Waar komt die naam vandaan?

Page 23

Waar komt die naam vandaan?

Namen uit de Culemborgse natuur uitgelegd in 30 persoonlijke verhalen

Waar komt die naam vandaan?

1

Colofon

Een bundeling van artikelen die eerder verschenen zijn in de Hak-al, het verenigingsblad van de Natuur- en Vogelwacht Culemborg (NVWC). Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door bijdragen van de NVWC.

Afbeeldingen omslag: engelwortel (voorplaat) en slechtvalk op de Culemborgse spoorbrug (achterplaat).

Auteur: Ellen Geleedst

Fotografie: Paul van Veen, tenzij anders vermeld Vormgeving en illustratie pagina 4: Eric van Grieken Redactie: Louis van Oort (eindredactie) Gabrielle van Appeldoorn (coördinatie) Berry Lucas

Met speciale dank aan: Gerdo van Grootheest, Burgemeester Culemborg (pagina 4)

Druk- en bindwerk: Bladnl

@2020: Ellen Geleedst en Natuur- en Vogelwacht Culemborg

Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de auteur, fotografen, illustrator en/of het bestuur van de NVWC.

Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden de auteur en de NVWC geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich graag aanbevolen.

Natuur- en Vogelwacht Culemborg

Clubhuis ‘De Steenuil’ Steenovenslaan 20 4101 AM Culemborg e-mail: post@nvwc.nl website: www.nvwc.nl facebookpagina: https://www.facebook.com/nvwculemborg/

2

Waar komt die naam vandaan?

Namen uit de Culemborgse natuur uitgelegd in 30 persoonlijke verhalen

Tekst Ellen Geleedst

Foto’s Paul van Veen en anderen

3
NVWC Culemborg 2020

Zuinig op de Culemborgse natuur!

Al 45 jaar is de NVWC actief om inwoners en bezoekers te laten genieten van de natuur in en om Culemborg. Door Culemborgers met tal van activiteiten en initiatieven nader kennis te laten maken met de rijke flora en fauna in onze stad. Door op een andere manier te leren kijken en dan ineens te zien hoeveel vogels nestelen in de uiterwaarden. Of het bijzondere karakter van de Zump te ontdekken. Mede door de NVWC staat het grote belang van flora en fauna hoog op de agenda.

Een andere belangrijke bron van informatie is het clubblad de Hak-al. Al 18 jaar verschijnt daarin de rubriek ‘Waar komt die naam vandaan?’. Dat is altijd leuk om te weten en voor de inwoners van Culemborg is het extra interessant omdat er veel herkenbaars in naar voren komt. Denk maar aan het verhaal over de grote en de kleine burgemeester. Zo heb ook ik weer wat geleerd!

Kleine burgemeester

Ook is de NVWC een belangrijke samenwerkingspartner voor de gemeente. Gevraagd en ongevraagd komt de NVWC met adviezen over het beheer en onderhoud van natuurgebieden en bermen. Dat was voor de gemeente in het begin best even wennen. Of denk aan het project om op een natuurvriendelijke manier de overlast van eikenprocessierupsen te verminderen. Ondertussen is de NVWC daarmee ook voor de gemeente een belangrijke partner geworden. Ik weet dat daar elders in het land soms met een gevoel van jaloezie naar gekeken wordt.

En dit alles doen vrijwilligers. Culemborgers die zich met passie voor flora en fauna in hun stad belangeloos inzetten. Naast de trots op onze natuur is ook dit een mooie Culemborgse traditie: de vele vrijwilligers die elke dag onze stad weer een beetje mooier maken. Ik wil alle vrijwilligers dan ook ontzettend bedanken voor hun belangrijke werk!

Voor de toekomst hoop ik dat het bestuur en de leden van de Natuur- en Vogelwacht Culemborg blijven zorgen voor de natuur in onze mooie stad. Iets om heel zuinig op te zijn. Van harte proficiat met dit mooie jubileum en dit bijzondere boekje over natuurnamen en de Culemborgse natuur.

Gerdo van Grootheest Burgemeester van Culemborg

4 Waar komt die naam vandaan?

Van rubriek naar boekje

De Natuur- en Vogelwacht Culemborg is een organisatie die de meeste Culemborgers inmiddels wel kennen, zij het doorgaans onder de naam NVWC of zelfs als ‘de Vogelwacht’. Deze club verricht nu al 45 jaar belangrijk werk voor de Culemborgse natuur. De leden inventariseren, signaleren, adviseren en nog zo wat -eren, opdat flora en fauna van de Lekstad en wijde omgeving kunnen floreren. Visitekaartje van deze bijzondere club is het verenigingsblad met een al even bijzondere naam: de Hak-al. Voor niet-Kuilenburgers: ‘Hak-al’ betekent ‘Had ik al’. De enigszins zelfgenoegzame uitroep als iemand je bijvoorbeeld wijst op een langsvliegende grutto. Sinds het eind van het vorige millennium (dat heb ik altijd al eens willen schrijven) maak ik deel uit van de Hak-al-redactie en inmiddels ben ik een slordige 18 jaar eindredacteur. In mijn beginjaren werd de Hak-al nog in elkaar geknipt en geplakt en zag het blad er sympathiek amateuristisch uit. Tegenwoordig kan het zonder overdrijven tot de mooiste verenigingsbladen van Nederland worden gerekend, zeker qua vormgeving maar toch ook qua inhoud. De enorme kennis die de NVWC-leden met elkaar bezitten, komt ieder kwartaal tot uiting in een uitgebreid palet aan artikelen: van semi-wetenschappelijk tot zeer persoonlijk, met vrijwel altijd de lichte toon die het voor alle soorten lezers een prettig tijdschrift maakt.

Om het blad interessant te houden, moet je als redactie regelmatig met nieuwe rubrieken komen en 2002 was zo’n jaar dat we daar weer eens over nadachten. Ellen Geleedst, die destijds ook deel uitmaakte van de redactie, had een prachtig stukje geschreven over waar de naam ‘bergeend’ vandaan kwam. Ze was daartoe geïnspireerd door de naamsverklaring van die soort in het boekje ‘Uilenpad-impressies van de Zak van Zuid-Beveland’ van Erik van Ommen en Robbert Jan Swiers. Dat smaakte naar meer! Tijdens een van de gezellige redactievergaderingen aan de keukentafel in het fraaie huisje van Ellen en haar man Paul van Veen in Zoelmond besloten we dan ook om er een rubriek van te maken. Een serie over waar de namen van dieren en planten vandaan komen; uiteraard met de focus op de Culemborgse flora en fauna. Een rubriek moet uiteraard ook een naam hebben. Vaak zijn rubrieksnamen wat speels (‘Goed gezien!’) of woordspelig (‘Natuurleuk’), in dit geval werd het heel prozaïsch: ‘Waar komt die naam vandaan?‘ Tsja, wat zou het ook anders moeten zijn?

De rubriek viel meteen in de smaak bij het NVWC-publiek en zeker ook bij niet-leden die de Hak-al onder ogen kregen. Logisch ook, want al snel vond Ellen een aantrekkelijke modus voor haar artikelen: de naam van plant of dier in kwestie werd weliswaar keurig verklaard, maar dat gebeurde in een raamwerk van heerlijke, met humor doorspekte verhalen uit het leven van Ellen, Paul en later hun zoon Bart. Met tal van referenties aan Culemborgse plaatsen en gebeurtenissen, maar ook activiteiten en markante leden van de NVWC. Achttien jaar later bestaat de rubriek nog steeds en heeft Ellen inmiddels zoveel afleveringen gemaakt, dat een bundeling van de dertig mooiste ‘Waar komt die naam vandaans?’ meer dan gerechtvaardigd is.

Voor iedereen die Ellens verhalen nog niet kende: ga er eens lekker voor zitten en dompel je onder in de wereld van hemelsleutels, woudaapjes en hengels, en leer Ellen, Paul en Bart een beetje kennen. Voor de leden die de individuele afleveringen al in de Hak-al lazen: herlees ze nog eens en geniet van de fraaie foto’s van Paul, de herkenning en de herinneringen. Ten slotte wil ik Ellen bedanken dat ze deze artikelen al dik anderhalf decennium schrijft. Ik hoop zeer dat we in 2038 een tweede editie kunnen presenteren.

5 Morinelplevier

INHOUD

Naam van de betreffende vogel, (nacht)vlinder of plant en maand waarin het artikel is verschenen in de Hak-al.

Zuinig op de Culemborgse natuur 4

Van rubriek naar boekje 5

Bergeend, juni 2002 7

Hengel, september 2006 10

Paapje, januari 2008 13

Dodaars, maart 2008 16

Kauw, maart 2009 19

Geelgors en bruinkeelortolaan, januari 2010 22

Woudaapje, mei 2010 25

Huismus, augustus 2010 28

Gaai, januari 2011 31

Hemelsleutel, mei 2011 34

Genadekruid, januari 2012 37

De grote dag, mei 2012 40

Turkse tortel, september 2012 43

Hop, november 2012 46

Engelwortel, december 2012 49

Kaardenbol, mei 2013 52

Veld- en boomleeuwerik, september 2013 55

Slechtvalk, januari 2014 58

Kievit, februari 2016 61

Barbarakruid, mei 2016 64

Ross' gans, februari 2018 67

Brandgans, mei 2017 70

Tapuit, augustus 2017 73

IJsduiker, november 2017 76

Sint-jans- en sint-jakobsvlinder, april 2018 79

Morinelplevier, november 2018 82

Spotvogel, januari 2019 85

Kleine burgemeester, mei 2019 88

Teunisbloempijlstaart, juli 2019 91

Groene specht, februari 2020 94

6 Waar komt die naam vandaan?

Waarom de Bergeend Bergeend heet

Sommige namen van planten en dieren klinken heel logisch. De plant weidegeelster is inderdaad geel, hij groeit in de wei en lijkt door de vorm van de kroonbladeren best een beetje op een ster. Kleefkruid kleeft. Met een beetje fantasie kun je in de snavel van een lepelaar ook best een lepel zien. En de vleugels van het landkaartje lijken wel wat op een Michelinkaart.

