. ‘Groot’ willen zijn, vraagt om de nodige inspanningen. Musea Brugge is ook letterlijk een grote organisatie. 2020 wordt in die zin ook een cruciaal jaar voor de stappen die we willen zetten in de realisatie van onze nieuwe organisatiestructuur. In de toekomst willen we evolueren naar één overkoepelende organisatie met drie 2
afdelingen: een afdeling collectie, publiekszaken en infrastructuur en veiligheid. Daarnaast versterken we ook ons team Onthaal en Uitbating, en Bedrijfsorganisatie. Musea Brugge heeft meer dan 200 mensen in dienst. Het is onze taak om het talent en potentieel dat we in huis hebben ten volle in te zetten. Eén troost voor u, beste lezer. Wij voeren het denkwerk uit. U mag genieten. In 2020 presenteren we u alvast enkele mooie expo’s. We starten met een verdiepende tentoonstelling rond Jan van Eyck. Aan de hand van authentieke documenten belichten we zijn opmerkelijke leven en werk in Brugge. Ook Memling Now wordt een project om naar uit te kijken. Zijn werken mogen eeuwen geleden zijn gerealiseerd, zijn techniek, coloriet en oog voor detail blijven kunstenaars inspireren. Een pareltje wordt ook De hemel in een notendop waarin u kennis maakt met technisch zeer verfijnde devotionalia uit de Bourgondische periode. Dames en heren, December is ook de koudste periode van het jaar. Maar, laat dit dan net een excellent moment zijn om u op te warmen in onze musea of gewoon, om bij u thuis op de bank dit nummer van Musea Brugge Magazine door te lezen. Het is u van harte gegund. Alvast een fijn nieuwjaar toegewenst. Till-Holger Borchert Jonathan Nowakowski Hubert De Witte, Directie Musea Brugge VO O RWO O R D
EEN BONBONNIÈRE TENTOONGESTELD Op 7 en 8 september 2019 was de Stadsschouwburg en de omgeving ervan het brandend centrum van het Brugse Open Monumentenweekend. Tegelijk opende een tentoonstelling in het Arentshuis die dieper ingaat op het stedenbouwkundige, architecturale en programmatorische verhaal van de Stadsschouwburg. Die Koninklijke Stadsschouwburg opende zijn deuren op 30 september 1869, precies 150 jaar geleden. In deze bijdrage gaan we dieper in op een aantal elementen die in de tentoonstelling aan bod komen en een interessante erfgoedneerslag vormen van de rijke theatergeschiedenis in Brugge. — door Filip L. Demeyer
Detail van het plan van Popp met de oude en de nieuwe situatie, 1865, Stadsarchief Brugge
EEN BONBONNIÈRE TENTOONGESTELD
Van Comedie tot Stadsschouwburg in een nieuw stadskwartier De wijk waar de nieuwe Stads schouwburg werd gebouwd, was eeuwenlang het commerciële hart van de stad. Daar stroomde de Reie, lag het Kraanplein met de stadskraan en rond het Oude Beursplein stonden verschillende natiehuizen. Op het einde van de 18e eeuw verhuist de havenactiviteit naar de rand van de stad, de Reie wordt dichtgelegd. Maar, de organisch gegroeide wijk behoudt zijn middeleeuwse structuur. Kleine woningen wisselen af met grote handelshuizen met ruime stapelzolders en -kelders. De straatjes zijn smal en kronkelen zich tussen de huizen, waardoor er weinig licht en lucht in de woningen binnen stroomt. Op het moment waarop beslist wordt een kleine vijftig gebouwen af te breken, waart de sfeer van de voormalige handelsactiviteit nog volop door de wijk. De grootste blokken worden gevormd door de Comedie (Salle de Spectacle) en het Hotel De Korenbloem (Hôtel de la Fleur de Blé) met toegang tot een binnenplein via een doorgang links van de Comedie. Nog meer links, langs de Bezemstraat (Rue des Balais) en de Koornbloemstraat (Rue de la Fleur de Blé) liggen de kleinste huizen. Centraal, rechts en bovenaan grenzend aan de Kuipersstraat (Rue des Tonneliers) enkele grote percelen met herenhuizen en nevengebouwen, waaronder koetshuizen langs de Robijn- (Rue Robyn) en de Eistraat (Rue de l’ Œuf ). Heel wat van de huizen zijn verhuurd. De eigenaars zijn onder meer dokters, advocaten of ambtenaren. Er woont een mix van arm en rijk. Er werken kleine ambachtslieden, zoals een wever, een potten maker of een melkmeisje. Middelgrote bedrijfjes zijn er gevestigd: een mosterd fabriek, een tabaksfabriek, een fabrique 3
Linksboven: P. van Dycke, De Vlamingstraat vanaf het Oude Beursplein, 1850, potlood en waterverf, Musea Brugge, Groeningemuseum – Prentenkabinet, © Lukas – Art in Flanders vzw, foto Dominique Provost Linksonder: Het interieur van de keuken van het Gruuthusepaleis met de halfronde smeedwerkdecoratie, 1910. Stadsarchief Brugge, verz. J.A. Rau Rechtsboven: Jean Van de Putte, Gezicht vanuit de Vlamingstraat richting Oude Beursplein, 1865, olieverf op doek, Musea Brugge, Groeningemuseum, © Lukas – Art in Flanders vzw, foto Dominique Provost
van behangsel met toonzaal, een porselein- en faïencewinkel, een magasin de lingerie, een apotheker, een kleermaker, een slotenmaker-mecanicien met smidse en groot atelier… De kelders zijn nog steeds in gebruik als stapelruimte, vaak verhuurd aan brouwers. Enkele cabarets en kleine kroegjes in de Bezem- en Koornbloemstraat bezorgen de wijk een slechte naam. Daar wordt aan illegale prostitutie gedaan. De politie moet er geregeld optreden omwille van vechtpartijen. Heel wat soldaten lopen er ziektes op. Maatregelen in de jaren 1840 moeten de ontucht tegenhouden, maar tot 1865-1867 blijven er een aantal ‘verdachte huizen’ in de wijk gevestigd. Musea Brugge bewaart enkele iconografische bronnen die een beperkt beeld geven van de wijk die werd afgebroken. Een met waterverf opgehoogde tekening van P. van Dycke uit 1850 geeft een beeld van de Vlamingstraat vanaf het Oude Beursplein richting Markt. Rechts op de 4
hoek staat de oude Comedie met links daarvan het toegangsgebouw naar de binnenkoer van het Hôtel de la Fleur de Blé. Het hotel biedt hoofdzakelijk onderdak aan Engelsen en Fransen en neemt met veertig appartementen een groot deel van het terrein in beslag. Om de twee dagen vertrekt er een diligence naar Parijs, aldus een Engelstalige reclame. De hoofdgevel in de Koornbloemstraat bestaat uit drie trapgevels waarvan volgens de advertentie-gravure één voorzien is van gotisch maaswerk. Tot voor de herinrichting van het Gruuthusemuseum was in de keuken een smeedwerk te zien dat volgens de ‘inkomboeken’ verworven was via de Société Archéologique en afkomstig van de oude Comedie. Op de aquarel is niet eenduidig te zien waar die ‘grille’ in het gebouw zit. Het lijkt aannemelijker dat het smeedwerk uit een van de rondbogen van het toegangsgebouw tot het hotel komt… Tenzij het een interieuronderdeel is. We zullen het nooit zeker weten.
Het schilderij van Jean Van de Putte (Maldegem 1828 – Brugge 1872) uit de collectie van Musea Brugge toont de andere hoek van het bouwblok (perceel 1290 op het plan van Popp). Het dateert wellicht van 1865 en toont centraal de tabakshandel Duvivier een jaar voor de afbraak. Dat het uitzicht natuurgetrouw is, wordt bevestigd door een foto van Daveluy, bewaard in het Stadsarchief. Op het schilderij in de expo is op de vensterbank van de tabakshandel de Huzaar te zien, het uithangbord van de zaak. Deze eind 18e-eeuwse gepolychromeerde eikenhouten sculptuur is ondertussen een vast onderdeel van de opstelling in het Volkskundemuseum, maar is voor de gelegenheid naar het Arentshuis verhuisd.
De zoektocht naar de beste plek: het plan van Isidore Alleweireldt Aan de keuze van de locatie voor het huidige theaterkwartier gaat een hele zoektocht vooraf. In 1847 krijgt stadsarchitect Jean-Brunon Rudd (Brugge 1792 – 1870)
Plan Alleweireldt. Uit Isidore Alleweireldt: Mémoire sur la construction d’un théâtre à Bruges. Bruges, 1848. EHC H 86446, Collectie Stad Antwerpen, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience
al de vraag om een bestek en plan op te maken voor het dempen van een stuk Spiegelrei om daar een nieuwe schouwburg te bouwen. Het project Spiegelrei wordt op 8 juli 1848 definitief afgevoerd door de gemeenteraad, maar op 10 oktober 1848 publiceert Isidore Alleweireldt (Brugge 1824 – Oostende 1892) zes dagen voor zijn vierentwintigste verjaardag zijn Mémoire sur la construction d’un théâtre à Bruges, présenté au conseil communal. Een uitgave bij drukker Alphonse Bogaert met kaart, waarvan op dit ogenblik slechts twee exemplaren bekend en raadpleegbaar zijn: een exemplaar in de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience in Antwerpen en een exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek van België in Brussel. In de Brugse Openbare Bibliotheek bevindt zich een kopie van het Brusselse exemplaar (zonder kaart). Ook de Erfgoedbibliotheek Westflandrica in Kortrijk heeft een kopie. Mocht iemand nog over een origineel exemplaar beschikken, dan is dit meer dan welkom in de Brugse Openbare Bibliotheek of in het Stadsarchief. EEN BONBONNIÈRE TENTOONGESTELD
Alleweireldt bespreekt zes mogelijke locaties voor de schouwburg. Het nieuwe theater wordt het liefst in een burger wijk in de buurt van het commerciële centrum opgericht, moet vlot bereikbaar zijn voor koetsen en voetgangers en wordt het best een vrijstaand gebouwd omwille van de brandveiligheid. Hij kiest uiteindelijk niet voor het volgens hem zeer geschikte Simon Stevinplein, maar hij stelt voor de schouwburg te bouwen in het verlengde van de Academiestraat. André Vanhoutryve maakt uitgebreid gewag van de studie, maar allicht heeft hij de kaart niet gezien die bij het boekje hoort. De voorgestelde ingreep in het stadslandschap is immers zeer ingrijpend. Op de kaart is duidelijk te zien hoe Alleweireldt tegenover Ter Beurze een spiegelbeeld van het plein creëert. De rechterbenedenhoek van de Comedie gaat eraf. De nieuwe schouwburg komt pal op de plek van de Genuese Loge of Saaihalle… “Rien n’empècherait de placer la façade du Saye-Halle, dans un endroit où elle pourrait être mieux en evidence qu’elle
ne l’est maintenant, mais il serait très difficile de trouver un emplacement convenable pour la statue de Simon Stevin.” Bijna twintig jaar later wordt het project door burgemeester Jules Boyaval (Kortrijk 1814 – Bad Godesberg 1879) opnieuw op de agenda geplaatst. Hij geeft stadsarchitect Rudd opdracht een nieuwe schouwburg te tekenen op de plek van de oude Comedie, groter en meer naar achter, zodat de Vlamingstraat breder wordt en meer passage toelaat. De schouwburg blijft deels ingesloten. Schepen Gustave Van Nieuwenhuyse (Brugge 1829 – 1904) dringt erop aan een vrijstaande schouwburg te bouwen, omwille van de brandveiligheid, maar evenzeer omdat zo’n schouwburg meer allure heeft. De bouw van nieuwe vrijstaande schouwburgen in Europa, bijvoorbeeld Parijs (Opéra Garnier, 18611871, officieel geopend in 1875) en Wenen (Wiener Staatsoper, voormalige K.K. Hofoper, 1861-1869, officiële opening op 25 mei 1869) in dezelfde periode, heeft die visie zeker mee beïnvloed. Maar, Van Nieuwenhuyse 5
Gustave Saintenoy, Plan van het gelijkvloers, november 1868. Let op de strikte scheiding tussen Stalles (orkestzetels), Parquets en Parterre. Dienst Monumentenzorg & Erfgoedzaken
is ook in eigen land op prospectie geweest, naar Doornik, Bergen en Namen bijvoorbeeld. Het Théâtre Royal de Namur wordt (na branden in 1860, 1862 en 1867) in 18671868 afgewerkt.
