Gokken is zondig Siebren Kooistra
Volgens Blaise Pascal moeten wij er allemaal voor kiezen om in God te geloven, en dan ook zijn christelijk-katholieke God, en niet die abstracte figuur van de protestanten of (stel je voor!) één of andere eik die ons verlossing zou moeten schenken (Hájek, 2017; Saka, z.j.). Pascal redeneert dat geloof in God niet meer dan een rationele keuze is. In God geloven vervangt immers een risico op grenzeloos lijden in de hel voor de kans op oneindig geluk in de hemel (Hájek, 2017; Saka, z.j.). Dit maakt de keuze voor God op basis van wat ‘de Gok van Pascal’ heet in de kern een keuze uit eigenbelang.
Het lijkt verdedigbaar om religieuze toewijding gedreven door eigenbelang toch in ieder geval aan kritische beschouwing te onderwerpen. Als mensen handelen met persoonlijk voordeel als doel, zonder te geloven in de intrinsieke waarde van het gedrag dat ze vertonen en de ideeën die ze aanhangen, doen ze dan het juiste? Met dit in gedachten lijkt een rationele afweging van kosten en baten vooral bij geloof een twijfelachtige basis voor keuzegedrag, omdat geloof gefundeerd is door overtuiging in plaats van kennis en zekerheid. Kan eigenbelang dan als motivatie voor religieuze toewijding gezien worden bij godsdiensten in het algemeen? Hiervoor is het logisch om de belangrijkste wereldgodsdiensten één voor één te beschouwen. Daarbij ligt het (vanuit het perspectief van Europeanen) voor de hand om als eerste naar het christendom te kijken. Het christendom kent een tamelijk diepgeworteld concept van het hiernamaals (Clarke, 1993). Zoals een voorbeeld als Mattheüs 7:13-27 uit de Bijbel in de nieuwe vertaling (1956) redelijk duidelijk maakt, is de gunstige zijde van het hiernamaals (de hemel) daarbij niet zonder meer toegankelijk. Of alleen de Bijbel de voorschriften bevat die nageleefd moeten worden om aanspraak te maken op hemelse verlossing (zoals gangbaarder is onder protestanten), of de kerkelijke organisatie ook regels opstelt (zoals binnen de roomskatholieke kerk het geval is) is niet van groot belang. In beide gevallen is een actieve trouw aan het christelijke geloof noodzakelijk voor zielenheil.
In godsdiensten lijkt eigenbelang als drijfveer voor het maken van de juiste keuzes niet beperkt te zijn tot het fundamentele dilemma van al dan niet geloven in een god of groep goden. Ook meer in het algemeen wordt de godsdienstbeoefening met regelmaat onderbouwd door straf en beloning, en niet vanuit een beroep op de intrinsieke waarde van de regels en gebruiken van de betreffende religie. Religieuze toewijding maakt het verschil tussen een plaats in de hemel of een plaats in de hel, of bepaalt in welke kaste (een groep met een bepaalde sociale status, waar mensen in geboren worden) mensen worden wedergeboren (Clarke, 1993). Omdat een samengaan van eigenbelang en religieuze toewijding de kern van dit stuk vormt, lijkt het een goed idee om definities van deze concepten te geven. Misschien lijkt dat enigszins formeel. Echter: als niet duidelijk is wat de begrippen die gebruikt worden inhouden, is het makkelijk om kritiek te ontwijken. Het blijft in dat geval mogelijk om te beweren dat bepaalde kritiek niet van toepassing is op het eigen standpunt. Hierom nu definities. Met eigenbelang wordt persoonlijk voordeel als overheersende drijfveer voor gedrag, onafhankelijk van andere overwegingen omtrent het al dan niet tonen van dit gedrag bedoeld. Religieuze toewijding betekent het vertonen van gedrag en uitdragen van ideeën die passen bij de godsdienst waarvan een individu (dat dit gedrag vertoont en deze ideeën heeft) zich als lid beschouwt.
Een redelijk bekend aspect van de calvinistische geloofsrichting is een geloof in predestinatie. Dit is het idee dat van ieder individu vóór de geboorte al vaststaat of deze in de hemel of in de hel zal belanden. Het is begrijpelijk om op basis hiervan te verwachten dat binnen het calvinisme een minder sterke nadruk zou liggen op de koppeling tussen religieuze toewijding en persoonlijke redding. Als het lot van de ziel ná de dood al vastligt vóór de geboorte, maken keuzes tijdens het leven immers niet meer uit. Als Max Webers “Die Protestantische 31