Echter, de meeste namen zijn op zijn minst verwarrend. Het vlindertje met de naam bruin blauwtje is wel bruin maar niet blauw. De adderwortel en het slangenkruid verwar ik vaak met elkaar, terwijl de planten in niets op elkaar lijken. En ik vind groot muurbloempje ook logischer klinken dan grootbloemmuur.

7 Bergeend

Persoonlijke ezelsbruggetjes

Ik zoek vaak naar associaties met namen die me kunnen helpen om een soortnaam te onthouden. Een van mijn eerste ezelsbruggetjes bedacht ik op de middelbare school, toen we een flink aantal vogelnamen moesten kennen. De meerkoet en het waterhoentje haalde ik steeds door elkaar. Maar de witte kleur van de snavel van de meerkoet paste meer bij de boektitel ‘Van de koele meren des doods’. En daar hoor je dan ook ‘meer’ en een beetje ‘koet’ in. Als ik dit soort praktische ezelsbruggetjes uitleg aan anderen, worden ze vaak juist verwarrend gevonden. Ik zal u als lezer dan ook niet vermoeien met mijn eigen vondsten op taalgebied. Maar een verklaring voor een soortnaam kan wel interessant zijn. Vandaar deze rubriek.

Geen bergeenden in de bergen Heeft u zich wel eens afgevraagd waarom een bergeend bergeend heet? Het heeft in ieder geval niets te maken met zijn verspreidingsgebied. Want de bergeend zwemt helemaal niet in bergmeertjes en –beekjes. In de Alpen zitten sowieso niet veel eenden. Ik kan me herinneren dat een actieve vogelaar van deze club een tijdje in Zwitserland studeerde. In het weekend dat we hem daar bezochten, reden we onderweg naar een interessant vogelgebied langs een meer met een paartje wilde eenden. Aan het enthousiasme van onze clubgenoot te merken, is dat voor Zwitserse begrippen al heel bijzonder!

Mantelzorg

Maar zo dwalen we af van de bergeend. Bergeenden hebben de gewoonte met verschillende paartjes een soort crèche te vormen. De pullen van meerdere paren blijven dan onder leiding van een stel volwassenen rustig dobberen. Ondertussen kunnen de andere volwassenen op zoek naar eten. Een volwassen eend ‘bergt’ op die manier meerdere jonkies op. Zorgvuldig ‘geborgen’ dus, die kleintjes. ‘Mantelzorgeend’ zou ook een goede naam zijn. Een mantelmeeuw heeft in mijn beleving dan weer niets met zorgzaam gedrag te maken. Die heeft gewoon donkere vleugels, als een mantel. Hij zorgt wel goed voor zijn eigen kroost, maar doet dat onder meer door kuikens van andere soorten te roven. Geen mantelzorg voor de buren dus.

8 Waar komt die naam vandaan?

Uiterwaarden

De bergeend is overigens een forse eendensoort, die tot in de jaren ’70 vooral in de kustgebieden gezien werd. Ik herinner me ze uit mijn jeugd ook vooral in Zeeland, en dat klopt dus. Maar sinds die tijd heeft de soort zich ook steeds meer gevestigd in het binnenland. Zodoende zwemmen er tegenwoordig in de Culemborgse uiterwaarden voldoende bergeenden rond om het verschijnsel van het ‘bergen’ eens te kunnen zien. Let er maar eens op, de volgende keer in de uiterwaarden. Als je een paartje bergeenden ziet met wel heel veel jongen, dan zijn daar hoogstwaarschijnlijk ook wat buurkindertjes bij.

9 Bergeend

Hengelsport

Een paar weken geleden kreeg ik van onze Hak-al-eindredacteur (dit woord is onbekend in het Groene en in het Witte Boekje) de vraag om eens uit te pluizen waar de plantennaam ‘hengel’ vandaan zou kunnen komen. Hij kwam hierop, omdat hij een erg leuke anekdote over deze plant had uit zijn eigen familiearchief. Geen mythe of sage van de NVWC, maar toch een vermakelijk verhaal. Om zo weinig mogelijk aan geschiedvervalsing te doen, laat ik hem de anekdote nu eerst zelf vertellen.

,,Ergens In het begin van de jaren ’90, ik weet niet meer precies welk jaar, ging ik met mijn toenmalige vriendin en huidige vrouw Lineke op vakantie richting de Belgische Ardennen. We hadden ons goed voorbereid en alles gedubbelcheckt (Witte én Groene spelling) voordat we op weg gingen. En toch, ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik heb de eerste kilometers van zo’n vakantierit steevast het gevoel dat ik van alles vergeten ben. Zo ook deze keer. Maar na wat overleg waren we het erover eens dat we alleen de lucifers vergeten waren en we hadden geen trek om alleen daarvoor om te draaien. Met een gerust hart en heerlijk in vakantiestemming reden we dus door richting het zuiden. Ter hoogte van Helmond - ik zal het nooit vergeten - sloeg de stemming echter om als een blad aan een boom.

Barbeel

In de aanloop naar de vakantie had ik me nogal verheugd op de beken in de Ardennen. Destijds mocht ik graag een hengeltje uitgooien en vissen in zo’n beek leek me helemaal iets bijzonders. Ik had er echt zin in om nu eindelijk eens forel, barbeel, kopvoorn of vlagzalm te gaan vangen. Daarom had ik ook flink wat spullen meegenomen: tuig, dobbers, haakjes … alles wat een visser nodig heeft dus. Alles? Niet dus. Om te vissen heb je immers nóg iets nodig: een hengel. En die was ik nu juist vergeten, realiseerde ik me op dat moment.

Toen de bittere waarheid tot me doordrong, gaf ik een harde klap op het stuur en kon ik een stevige vloek niet onderdrukken. Lineke schrok zich een ongeluk en kon daarna amper bijkomen, omdat ik veranderd was in een groene wolk van gifgas. Van vrolijke vakantiestemming was bepaald geen sprake meer. Aanvankelijk kon Lineke er nog wel om lachen, met een mengeling van leedvermaak en toch ook medelijden. Maar na 100 kilometer gemopper, gezeur en gemekker mijnerzijds had ze genoeg van zoveel puberaal gejengel over een hengel.

Voordat de schoonmoeder aller ruzies definitief de eerste week van onze vakantie zou verpesten, kwam ik tot inkeer. Ik realiseerde me dat ik inderdaad als een klein kind aan het mokken was. En om de vakantie te redden, besloot ik het voorval maar te vergeten, voor zover dat ging. Onder Luik brak de zon weer door en kon onze vakantie echt beginnen.

Eénpitsmaaltijd

We gingen destijds altijd op de bonnefooi kamperen: een leuke camping opzoeken, het sanitair checken en als dat was goedgekeurd, kijken of er plaats was. Op deze eerste vakantiedag hadden we mazzel. We vonden meteen een kleine, sympathieke camping langs de Ourthe, waar we een prachtig plekje langs deze beekachtige rivier toebedeeld kregen. Dat was dus na het opzetten van de tent meteen genieten.

10
Waar komt die naam vandaan?

Na een eenvoudige doch voedzame éénpitsmaaltijd gingen we een wandeling maken in de heerlijke bossen in de omgeving. Ik had speciaal voor deze vakantie een plantengids gekocht. Ik wist nog vrijwel niets van wilde planten en het leek me leuk om daar tijdens deze vakantie eens iets aan te gaan doen. Leuke bijkomstigheid was dat Lineke er ook wel brood in zag. Op zich opmerkelijk, omdat zij doorgaans net zoveel interesse in de natuur heeft als Jan-Peter Balkenende in hardcore gabberhouse.

Vol enthousiasme gingen we dan ook op pad en het was Lineke die als eerste een plant vond die voor determinatie in aanmerking kwam. Maar daarvoor hoefde de plantengids de rugzak niet uit te komen, want deze herkende ik wel. Het was namelijk groot springzaad. Ik kon haar mooi laten zien hoe deze plant bij aanraking zijn zaden wegschiet. Altijd goed voor een golf van enthousiasme bij natuur-leken.

Even later vonden we een pol met fraaie lichtgele bloempjes. De eerste echte uitdaging. Ik pakte de gids erbij en wilde dit plantje op naam gaan brengen. Maar Lineke, die nu al gegrepen leek door het plantenvirus, pakte het boek uit mijn handen en zei: “Laat mij maar even.” Ik vond het allang best, want haar enthousiasme was aanstekelijk. Na een tijdje heen en weer bladeren was ze ineens een seconde stil, waarna ze keihard begon te lachen. “Wat wat wat?”, riep ik. “Nou kijk zelf maar.”, bracht ze proestend uit. Ze toonde de pagina waarop inderdaad het plantje was afgebeeld wat voor ons op de bosgrond stond. De naam: HENGEL. Een seconde later stonden twee Hollanders met de slappe lach in de Belgische bossen.