Een ‘state-of-the-art’ schouwburg met volkse cultuur voor de elite Het uiteindelijke ontwerp voor de Brugse Stadsschouwburg is het werk van een relatief jonge architect. Gustave Saintenoy (Brussel 1832 – Schaarbeek 1892) is drieëndertig als hij zijn ontwerp in 1865 indient. Na zijn opleiding werkt hij samen met de architecten Hendrik Beyaert (1823-1894) en Felix Jarlet en hij realiseert in 1853 het Brusselse Leopoldstation (het Luxemburgstation) in de huidige Europawijk. In 1861 huwt hij met de dochter van architect Jean-Pierre Cluysenaer 6
(1811-1880) en na de plannen voor Brugge, maakt hij samen met architect Parent ontwerpen voor het paleis van de Graaf van Vlaanderen, het huidige Rekenhof, in Brussel. Het plan van Saintenoy voorziet een schouwburg volgens de regels van de kunst. De zaal heeft een ellipsvorm, omwille van de akoestiek. In de meeste theaters is trouwens de evolutie te zien van een langwerpige zaal (het type van de oude Comedie) naar een min of meer ronde of ellipsvormige. Saintenoy verwijst in zijn verantwoordingsnota naar studies van Mr. Sésis, hoewel ook de belangrijke Franse architect Pierre Patte (1723-1814) in een theoretische studie over theater architectuur uit 1782 al wijst op de voordelen van een ellipsvormige zaal.
De schouwburg ziet er binnenin nogal ‘gesculpteerd’ uit, opgebouwd uit overdadig gedecoreerde zuilen en balkons. De plannen verraden een moderne ingenieursvisie. Onder de gipsen en gouden overdaad zit een skeletstructuur van houten balken en metalen profielen. Saintenoy begeleidt de afwerking van het gebouw tot in alle details. Het Stadsarchief bewaart een uitgebreide briefwisseling van de architect met stadssecretaris Thooris en met schepen Gustave Van Nieuwenhuyse. De Dienst Monumentenzorg & Erfgoedzaken heeft een uitgebreide collectie plannen, van kleurrijke ontwerpen tot gedetailleerde constructietekeningen. Gustave Saintenoy besteedt in zijn ontwerp ruim aandacht aan hedendaags comfort. Hij vindt een goede ventilatie ontzettend belangrijk. Het verluchtings- en verwarmingssysteem wordt geleverd door de Brusselse firma Lamal en onder de stoelen van de loges en de parterre geplaatst. Het werkt met kolenbranders die lucht opwarmen die vanop de straat gezogen en via kanalen onder de stoelen geblazen wordt. Ook de scene en dienstvertrekken worden zo verwarmd. Verder zijn er radiatoren en in de salons naast het foyer komen er open haarden met kolenkachels. De verlichting werkt op gas, geleverd door de Brugse Gasmaatschappij, de Établissement du Gaz de Bruges. Er is een grote centrale luchter in de theaterzaal. In de vestibule, de traphallen, de gangen, de foyer en de salons staan lantaarns en hangen lusters, arm- en wandkandelaars. De keuze van de juiste modellen gaat gepaard met heel wat over en weer geschrijf tussen de stadsadministratie, diverse firma’s en de architect. De firma Lacarrière Frères uit Parijs levert de vierarmige en achtarmige kandelaars voor de foyer en de salons.
Anoniem kunstenaar, Avondbal, 19de eeuw, Groeningemuseum, prentenkabinet, © Lukas – Art in Flanders vzw, foto Dominique Provost
EEN BONBONNIÈRE TENTOONGESTELD
7
Zowel de Comedie als de nieuwe Stadsschouwburg worden geleid door tijdelijke directeurs. Ze kunnen solliciteren en als ze worden aangesteld, dan moeten ze hun ‘troupe’ samen stellen, bestaande uit acteurs en muzikanten. De programmering met ‘opéra-comique’, ‘comédie’ en ‘vaudeville’ moet ter goedkeuring worden voorgelegd. De aanstelling gebeurt meestal voor één jaar. Soms verbreekt de Stad de overeenkomst. In de meeste gevallen geeft de directeur er de brui aan vanwege tegenvallende resultaten. De directeurs komen vaak uit Frankrijk, uit Parijs maar ook dieper uit het land. Het Stadsbestuur voorziet “dat er, gedurende het tooneeljaar, een zeker aantal dagen zullen behouden zijn op welke de zaal ter beschikking van Vlaamsche letterkundige maetschappijen of van Vlaamsche toneelisten van beroep, zal kunnen gesteld worden om er vertooningen te geven.” De Vlaamsche Broederbond is de initiatiefnemer van een verzoekschrift tot meer ‘Vlaamse vertoningen’ in 1872, maar er komen ook anonieme oproepen van theaterliefhebbers. Eind 1872 is er “eene proefvertoning met de nationale toneelgroep van Gent”. Het initiatief kent langzaam uitbreiding. In 1874 brengt het ‘Nationaal Tooneelgezelschap der Stad Antwerpen’ een “Vlaamsche Vertooning”. Het stuk ‘Pailjas’ is een “Groot Beroemd Drama in 5 bedrijven”, weliswaar “naar het Fransch”… Op 7 maart 1874 verandert de gemeenteraad “de voorwaarden van de Fransche schouwburg”, met name “door regelmatig troepen van andere schouwburgen ten minste zes Vlaamse vertoningen te doen geven en dat de belangen van de Vlaamse schouwburg verzekerd waren.” Ondertussen halen de directeurs een groot deel van hun inkomsten uit bals. De foyer van de Stadsschouwburg beslaat niet voor niets een derde van het gebouw en werd van in den beginne dan ook hoofdzakelijk gezien als een feestzaal.
8
Spelen met authentieke rekwisieten Honderdduizenden mensen hebben de voorbije 150 jaar in de Koninklijke Stadsschouwburg voorstellingen bijgewoond. Duizenden en duizenden acteurs, muzikanten, figuranten… betraden het podium. In de 19e eeuw was het gebruikelijk dat gezelschappen speelden in vaste decors, eigen aan de schouwburg. In Kortrijk zijn dertig complete sets theaterdecors van het Brusselse atelier van Albert Dubosq (18631940) uit 1913-1926 bewaard. Vijf ervan staan ondertussen op de topstukkenlijst. Van de oude decors is in Brugge omzeggens niets bewaard. Recentere theaterdoeken zijn er wel nog. Naar aanleiding van Open Monumenten- en Erfgoeddagen werd onder impuls van regisseur en theatertechnicus Dominique Berten een en ander geïnventariseerd. Ook van het theater-technisch materiaal is veel verloren gegaan. Licht- en geluidsmateriaal werd in de loop van de 20e eeuw steeds sneller vervangen en voor oude, kapotte spots was doorgaans geen plaats meer in de bergingen van de schouwburg. Toch zijn er nog een aantal spots bewaard, waaronder een 19e-eeuwse limelight op gas en er is het prototype van de Memolight van ADB. Dit computergestuurd lichtorgel was in gebruik van 1973 tot 1986. Nader onderzoek van een kernteam van Cemper (Centrum voor Muziek- en Podiumerfgoed) onder leiding van Prof. Dr. Bruno Forment toont evenwel aan dat de Brugse stadsschouwburg heel wat authentieke rekwisieten bewaard heeft. In het recent onderzoeks- en waarderingsproject worden de Brugse stukken in een Vlaams perspectief geplaatst. De Brugse verzameling is de omvangrijkste die in een Vlaams theater werd overgeleverd. De stukken werden honderden keren ter hand genomen en vertonen derhalve sporen van schade en (slecht) herstel. Onder deze stukken een aantal zetstukken en toneelschilderijen van Constant Braeckman (1831 – na 1871) uit 1869 en een zestigtal rekwisieten in ‘carton-pâte’ (bordkarton), in 1886 geleverd door de Parijse firma Hallé, een huis dat bestaat sinds 1750 en in de 19e eeuw
vaste leverancier was voor tal van theaters in Europa, waaronder de Opéra Garnier.
Over smaken en kleuren… We mogen terecht fier zijn op onze 150-jarige Stadsschouwburg en op de rijke geschiedenis, waarvan belangrijke hoofdstukken trouwens nog wachten op ontdekking en publicatie. In 1969 wordt de Stadsschouwburg Koninklijk, maar niet iedereen is het gebouw genegen. In het tweede deel van Brugges kunstbezit. Vijftig kunsthistorische opstellen, verschenen in 1973, besteedt voormalig hoofdconservator Valentin Vermeersch uitgebreid aandacht aan het gebouw en het interieur. Het essay heeft een literair gehalte en is nog steeds zeer lezenswaardig. Vermeersch is niet eenduidig negatief, maar hij heeft het duidelijk meer voor de gotische architectuur. We eindigen graag met zijn besluit. “Wanneer Brugge er ooit zou aan denken zich (…) van zijn bastaardtheater te ontdoen, dan geven wij het de raad het liever eerst langs de hamer van een veilingmeester, dan onmiddellijk langs de meer respectloze slopershamer te proberen. Voor een Westeuropees stijlfenomeen als de « royale » Brugse schouwburg moet er ongetwijfeld wel een royale Amerikaanse « verzamelaar » te vinden zijn.” (…) “Wie weet bouwen de States, waar momenteel nieuwe musea verrijzen met een gemiddelde van twee per dag (sic!), ooit niet eens een « Bokrijk » van schouwburgen. De transatlantische dollars, die Saintenoys meesterwerk te Brugge zouden kunnen opbrengen, zou de stad dan kunnen besteden aan het bouwen bijvoorbeeld… van een nieuw « Fleur de Blé-hotel ».”
Tentoonstelling Le Grand Théâtre de Bruges 1869-2019. 150 jaar toneel van opera, comédie, drama, vaudeville, spektakel en cultuur. Arentshuis, tot 1 maart 2020 www.museabrugge.be
Zaalgezicht in de tentoonstelling met een blik op de ADB Memolight, de limelight en de rekwisieten van de firma Hallé. Foto Filip L. Demeyer
Beknopte bibliografie Valentin Vermeersch, ‘De Stadsschouwburg’, in: Brugges Kunstbezit. Vijftig kunsthistorische opstellen, dl. 2, Brugge, 1973, pp. 54-65.
Géry Vandenabeele, De restauratie van de “Brugse Bonbonnière” (arch. G. Saintenoy) : Het verhaal van een dramatisch interieur, ‘typoschrift’, Brugge, 2002-2003.
Marc Ryckaert, ‘Twee foto’s van het verdwenen theaterkwartier te Brugge uit 1865 of 1866’, in: Brugs Ommeland, 17(1977)4, pp. 398-404.
Jaak A. Rau en Yvette Kemel, ‘Van huis De Grandt tot De Comedie’, in: Brugs Ommeland, 51(2011)2, pp. 72-88.
Andries Van den Abeele, ‘Isidore Alleweireldt en de negentiende-eeuwse architectuur in Brugge’, in: Brugs Ommeland, 25(1985)3, pp. 179-199.
Bruno Forment, Mariet Calsius, Nathalie Fernket en Staf Vos, Een ‘cross-collections’ waardering van historische decors in Vlaanderen. Rapport, Cemper – Centrum voor Muziek- en Podiumerfgoed, Mechelen, 2019.
Koen Rotsaert, ‘De Brugse Stadsschouwburg, een “goddeloze” tempel ?’, in: Brugs Ommeland, 29(1989)1, pp. 5-46. 125 jaar Schouwburg. Van de Comedie naar de Stadsschouwburg, 1869 en het theaterleven tot ca. 1920, bijlage Archiefleven, 2(1994-1995)2. André Vanhoutryve, Van “Comedie” tot “Koninklijke Stadsschouwburg”. Brugse politiek en toneelcultuur tussen 1750 en 1994. Historische analyse en retrospectieve, Brugge, 1995.
EEN BONBONNIÈRE TENTOONGESTELD
9
10
HET PORTRET VAN
AUGUSTIN VAN OUTRYVE DOOR JOSEPH-BENOÎT SUVÉE
Op aanraden van Musea Brugge kocht de Vlaamse Gemeenschap in 2017 het portret van Augustin van Outryve, geschilderd door Joseph-Benoît Suvée. Ze deed dit met middelen uit het Topstukkenfonds. Op het statige portret poseert de West-Vlaamse zakenman in zijn werkkamer. Het schilderij is in langdurige bruikleen gegeven aan Musea Brugge en werd in eigen huis gerestaureerd door Laetitia Golenvaux. Het opgefriste werk is vanaf volgend jaar te zien in het Groeningemuseum. — Door Laurence Van Kerkhoven De gefortuneerde handelaar Augustin van Outryve (Oostrozebeke 1710 – Brugge 1795) wordt in dit imponerende schilderij ten voeten uit geportretteerd. Hij poseert voor zijn schrijftafel in een met leder beklede Lodewijk XV stoel. De brede dieprode mantel die hij om zich heen heeft geslagen, springt meteen in het oog. Daaronder draagt hij een elegant kostuum. Zijn crèmekleurige satijnen vest is met uiterste precisie geschilderd. Kenmerkend zijn ook de kostbare witte zijden kousen en de zwarte lederen schoenen, gesloten met glanzende gespen. Augustin van Outryve wordt als een krasse zeventiger geportretteerd met een strenge, onderzoekende blik en de lippen strak op elkaar geklemd. Hij draagt een voor die tijd karakteristieke pruik, aan de zijkanten gemodelleerd in horizontale, stijve krullen. In zijn linkerhand houdt hij een document vast, waarop zowel de handtekening van de kunstenaar als de exacte datering van het doek te zien zijn: J. B. Suvée / fecit / Paris le / 12 juin / 1782.