Ik heb overigens die vakantie nog wel degelijk barbeel, vlagzalm, kopvoorn en zelfs forel gevangen. Het blijkt namelijk dat je nog verbazingwekkend goed kan vissen met een tuigje aan een simpele tak. Wie goed zoekt, kan overal (een) hengel vinden…’’

11
Hengel

Gebruiksvoorwerp

Tot zover deze hilarische anekdote van Louis. Heel wat saaier is de bij botanici bekende vijfdelige ‘Nederlandse oecologische Flora’ uit 1988 als het gaat om de herkomst van de naam ‘hengel’. Daar vond ik namelijk de volgende volzin: “Doorgaans heeft zij boogvormige opstijgende zijtakken en een iets voorover neigende top; dit overhangen zal wel de achtergrond van de naam ‘hengel’ zijn.” En daarmee is dan de naam mogelijk verklaard, tenminste, zo redeneert de Flora. Maar ik vraag me dan toch af hoe het komt dat deze plant de naam van een gebruiksvoorwerp heeft gekregen. Ik kan allerlei suggesties bedenken van namen die logischer zouden zijn. ‘Hengelplant’, bijvoorbeeld, of misschien ‘hengelkruid’. ‘Hengelstengel’ zou ook nog kunnen, al geef ik zelf wel toe dat dat niet mijn beste suggestie is. Maar een voorwerp zelf, zonder verdere toevoeging, dat is toch wel bijzonder. Ik heb diep nagedacht en de Flora eens doorgebladerd, maar andere voorbeelden kon ik niet verzinnen. ‘Muur’ komt wel in de buurt, maar bestaat zonder toevoeging niet. Er zijn allerlei variaties op, zoals grootbloemmuur, vogelmuur of watermuur, maar ‘muur’ zonder meer kennen we niet. Kortom, een plant naar een voorwerp vernoemen is wel uniek.

Vakantiestemming

De Flora vertelt verder dat ‘hengel’ een plaatselijk vrij algemene soort is in pleistocene zandstreken. ‘Hengel’ groeit vooral in niet te dichte loofbossen op zure, min of meer voedselarme, droge tot matig vasthoudende zand- en leemgrond; verder in lanen en beschaduwde bermen, hier en daar in schrale graslanden en heidevegetaties. Wat een lange zin! Maar deze omschrijving leverde wel een heleboel speurwerk op in mijn eigen vakantie. Wetend dat ik ná de vakantie een stukje over ‘hengel’ zou gaan schrijven, had ik mijn echtgenoot al gevraagd of hij er een foto van had. Die had hij niet, maar dat moest op vakantie in Midden-Frankrijk toch geen probleem zijn. We zaten in gebieden met niet te dichte loofbossen. We wandelden volop door lanen en langs beschaduwde bermen, maar nergens ‘hengel’ te bekennen. De vakantie naderde zijn einde en de stemming tussen ons begon steeds meer te lijken op die van Louis en Lineke in de auto tussen Helmond en Luik. Al bijna twee weken speurend in alle loofbossen en nog geen ‘hengel’. Elke bosparelmoervlinder keken we na, want die gebruikt ‘hengel’ als voedselplant. En bosparelmoeren vlogen er genoeg!

Gelukkig, bijna op de laatste dag, wandelden we over een soort holle weg, tussen de manshoge varens. En daar, half overschaduwd door de varenbladeren, stonden dan eindelijk onze hengelplanten! Met heel veel plezier ging Paul op de knieën met zijn camera, intens tevreden gadegeslagen door mij. De foto’s waren er. De stemming was onmiddellijk weer perfect. Dus niet vergeten: ‘hengel’, voor een weergaloze vakantiestemming!

12 Waar komt die naam vandaan?

De

complexe

oorsprong van de naam Paapje

Wat een prachtige vogel is zo’n paapje toch. En dan ook nog die naam ‘paapje’, die doet vermoeden dat de vogel ergens iets te maken moet hebben met de kerk van Rome. Tenslotte werd ‘paap’ vroeger wel gebruikt voor rooms-katholieke geestelijken en de combinatie van natuur en religie kan zich verheugen in mijn speciale belangstelling. Alle reden dus om me eens in de naam ‘paapje’ te verdiepen.

13
Paapje

Paapjes, barmsijzen en nog veel meer

In het ietwat gedateerde boek ‘De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis’ van Henk Blok en Herman ter Stege wordt mijn gesuggereerde verband ook al aangegeven. Zoals altijd vermelden zij dat de herkomst niet precies bekend is, maar dat “sommigen wel verband leggen tussen de bruine tint van zijn verenkleed en het bruine habijt van een kloosterling, eertijds paap genaamd.” Maar daarmee is de kous niet af. Het recentere werk van Klaas Eigenhuis heeft een veel gecompliceerdere verklaring en die wil ik de lezers toch niet onthouden. De naam ‘paapje’ komen we op schrift tegen bij de vertaling van werk van Linnaeus door een zekere Houttuyn in 1763. Alleen …het betreft dan niet het vogeltje dat wij tegenwoordig ‘paapje’ noemen. Houttuyn heeft het over een familielid van de kwikstaarten (onduidelijk blijft welke vogel het precies betreft). Letterlijk zegt deze Houttuyn dan ook in zijn boek: “Het schijnt ons paapje te zijn.” Hij lijkt zelf dus ook niet helemaal zeker van zijn zaak. Frappant is wel dat later de naam ‘paapje’ in zwang komt voor allerlei leden van de vinkenfamilie, bijvoorbeeld in de 19e eeuw voor kneu en barmsijs. De kneu heet in de 19e eeuw ook wel ‘barmsijske’ of ‘paapsijske’. De barmsijs wordt in de volksmond ‘blank paapje’, ‘bruin paapje’ en ‘steenpaapje’ genoemd. Onze gekraagde roodstaart heet dan weer ‘blauw paapje’. En ten slotte werd de naam ‘paapje’ ook nog gebruikt voor volièrevogeltjes van Zuid-Amerikaanse herkomst (bijvoorbeeld het witvoorhoofdpaapje).

Een hele verwarrende reeks, dus. We kunnen toch moeilijk volhouden dat de naam ‘paapje’ terug te voeren is op zijn bruine habijtkleur, terwijl de naam oorspronkelijk bij de kneu of de barmsijs hoorde.

Bruine habijten en rode kalotten

De vraag is dus niet waarom het ‘paapje’ nu eigenlijk ‘paapje’ heet, maar meer waarom de barmsijs destijds ‘paapje’ heette. Maar gelukkig: ook dit kent een religieuze verklaring. De barmsijs heeft een roodbruine kruin, die weer overeenstemt met de rode kalot die bij bepaalde liturgische gewaden hoorde.

Overigens noemt Eigenhuis nog wel de verklaring dat de bruine ‘mantel’ van het paapje meegespeeld kan hebben bij de naam, omdat ook geestelijken wel een bruine mantel droegen. Maar erg plausibel is dat niet, omdat zoveel andere vogels in het verleden de naam ‘paapje’ hebben gehad. En daarbij: zoveel vogeltjes hebben een bruin verenkleed, dat het wel toevallig zou zijn als nu net ons ‘paapje’ daarom naar een bruin habijt is vernoemd.

14
Waar komt die naam vandaan?

En passant wordt ook nog even de Franse naam van een ons veel bekendere vogel verklaard: de huismus. Deze heet in het Frans namelijk ‘moineau’ en dat is dan wel weer afgeleid van het Franse woord voor monnik: ‘moine’.

Samenvatting

Ik hoop dat iedereen het nog kan volgen. Het wordt tijd om de verklaring van de naam van het ‘paapje’ eens samen te vatten. Er lijkt dus een verband te bestaan tussen het bruine verenkleed van de vogel en het bruine habijt van een monnik. Maar vroeger heette niet ons ‘paapje’ zelf ‘paapje’, maar was die naam voorbehouden aan onder meer de barmsijs. En dan is de naam te verklaren met het rode petje van de vogel en de rode kalot van een geestelijke. Hopend op een mooie religieuze verklaring van een vogelnaam ben ik weer op mijn wenken bediend, maar het was wel wat complexer dan ik vermoedde.

15 Paapje

Dodaars

een beetje bedenkelijke naam voor een bedenkelijk

beestje

Persoonlijk heb ik een beetje een haat-liefde-verhouding met de dodaars. Mijn eerste serieuze kennismaking met vogelen was op het NVWC-kamp van 1995 in La Brenne. En ja, dat is een mooi waterrijk gebied. Alle kans om dodaarzen te kunnen zien. Maar ik heb ze niet gezien; die hele week niet. Natuurlijk waren er geoefende vogelaars die sympathiek genoeg waren om mij te wijzen op de dodaars. Maar net als ik met mijn kijker of zelfs met het blote oog in de juiste richting keek, was het beestje alweer onder water. En zo is het eigenlijk gebleven. Na het kamp was daar Paul, die altijd sympathiek genoeg is om mij op vogels te wijzen. Maar op de een of andere manier zag hij wel en ik nooit de dodaarzen. Ja, soms in een flits. Of aan de kringen in het water kon ik vermoeden waar hij weer was ondergedoken.

De dodaars vertoont zich

In de vogelgids van Lars Johnson staat het als volgt: “Broedt op zoetwatermoerassen en vegetatierijke sloten en meren. Daar is een aan het vrouwtje koekoek herinnerende baltsroep vaak het enige teken van zijn aanwezigheid.” En inderdaad, alleen wanneer je het geluid kent, kun je met wat geluk te weten komen waar hij zich schuilhoudt. In ons werkgebied maak je de meeste kans bij de Put van Buren om dat karakteristieke gehinnik te horen. Maar Lars Johnson gaat nog even verder, zichzelf volkomen tegensprekend: “Vertoont zich in najaar en winter op allerlei wateren.” Tja, ik begrijp wel dat zo’n beestje in het broedgebied meer verborgen leeft dan in de winter. Maar de omschrijving ‘vertoont zich’ vind ik toch ver bezijden de waarheid. Hij vertoont zich namelijk helemaal niet; in ieder geval niet aan mij. Dat maakt het een beetje een bedenkelijk beestje. Hij heeft zeker iets speciaals, maar hij gedraagt in mijn richting bepaald onsympathiek.

Bedenkelijke naam

Maar waar komt nu de naam dodaars vandaan? In ieder geval moet de naam in tweeën worden gesplitst voor een goed begrip. In ‘dod’ en ‘aars’. In modern en begrijpelijk Nederlands: ‘dot’ en ‘anus’. Want dat betekent het; een dot of plukje achterop het beestje. En inderdaad, de dodaars heeft wel een beetje een pluizig achterste. Maar om het beestje daar nu naar te vernoemen? De geoorde fuut bijvoorbeeld, ook zo’n klein fuutje, heeft precies zo’n plukje. En die heeft een keurige en beschaafde naam, genoemd naar het plukje veren aan de zijkant van zijn kop. Maar nee, de dodaars moest zo nodig vernoemd worden naar zijn achterwerk. En dat terwijl hij ook een kenmerkend geel vlekje

16
Waar komt die naam vandaan?

heeft bij de snavel en een mooie rode hals. Daar hadden ze dat beestje toch ook naar kunnen noemen? Toegegeven, dat vlekje heeft alleen het mannetje in broedkleed en er is natuurlijk al een roodhalsfuut. Maar of dod-aars nu zo’n sterke naam is?

Dodo

Het door mij meestal geraadpleegde werk van Klaas Eigenhuis (Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen) komt weer met een heel ingewikkeld verhaal. Hierin wordt een link gelegd met de bij ons onder de naam dodo bekend staande grote loopvogel van Mauritius. Deze zou eerst dodaars hebben geheten en óók een plukje veertjes achterop hebben gehad. Toch komen zowel de naam dodo als dodaars al voor in de Nederlandse taal voor Mauritius überhaupt ontdekt was. Kortom, dit schimmige zijpad voert mij wat te ver.

17 Dodaars

Veel betere naam

In het boekje ‘De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis’ worden als extraatje vaak een zeer groot aantal volksnamen van een bepaalde soort genoemd. Ook bij de dodaars is er een flink aantal (eveneens bedenkelijke) namen. Zo noemt men daar ‘doddegatje’, ‘fladdergatje’ en ‘paddegatje’. En helemaal curieus vind ik de naam ‘poot in ’t gatje’ (echt waar, ik verzin het niet zelf). Dat wordt dan door de schrijvers wel even verklaard met de zin: “In verband met typische plaatsing van de poten.” Maar gelukkig zijn er ook volksnamen die mijn goedkeuring wél kunnen wegdragen. ‘Kleine düker’, bijvoorbeeld. Of ‘duikertje’, ‘dukeleendje’, ‘dükeloentje’. Kijk, dat zijn beschaafde namen. En buiten dat zijn het ook namen die zeer typerend zijn voor deze kleine fuut, die steeds onderduikt als ik hem wil bekijken. De kleine etterbak!

18
komt die naam vandaan?
Waar

Kauw, kauw!

Meestal gaat mijn ‘Waar komt die naam vandaan?’ over een vogel. Deze keer echter gaat het vrijwel in zijn geheel over onze zoon, Bart. Maar ik verpak dat subtiel in een verhaaltje over de kauw. Helemaal aan het eind zeg ik daarom ook nog iets over deze vogel.

Taalontwikkeling

Bart wordt in mei twee jaar en is dus een peuter. Een erg leuke peuter en ook een hele dwarse. Dat hoort erbij, als ik de verhalen van andere ouders van peuters mag geloven. Hij kan zeer goed duidelijk maken wat hij wel en vooral wat hij niet wil. Weinig subtiliteit, gewoon hard nee schudden als je iets niet wilt, dat is zijn levensmotto. Helpt dat niet, dan werk je gewoon tegen. En dan ook echt fanatiek tegenwerken. Met het ontwikkelen van zijn eigen wil is Bart zo druk, dat er niet zoveel tijd en aandacht overblijft voor zijn taalontwikkeling. Bijna twee jaar en maar een handjevol woordjes beheerst hij. Mama lukt (en dat dan de héle dag door). Dada staat voor papa, natuurlijk, maar ook voor oma en de opa’s. Hallo, aai (bij de kinderboerderij), toetoet en buppe (voor boter, boterham, boten en de pont); dat is wel zo ongeveer zijn vocabulaire. Vergeet ik bijna de allerbelangrijkste: koeka (koelkast). Heel lang kon hij alleen maar mama, dada en koeka zeggen. Dat is ook uitermate belangrijk als je van lekker eten en drinken uit de koelkast houdt. En omdat dat het enige woordje

19 Kauw

was buiten de gezinsleden om, gebruikte hij die ook steeds vaker voor álle andere woordjes die hij ook graag had willen zeggen. Laarsjes aan? Koeka! Speeltje onder de kast vandaan? Koeka! Enfin, u heeft er een beetje een beeld bij, denk ik.

Vogels kijken

Bart kent dus niet zoveel woordjes, maar dat belemmert hem niet in zijn hobby: dieren kijken. En dan vooral: vogels kijken. Hij wijst op alle vogels in de tuin. Huismus wordt begroet als “die, die”. Maar denk maar niet dat elke vogel die benaming krijgt. De Turkse tortels in de tuin noemt hij steevast ‘roekoek’. Prachtig, want dat zeggen ze tenslotte ook. En toen kwam plotseling het moment tijdens een fietstochtje, dat hij voorop de fiets gezeten naar een kauw wees en zei: “Kauw.” Verbazing bij ons. “Zal wel toeval zijn.”, denk je dan. Maar we prezen hem natuurlijk uitbundig. Daarmee had hij dan weer door dat hij bij zijn papa en mama succes heeft wanneer hij in vogels geïnteresseerd is. “Kauw”, zegt hij sindsdien steevast bij elke kauw. Korte tijd zei hij het ook tegen de kraai, maar daar zegt hij nu toch iets tegen wat meer op “kraai” lijkt. Naar een merel wijst hij, maar hij zegt dan geen “kauw” en dat is het natuurlijk ook niet. Hij wijst ook naar ganzen, meeuwen en alles wat maar langskomt wanneer we met hem op de fiets zitten. Maar de kauw is en blijft veruit favoriet. “Kauw, kauw.”

Ken je klassiekers

Natuurlijk ben je als ouders al blij als alles goed gaat met je kind. Maar stiekem zijn wij natuurlijk wel heel erg blij met zijn grote belangstelling voor vogels. En dat de kauw zijn favoriet is, wil zeggen dat hij er nog gevoel voor heeft ook. Want de kauw is natuurlijk ook een vreselijk leuke vogel. Prachtig geluid, vooral als ze zo in een groepje zwermen rond de toren in Zoelmond, of de toren van de Barbarakerk op de markt van Culemborg (om maar twee plaatsen te noemen waar wij vaak kauwen hebben waargenomen). Schattig koppie, met guitige oogjes. Mooi verenkleed, want egaal donker is het beslist niet. De kraai is veel saaier en ziet er ook nog eens agressiever uit. Nee, wij zijn best tevreden met de voorkeur van Bart voor de kauw. Die tevredenheid werd nog vergroot toen ik ‘De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis’ erop nasloeg. Want wat las ik daar? Ik citeer: “De aardigste van de zwarte kraaivogels is wel het kauwtje.”, schrijft Jac.P. Thijsse ergens in zijn bekende boek ‘Het vogeljaar’. En wat verderop: “Een allerliefst dier, wat uiterlijk en manieren betreft, maar eigenlijk geen haar beter dan de roeken of de kraaien: even listig, diefachtig, plagerig en wreed.” Einde citaat. Dus ook de grote Thijsse had wel door dat de kauw ook gewoon een kraai is in doen en laten, maar er wel alleraardigst uitziet. En precies deze grote klassieker vat Bart dan kernachtig samen in zijn enthousiaste “kauw, kauw.”

20 Waar
komt die naam vandaan?

‘Raafachtige die centen wegpikt’

De wetenschappelijke naam van de kauw is Corvus monedula en dat betekent ‘raafachtige die centen wegpikt’. Meer uitleg lijkt me overbodig.

De naam ‘kauw’ komt van het Indogermaanse ‘goua’, een woord dat verwant is aan schreeuwen. Ook dat lijkt me volkomen logisch en begrijpelijk. Maar zowel de uitleg van de wetenschappelijke als de Nederlandse naam hebben een negatieve lading. Wanneer je naar zo’n kauwtje kijkt en luistert, of nog beter, naar een groepje kauwtjes, dan ben je het toch veel eerder eens met de grote Thijsse en onze zoon Bart? “Kauw, kauw!”

21
Kauw

Het verband tussen de geelgors en de bruinkeelortolaan

Geelgorzen en bruinkeelortolanen behoren allebei tot de gorzen familie. Maar er bestaat behalve dat ook nog een onvermoed verband tussen beide soorten. De verschillen zijn duidelijk. Uiterlijk lijken ze niet op elkaar. Ook de namen zijn totaal verschillend. Daarbij komt nog, dat de bruinkeelortolaan alleen in het uiterste zuidoosten van Europa voorkomt en de geelgors juist zo goed als overal in Europa, behalve in het mediterrane gebied. Wat is dan toch die onvermoede overeenkomst tussen deze twee vogelsoorten? Het geheim zit hem in het geluid.