Joseph-Benoît Suvée, Portret van Augustin van Outryve, 1782, olieverf op doek, 211,2 × 146,47 cm, Collectie Vlaamse Gemeenschap, in langdurige bruikleen aan het Groeningemuseum (© Lukas – Art in Flanders vzw, foto Dominique Provost)
A U G U S T I N VA N O U T R Y V E
Op het tafelblad van zijn bureau zien we, naast een inktpot met twee ganzen veren, een snuifdoos, een witte zakdoek en drie grote dozen die hij gebruikte voor het klassement van zijn boekhouding/ briefwisseling. Dat die omvangrijk moet zijn geweest, blijkt o.a. uit de nummers die op de voorkant van de opbergdozen zijn aangebracht (nr. 42 en nr. 33). Nog belangrijker, zijn de aanduidingen van de bestemmingen: Allemagne, Paris en Hollande. Die wijzen duidelijk op zijn uitgebreide internationale netwerk.
De reus van het 18e-eeuwse Brugse ondernemersleven Tijdens de tweede helft van de 18e eeuw bekleedde Augustin van Outryve in Brugge een belangrijke positie in de zakenwereld. Hij stond aan het hoofd van een internationaal gereputeerde handelsonderneming die hij van zijn ongehuwd gebleven tante Mary-Anne van Outryve (Ooigem 1674 – Brugge 1746) had overgenomen. Deze ondernemende dame richtte in 1715 samen met haar jongste zus ‘eene societeyt van goederen ende commercie’ op die zich aanvankelijk vooral toespitste op de textielhandel en later ook op het verhandelen van grote ladingen thee. Mary-Anne van Outryve bouwde een bloeiend netwerk uit en liet de zaak al heel snel evolueren tot
één van de belangrijkste handelshuizen in de Oostenrijkse Nederlanden. Zij had een winkel in de Cordoeanierstraat in Brugge, waar ‘le beau monde’ over de vloer kwam. Mary-Anne van Outryve liet haar winstgevende handelszaak in 1742 over aan haar toen 32-jarige neef Augustin die de onderneming nog verder zou uitbreiden. De omvang van zijn internationale netwerk met Brugge als draaischijf valt niet te onderschatten. Uit briefwisseling en ondernemingspapieren in het Brugse Stadsarchief blijkt dat hij professionele contacten onderhield met Zweden (Stockholm), Denemarken (Helsingor), Letland (o.a. de historische regio Koerland), Polen (Elbing), Duitsland (Hamburg), Nederland (Amsterdam), Engeland (Londen), Frankrijk (Valenciennes) en Spanje (Barcelona en Málaga). In 1782 – het jaar waarin zijn portret voltooid werd – stichtte Augustin van Outryve met zijn neef Jean-Jacques van Outryve de Merckem een private maatschappij voor zeeverzekering. Samen bezaten ze drie schepen die ze als reders naar de Antillen lieten varen en zelfs tot in Amerika. Augustin van Outryve behoorde tot de meest vermogende notabelen in Brugge. Ongehuwd en kinderloos, legde hij zich helemaal toe op zijn carrière: internationale handel, rederij en zeeverzekering. Hij groeide, zonder overdrijven, uit tot de reus van het 18e-eeuwse Brugse ondernemersleven.
Ontstaansgeschiedenis van het portret 1780 was een cruciaal jaar voor JosephBenoît Suvée (Brugge 1743 – Rome 1807). Op 29 januari werd hij volwaardig lid van de zeer eerbiedwaardige Académie royale de Peinture et de Sculpture. De fiere Suvée 11
Detailopname uit het schilderij met de signatuur en datering op het document in de hand van de geportretteerde en de rangeerdozen op het bureaublad (© Lukas - Art in Flanders vzw, foto Dominique Provost) Detailopname uit het schilderij waarop te zien is dat Suvée voor dit portret twee verschillende doeken gebruikt heeft (© Lukas – Art in Flanders vzw, foto Dominique Provost)
verwittigde onmiddellijk de Brugse academie waar hij zijn eerste opleiding had gekregen. Suvée werd in zijn heimat als een ware held verwelkomd met een feestelijke optocht. De kunstenaar verbleef toen drie maanden in zijn geboortestad. Hij logeerde bij zijn vriend, Emmanuel-Louis van Outryve d’Ydewalle (Damme 1745 – Brugge 1827), een jongere neef van Augustin van Outryve. Tijdens zijn verblijf kreeg hij heel wat bestellingen, zowel van de lokale geestelijkheid als van diverse notabelen en kunstliefhebbers die zich graag door hem wilden laten portretteren. Zo ook de toonaangevende familie Van Outryve die meermaals bij Suvée aanklopte voor een treffende beeltenis. Doorgaans ging 12
het om schilderijen in buste. Het portret van Augustin van Outryve is het enige familiewerk waarvoor de kunstenaar een meer dan levensgroot formaat hanteerde. Suvée schilderde de gezichtstrekken van Augustin van Outryve naar het leven tijdens zijn verblijf in Brugge in het voorjaar van 1780. Wie aandachtig naar het portret kijkt, ziet dat de kunstenaar voor het hoofd van de geportretteerde een kleiner doek gebruikte dat hij later zorgvuldig verwerkte in het grotere geheel van de compositie. Uit de datering op het schilderij blijkt dat Suvée het portret uiteindelijk pas in de maand juni van het jaar 1782 in Parijs voltooide. Het jaar nadien prijkte dit kunstwerk op het Parijse salon, samen met de Verrijzenis van Christus die bestemd was voor het hoofdaltaar in de Brugse SintWalburgakerk. De commentatoren waren lovend over het majestueuze portret van Augustin van Outryve en zijn opvallende karmijnrode mantel.
Suvée en het mecenaat van de familie Van Outryve Suvée smeedde levenslange vriendschapsbanden met de familie Van Outryve. Hierboven werd al aangestipt dat de kunstenaar in 1780 bleef overnachten bij Emmanuel-Louis van Outryve d’Ydewalle. Van alle familieleden moet deze edelman de beste contacten onderhouden hebben met de schilder. Ze kenden elkaar zeker al van 1771, het jaar waarin Suvée de Romeprijs won en plechtig onthaald werd in zijn geboortestad. Emmanuel-Louis van Outryve zat toen in dezelfde koets als Jan Anton Garemijn en Paul Jozef De Cock, respectievelijk directeur en leraar van de Brugse academie. Dat Emmanuel-Louis van Outryve een oprechte bewondering had voor zijn artistieke productie, blijkt
duidelijk uit het feit dat hij verschillende schilderijen van Suvée verzamelde, waaronder zijn vroegste historiestuk met de voorstelling van Milo van Croton. Dit schilderij moet beslist een ereplaats gekregen hebben in één van de salons van het huidige Arentshuis. Emmanuel-Louis van Outryve d’Ydewalle was immers eigenaar van dit herenhuis van 1783 tot 1827. Hij was ook de man die verantwoordelijk was voor de Egyptische aanpassingen aan het gebouw, met de nu nog zichtbare palmbladkapitelen aan de zuilen in de trapzaal en het ingangsperron.
Topstuk voor het Groeningemuseum Suvées portret van Augustin van Outryve is een uniek en zeldzaam schilderij dat niet alleen op kunsthistorisch vlak bijzonder interessant is, maar ook op sociaal en economisch gebied van cruciaal belang is. Hoewel Suvée meerdere psychologisch scherp geobserveerde portretten geschilderd heeft, staat het monumentale portret van Augustin van Outryve alleen in zijn oeuvre. Het meer dan levensgrote formaat dat de standing van het personage extra benadrukt, is inderdaad hoogst uitzonderlijk in zijn werk. Het schilderij heeft ook een bijzondere waarde voor het collectieve geheugen. Het behoort tot de meest intrigerende portretgetuigenissen die Suvée geschilderd heeft van de vooraanstaande familie Van Outryve. Het getuigt niet alleen van het mecenaat van de familie Van Outryve, maar illustreert ook perfect de internationale faam van de 18e-eeuwse handel in Brugge. De figuur van Augustin van Outryve kan zonder moeite symbool staan voor het bloeiende economische leven in Brugge en West-Vlaanderen uit die periode. Door de impliciete verwijzing naar de vele internationale contacten krijgt het portret een iconische status. Met zijn grote zin voor realisme, perfecte stofweergave en virtuoze penseelstreken, is dit majestueuze portret een topwerk en één van de hoogtepunten van Suvées kunst. Een mooie versterking voor het collectieprofiel van het Groeningemuseum.
A U G U S T I N VA N O U T R Y V E
Joseph-Benoît Suvée, Milo van Croton, ca. 1763-1765, olieverf op doek, 261 × 200 cm, Brugge, Groeningemuseum, inv. 0000.GRO0377.I (© Lukas – Art in Flanders vzw, foto Hugo Maertens)
Selectieve bibliografie Explication des peintures, sculptures et gravures de messieurs de l’Académie Royale, Parijs, Imprimerie de la Veuve Hérissant, 1783, p. 13, cat. 36. A. Vanhoutryve, Familie Van (H)Outryve. Proeve tot historische en genealogische studie, Kortemark, Familia et Patria, 1985, pp. 294-296. B. Beernaert en J. D’hondt, ‘Het huis Arents, Dijver 16: een aanzet tot huizenonderzoek’, in: Jaarboek 1995-1996 Brugge Stedelijke Musea, 1997, pp. 181-183. A. Van den Abeele, ‘Petronilla van Outryve, een geëmancipeerde vrouw in de 18de eeuw’, in: Brugs Ommeland, 2003, pp. 99-140. B. Beernaert, Brochure Open Monumentendag Brugge. 20ste editie – 20ste eeuw. Het beste van 25 jaar, Brugge, Stad Brugge, 2013, pp. 62-63.
L. Van Kerkhoven, Aankoopdossier van het Portret van Augustin van Outryve (1782) door Joseph-Benoît Suvée, 2016 (ongepubliceerd dossier met bijlagen, waarvoor de auteur dank verschuldigd is aan Dominique Marechal, Françoise van Outryve d’Ydewalle en Bertil van Outryve d’Ydewalle). D. Marechal, ‘Suvée, le Flamand’, in: Joseph-Benoît Suvée 1743-1807: un artiste entre Bruges, Rome et Paris, Parijs, Arthena, 2017, p. 15 (voetnoot 24), en p. 16 (voetnoot 38). S. Join-Lambert en A. Leclair, Joseph-Benoît Suvée 1743-1807: un artiste entre Bruges, Rome et Paris, Parijs, Arthena, 2017, p. 47 (ill.), p. 100, p. 114, p. 232 (cat. P.102). L. Van Kerkhoven, ‘Fiche nr. 1’, in: Studieopdracht in het kader van het Topstukkendecreet. Proeflijst Neoclassicisme. A-lijst, 2018, pp. 3-6 (opgesteld in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap).
13
Infraroodreflectografieonderzoek Naast traditioneel kunsthistorisch onderzoek, wordt natuurwetenschappelijk onderzoek binnen een museale context steeds belangrijker. Infraroodreflectografie (of kortweg IRR) is een beeldvormingstechniek die Musea Brugge en het Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden al een aantal jaren uitvoert. Begin dit jaar werd daarvoor de nieuwste apparatuur aangeschaft. — door Guenevere Souffreau Natuurwetenschappelijke analyses en beeldvormingstechnieken spelen een grote rol bij het beantwoorden van onderzoeksvragen. Binnen de voortdurend breder wordende waaier aan onderzoeksmethodes nemen beeldvormingstechnieken een belangrijke plaats in. Het zijn traditionele onderzoekstechnieken. Ze zijn al decennialang bekend en benut binnen de kunstwereld, relatief toegankelijk en bovendien niet-destructief voor het kunstwerk. De bekendste technieken maken gebruik van röntgen-, ultraviolette- of infraroodstralen. Omdat die technieken soms verward worden, volgt hierna eerst een korte technische introductie, waarna gefocust wordt op het gebruik van IRR bij Musea Brugge.
Elektromagnetische straling Beeldvormingstechnieken zijn gebaseerd op elektromagnetische straling en geven verschillende informatie naargelang de golflengte, de frequentie en de energie van de gebruikte straling.
Röntgenstralen (ook wel x-stralen genoemd) hebben een hoge frequentie en energie, waardoor ze dwars doorheen objecten kunnen gaan. Röntgenbeelden geven daarom informatie over het totale object dat werd bestraald. Voor een schilderij gaat het om de verschillende verflagen, inclusief de lagen die je met het blote oog niet kan zien, maar ook om de opbouw van de drager, zoals de structuur van het doek of het hout, nagels, nieten en andere verbindingen. Röntgenstraling bevat echter zoveel energie dat het ioniserend werkt en chemische reacties kan ontketenen in levend weefsel, waardoor er kans is op schade. Ultraviolette (uv) stralen dringen dan weer niet eens allemaal door de vernislaag van een schilderij. Uv wordt daarom hoofdzakelijk gebruikt bij onderzoek naar de staat van de vernis en om de aanwezigheid van overschilderingen duidelijk te kunnen zien. Zichtbaar licht dringt wel goed door de vernislagen, waardoor we de verflaag eronder kunnen waarnemen.