De vijfde van Beethoven

Ik ga ervan uit dat bijna iedereen wel bekend is met de vijfde symfonie van Beethoven. Ook voor wie niet erg thuis is in de klassieke muziek (en dan bedoel ik muziek zelfs nog ouder dan de klassiekers uit de jaren ’60), zegt de naam Beethoven toch wel iets. Je ziet als het ware onmiddellijk een warrig hoofd voor je en er komt een bekend themaatje opborrelen: Drie korte tonen en een langgerekte lagere toon. Precies, die bedoel ik. Wie overigens nu aan morsetekens denkt in plaats van aan muziek, die heeft ook gelijk een interessante anekdote te pakken. Het teken kort – kort – kort – lang in morsetekens staat voor de letter V, van victorie. In oorlogstijd schijnt het neuriën van het begin van deze symfonie van Beethoven wel als een daad van verzet te zijn opgevat. Victorie voor de geallieerden werd er dan uiteraard mee bedoeld.

De symfonie van Beethoven wordt ook wel de noodlotssymfonie genoemd. Er wordt wel gezegd dat Beethoven hem geschreven heeft omdat hij wist dat hij doof ging worden. Deze theorie wordt door andere kenners echter weer ontkend. Maar algemeen wordt aangenomen dat hij deze symfonie schreef in een tijd van fysieke en psychische malaise. Zo, dan zijn we weer bijgepraat over de vijfde van Beethoven. Maar laten we terugkeren naar onze twee gorzen.

Overeenkomsten in de zang

Met een beetje fantasie kun je in zowel de zang van de geelgors als in de zang van de bruinkeelortolaan de begintonen van de vijfde symfonie van Beethoven terughoren. Van de geelgors is dat wel algemeen bekend, vooral ook omdat je als Nederlandse vogelaar nu eenmaal eerder op een geelgors

22 Waar komt die naam vandaan?

stuit dan op een bruinkeelortolaan. Het is ook een handig ezelsbruggetje. Heb je het eenmaal een keer ontdekt, dan kun je deze gors gemakkelijk opsporen. Maar ook de bruinkeelortolaan doet dat dus, zo ongeveer. Ziedaar de overeenkomst tussen beide soorten. Helaas hebben niet beide namen iets met geluid te maken; dat geldt alleen voor de geelgors. Jammer, want dat zou natuurlijk ook nog een mooie overeenkomst zijn. Wel zal voor iedereen duidelijk zijn waar ‘geel’ in de naam geelgors vandaan komt en ‘bruinkeel’ bij de ‘bruinkeelortolaan’. Allebei een makkelijk te verklaren gedeelte van de naam, en allebei een kleur. Dan houden de overeenkomsten op. Daarom kijken we nu nog even naar de verschillen.

23 Geelgors & bruinkeelortolaan
Geelgors

Garren, ortholanen en hortolanen

Verklaren we eerst waar ‘gors’ vandaan komt. Dat is zeer waarschijnlijk een klanknabootsende naam, ontleend aan het Middelnederlandse ‘garren’. Bovendien betekent het Latijnse ‘garrire’ kakelen, snateren of voortdurend krassen. En dat is dan weer een logische naam voor een vogel, zij het dat je dan wel heel veel vogels ‘gors’ zou kunnen noemen. Er krassen, kakelen en snateren er nogal wat, namelijk. Maar goed, de gors heeft dus wel een verwijzing naar een geluid, zij het niet direct naar de vijfde van Beethoven. Je moet wel erg weinig van klassieke muziek houden om deze symfonie te omschrijven als ‘voortdurend krassen’.

Dan de ortolaan. De wetenschappelijke naam is Emberiza hortulana. ‘Emberiza’ is de eerste naam van alle gorzen. De verklaring daarvan is zo onduidelijk en vergezocht dat ik deze voor het gemak maar even buiten beschouwing laat. ‘Hortulana’ betekent ‘in de tuin voorkomend’. Kijk, daar kunnen we wel wat mee. Eigenlijk een tuingors, dus.

Binnen de NVWC kennen we iemand die ‘ortolaan’ in het verleden op de telpost schreef als ‘ortholaan’. Vast een restant onderwijsverleden, omdat ‘orthopedagogiek’ en ‘orthodidactiek’ ook die ‘h’ hebben. Ik weet dat op de telpost daarom in zijn bijzijn wel nadrukkelijk werd gesproken over ‘ortholaan’. Maar gezien de herkomst van de naam is het toevoegen van een ‘h’ zo gek nog niet.

Alleen, als je het met gevoel voor etymologie wilt doen, moet je wel spreken van ‘hortolaan’. Wie weet, kunnen ze dat op de telpost toch eens introduceren.

24
Bruinkeelortolaan, foto Gerrit Jan Klop Waar komt die naam vandaan?

Mijmeren bij het haardvuur in La Brenne

Vandaag is het dinsdag 11 mei. ik zit niet zoals gebruikelijk achter de computer, maar bij een knapperend haardvuur en schrijf. Gewoon met een pen. Oude tijden herleven. Het doet me denken aan mijn begintijd als redactielid van de Hak-al, toen er ook nog behoorlijk wat met de hand geschreven kopij werd aangeleverd. Niet dat ik dit stukje handgeschreven aan de huidige redactie zal opsturen, hoor. Over een dag of wat zal ik het zelf wel even intypen.

Waarom schrijf ik eigenlijk? Omdat ik in La Brenne ben en dus zonder computer. La Brenne, het natuurgebied ten zuiden van Tours, menig NVWC-lid niet onbekend. Of eigenlijk zit ik net buiten het Parc Régional, zo’n 15 kilometer noordelijker. In La Brenne zelf konden we geen huisje vinden. Nu dus een ‘maison de journalier’, zo’n traditionele daglonerswoning in de buurt. ’s Zomers blijft het hier beneden ongetwijfeld lekker koel, met die dikke muren en kleine ramen. Maar nu de meimaand hier (en trouwens ook in Nederland hebben we gehoord) zo fris begint, is het hier buitengewoon kil. Maar ook hier herleven oude tijden: het haardvuur verdrijft de kilte. Verder best een prettig huisje. De vaatwasser staat momenteel zelfs te draaien. En verder even heerlijk rustig. Bart van bijna drie zei net zelf: “Zo, ik ga naar boven.” Het was nog maar half zeven, maar hij wilde graag naar bed. Nou, dat kan natuurlijk. En Paul is nog even naar La Brenne gereden in de hoop een mooie foto te maken van een woudaapje. Als het beestje zich wil laten vastleggen, natuurlijk. Maar precies voor een vogelkijkhut zit er eentje te broeden, dus de kansen zijn goed. De steenmarters die onder de dakpannen hier hun nest hebben zijn ook nog rustig. Straks lopen

25 Woudaapje
Foto Gerrit Jan Klop

komt die naam vandaan?

ze weer de hele nacht af en aan. Een gezellig en toch ook wat ongewoon getrippel boven je hoofd. Gisteren de eerste echt kunnen zien. Hij dacht onder de dakkapel langs te kunnen lopen, maar daar stond ik bij het open raam. Van schrik holde hij weg en sprong gewaagd van het dak in één keer in de heg. Leuk volk, die steenmarters. Al ben ik blij dat hun nest net boven de slaapkamer zit die we niet gebruiken, want zo’n nest stinkt behoorlijk.

La Brenne

Goed, lekker rustig dus. Alle tijd om even wat te schrijven over een vogel die prachtig bij La Brenne past. Voor wie onbekend is met La Brenne, het is een merengebied in Midden-Frankrijk, met meertjes voor de visvangst, die in de 11e en 12e eeuw al werden gegraven, maar vooral in de 13e en 14e eeuw tot bloei kwamen. Halverwege de vorige eeuw is deze vorm van visserij weer nieuw leven ingeblazen. Nu resulteert dat in een gebied waar intensief op karper gevist wordt, maar waar ook veel natuurschoon is. Veel water, veel riet, veel vogels en ook wat hoogteverschil betreft aantrekkelijk om te fietsen. Dat maakt het gebied voor ons met een peuter ook zo geschikt als vakantiegebied. Bart loopt nog niet zo ver, maar je fietst eens een stukje, een dan stop je weer eens even. Kan hij lekker stenen gooien in een meertje, mits er geen vissers zitten. Die vinden kleine jongetjes misschien wel even grappig, zeker als ze zoals die van ons permanent een Bob de Bouwer-bouwhelm op hebben en een rode graafmachine in de hand houden. Maar ze moeten vooral geen stenen gooien net naast je hengel. Is ook wel redelijk. Gelukkig zijn er buiten het weekend nauwelijks vissers. La Brenne is prachtig. Oude tijden herleven, ook voor Paul en mij. Tenslotte hebben we elkaar daar 15 jaar geleden op het NVWC-kamp leren kennen. We waren al wel meerdere keren terug geweest, maar nog nooit eerder twee weken in precies dezelfde tijd van het jaar.

Klimmen in het riet Maar goed, dit is allemaal wel een heel lange inleiding om wat te schrijven over een vogel die zo mooi bij La Brenne past: het woudaapje.

Het regionale park hier kent twee bezoekerscentra. Ook 15 jaar terug hadden we al het Maison du Parc, niet eens zo ver van onze uitvalbasis toen, Rosnay. Een paar jaar terug is daar aan de noordkant van het park nog een bezoekerscentrum bijgekomen. Als je geïnteresseerd bent in honing, artistieke shawltjes en ansichtkaarten is het Maison du Parc the place to be. Als je wat wilt weten over de vogels in het gebied dan is het andere bezoekerscentrum de aangewezen plek. De jonge mannen die daar achter de balie zitten zijn allemaal van die langharige outdoor types die zelf fanatiek vogelen. Die kunnen je precies vertellen waar je het meeste kans hebt op de Provençaalse grasmus en dus ook de plek waar het woudaapje broedt. Namelijk bij een spiksplinternieuwe hut. Paul is er al een keertje geweest en had het beestje op zo’n 25 meter afstand in een rietstengel. Zelf ben ik er nog niet geweest. Bart is wel dol op vogelkijkhutten, maar dan vooral om de houten luikjes open en dicht te doen. En weer open en weer dicht. En nog een keer. Als je daarmee niemand stoort en alleen een meerkoet en drie wilde eenden wegjaagt is het niet zo erg. In zo’n hut waar alleen het hoognodige gefluisterd wordt en de fotografen al uren met hun telelenzen stil zitten te wachten laten we Bart toch maar niet los.

Dat brengt me nu toch echt bij het woudaapje. In Nederland is de soort ook een enkele keer waar te nemen. Zelf heb ik er ooit een in een conifeer zien zitten ergens in Noord-Holland, op de route naar Texel. Maar het spreekt voor zich dat deze kleine reiger thuishoort in het riet. In het riet is zijn naam ook beter te verklaren. Omdat hij zo klein is, is zo’n rietgebied een heel woud voor hem. Een woudaapje heeft ongeveer de grootte van een waterhoentje, als hij zijn nek niet uitstrekt dan. Het ‘aapje’ kan worden verklaard door de handige manier waarop hij in de rietstengels klimt en klautert.

26
Waar

Woudaapje of wouwaapje

Vroeger heette het dier overigens ‘wouwaapje’. Als je hem namelijk niet ziet, ga je vooral op zijn geluid af. Dat klinkt als een soort zacht blaffend ‘wouw wouw’. Ik denk wel dat het logisch is dat er vroeger meer op het geluid werd afgegaan. Het ‘vroeger was alles beter’ geldt niet voor verborgen levende vogels als het woudaapje en bijvoorbeeld de roerdomp. Ongetwijfeld waren weidevogels vroeger veel beter waar te nemen; ze waren er massaal. Maar voor de rietbeesten zijn verrekijkers, telescopen, vogelkijkhutten en vrije dagen wel een voorwaarde om ze in beeld te krijgen. De wetenschappelijke naam van woudaapje verwijst overigens ook naar het geluid: Ixobrychus minutus betekent letterlijk ‘zeer kleine harskleurige bruller’. Voor de roerdomp geldt overigens hetzelfde. Dit dan ter ondersteuning van de theorie dat vroeger vooral het geluid gekend werd. De wetenschappelijke naam van deze reiger is Botaurus stellaris en betekent letterlijk ‘gesterde vogel die brult als een stier’. En het ‘domp’ van de roerdomp verwijst naar het doffe geluid van het mannetje: blazen, brullen, vroeger ook wel dompen genoemd. Zelf vind ik het wel wat weg hebben van een stoomboot, maar dan korter. Overigens heb ik dat indrukwekkende geluid alleen 15 jaar terug gehoord en niet nu. Niet vroeg genoeg in het gebied geweest, waarschijnlijk. Zo gaat dat; voor je goed en wel op pad bent nu met zijn drieën is het al gauw half tien of tien uur.

Mijmeren

Was alles 15 jaar geleden dan beter? Het weer in ieder geval wel. Ik zou nu niet graag kamperen. Niet alleen ben ik simpelweg een watje geworden, maar de eerste dagen haalden we krap de 12 graden, nu net de 14. Dat lijkt me toch een hele opgave in een tent met zo’n kleine boef. De sterrenhemel, boomkikkergeluiden en dompende roerdompen waren natuurlijk wel fenomenaal. Dat werkt verliefdheid vanzelf in de hand. Maar 15 jaar ouder en wijzer maakt niet minder gelukkig. Soms vergeet ik mijn verrekijker. De soortenlijst wordt slechts mondjesmaat uitgebreid. Het dagprogramma is totaal anders. Maar zoals ik dan vandaag fietste, met twee genietende mannen… Paul was even achtergebleven om dat ene vogeltje nog even wat beter te bekijken. Bart zat bij mij voorop op de fiets en vertelde: “Mama, ik zag een merel. Een mannetjesmerel. Die merel zat op de draad en die ging wegvliegen toen we er aan kwamen, hé mama?” Dan weet ik het antwoord wel: 15 jaar geleden was niet alles beter.

27 Woudaapje
Foto Marcel van der Tol

Een absolute mus

Gelukkig zie ik ze nog elke dag: huismussen. Onze tuin heeft een groepje vaste bewoners, die zomer en winter dagelijks bij ons komen kijken of er nog iets te halen valt. Dat is meestal het geval. En bovendien hebben we een heg en drink- en badderwater, dus daarmee voldoen we precies aan de voorwaarden die een huismus stelt aan zijn omgeving. Aan ons zal het niet liggen dat de huismus achteruit gaat. Dat doet hij wel, volgens recente gegevens. Maar zelf wil ik, zoals men dat van mij gewend is, vooral ingaan op ervaringen met de huismus uit eigen kring en de taalkundige kant van de mus eens tegen het licht houden.

Domus

Onze zoon Bart, ruim drie jaar, heeft veel op met de huismus. Al bijna een jaar geleden dacht opa hem te kunnen afleiden met een: “Kijk, Bart, een mus in de tuin.” Dat werd genadeloos afgestraft. “Nee opa, dat is een huismus.”

In mei waren we twee weken in La Brenne op vakantie en als aandenken mocht Bart een pluchen vogel uitkiezen bij een winkeltje in het nationale park aldaar. Ze hadden daar namelijk een hele leuke serie sprekend lijkende vogels die ook nog eens konden spreken als de echte! Bart koos de huismus en wij vonden dat een prima keuze. Als je er in kneep, deed hij werkelijk prachtig een huismus na. Dezelfde dag gaf ik het beestje een naam: Domus. Leuke vondst, vond ik zelf. Do, de mus. En ook betekent Domus ‘huis’ in het Latijn, waardoor het ‘huis’ van ‘huismus’ ook weer terug kwam. Goed, Domus dus. En al gauw was Domus een trouwe vriend van Bart. Nog net niet van het niveau van zijn allerliefste koetje, maar toch moest Domus ook altijd mee naar bed en mee ergens naar toe.

Op een avond bracht ik Bart naar bed. Graag speelt hij dan nog even op het grote bed bij ons. Aan die kant van het huis hebben wij een balkon en zoals zo vaak zat er op het metalen hekje van het balkon een huismus zijn veertjes wat te fatsoeneren. “Bart”, vroeg ik, “wil jij Domus eens een geluidje laten maken? Kunnen we kijken of die mus denkt dat er een echte mus is.” Bart, die soms wel eens gehoorzaam is, knijpt braaf in Domus en verhip, de mus op de reling stopt acuut met poetsen en kijkt woest om zich heen. Helemaal de kluts kwijt vliegt hij ten slotte weg. Grappig hoor, zo’n knuffel met een echt geluidje.

Verdrietig was dan ook de dag dat we Domus kwijtraakten. Hij zat in de tas die Bart meeneemt naar de oppas en die tas zat weer aan de fietskar vast. Maar eenmaal bij de oppas aangekomen, was de tas weg. En ook de route terugfietsen en nog een keer en nog een keer leverde niets op. Weg gloednieuwe schoentjes, weg luiers en reservekleren en vooral: weg Domus! Die nacht werd Bart, zeer tegen zijn gewoonte in, diverse keren wakker en had duidelijk verdriet om het verlies van zijn pluchen mus. De volgende dag ben ik op internet gaan zoeken en gelukkig: bij de vogelbescherming verkopen ze deze knuffels ook. Het assortiment is iets kleiner dan daar in La Brenne, maar zoals het hoort: de huismus was er. Een mailtje naar Jouke – werkzaam bij de Vogelbescherming – en wederom zagen we het weer bevestigd: als er iemand een trouwe vriend is, dan is het Jouke wel. Rond etenstijd werd er bij ons thuis een nieuwe Domus gebracht. Zo had Bart zijn eigen trouwe vriend ook weer terug.

28
die
vandaan?
Waar komt
naam

Straatmeiden en vogels De vriendschap tussen Bart en zijn Domus deed mij besluiten om eens te kijken naar de betekenis van de naam ‘huismus’. Nu is dat niet een hele ingewikkelde, natuurlijk. Want de huismus leeft toch dicht bij de mensen, en inderdaad: zo wordt ‘huis’ in de naam dan ook verklaard door mijn uitgebreide naslagwerk van de hand van Klaas Eigenhuis. Interessanter is waar ‘mus’ dan vandaan komt. In lang vervlogen tijden werden veel vogels in het algemeen ‘mus’, ‘mosch’ of iets dergelijks genoemd. Maar ‘mus’ bleek toch met name de benaming van de huismus en de ringmus. Tussen beide soorten werd dan geen onderscheid gemaakt. Er wordt in mijn handboek ook aangegeven dat de naam mogelijk voortkomt uit het woord ‘mosse’, wat in weinig vleiende zin ‘meid’ betekent. Niet gewoon ‘meisje’, maar meer straatmeid of zelfs slet. Tja, vind ik dat een logische verklaring? Persoonlijk denk ik iets anders, al heb ik natuurlijk niet gestudeerd. Maar volgens mijn bescheiden mening ligt het meer voor de hand dat het andersom is gegaan. De mussen waren er al lang en toen werd de negatieve benaming eraan gegeven voor een meisje dat ook iets te veel buitenshuis rondhangt en niet keurig binnenskamers sokken breit. Een beetje zoals er ook al lang mutsen bestaan als kledingstuk en er dan tegenwoordig een andere lading aan gegeven wordt met betrekking tot een bepaald type vrouw. Maar goed, zeker met benamingen uit de volksmond is natuurlijk lastig te achterhalen wat er in de middeleeuwen eerder was: de benaming voor de vogel of die van de wat minder eerbare jongedame.