Infraroodstralen zijn opnieuw helemaal anders. Ze zitten in een ander segment van het elektromagnetische spectrum en hebben een lagere frequentie en energie dan röntgen, uv of zichtbaar licht. Ze dringen niet zo diep door bepaalde materialen als röntgenstralen, maar wel dieper dan uv of gewoon zichtbaar licht. Infraroodstralen dringen door de verflagen van een schilderij, tot op een witte gronderingslaag, waar de stralen teruggekaatst worden. Die gereflecteerde straling kan opgevangen en geregistreerd worden door een speciale camera, een infraroodreflectografiecamera. In tegenstelling tot bijvoorbeeld röntgen zijn infraroodstralen totaal onschadelijk en zijn er geen veiligheidsmaatregelen nodig om ermee te werken.
Goddelijke camera’s Sinds 2014 voeren Musea Brugge en haar Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden een actief beleid rond IRR-onderzoek. De camera die hiervoor gebruikt wordt is de zogenaamde Osiris, ontwikkeld door het bedrijf Opus Instruments in Groot-Brittannië, gebaseerd op een prototype gerealiseerd in de National Gallery. Om een beeld te kunnen maken, moet een schilderij belicht worden met twee lampen die voldoende infraroodlicht geven. Gewoonlijk worden daar halogeenlampen voor gebruikt. De camera wordt verbonden met een computer en maakt digitale beelden van de – voor ons grotendeels onzichtbare – gereflecteerde infraroodstralen, via speciaal ontworpen software. De Osiris is uniek, omdat het de eerste IRR-camera is (strikt gezien is het eigenlijk een scanner) met voldoende resolutie om schilderijen met behulp van slechts één
Schematische voorstelling van de interactie tussen verschillende soorten elektromagnetische straling en een schilderij. © Musea Brugge / Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden
14
opname te onderzoeken. Eind 2018 kocht de Stad Brugge de nieuwste versie van deze camera, de Apollo. De nieuwe camera heeft heel wat troeven die de efficiëntie en kwaliteit van het onderzoek verhogen. Zo heeft de Apollosoftware bijvoorbeeld een ‘live view’ functie om te focussen, wat betekent dat het scherpstellen rechtstreeks en direct kan gebeuren, terwijl met de Osiris verschillende testopnames moeten gemaakt worden om te zien of een beeld scherp is. De Apollo maakt bovendien beelden in een nog hogere resolutie dan de Osiris (ca. 5100 × 5100 pixels). Die verbeterde scherpstelling én resolutie resulteren in een merkbaar verhoogde leesbaarheid van de IRR-beelden. Verder kan met de Apollo onder meer de belichtingstijd aangepast worden, in vijf verschillende standen. Dat betekent dat een object minder fel belicht moet worden, wat belangrijk kan zijn bij erg lichtgevoelige objecten, zoals bijvoorbeeld manuscripten.
De nieuwe Apollocamera, in opstelling tijdens het onderzoek van Hans Memlings Reliekschrijn van de heilige Ursula (1489, olieverf op paneel, Musea Brugge O.SJ0176.I) op 17 juni 2019. © Musea Brugge / Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden
Ondertekeningen Maar, wat is er nu precies te zien op die beelden, de zogenaamde reflectogrammen, die een infraroodreflectografiecamera maakt? En, hoe kan dit bijdragen tot het onderzoek van schilderijen? De op de witte grondlaag van een schilderij gereflecteerde infraroodstraling wordt door de camera geregistreerd en als wit weergegeven op het reflectogram. Koolstofhoudend materiaal, zoals potlood of houtskool, absorbeert infraroodstralen en geeft dus geen reflectie, waardoor die zones donker zijn op het infraroodreflectogram. Dus, als een kunstenaar op een witte preparatielaag tekende met een koolstofhoudend materiaal, is die tekening zichtbaar op het infraroodreflectogram van een schilderij. Dergelijke tekeningen, ook wel ondertekeningen genoemd, kunnen helpen om de Detail uit het Laatste Avondmaal van Pieter Pourbus (1548, olieverf op paneel, Musea Brugge inv. 1995.GRO0020.I), bovenaan in zichtbaar licht, onderaan het IRR-beeld. © Musea Brugge / www.lukasweb.be, foto Hugo Maertens (boven) / Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden, IRR Guenevere Souffreau en Anne van Oosterwijk (onder)
INFRAROODREFLECTOGRAFIEONDERZOEK
15
werkmethodes van een kunstenaar te begrijpen. Je kunt bijvoorbeeld zien hoe zijn tekenstijl er uitziet, of hij veel wijzigingen of correcties aanbracht, of hij hulpmiddelen gebruikte zoals perspectieflijnen, een passer of sjablonen. De meeste schilders uit de 15e en de 16e eeuw maakten voorbereidende tekeningen op een met een witte grondlaag geprepareerd paneel of doek. Daardoor zijn de werken uit deze periode vaak goed te onderzoeken met IRR. Een mooi voorbeeld zijn de schilderijen van Pieter Pourbus. Die blijken bijna altijd een duidelijke ondertekening te hebben in een kenmerkende zuivere en grafische stijl, met zelfzekere omtreklijnen en parallelle arceringen die schaduwen aanduiden. Hoewel Pourbus zijn ondertekeningen gewoonlijk erg zorgvuldig en doordacht realiseerde, zijn er ook veel zogenaamde ‘pentimenti’ of aanpassingen te vinden. Dat is onder meer te zien in zijn Laatste Avondmaal (1548, olieverf op paneel, Musea Brugge, inv. 1995.GRO0020.I). Wanneer we focussen op het IRR-beeld van de figuur met de stoel op de voorgrond, zien we dat het hoofd van de jongen aanvankelijk eerder in profiel getekend was. In de geschilderde verflagen erboven, draait hij zijn hoofd in de andere richting. De jongen heeft op de ondertekening schoenen aan, terwijl hij op het uiteindelijke schilderij blootsvoets is en zijn voeten een lichtjes andere positie kregen. Tijdens het schilderen heeft Pieter Pourbus dus zijn getekende compositie aangepast. Ondertekeningen kunnen niet alleen inzicht geven in de totstandkoming van een kunstwerk; omdat ze de werkwijze en stijl van een kunstenaar tonen, kunnen ze bovendien helpen bij toeschrijvingen. De aanwezigheid van pentimenti duidt gewoonlijk ook op het feit dat het hoogstwaarschijnlijk om een origineel werk gaat, omdat bij het maken van een kopie normaal gezien geen compositiewijzigingen gebeuren. Het is dus erg belangrijk om bij de interpretatie van een ondertekening het reflectogram nauwkeurig te vergelijken met wat er effectief te zien is op de verflagen van het uiteindelijke schilderij. 16
Andere toepassingen Vanaf de 17e eeuw werken schilders vaker op donkere ondergronden, met dikkere verflagen of zonder vooraf een tekening te maken. Onderzoek naar ondertekeningen is dan soms minder relevant of zelfs onmogelijk. Niettemin is ook dan IRR interessant. Op een reflectogram is niet alleen een eventueel onderliggende tekening te zien, maar ook informatie over de verflagen die erboven liggen. Verschillende pigmenten of verfsoorten reageren immers anders op infraroodstralen, door ze in meerdere of mindere mate te absorberen of te reflecteren. Zo kunnen verflagen die we niet met het blote oog zien, toch weer zichtbaar worden. Op het reflectogram van de Brugse familie van Jacob van Oost I (1645, olieverf op doek, Musea Brugge, inv. 0000. GRO0181.I) zien we bijvoorbeeld duidelijk dat de kunstenaar tijdens het schilderen van de compositie de twee hoofdfiguren een lichtjes andere plaats gaf, waarbij de vrouw oorspronkelijk dichter bij de man stond. Verder zijn op een infraroodreflectogram gerestaureerde zones vaak duidelijker te zien dan met het blote oog. Kennisverspreiding en kennisdeling Binnen Musea Brugge en het Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden wordt IRR in eerste instantie ingezet bij het onderzoek van de eigen collectie. Dat gebeurt zowel in het kader van restauratieprojecten, zoals de momenteel lopende restauratie van de Dood van Maria door Hugo van der Goes, als bij kunsthistorische onderzoeksprojecten, al dan niet ter voorbereiding van een tentoonstelling, zoals ‘Pieter Pourbus en de vergeten meesters’ (Groeningemuseum, 2017-2018) of ‘Lancelot Blondeel’ (in voorbereiding). Verder worden geselecteerde topstukken, zoals deze van Hans Memling, of specifieke deelcollecties onderworpen aan een systematische documentatie met IRR. De kennis wordt bovendien ten dienste gesteld van (inter)nationale partners. Enerzijds voert het Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden onderzoek uit voor externen en/of faciliteert ze de externe onderzoekers
binnen Musea Brugge. Anderzijds draagt ze actief bij aan externe kunsthistorische onderzoeksprojecten, zoals bijvoorbeeld het VERONA-project van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK/IRPA). In het kader van dit laatste project, dat alle werken van, en bij uitbreiding gerelateerd aan, Jan van Eyck onderzoekt met verschillende technieken, werd in 2018 het Turijn-Milaan-Getijdenboek in het Palazzo Madama in Turijn onderzocht door de Brugse onderzoekers en hun apparatuur. Tenslotte wordt tweejaarlijks een internationaal symposium georganiseerd rond ondertekeningen en materiaaltechnisch onderzoek van schilderijen, in samenwerking met het KIK/IRPA, het Studiecentrum Vlaamse Primitieven, de Université catholique de Louvain (UCL, Louvain-la-Neuve) en Illuminare – Centre for the Study of Medieval Art (KU Leuven). Selectieve bibliografie D. Saunders, R. Billinge, J. Cupitt, N. Atkinson en H. Liang, ‘A New Camera for High-Resolution Infrared Imaging of Works of Art’, in: Studies in Conservation, Vol. 51, Nr. 4 (2006), pp. 277-290. Christina Currie, Bart Fransen, Valentine Henderiks, Cyriel Stroo, Dominique Vanwijnsberghe, Van Eyck Studies: Papers Presented at the Eighteenth Symposium for the Study of Underdrawing and Technology in Painting, Brussels, 19-21 September 2012, Leuven, Peeters, 2017. Anne van Oosterwijk (red.), Vergeten Meesters. Pieter Pourbus en de Brugse schilderkunst van 1525 tot 1625, Gent, Snoeck, 2017. Anne Dubois, Jacqueline Couvert, Till-Holger Borchert, Technical studies of paintings: problems of attribution (15th-17th centuries): Papers presented at the Nineteenth Symposium for the Study of Underdrawing and Technology in Painting, held in Bruges, 11-13 September 2014, Leuven, Peeters, 2018. www.closertovaneyck.be
Detail uit de Brugse familie van Jacob van Oost I (1645, olieverf op doek, Musea Brugge, inv. 0000.GRO0181.I), bovenaan in zichtbaar licht, onderaan het IRR-beeld. © Musea Brugge / www.lukasweb.be, foto Hugo Maertens (boven) / Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden, IRR Guenevere Souffreau (onder)
INFRAROODREFLECTOGRAFIEONDERZOEK
17
VIJF JAAR ERFGOEDW ERKING ONDER DE KERKTOREN In 2015 zijn Erfgoedcel Brugge en de consulent religieus erfgoed Musea Brugge gestart met een langdurig inventarisatietraject van de erfgoed collecties in de Brugse parochiekerken. Vijf jaar later zijn al elf kerken volledig geïnventariseerd. Een mooi moment om even terug te blikken met consulent Benoit Kervyn en coördinator Lothar Casteleyn. MB: Waarom zijn jullie met dit traject gestart? Benoit Kervyn: Brugge telt vijfentwintig parochiekerken, elk met een eigen collectie erfgoedobjecten. Het Eredienstendecreet verplicht kerkbesturen tot het opstellen en bijhouden van een inventaris van hun goederen. In de praktijk zien we dat deze inventarissen van wisselende kwaliteit zijn. Meestal zijn ze verouderd, niet volledig en nog op papier. Erfgoedcel Brugge en ik beslisten daarom om onze krachten te
bundelen om ondersteuning te bieden bij de opmaak van digitale erfgoedinventarissen voor Brugse parochiekerken. MB: Deze huzarentaak kun je als consulent moeilijk alleen uitvoeren? B. Kervyn: Dat klopt. Om écht vooruitgang te kunnen boeken, zijn we in 2014 op zoek gegaan naar vrijwilligers met een hart voor religieus erfgoed. We kunnen rekenen op vijftien mensen, verdeeld over vier ploegen die elk een halve dag per week aan de