De Latijnse naam van de huismus luidt Passer domesticus. Dat ‘domesticus’ laat zich ook weer gemakkelijk verklaren, want het is afgeleid van ‘huis’ en betekent dus eveneens iets van ‘dicht bij huis’. ‘Passer’ is wat ingewikkelder, maar kent wel een grappige verklaring. Het betekent eigenlijk ‘andere’. En daarmee wordt dan bedoeld, die andere veel voorkomende vogel. De huismus wordt vergeleken

29
Huismus

met de spreeuw. Is het oude Griekenland werden beide vogels wel met ‘Psar’ aangeduid. Het een is verworden tot spreeuw en het andere tot ‘die andere, die bij de huizen leeft’.

Tuin

Inmiddels hebben wij tijdelijk geen heg meer in de tuin. Toen ik aan het schrijven van dit stukje begon, was het nog volop zomer. Nu zijn we in het najaar beland en zijn de graafmachines aan de slag in onze tuin. De grond moet opgehoogd en het is vooral een bende, een modderige bende. En met zoveel gegraaf en geloop in de tuin ook geen huismus te zien is. Gelukkig hebben we Bart kunnen fotograferen met zijn trouwe Domus, zittend op een graafmachine in onze eigen tuin. Alle andere mussen moeten nog even geduld hebben, maar het komt zeker weer terug. Heg, drink- en badderwater, want we willen maar al te graag goed voor onze huismussen zorgen…

30
Waar komt die naam vandaan?

Allemaal gajes, die gaaien!

De gaai is een bekende vogel. De Vlaamse gaai een nog bekendere, want hele volksstammen aan vogelvrienden noemen de vogel nog bij zijn oude naam: de Vlaamse gaai. Maar officieel heet hij sinds een paar jaar gaai. Persoonlijk moet ik zeggen dat ik ook nog altijd denk: “Kijk, een Vlaamse gaai.” ‘Gaai’ zonder meer klinkt in mijn oren nog teveel als een afkorting, als een woord dat nog niet af is. Maar goed, zij die het weten kunnen, hebben er ‘gaai’ van gemaakt en daar moeten wij het mee doen. We zullen er vanzelf aan wennen en als wij dat niet doen, dan toch op zijn minst de generatie na ons. Bij het uitpluizen van allerlei vogelnamen kom ik ook lang vergeten oude namen tegen. Over pakweg vijftig jaar weten we niet beter.

Hypocriet

We zien altijd wel gaaien in onze streek, maar in het afgelopen najaar waren het er wel heel veel. Als die gaaien er zijn, dan vallen ze ook meteen op. Ik vind ze persoonlijk wel amusant. Lekker aanwezig, weinig subtiel. De gaai is, net als de kraai, een

31
Gaai

familielid van de zangvogelfamilie. En wat hij ook met de kraai gemeen heeft: zijn stemgeluid is wel karakteristiek te noemen, maar niet bepaald melodieus. Ze kunnen het overigens wel, mooi zingen, maar over het algemeen is het maar een lelijke krasser. Bij de voederplankjes en vetbollen is hij ook niet de meest bescheiden vogel. Daar zijn we trouwens als mensen vaak wel hypocriet in. We willen de arme vogels best de winter door helpen, maar we hebben zo onze voorkeuren. Het liefst voederen we de lieve kleine vogeltjes. We zien liever een pimpelmeesje op onze vetbollen en koolmeesjes aan onze pinda’s. Roodborstjes en staartmeesjes zijn ook van harte welkom. Maar komen er meeuwen, kauwtjes, eksters of gaaien, dan eten die toch eigenlijk het eten van de kleine lieve vogeltjes op. Blijkbaar is het: hoe kleiner de vogels, hoe meer ze een beroep doen op ons gevoel van vertedering en zorgzaamheid. En zo’n gaai? Gajes is het!

Betekenis

Daarmee hebben we dan ook direct de betekenis van gaai te pakken. Het is afgeleid van ‘gajes’. En dat klopt wel een beetje met hoe we er over het algemeen tegenaan kijken. Hoewel hij dus zijn voorvoegsel ‘Vlaamse’ kwijt is, is het nog wel even interessant om te kijken waar dát vandaan kwam. Namelijk van het Franse ‘flammant’: ‘vlammend’, verwijzend naar zijn kleur die vaak wel erg mooi roodbruin is. Ha, daar hebben we opeens het eerste positieve geluid: zijn mooie kleur! Dat is ontegenzeglijk waar. Een prachtig warm roodbruin is het. En dan dat leuke blauwe verenplukje aan de zijkant. Als je goed kijkt, is het beslist een prachtige vogel.

Moeizaam

Wat me verder opvalt aan de gaai is het vliegbeeld. Ik vind hem altijd zo ontzettend vermoeid ogen als hij vliegt. Dat komt waarschijnlijk door zijn onregelmatige vlucht. In vergelijking met bijvoorbeeld het in een fraai regelmatig boogje vliegen van de specht, of de prachtige kaarsrechte streep van de koekoek, maait dit beestje met zijn vleugels door de lucht alsof het zijn allerlaatste krachtsinspanning betreft. En dat heeft toch ook wel iets vertederends en iets kwetsbaars.

Zelf ben ik wel eens op het zuidelijke puntje van Zweden geweest: Falsterbo. Bekend als een walhalla voor de kijkers naar vogeltrek. Helaas ben ik voor vakantie altijd aan schooltijden gebonden en was ik er in augustus met Paul, jaren geleden. Veel te vroeg in het jaar, natuurlijk. Maar Paul is diverse keren wél in de goede tijd geweest, ook met andere leden van de NVWC. En dat leverde plaatjes op van een hele lucht gevuld met klapwiekende gaaien. Dat fenomeen had ik graag ook eens zelf waargenomen. Het idee dat die beesten daar in Zweden al zo vermoeid ogen en dan nog over moeten steken naar de rest van Europa. Maar het lukt ze blijkbaar, want ik heb nog nooit gehoord van grote groepen dood op zee dobberende gaaien. Gelukkig maar!

Gajes

Met ‘gajes’ hebben we een mooie verklaring van de naam ‘gaai’ te pakken. Klaar is het dus eigenlijk. Maar ik wil nog wel even een stapje verder gaan. Een stapje verder op etymologisch gebied dan. Want waar komt het woord gajes precies vandaan?

Wanneer mensen het over gajes hebben, bedoelen ze dat niet vleiend. Uitschot, tuig van de richel, kleine criminelen. Persoonlijk dacht ik dat dit woord wel uit het Jiddisch afkomstig zou zijn, de taal die bij veel Joden als dagelijkse spreektaal gebruikt werd. Woorden als lef, Mokum, smoesje en gozer zijn ook Jiddisch. Na wat speurwerk kwam ik er echter achter dat er ook nog een andere taal is met vergelijkbare klanken. Het betreft het Bargoens, een taal met zijn origine in de ‘dievenwereld’.

32
Waar komt die naam vandaan?

Ons woord ‘gajes’ stamt uit het Bargoens. Deze taal heeft wel verwantschap met een aantal Jiddische woorden, maar moet toch als een zelfstandige taal worden beschouwd. Woorden als ‘smeris’, ‘stennis’ en ‘jatten’ komen uit het Bargoens. En dus ook ‘gajes’. ‘Gojem’ is wel een Jiddisch woord, dat zoveel betekent als ‘niet-Joods’. In het Bargoens is dat verworden tot ‘gajes’.

Politiek

‘Gaai’ komt van ‘gajes’. ‘Gajes’ komt van ‘gojem’. En daarmee kan de betekenis van ‘gaai’ dus worden verklaard als ‘niet-Joods’. Tja, en hoe ik daarmee nu weer een verband moet leggen met de hier besproken vogel? Voor ik het weet begeef ik me op politiek gevoelig terrein. Tenslotte zijn velen van ons opgegroeid met het beeld dat het Joodse volk het geplaagde volk was uit vele oorlogen met een onovertroffen dieptepunt in de Tweede

Om nog maar te zwijgen van de bijzondere religieuze betekenis van dit volk. Maar tegenwoordig roept het bij velen, in ieder geval bij mij wel, het beeld op van onderdrukking van Palestijnen en bouwer van veel te hoge muren. En als onze ‘gaai’ dan vertaald kan worden met: niet-Joods, is dat dan positief of negatief? Daar doe ik maar geen uitspraak over. Ik durf al niet eens te zeggen of het fijn is dat ‘Vlaams’ als voorvoegsel bij de naam verdwenen is. Onze zuiderburen blijken politiek tot niet zoveel in staat. Wij hebben daarentegen al wel een regering, maar of dat nu positief of negatief is? Ik zei het al, laat ik me maar niet te veel begeven op politiek gevoelig terrein. Gajes is het! Die gaaien, bedoel ik dan.

33
Gaai
Wereldoorlog.

De sleutel van Engelland

Witte zwanen, zwarte zwanen, Wie gaat er mee naar Engelland varen? Engelland is gesloten. De sleutel is gebroken. Is er dan geen smid in het land Die de sleutel maken kan? Laat doorgaan, laat doorgaan; Wie achter is, moet voorgaan.