slag gaan. Ze hebben elk hun eigen taken: foto’s nemen van de objecten, beschrijvingen, maten nemen, gegevens invoeren, … Ik ben aanwezig om hun werk in goede banen te leiden. MB: Hoe begin je aan zo’n inventarisatie? Lothar Casteleyn: We zijn niet over een nacht ijs gegaan. Vooraf hadden we gesprekken met de verantwoordelijken binnen het Bisdom Brugge, met de toenmalige erfgoedconsulenten van de provincie WestVlaanderen en met de medewerkers van het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur. We staken ook ons licht op bij andere erfgoedcellen die al een beroep deden op vrijwilligers voor inventarisatie. Daarna brachten we alle Brugse kerkbesturen op de hoogte van onze plannen en peilden we naar hun interesse. Kort daarna konden we starten met de eerste vijf kerken. Ondertussen heeft de mond-totmondreclame zijn werk gedaan en worden we zelf gevraagd om langs te komen. MB: Hoe gaan jullie heel concreet te werk? L. Casteleyn: Bij de eerste kennismaking brengen we in kaart in welke ruimtes de erfgoedobjecten zijn ondergebracht. We verzamelen daarna extra informatie (oude inventarissen, publicaties …) en leggen onze werkwijze uit. Zo werken we voor de inventarisatie met een module die speciaal ontworpen werd voor kerkbesturen binnen het platform Erfgoedinzicht.be. Deze databank werd oorspronkelijk beheerd door de provincie West-Vlaanderen, maar maakt ondertussen deel uit van de Vlaamse Gemeenschap. Het systeem wordt gratis ter beschikking gesteld van kerkbesturen. In de kerk zelf gaan we
© Erfgoedcel Brugge
18
eerst aan de slag met invultabellen, waarop je verschillende zaken (soort object, techniek, materiaal, afmetingen, beschrijving …) moet invullen. Eens die in orde zijn, worden de foto’s aan de beschrijving gekoppeld. Daarna controleren we nog eens alle items op eventuele tikfouten en het gebruik van de juiste terminologie. Zo is alles klaar om ingevoerd te worden in de database van Erfgoedinzicht.be. MB: Zijn al die data dan meteen raadpleegbaar? L. Casteleyn: Niet altijd. Het kerkbestuur beslist welke erfgoedobjecten ze wil delen met het bredere publiek. We stimuleren hen uiteraard om zoveel mogelijk te delen, want de ervaring leert dat hoe meer er bekend is, hoe minder risico er bestaat op diefstal. We zorgen er ook voor dat de data via ErfgoedBrugge.be, het Brugse erfgoedportaal, ontsloten worden. Zo komen de erfgoedobjecten uit de kerken samen met ander werk van dezelfde kunstenaars dat bij Musea Brugge bewaard wordt of met krantartikels die meer vertellen over wat er allemaal in die kerk gebeurd is. De koppeling met ErfgoedBrugge.be zorgt dus voor heel wat extra inzichten. MB: Komt elk object op de inventaris terecht? B. Kervyn: We inventariseren geen gebruiksvoorwerpen. We beperken ons tot objecten met een (kunst)historische of erfgoedwaarde. We zijn al op heel wat memorabele zaken gestoten. Helaas worden niet alle objecten even goed bewaard. We zien het ook als onze taak om tips te geven hoe het beter kan. Zilverwerk dat amper gebruikt wordt, poetsen we op, zodat er een
mooie foto kan gemaakt worden. Daarna wordt het opgeborgen in een diepvrieszak, zodat er geen oxidatie ontstaat. Op die manier blijft alles toch weer voor enkele jaren proper. We behandelden zo ook een kast met houtworm. MB: Hoe kiezen jullie tussen de kerken? L. Casteleyn: We kiezen bewust niet. Elke kerk verdient een digitale erfgoedinventaris. We vinden het ook belangrijk om af te wisselen tussen historische en jonge kerken, want enkel op die manier ontstaat een totaalbeeld van het religieuze erfgoed in de Brugse parochiekerken. We kwamen ook voor aangename verrassingen te staan. Zo bleek de Sint-Katarinakerk in Assebroek een verborgen art deco parel. Die inventarisatie was niet alleen voor de vrijwilligers, maar ook voor ons een openbaring. We hebben ook al de Orthodoxe Kerk HH. Konstantijn en Helena geïnventariseerd, overigens de eerste volwaardige inventaris van een orthodoxe kerk in Vlaanderen. Dankzij dat traject kunnen we nu beter de verbanden leggen tussen de orthodoxe en de katholieke kerk. MB: Is de digitale ontsluiting van de inventaris het slotstuk van jullie werking? L. Casteleyn: Enerzijds wel, maar Erfgoedcel Brugge blijft ook zoeken naar manieren om het verzamelde religieuze erfgoed te integreren in andere projecten. Zo maakten we naar aanleiding van Erfgoeddag 2018, met als thema ‘Kiezen’, een tentoonstelling samen met de vrijwilligers. Uit de meer dan drieduizend voorwerpen die ze toen al hadden geïnventariseerd, kozen ze enkele objecten die hen waren bijgebleven. Bij elke nieuwe inventaris die
ontsloten wordt, maken we ook een kleine e-tentoonstelling die als smaakmaker kan dienen om de hele collectie van die kerk eens beter te bekijken. MB: Hoe kijken jullie zelf terug op de afgelopen vijf jaar? B. Kervyn: Uiteraard met trots op het geleverde werk. Met sommige vrijwilligers werk ik nu al vijf jaar samen, anderen zijn later bij de groep gekomen. Zo heb ik vier kleine équipes, elk met hun eigen dynamiek. De samenwerking met Erfgoedcel Brugge verloopt ook prima. We zijn klaar om nog eens tien kerken onder handen te nemen. MB: En, om jullie werk met anderen te delen? B. Kervyn: In de volgende vier nummers stellen we graag een bloemlezing voor. We gaan daarbij thematisch te werk en leggen nieuwe verbanden tussen de verschillende kerken. In dit nummer belichten we de meest merkwaardige altaren die we in de elf Brugse parochiekerken zijn tegengekomen. Wat we straks in de volgende drie nummers voorstellen, dat blijft nog even een verrassing.
Wil je graag weten in welke kerk de vrijwilligers zich ondertussen bevinden? Neem een kijkje op de projectpagina van de Erfgoedcel-website: www.erfgoedcelbrugge.be/nl/projecten/inventarisatie-religieus-erfgoed
E R F G O E D W E R K I N G O N D E R D E K E R K T O R E N
19
MERKWAARDIGE ALTAREN IN BRUGSE KERKEN — door Benoit Kervyn & Lothar Casteleyn Het altaar is het belangrijkste kerkmeubel in elke parochiekerk. Het is de plek waar het centrale punt in de liturgie wordt voltrokken: het misoffer, verwijzend naar het Laatste Avondmaal op Witte Donderdag en de instelling van de eucharistie. Elk altaar wordt gewijd door een bisschop. Het wordt drie keer gezalfd. Twee keer met de catechumenolie en een derde keer met het chrisma. Daarna volgt de bewieroking en het besprenkelen met het Gregoriuswater (water vermengd met zout, as en wijn).
Barok hoofdaltaar van de Sint-Jakobskerk © Erfgoedcel Brugge
20
Het altaar kent een rijke geschiedenis. De eerste bekende stenen exemplaren gaan terug tot de 6e eeuw. Vaak staat het op enkele treden. In het altaarblad zijn vijf kruisjes gebeiteld, vier in de hoeken en een in het midden. Zij herinneren aan de kruiswonden van Jezus en geven de plaatsen aan waar het altaar door de bisschop werd gewijd. In het altaarblad bevindt zich ook de altaarsteen die een reliek bevat. Als een kerk aan de eredienst wordt onttrokken, dan wordt de altaarsteen uit het altaarblad
gehaald en overgedragen aan het bisdom. Naast een hoog- (of hoofd)altaar kan een kerk ook zijaltaren hebben. Zo vind je in verschillende Brugse kerken ook altaren van bepaalde families, van ambachten of van broederschappen. Verschillende kerkelijke concilies hebben een invloed gehad op de vorm en het gebruik van altaren. Tijdens het Concilie van Trente (1545-1563) wordt beslist om geconsacreerde hosties niet langer te bewaren in een afzonderlijke sacramentstoren.
Neogotisch hoofdaltaar van de Heilige Kruisverheffing en Sint-Jozefkerk, Sint-Kruis. © Erfgoedcel Brugge
Neogotisch hoofdaltaar van de Sint-Gilliskerk © Erfgoedcel Brugge
Ze krijgen een nieuwe bewaarplek centraal in het altaar, het tabernakel. Dit centraal kastje vormt vanaf nu het orgelpunt van het hoofdaltaar. Het wordt meestal rijkelijk versierd en omgeven door altaarkandelaars. Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) zorgt voor een radicale wijziging. Tot dat moment staat de priester tijdens de viering gericht naar het hoofdaltaar. Vanaf nu keert hij zich om en richt hij zich tot de parochianen. Het hoofdaltaar verliest daarbij zijn belangrijkste functie. Het wordt herleid tot een decoratief element, want het misoffer wordt vanaf nu voltrokken op een centraal geplaatst tafelvormig dienst altaar zonder tabernakel. Dit leidt dan ook in enkele kerken tot het afbreken van de oude hoofdaltaren.
M E R K WA A R D I G E A LTA R E N
Gelukkig niet overal. We stellen graag enkele bijzondere Brugse altaren voor.
Sint-Jakobskerk Op het einde van de 16e eeuw kent Brugge een calvinistisch bewind, waarbij middeleeuwse altaren vernietigd worden. In de daaropvolgende contrareformatie maakt het portiekaltaar zijn intrede. Het zijn grotere architecturale gehelen, waarbij het schilderij veelal door zuilen wordt geflankeerd. Deze imposante altaren zijn in een contrasterend spel van wit en zwart marmer uitgevoerd. Of marmerimitatie, wanneer de financiële middelen ontoereikend zijn. Het hoofdaltaar van de Sint-Jakobskerk is een treffend voorbeeld van een portiek altaar. Het werd in 1666-1670 ontworpen
Voorstudie voor hoofdaltaar Sint-Jakobskerk. © Erfgoedcel Brugge
21
Foto links: altaargordijnen van het hoofdaltaar in de Sint-Gilliskerk © Erfgoedcel Brugge Verplaatst hoofdaltaar van de SintNiklaaskerk, Koolkerke © Erfgoedcel Brugge
door Cornelis Gailliard en grotendeels in marmer uitgevoerd. Het bovenste deel bestaat evenwel uit een houten constructie beschilderd in marmerimitatie. In de SintJakobskerk wordt ook een geschilderde voorstudie van het hoofdaltaar bewaard, waarbij de kerkmeesters de parochianen vragen om een financiële tussenkomst. Onder de voorstelling van het toekomstig altaar prijkt immers volgende tekst: ‘BEMINDE CHRISTEN VOLC, VYT LIEFDE SY GEBEDEN / AENSIET DIT TREFLICK WERC, DAT D’HEEREN HIER BESTEDEN / DIT BIDT OM ALLEMOES, DAT GHY HIER SIET PRESENT / WAER IN DAT RVSTEN SAL; THOOGWEERDICH SACRAMENT’.
Sint-Gilliskerk De kerkmeesters van de Sint-Gilliskerk hebben in diezelfde jaren meer geluk. Hun barokke hoofdaltaar wordt geschonken door een telg van de adellijke familie van Caloen. Vanaf 1873 ondergaat de kerk een grondige restauratie, waarbij architect Van Assche voluit kiest voor een neogotische aanpak. Zo komt er een nieuw hoofdaltaar dat volledig past in het gepolychromeerde koor met gekleurde glasramen. Dit altaar is zelf ook volledig gepolychromeerd. Aan 22
weerszijden zijn smeedijzeren armen aangebracht. Hieraan kunnen altaargordijnen opgehangen worden en dat in de vier liturgische kleuren van het jaar (rood, wit, purper en groen). De andere gordijnen verdwijnen daarbij achter het altaar.
Heilige Kruisverheffing en Sint-Jozefkerk, Sint-Kruis Deze kerk is een toonvoorbeeld van een neogotisch totaalconcept, waarbij de architectuur, binneninrichting en gebruiksvoorwerpen een harmonieus geheel vormen. Het hoofdaltaar vertoont opvallende gelijkenissen met het exemplaar in de Sint-Gilliskerk. Kijk maar naar de opbouw, de indeling en het gebruik van altaargordijnen. Gelet op de naam van de kerk staat de kruissymboliek hier centraal. De heiligen onderaan het altaar hebben allemaal het kruis als attribuut. Bovenaan vinden we de kruisdraging terug, de kruisdood en Helena met het mirakel van het Heilig Kruis. Sint-Niklaaskerk, Koolkerke De modernisering van de kerk tijdens het Tweede Vaticaans concilie (1962-1965) zorgt ervoor dat vele kerkbesturen een
zekere minachting opbouwen tegenover de neogotische stijl. Er zijn veel parochiekerken waar het neogotisch hoofdaltaar wordt ontmanteld en afgevoerd. Elders wordt het verplaatst. Zo ook in de Sint-Niklaaskerk, waar het hoofdaltaar uit het koor wordt gehaald en een nieuwe plaats krijgt als zijaltaar in de rechterzijbeuk. In tegenstelling tot de eerder aangehaalde neogotische voorbeelden, is de bovenbouw van het altaar in Koolkerke niet gepolychromeerd. De houten architecturale constructie is hier en daar wel verfraaid met vergulde accenten. Opvallend zijn de ingekleurde wapenschilden op de beide zijkanten van het kerkmeubel. Ze behoren toe aan de schenkers de Croeser – van Hoobrouck en de Croeser – de Neve.
Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangenkerk, Ver-Assebroek Sommige altaren zijn ook verplaatst tijdens de oorlogsjaren, bij de inbeslag neming van de kerk door de bezetter. Zo blijken de twee zijaltaren van de kerk van Ver-Assebroek afkomstig te zijn uit de kerk van de voormalige Duinenabdij (waar tegenwoordig het Grootseminarie is gehuisvest). Beide altaren zijn identiek in stijl en
Boven: hoofdaltaar Sint-Katarinakerk, Assebroek Onder: zijaltaar Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangenkerk, Ver-Assebroek
uitvoering. Ze dateren van het einde van de 18e eeuw, net voor de Franse bezetter de abdijgemeenschap verdreef en de abdij in beslag nam. De altaren zijn uitÂgevoerd in een combinatie van wit, zwart en bruinrood marmer. Beide vertonen een (valse) sarcofaag die het altaarblad schraagt. De versieringen – voluten, samengeknoopte sluiers, knormotief en acanthusbladeren – verraden de Lodewijk XVI-stijl.
Sint-Katarinakerk, Assebroek Dit schitterende art deco-altaar dateert uit 1934. Het wordt gekenmerkt door een strak lijnenspel in combinatie met compacte vormen waarin zwart en rood marmer, natuursteen, polychromie en koper met elkaar alterneren. De gepolychromeerde afbeeldingen van de Ark des Verbond, het Chiro-kruis en het geofferd lam op de voorzijde onderaan het hoofdaltaar staan symbool voor de
eucharistieviering. De kaarsenbank, versierd met de letters alfa en omega (begin en einde), druiven, korenaren en de koperen tekst daaronder, wijzen eveneens in die richting. Strakke koperen engelen in een korenveld sieren de deurtjes van het tabernakel. Opmerkelijk is het altaarciborium of de overkapping boven het tabernakel. Enkele decennia geleden vond de toenmalige pastoor dit storend en liet het verwijderen. Bij de inventarisatie van het roerend erfgoed van de kerk vonden we het terug. De kerkraad liet het terugplaatsen. Samen met het kruisbeeld en de altaarkandelaars vormt het een totaalconcept. De zijaltaren zijn eveneens pareltjes in art deco-stijl.
23
NIEUWE AANWINST wordt blikvanger tijdens expo Jan van Eyck in Bruges
Musea Brugge kon eind april van 2019 opnieuw een mooie aanwinst toevoegen aan de kerncollectie Vlaamse primitieven. Het paneel is van de hand van een navolger van Jan van Eyck die vermoedelijk ook een tijdje in zijn atelier werkzaam was. Het is uitzonderlijk dat een dergelijk werk vandaag nog verworven kan worden. Het wordt nu verder onderzocht in functie van de focus-tentoonstelling ‘Jan van Eyck in Bruges’ die in het voorjaar van 2020 in het Groeningemuseum zal te zien zijn. — door Till-Holger Borchert
Het schilderij Het op paneel geschilderde werk stelt de tronende Maria met kind in een binnenkamer voor. De anonieme schilder baseerde zijn compositie op elementen van telkens verschillende werken van Jan van Eyck. Dat maakt de conclusie hard dat hij minstens toegang had tot de werkplaatstekeningen van de Brugse meester en dat hij vermoedelijk zelfs een tijdje in zijn werkplaats in Brugge verbleef. Het dendrochronologisch onderzoek van de houten drager toont aan dat de oudste jaarring van het eiken paneel van 1387 dateert en dat het schilderij vanaf het tweede decennium van de 15e eeuw kon beschilderd worden, tijdens het leven van Van Eyck of kort na zijn overlijden in 1441. Duidelijke connectie met Van Eyck Onderzoek bevestigt hoe nauw de banden tussen de nieuwe aanwinst en het oeuvre van Jan van Eyck uiteindelijk zijn. Zo gaan bijvoorbeeld de positie van het kindje Jezus en de plooienval van de mantel van de Maagd terug op de originele toestand van het middenpaneel van Jan van Eycks triptiek van 1437 in Dresden. De huidige toestand werd in het midden van de 19e eeuw door de romantische kunstschilder Eduard Bendemann geschilderd over een plek waar de originele verf verloren was. De oorspronkelijke houding van de twee figuurtjes – die dus overeenkomt met de 24
nieuwe aanwinst – is bekend door een 15e-eeuwse zilverstift-tekening uit Leipzig. De troon van de Maagd, die met de twee leeuwen op de wanden verwijst naar de troon van Koning Salomon, gaat dan weer terug op de ‘Lucca-Madonna’ die Jan van Eyck rond 1435 schilderde. De positie van Maria’s hoofd, haar gulden krullen en het blauwe kleed onder de rode mantel zijn net als het brokaatpatroon op het doek van leer gebaseerd op de ‘Maria met Kind en kanunnik Joris van der Paele’ uit het Groeningemuseum die Jan van Eyck tussen 1434 en 1436 schilderde.
Ook andere elementen zijn terug te vinden op werken toegeschreven aan de werkplaats of aan medewerkers van Jan van Eyck: de stoel met daarop een metalen plaat en koperen schaal, de boeken en potten in de niche rechts van de Maagd of het uitzicht op een landschap. Het gaat daarbij om de zogenaamde ‘Ince Hall Madonna’ (Melbourne, National Gallery of Victoria) of de ‘Madonna van Covarrubias’ (Museo Colegiata de San Cosme y San Damian).
Materiaal-technisch onderzoek Materiaal-technisch onderzoek, eerder dit jaar verricht door het aan Musea Brugge gelinkte Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden, toonde bovendien aan dat de onderliggende tekening van de Maagd en het kind stilistisch bijzonder dicht aansluiten bij de typische manier waarop Jan van Eyck door middel van dunne ‘hachuren’ de figuren op de Van der Paele Madonna ondertekende om op die manier hun volume aan te duiden.
Jan van Eyck, Madonna met kanunnik Joris van der Paele, 1436, olieverf op paneel, Musea Brugge, inv.0000.GRO0161.I © Musea Brugge / www.lukasweb.be, foto Dominique Provost
Details uit het IRR-beeld van Maria met Kind in een interieur door een medewerker/navolger van Jan van Eyck (± 1450, olieverf op paneel, Musea Brugge, inv.2019.GRO0002.I) © Musea Brugge / Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden, Till-Holger Borchert, Guenevere Souffreau en Anne van Oosterwijk Medewerker/navolger van Jan van Eyck, Maria met Kind in een interieur, ± 1450, olieverf op paneel, Musea Brugge, inv.2019.GRO0002.I © Musea Brugge / www.lukasweb.be, foto Dominique Provost
Naast die fijne “Eyckiaanse” penseelondertekening, is de tekening niet alleen onder het landschap links, maar ook onder de boeken op de rechterkant van het paneel bijzonder schetsmatig en geroutineerd ondertekend. Meerdere wijzingen (zogenaamde pentimenti) in de ondertekening tonen aan dat de anonieme kunstenaar tijdens het schilderen van gedachte wisselde en de compositie veranderde. Zo werd onder meer de houding van het hoofd van het kindje Jezus veranderd en waren de ogen, neus en mond van Maria oorspronkelijk meer links gepositioneerd. De typologie van het gelaat van de Maagd en ook details van de landschapsachtergrond doen denken aan schilders uit het zuiden van Duitsland. Het lijkt dat deze anonymus oorspronkelijk uit Duitsland afkomstig was, in Brugge belandde en in J A N VA N E Y C K I N B R U G E S
de late jaren ‘40 van de 15e eeuw in Brugge in de werkplaats van Jan van Eyck terecht kwam, misschien zelfs pas na de dood van de meester.
Functie en eigenaars van het schilderij De oorspronkelijke eigenaar van het paneel is onbekend en ook over de originele functie is niets geweten. Mogelijks versierde het schilderij een klein altaar en diende het voor privé-devotie. De vroegst bekende eigenaar was Lucien Bonaparte, de broer van Napoleon die het in 1816 verkocht onder de naam Lucas van Leyden. Een historische prent in de veilingcatalogus toont de toenmalige toestand van het paneel, dat gedeeltelijk door een latere hand overschilderd was. Die toestand is ook nog bekend van een foto van begin
20e eeuw die in het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium bewaard wordt. In 1909 publiceerde de Engelse Bruggeling en specialist van de Vlaamse primitieven W.H. James Weale het paneel voor het eerst in het Burlington Magazine als werk van een medewerker of navolger van Jan van Eyck. De reproductie van het schilderij in Weales artikel toont aan dat de 16e-eeuwse overschilderingen al verwijderd waren en dat vermoedelijk tijdens die behandeling de toplagen van het originele hoofd van de Maagd werden beschadigd. Het schilderij was toen in handen van de Londense familie die het schilderij heel recent verkocht aan Musea Brugge.
25
VERRE VAN VERGETEN GEZELLE DIGITAAL Op 27 november 1899, nu 120 jaar geleden, overleed Guido Gezelle in het Engels Klooster in Brugge. In 2017 verscheen Rijmsnoer. Twaalf dichteressen om en om Gezelle. In 2018 publiceerde Polis een bloemlezing uit zijn werk, onder de titel Hoger dan de sterren. Op papier is Gezelle dus verre van vergeten. In 2020 maakt hij ook zijn herintrede op het wereldwijde web. Eind januari – begin februari 2020 lanceert het Gezellearchief een nieuwe Gezellesite. — Door Inge Geysen
‘Gezelle blijft één van de reuzen van de 19e-eeuwse literatuur’ Tot voor kort kon je via www.gezelle.be grasduinen in de duizenden documenten en foto’s die het archief bewaart. Achterhaalde technologie maakte dat deze website offline ging. Gezelle blijft echter een van de reuzen van de 19e-eeuwse literatuur, een schrijver die in vorm en taal erg experimenteel uit de hoek kon komen en daarvoor door latere generaties geapprecieerd werd en wordt. Een update waard dus.
Gezellearchief Het Gezellearchief, onderdeel van de Openbare Bibliotheek Brugge, bezit een bijzonder rijke collectie over de priester-dichter. De basis werd gelegd door de vereniging Gezelle-Museum, opgericht in 1926. De vereniging wilde de ‘verheerlijking van Guido Gezelle’ bevorderen “voornamelijk door het opzoeken, het verzamelen en bewaren in een museum van werken, voorwerpen en alle stukken welke met den beroemden priester-dichter
betrekking hebben, het beleggen van voordrachten, tentoonstellingen enz. ” Dat museum kwam er in datzelfde jaar. De eerste conservator was priester Paul Allossery (1875-1943). Hij legde de basis voor de collectie handschriften, eerste drukken, vertalingen, memorabilia… die nu nog in het Gezellearchief bewaard wordt. In 1971, toen de vereniging Gezelle-Museum ontbonden werd, ging de collectie over naar de Stad Brugge en kreeg ze een plaats in de Openbare Bibliotheek. Vandaag bewaart het Gezellearchief zo’n 20.000 documenten van en over Guido Gezelle. Poëzie- en prozahandschriften, archiefstukken over zijn activiteiten als leraar, redacteur en priester, meer dan 7.700 brieven, Gezelles bibliotheek, foto’s… En, niet te vergeten: Gezelles Woordentas, een verzameling van zo’n 150.000 fiches waarop de dichter woorden en uitdrukkingen noteerde. De collectie wordt nog jaarlijks verrijkt met aanwinsten.
Gezelle.be De collectie van het Gezellearchief is opgenomen in de online catalogus van de Openbare Bibliotheek. De nieuwe website zal de aandacht vestigen op de rijkdom van deze collectie en de bezoeker op weg zetten in zijn zoektocht. Dit via rijkelijk geïllustreerde pagina’s, verhalen en invalshoeken die je niet altijd met een 19e-eeuwse priester-dichter associeert. Gezelle en de Indianen of Gezelles hersenen: er valt wat over te vertellen. Niet alleen Will Ferdy heeft Gezelle op plaat gezet, maar ook ’t Hof van Commerce weet hem te smaken.
Bloemenhulde in het Gezellemuseum op Gezelles geboortedag. Guido Gezellearchief/Openbare Bibliotheek Brugge, GGA 9129F
26
In 1879 stuurde Guido Gezelle deze nieuwjaarswens aan Leonard Lodewijk De Bo, net als hij een gepassioneerd taalliefhebber. Guido Gezellearchief/Openbare Bibliotheek Brugge, GGA 1193
Ik, de al oude verzenvinder, die, op rijm van hier en ginder, menig reke, rijpe en rond, lijk gevonden vruchten vond, wensche u vrij, nu dat het jaar is op nen nieuwen inventaris vij’-zes posten voortgetreên, veel geluks en zaligheên!
Leraren die met Gezelle aan de slag willen gaan, kunnen ook inspiratie putten uit de site. In samenwerking met enkele hogescholen werkt het Gezellearchief lespakketten uit die op gezelle.be zullen worden aangeboden. Uiteraard kunnen leerkrachten en andere geïnteresseerden er ook alle ‘klassieke’ informatie vinden over Gezelles leven en werk. Om Gezelle ook internationaal weerklank te geven, krijgt de website ook een Engelstalig luik.
Brievenproject Naast Gezelleliefhebbers, leraars en leerlingen, zal de nieuwe site ook voor onderzoekers een landingsplaats of vertrekpunt zijn. De voorbije decennia is het onderzoek naar Gezelle aan de universiteiten weggedeemsterd, maar helemaal stilgevallen is het niet. In april 2017 startte een project dat moet uitmonden in een wetenschappelijke online teksteditie van de 7.700 brieven uit het Gezellearchief, voortbouwend op de resultaten van een eerder project van het Centrum voor Gezellestudie (UA, prof. dr. Piet Couttenier). Naast het Gezellearchief zetten de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren (KANTL) en leden van het Guido Gezellegenootschap hun schouders onder dit project. G E Z E L L E D I G I TA A L
De brievenverzameling is een rijke bron van informatie. Over Gezelles werk uiteraard, maar de brieven geven ook inzicht in Gezelles netwerk, de personen in binnen- en buitenland met wie hij in contact stond. Ze zijn eveneens een bron voor de geschiedenis van het religieuze leven, het onderwijs, de pers, taal- en volkskunde, de mentaliteit… in de 19e eeuw. Om deze schat aan informatie te ontsluiten, vergelijken vrijwilligers van het Gezellegenootschap de originele brieven met de transcripties die eerder werden gemaakt. Waar nodig brengen ze correcties aan in deze transcripties. Informatie over personen, gebeurtenissen, werk van Gezelle… wordt in voetnoot toegevoegd. Wanneer deze editie online gaat, zullen de brieven dus gemakkelijk leesbaar en doorzoekbaar zijn.
elite in Brugge en West-Vlaanderen. Uit de brieven blijkt dat Gezelle een prominente rol vervulde binnen dit netwerk. Hij bewerkte hun publicaties en gaf hen raad. Omgekeerd bieden de brieven ons een goed inzicht in de voedingsbodem en doelgroep van Gezelles tijdschriften als Rond den heerd en Biekorf. Deze leraars waren vaak de anonieme auteurs van zijn tijdschriften. Ze schrijven bijvoorbeeld over de vernederlandsing van wiskundige termen of Latijnse werken. Dit editie-werk heeft ondertussen al enkele nieuwe inzichten opgeleverd. Ongetwijfeld voer voor een boeiende studiedag die het Gezellegenootschap in het najaar van 2020 zal organiseren, na het online gaan van het project.
Sint-Lodewijkscollege Het brievenproject zal vanaf het najaar van 2020 deel uitmaken van de Gezellesite. Omwille van het grote aantal brieven, werken de vrijwilligers met deelcollecties. Een eerste groep van zo’n 500 brieven die ze hebben aangepakt, is die van de leraars van het Sint-Lodewijkscollege. Dit bisschoppelijke college was een belangrijke katholieke school in het 19e-eeuwse Brugge en de leraren maakten deel uit van de intellectuele 27
EEN VREEMDE VOGEL OP HET DAK Brugge heeft een speciale relatie met het Heilig Bloed van Christus. Ook een recente ontdekking uit het onroerenderfgoeddepot van Raakvlak is daarvan getuige. — Door Jan Huyghe In het onroerenderfgoeddepot van Raakvlak worden heel wat “oude vondsten” opnieuw verpakt. Daarbij trok onlangs dit mooie vogelkopje de aandacht. Het kopje meet 16 op 6,5 cm. Er zijn helaas geen gegevens bekend over de vindplaats of de ouderdom van deze vondst. Op basis van de samenstelling van de klei en op basis van vergelijkbare vondsten, kunnen we ervan uitgaan dat het werd gemaakt door Brugse pottenbakkers uit de 13e eeuw. Bij verschillende archeologische opgravingen aan de Potterierei in Brugge werden pottenbakkersovens en pottenbakkersafval aangetroffen uit de 13e eeuw. Tussen de vondsten bevonden zich heel wat nokbekroningen en nokversieringen. Ze zijn gemaakt van keramiek en
28
versierden de nok van een stadswoning. Bekende vormen zijn die van duiven, paarden (ruiterstatuetten/dakruiters) of pinakels. Wellicht had dit vogelkopje dezelfde functie en gaat het om een fragment van een groter pelikaanbeeld. Het kopje deed ons in eerste instantie aan een ooievaar denken. Zo werd het ook vermeld in een voetnoot in een artikel over nokbekroningen van Frans Verhaege uit 1986 (Verhaege, F. 1986, Quelques épis de faîtage produits par les potiers flamands (13e-15e siècle) in Terres cuites architecturales au Moyen Age (Arras), p. 108-156). Recent legden we het stuk voor een tweede opinie voor aan Anton Ervynck en An Lentacker, specialisten van dierlijk botmateriaal bij het agentschap Onroerend Erfgoed.
Zij houden het niet op een ooievaar, maar vermoeden dat een pelikaan wordt afgebeeld. Ooievaars hebben namelijk een spitse snavel, terwijl dit kopje, ondanks de beschadigingen, een brede, ietwat ingekorte, afgeronde bek heeft. De markante ogen, op de vondst nog meer uitgesproken, duiden eveneens in de richting van een pelikaan. Ook de gleuf langs de bek is treffend. De pelikaan kwam in de prehistorie in onze contreien voor, maar niet meer tijdens de middeleeuwen. Zo zijn botten van de soort gevonden bij Uitgeest in Noord-Holland, in een nederzetting uit de Late Bronstijd (ca. 1050-800 v.Chr.) (http://www.geologievannederland.nl/ fossielen/vogels/ kroeskoppelikaan). Niettemin was het dier tijdens de middeleeuwen bekend in onze contreien, onder meer via de bestiaria. Deze middeleeuwse, vaak verluchte handschriften, gaven toelichting bij allerlei dieren, zowel echte als fabeldieren. Bestiaria vormen een mix van overgeleverde ooggetuigenverslagen en (christelijke) metaforen. De pelikaan was vooral bekend omwille van zijn volkse en religieuze symboliek. Het dier stond symbool voor Christus. De middeleeuwse bevolking geloofde dat de pelikaan het bloed uit haar borst pikte om haar jongen te voeden. Een daad van zelfopoffering, net zoals Christus deed voor de hele wereld. Het ging hier om een verkeerde interpretatie van het natuurlijke gedrag van de pelikaan. De vogel neemt immers een ineengekrompen houding aan om de door haar of hem gevangen vis uit te braken op het nest en zo de jongen te voorzien van hapklare brokken. De belangrijkste bron die aan deze middeleeuwse interpretatie ten grondslag ligt is de Physiologus, een Grieks geschrift dat enkele eeuwen na Christus ontstond. Daarin kreeg elk dier een christelijke
interpretatie. In de beschrijving van de pelikaan in de Physiologus wordt de wond in de borst van de pelikaan vergeleken met de wond in de zijde van de gekruisigde Christus. Daaruit stroomden volgens het Nieuwe Testament bloed en water tot redding en eeuwig leven van de kinderen die in opstand gekomen waren tegen de Heer die hen had voortgebracht (Johannes 19:34, 35). Op middeleeuwse kruisigingsvoorstellingen zie je de pelikaan vaak boven het hoofd van Christus afgebeeld. De link met Brugge is natuurlijk snel gemaakt. In de Basiliek van het Heilig Bloed wordt de relikwie bewaard en op Onze-Lieve-Heer-Hemelvaart trekt jaarlijks de Heilig Bloedprocessie door de stad. Op de gevel van de Basiliek van het Heilig Bloed wordt een pelikaan afgebeeld die zijn jongen voedt. Ook de leden van de Edele Confrérie van het Heilig Bloed dragen een zwarte zijden tabbaard waarop het symbool van de confrérie is geborduurd: de pelikaan die haar jongen met haar bloed voedt. Op vele andere locaties in Brugge zijn nog verwijzingen naar pelikanen in het straatbeeld zichtbaar. Denk bijvoorbeeld
Beeld Basiliek van het Heilig Bloed, Burg 13 (afbeelding www.erfgoedbrugge.be)
E E N V R E E M D E VO G E L O P H E T DA K
aan het Godshuis “de Pelikaan” aan de Groenerei 8/ Predikherenstraat, met op de gevel een voedende pelikaan. In de Mariastraat 10, Spiegelrei 18 en de Vlamingstraat 23 zijn de daken nog steeds versierd met een beeld van een voedende pelikaan met jongen. Er bestaan twee theorieën over hoe de relikwie van het Heilig Bloed tot in Brugge is geraakt. Enerzijds is er de legende van Diederik van de Elzas, graaf van Vlaanderen, die de relikwie uit Jeruzalem zou hebben meegebracht in 1149. Anderzijds kon aan de hand van kritisch onderzoek van enkele historische bronnen aangetoond worden dat het Heilig Bloed pas ten vroegste in het begin van de 13e eeuw in Brugge aankwam. Tijdens de vierde kruistocht werd Constantinopel veroverd (1203) en het jaar nadien geplunderd. Als nieuwe keizer legde de Vlaamse graaf Boudewijn IX de hand op heel wat relikwieën, waaronder de passierelikwieën uit de Mariakapel in het keizerlijke paleis. Wellicht zijn het deze relikwieën die Boudewijn, als oorlogsbuit, naar zijn dochters Johanna en Margaretha stuurde. Zij regeerden toen over het
Logo van de Edele Confrérie van het Heilig bloed. (https://www.heraldry-wiki.com/heraldrywiki/index. php/Edele_Confr%C3%A9rie_van_het_Heilig_Bloed)
graafschap Vlaanderen. Opmerkelijk is dat geen enkele bron gewag maakt van een Bloedrelikwie in Jeruzalem. Het keizerlijke paleis in Constantinopel daarentegen bezat er wel een. Bovendien is het bergkristallen reukflesje waarin het Heilig Bloed wordt bewaard, geslepen op een manier die typisch is voor Constantinopolitaanse voorbeelden uit de 11e-12e eeuw (Kervyn de Volkaersbeke, Benoît, Het Heilig Bloed te Brugge. Devotie, bewaring in vredes- en oorlogstijd en in processie gedragen, Brugge, 2019). We mogen concluderen dat het Heilig Bloed nog niet lang in Brugge was toen de pottenbakkers aan de Potterierei in de 13e eeuw het pelikaanbeeld hebben vervaardigd. Het moet één van de vroegste verwijzingen zijn naar de aanwezigheid van het Heilig Bloed in Brugge. Welk dak het beeld kroonde, is niet te achterhalen, maar het gebouw zal vermoedelijk wel ‘Pelikaan’ in de naam hebben gehad. In het kadaster van rond 1580 wordt zes keer een woning vermeld waar de naam Pelikaan in voorkomt. Mogelijk had één van deze gebouwen een laatmiddeleeuwse voorloper waarop dit pelikaanbeeld stond te pronken.
Groenerei 8 (afbeelding www.erfgoedbrugge.be)
29
PUBLICATIE IN DE KIJKER Op het raakvlak van twee landschappen. De vroegste geschiedenis van Brugge Lange tijd vormden geschreven bronnen de basis van de Brugse geschiedschrijving. De klemtoon lag daarbij vooral op de bloeiperiode van de stad tussen de 11e en 15e eeuw. Nieuwe invalshoeken en onderzoeksmethoden hebben ondertussen het blikveld aanzienlijk verruimd, zowel in tijd als in ruimte. Een stad kan immers niet los gezien worden van het omringende landschap, noch van de bewoningsgeschiedenis in de eeuwen en millennia vóór haar ontstaan. Archeologisch onderzoek in de binnenstad en in de regio, de inbreng van geologie en bodemkunde, en de toepassing van de modernste onderzoekstechnieken hebben de jongste decennia voor uitgebreide, nieuwe kennis gezorgd.
MUSEA BRUGGE KRIJGT WERK VAN JAN FYT EN ROELANDT SAVERY IN LANGDURIG BRUIKLEEN Musea Brugge krijgt twee belangrijke schilderijen in langdurig bruikleen vanuit een particuliere collectie. Het gaat om ‘Stilleven met jachtbuit’ van Jan Fyt en ‘Een bosrijk landschap met koeien en geiten’ van Roeland Savery. De eigenaar van de werken is een gepassioneerd verzamelaar die eerder al werk in langdurig bruikleen gaf aan het Metropolitan Museum in New York.
Die kennis werd in 2011 voor het eerst overzichtelijk samengebracht in het boek Op het raakvlak van twee landschappen – de vroegste geschiedenis van Brugge. De titel verwijst naar de bijzondere ligging van Brugge op de grens van twee sterk verschillende landschappen: de zandstreek en de kustvlakte. Sinds het verschijnen van het boek kwam het onderzoek in een stroomversnelling. Het werd dan ook tijd voor een grondige update. In deze tweede uitgave zijn de resultaten van het recentste onderzoek verwerkt. Bestaande teksten werden herwerkt en er werden heel wat nieuwe bijdragen toegevoegd. In vier chronologische hoofdstukken wordt de geschiedenis van de Brugse regio geschetst, vanaf de eerste menselijke sporen 70.000 jaar geleden tot het begin van de 12e eeuw, toen Brugge een volwaardige stad werd. Daarnaast behandelen niet minder dan 26 kaderartikels telkens een specifiek deelaspect. Het verhaal wordt geïllustreerd door een hele reeks – deels nieuwe – afbeeldingen en een volledige set nieuw getekende kaarten. Het boek is te koop voor 35 euro in de museumshops van Musea Brugge, via Raakvlak (info@raakvlak.be), maar ook in de boekhandel of bij uitgeverij Van de Wiele.
Pieter Breugel. Zijn landschapstekeningen – waarvan er één wordt bewaard in het Brugse prentenkabinet – en landschapsschilderijen tonen een minutieuze stijl die rond 1500 is ontstaan bij meesters als Gerard David. Zijn werk ‘Een bosrijk landschap met koeien en geiten’ zal, samen met de ‘Prediking van Johannes’ naar Pieter Breugel en een anoniem landschap, het belang van de landschapskunst illustreren.
Het Groeningemuseum wordt in het voorjaar van 2020 gerenoveerd. Daarbij wordt ook de museale opstelling herdacht. De twee nieuwe bruiklenen krijgen er een mooie plaats vanaf februari 2020. De twee kunstwerken worden in Brugge verder onderzocht, onder meer met natuurwetenschappelijke methodes.
Jan Fyt is één van de belangrijkste Vlaamse stilleven-kunstenaars. Hij was in het midden van de 17e eeuw actief in Antwerpen en Italië, en beïnvloedde met zijn vlotte schilderstijl heel wat tijdgenoten. Het werk dat Musea Brugge in bruikleen krijgt, is van hoge kwaliteit en vormt een belangrijke toegevoegde waarde voor de presentatie stillevens uit de eigen collectie. Roelandt Savery, afkomstig uit Kortrijk, maakte furore aan het hof van Rudolf II in Praag als belangrijke navolger van Roelandt Savery, Bosrijk landschap met koeien en geiten, ± 1616, olieverf op paneel, bruikleen uit privéverzameling aan Musea Brugge, inv.2019.GRO0026.I-BL © Christie’s
30
KALENDER EXPO’S
© Ann-Sophie Costenoble
Brugge Foto. Zesde editie Stadsfotofestival
150 jaar Koninklijke Stadsschouwburg Brugge
Nog tot 29 december is op 13 locaties in de Brugse binnenstad werk te zien van 50 fotografen uit binnen- en buitenland. Zowel toonaangevende fotografen als beloftevolle beginners presenteren documentaire verhalen, fotografische essays en hedendaagse conceptuele fotografie. In het Volkskundemuseum en het Gezellemuseum wordt werk gepresenteerd van onder meer Anne-Sophie Costenoble, Chrystel Mukeba, Alain Janssens en Antonio Jiménez Saiz.
Dit jaar is het precies 150 jaar geleden dat de Brugse stadsschouwburg de deuren opende. Het eclectische ‘Grand Théâtre de Bruges’ is een ontwerp van Gustave Saintenoy. Het evolueerde van een elitaire schouwburg tot een open cultuurhuis voor theater, hedendaagse dans en muziek. In het Arentshuis krijg je zicht op het verleden van deze plek in zijn Brugse en (inter)nationale context, aan de hand van authentieke documenten en stukken, kunstwerken, bewegend beeld, digitale reconstructies, geluid …
I.s.m. Cultuurcentrum Brugge, Het Entrepot, Concertgebouw, Stedelijke Academie Brugge DKO, De Republiek, Snuffel Hostel en 44 Gallery Tot 29/12/2019, Gezellemuseum en Volkskundemuseum
Organisatie: Musea Brugge en Cultuurcentrum Brugge m.m.v. Stadsarchief Brugge, dienst Monumentenzorg & Erfgoed Brugge, HOWEST
Jan van Eyck in Bruges Deze expositie laat je kennismaken met Jan van Eyck in zijn Brugse periode en toont door middel van authentieke documenten welke activiteiten de kunstenaar in Brugge uitoefende en waar hij leefde. Daarnaast focust de tentoonstelling ook op de figuur van Joris van der Paele. Hij was de zoon van een priester en een vrouw van adel. In heel bewogen tijden bouwde hij een indrukwekkende carrière uit aan de pauselijke curie in Rome. Van der Paele was getuige van de machtsspelletjes rond de paus en de antipaus, was betrokken bij onderhandelingen rond de Honderdjarige Oorlog en bij de conciliën. 12/03/2020 tot 12/07/2020 Groeningemuseum
Tot 01/03/2020, Arentshuis
31
© Phile Deprez
Ten huize van Joseph Ryelandt. Portret van een Brugs componist In 2020 wordt in Brugge een stadsfestival opgezet rond Joseph Ryelandt. Musea Brugge sluit aan met een expositie in het Arentshuis. Die schetst een levendig portret van deze bijzondere Bruggeling die een van de belangrijkste componisten van het Belgische fin-de-siècle is. Ryelandt schreef religieuze oratoria, symfonieën, liederen en intieme kamermuziek. Als componist en latere directeur van het Stedelijk Conservatorium werkte hij zijn leven lang in Brugge, maar zijn muziek is bekend tot ver buiten de stadsgrenzen. 19/03/2020 tot 04/10/2020, Arentshuis
‘Paleisje Pimpen?’ Gesamtkunstwerk als resultaat van een participatietraject Deze kleinschalige expo is het resultaat van het participatietraject ‘Paleisje Pimpen?’ dat vorig jaar liep naar aanleiding van de heropening van het vernieuwde Gruuthusemuseum. 18 jongeren van 16 tot 24 jaar sloten aan. In co-creatie met vier professionele kunstenaars en de participatieve kunstorganisatie De Batterie gingen ze aan de slag. Hun opdracht was zoeken naar een hedendaagse interpretatie van het gebouw, de collectie en het verhaal van het Gruuthusemuseum. Het resultaat zijn vier werken die samen een Gesamtkunstwerk vormen op de zolder van het Gruuthusemuseum.
Groetjes uit Molenbeek Needcompany & William Forsythe De tentoonstelling ‘Groetjes uit Molenbeek’ geeft een gelaagde inkijk in het beeldende werk van Needcompany, het gezelschap dat in 2019 het hedendaagse dansfestival December Dance cureert. Needcompany is het kunstenaarshuis dat in 1986 werd opgericht door kunstenaars Jan Lauwers en Grace Ellen Barkey. Sinds 2001 is ook kunstenaar Maarten Seghers verbonden aan het huis. De groepstentoonstelling verzamelt een selectie van hun recente schilderijen, installaties, klanken, video’s en objecten. I.s.m. Cultuurcentrum Brugge en Concertgebouw Brugge
Tot 05/01/20, Gruuthusemuseum
Tot 26/01/20, Poortersloge
dhr. & mevr. Baekeland-Toussein Assebroek,
Sint-Michiels, mevr. Hanssens-Pauwels Oostende,
dhr. & mevr. Spruyt-Van Der Jeugd Lebbeke,
BVBA Bekking 3818KC Amersfoort,
dhr. & mevr. Hendrickx-Vander Stichele Sint-Michiels,
dhr. Stael Brugge, dhr. & mevr. Thomas-
dhr. & mevr. Bogaert-De Vreese Sint-Kruis,
dhr. & mevr. Hoornaert Zeebrugge, dhr. & mevr. Huys-
Bontinck Brugge, dhr. & mevr. Tillieu-De
dhr. Bonte Brugge, dhr. Bouckaert Rumbeke,
Vanhollebeke Sint-Michiels, dhr. & mevr. Klemke-
Cuyper Brugge, Baron & Barones van Caloen
dhr. & mevr. Calmeyn-Deconinck Loppem,
Dalle Brugge, dhr. & mevr. Lamote-
Loppem, dhr. & mevr. Van de Wiele Brugge,
dhr. & mevr. Coene-De Jonghe Brugge, dhr. Coens
Delvinquiere Brugge, dhr. & mevr. Lannoo Tielt,
drs. & mevr. Van Der Pas 4505 AZ Zuidzande,
Zeebrugge, dr. Crombez Sint-Andries, dr.
dhr. & mevr. Lemahieu-De Somer Sint-Michiels,
dhr. & mevr. Van Hoestenberghe Jabbeke,
& mevr. De Groote Varsenare, mevr. De Mey Brugge,
dhr. & mevr. Loupo Oostende, mevr. Mertens
dhr. & mevr. Van Hootegem-Van Hoey Sint-Kruis
dhr. & mevr. De Vlam-Dupont St-Martens-Leerne,
Sint-Andries, dhr. & mevr. Moerman Brussel,
(Brugge), dr. Van Maele Brugge, dhr. & mevr. Van
dhr. & mevr. Denys-Decaestecker Blankenberge,
dhr. & mevr. Molhant Brugge, dhr. & mevr. Nelissen
Nuffel Sint-Michiels, dhr. & mevr. Van Tieghem-
dhr. Depondt Brugge, dhr. & mevr. Depre-Van
Grade Brussel, Barones Pecsteen Oostkamp,
Dupont Brugge, dhr. & mevr. Vandevyvere
Steenberge Beernem, dhr. & mevr. Desmet-
dhr. & mevr. Provost-Vandewalle Sint-Andries,
Oostkamp, dhr. & mevr. Vanheessen Brugge,
De Clercq Ruiselede, dhr. & mevr. Dewulf-Chihiro
mevr. Roose Lichtervelde, dhr. & mevr. Rutten-
dhr. Verbeke Assebroek, mevr. Verkempinck
Kortemark, dhr. Duflou Sint-Andries, Europa
Destrijcker Knokke, dhr. & mevr. Ryckebosch-
Brugge, dhr. & mevr. Vermandel-Gueuning
college Brugge, dhr. & mevr. Galle-Lescrauwaet
Allemeersch Sint-Kruis (Brugge), dhr. Scherpereel
Oostende, mevr. Vyncke-Mertens Sint-Andries,
Sint-Andries, dhr. & mevr. Gheeraert
Assebroek, dhr. & mevr. Serruys-Kinds Brugge,
dhr. & mevr. Vyvey-De Cuypere Sint-Andries,
Brugge, dhr. & mevr. Haezebrouck
dhr. & mevr. Smets-Decq Sint-Michiels,
dhr. & mevr. Wentein Brugge
Beschermende leden
32
KALENDER
ACTIVITEITEN Brugge telde in de middeleeuwen tientallen broederschappen. Vandaag zijn er nog drie. De Confrérie van Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie is er een van en heeft sinds kort ook vrouwelijke leden, wat heel uitzonderlijk is. Tijdens deze editie van Schemertijd kom je meer te weten over deze eeuwenoude Confrérie en over de Brugse Belofte. Bezoek ook de sfeervol verlichte kerk. Je kunt in de kerk aansluiten op een korte rondleiding om 17.00, 18.00, 19.00 en 20.00 uur.
Schemertijd/Culturen na de uren Surf naar www.museabrugge.be voor meer informatie Musea Brugge opent elke derde donderdag van de maand de deuren na sluitingstijd. Telkens zijn bijzondere activiteiten, rondleidingen of workshops gepland. Elke keer op een andere locatie. Telkens van 17.00 tot 21.00 uur. 19/12/20, Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie
Colofon MB, Musea Brugge Magazine,
Redactie MB 4–2019:
Eindredactie MB 4–2019:
Musea Brugge
verschijnt driemaandelijks en is
Till-Holger Borchert, Hubert
Inge Geysen, Sibylla Goegebeur,
Dijver 12
een uitgave van de vzw Vrienden
De Witte, Rudy De Nolf, Filip L.
Sigrid Devisch
8000 Brugge
van de Stedelijke Musea in Brugge
Demeyer, Laurence Van Kerkhoven, Guenevere Souffreau, Benoît Kervyn,
Verantwoordelijke uitgever:
Lothar Casteleyn, Inge Geysen,
Bertil van Outryve d’Ydewalle,
Jan Huyghe, Sigrid Devisch
p/a Dijver 12, 8000 Brugge
Vormgeving: Cedric Verhelst Druk: Stevens Print
Coördinatie: Sibylla Goegebuer
Bijzondere Begunstigers
Backcover: In 2018 verwierf het Gezellearchief een tekening van Rik Wouters. Naast een vrouwelijk naakt staat een spreuk uit Gezelles Duikalmanak. Guido Gezellearchief/Openbare Bibliotheek Brugge, Aanw. 512
T 050 44 87 43 F 050 44 87 78 www.museabrugge.be musea@brugge.be