Dit liedje kennen we waarschijnlijk allemaal. Maar is het iemand ooit opgevallen dat Engelland in dit lied met twee letters ‘l’ is geschreven? Dat is geen vergissing, dat hoort zo. Het heeft namelijk niets te maken met dat regenachtige land aan de andere kant van de Noordzee. Het gaat over het land van de engelen, de hemel. En de witte en de zwarte zwanen, dat zijn wij, gewone stervelingen. Sommigen zijn wit en mogen de hemel binnengaan, anderen zijn zwart en ja, daar zullen we maar niet over uitweiden. Een middeleeuws wereldbeeld, perfect samengevat in een liedje. Want het gaat verder; het valt niet mee om in de hemel te komen, maar er is een sleutel. Wat de sleutel is tot het binnengaan van de hemel wordt hier niet uitgelegd. Naar het beeld van die tijd zal het gaan om een goed leven, aflaten kopen misschien en een hoop genade van bovenaf. En dan mag je er binnen. Wie achter is, moet voorgaan. De eersten zullen de laatsten zijn in de hemel.

Tuinplant

Een kinderliedje. Een middeleeuws wereldbeeld. Maar het gaat hier toch zeker om de verklaring van een soortnaam? Ik wil het inderdaad over een plantennaam hebben, namelijk de hemelsleutel. Ik kies graag soortnamen die een raakvlak hebben met religie, dus deze soort is me op het lijf geschreven.

Het is op het moment van schrijven de zesde mei. Normaalgesproken zou ik dat niet vermelden, maar dat gegeven is in verband met deze plantennaam niet onbelangrijk. Toen ik eerder op de dag begon met naspeuringen naar de herkomst van deze intrigerende plantennaam, kon ik niet weten dat de datum van vandaag nog terug zou komen in de verklaring. Maar let op, dat gaat gebeuren!

De tuinplant ‘hemelsleutel’ zullen velen wel kennen. Je hoeft ook niet heel erg botanisch onderlegd te zijn om hem te kunnen herkennen. In veel tuinen staat hij. Hij komt uit de Sedumfamilie: Sedum telephium luidt het voluit. Hij komt ook wel in het wild voor, voornamelijk in wegbermen in de wat koudere delen van Europa. Daar schijnen wij ook al bij te horen. Deze plant moet zeer veel verschillende verschijningsvormen hebben, maar per regio ziet hij er wel behoorlijk hetzelfde uit.

Zelf houd ik erg van de hemelsleutel. Met name in september kun je er een hoop moois mee maken voor in een vaasje of stukje, gecombineerd met wat hortensia en braam of andere bessen. Mooi decoratief vind ik hem. En het breidt zich vaak prettig uit, zodat je ook ongegeneerd wat kan wegknippen voor een vaasje.

34
Waar komt die naam vandaan?

Middeleeuws gedachtegoed

Dat er een sleutel zou zijn van de hemel wordt niet alleen bezongen in het liedje van de witte en de zwarte zwanen. In de volksmond wordt wel gezegd dat je je na de dood moet melden bij Petrus aan de hemelpoort en dat hij de sleutels van de hemel beheert. Dan gaat het echt om volkswijsheid, want er is geen enkele bijbelse grond om aan te nemen dat Petrus die rol heeft. Ik heb er een boek bijgehaald van mijn meest geliefde schrijver: Anselm Grün, een Benedictijner monnik. Het boek heeft de eveneens intrigerende titel: ‘Wat komt er na de dood?’ Alle beelden uit de bijbel en met name de uitspraken van Jezus worden geanalyseerd, maar Petrus is daar buiten gelaten. Een mooi stukje middeleeuwse toevoeging zullen we maar zeggen.

Toch zal de naam van de plant wel van dit beeld zijn afgeleid: van het beeld dat er een sleutel bestaat van de hemel. Op christelijke grond kun je wel zeggen dat dat ook zo is, maar dan wordt het geloof in Jezus Christus als sleutel beschouwd en niet een metalen sleutel aan een rammelende bos van Petrus. Goed, we gaan ervan uit dat de plantennaam is gebaseerd op het middeleeuwse beeld. Maar dan blijft wel de vraag: waarom heet juist deze plant nu hemelsleutel? Waarom heeft het maarts viooltje, het zomerklokje of de kaardenbol niet die naam gekregen?

De zesde mei Bij het begin van mijn speurtocht naar de verklaring van de naam van de ‘hemelsleutel’ was ik bang dat het bij bovengenoemd verband tussen de hemel en sleutels zou blijven. Maar ik ben hem op het spoor gekomen: de uitleg waarom juist deze plant een hemelse naam gekregen heeft. Ik stuitte namelijk op een oud gebruik. Ik pakte even het boekje ‘Tuinieren met heemplanten’ van Bram Galjaard, om gauw de wetenschappelijke naam even op te zoeken. En daar las ik tot mijn grote vreugde de verklaring van de naam ‘hemelsleutel’. Ik citeer: “Vroeger sint-janskruid genoemd; men placht de plant rond Sint-Jan ondersteboven aan de zoldering te hangen, waarbij de top zich omhoog

35
Hemelsleutel

Waar komt die naam vandaan?

kromde en toch ging bloeien.” Wat een mooi gebruik! Ik kende al wel het gebruik om op 5 december, op het feest van Sint-Nicolaas, een tak van de appelboom te halen. Met kerst kwam dan precies de bloesem te voorschijn. Dit gebruik valt wel in dezelfde categorie. Gauw op zoek naar dat feest van Sint-Jan. Met Sint-Jan wordt Johannes, de apostel bedoeld, zo neem ik aan. Er zijn zes andere Sinten Jan en bij Johannes loopt het in de tientallen. Maar we gaan uit van de apostel van Jezus, de belangrijkste Jan. Als datum van het feest worden er verschillende genoemd, maar de belangrijkste in de roomse kerk valt op zes mei. Zes mei, vandaag dus! Nu alles groeit en bloeit in de tuin lijkt me dat een logisch moment om de plant ondersteboven op de hangen. De datum die hartje winter genoemd werd, valt sowieso af. Wat is er nu op 6 mei met onze Sint-Jan, gebeurd? Na de dood van Jezus was hij in Efese gaan wonen, maar hij werd gevangen genomen en overgebracht naar Rome. Op zes mei, waarschijnlijk van het jaar 90, werd hij daar bij de Latijnse poort in een ton met kokende olie gegooid. Alleen, zo vertelt dit wonderverhaal, gebeurde er niets met Johannes. Hij is daarna in ballingschap op Patmos terechtgekomen, waar hij het laatste boek van de bijbel nog heeft kunnen schrijven. Poort, hemels wonder; dit wetende had het mij logischer geleken als Johannes de sleutelbewaarder zou worden van de hemel, maar met logica kom je niet altijd het verst als het gaat om middeleeuwse denkbeelden.

Klein wonder

De naam sint-janskruid heeft dus ooit bij deze plant gehoord. Maar omdat de plant tot de hemel groeit wanneer je hem op het feest van Sint-Jan ondersteboven hangt, is het ooit veranderd in hemelsleutel. Prachtige verhalen zijn het, die we maar moeten laten voor wat ze zijn. Voor veel NVWC’ers zal dit verhaal wel een (te) hoog mysteriegehalte hebben. Ik zeg niet dat ik in die wonderen geloof, maar het verklaart wel de naam van de plant en daar was het mij om te doen. En het brengt me op een idee, een idee waar ik anders nooit op gekomen zou zijn. Ik ga dan ook gauw een punt zetten achter dit stukje. Ik moet namelijk nog even de voortuin in. Een stukje ‘hemelsleutel’ uitsteken en ondersteboven ophangen. Het is tenslotte zes mei vandaag en wie weet, kan ik dat wonder met eigen ogen aanschouwen.

Goeie genade! Genadekruid!

Afgelopen zomer was ik op een avond bij ons NVWC-lid Kees van de Vate voor een klein overleg. Toen we daarmee klaar waren, leidde hij me rond in zijn heerlijke tuin. En bij veel planten, bomen of struiken hoorde wel een mooi verhaal. Zo liet hij me ook het genadekruid zien, een vochtminnende plant.

Vissenkom

Er is ooit eerder in een Hak-al melding gemaakt van een vondst van deze zeldzame plant in de uiterwaarden bij Culemborg. Dat moet een schok hebben teweeggebracht binnen de plantenwerkgroep, want – goeie genade! – genadekruid vinden is niet zomaar iets. De vreugde hierover werd echter getemperd door een ander lid van de plantenwerkgroep, Wim Rubers. Hij vertelde dat het plantje

37 Genadekruid

ook gewoon als vijver- of aquariumplant te koop is bij het plaatselijk bekende tuincentrum Van den Hurk. De meest waarschijnlijke optie is dat iemand zijn goudvis kwijt wilde en de vissenkom met genadekruid en al omgekeerd heeft bij de Lek. Een paar dagen later ben ik het even gaan bekijken. En inderdaad, voor €2,99 wordt daar genadekruid verkocht. Ik ben bang dat de lezing van Wim Rubers veruit het waarschijnlijkst is. Bij het ontbreken van een vijver heb ik het plantje maar niet aangeschaft. Misschien eens kijken of ik komend seizoen een bak kan creëren waarin het wil groeien. Waarom? Alleen al vanwege de naam. Genadekruid!

Theologie

In mijn hoofd zingen direct allerlei regels: “Wij leven niet van brood alleen, noch dankzij onze daden. Wat ons vervullen kan en voedt, is vriendschap en genade.” Of: “Hij is een God van liefde en genade, barmhartigheid en goedheid zijn de daden…” Ja, genade is een woord dat ik direct in verband breng met de joods-christelijke traditie. En daarin ben ik niet de enige. Zelfs het woordenboek omschrijft het in de eerste plaats als ‘goddelijke gunst of gave’. Maar verderop staat er: Genade ‘goedgunstigheid’ in het algemeen is ook buiten de bijbel bekend. Niet zelden wordt echter specifiek ook, al of niet ironisch, over de goddelijke genade gesproken als een gave of gunst ‘van boven’, in de algemene en zeker in de literaire taal. De in 2018 overleden predikant van de Culemborgse Barbarakerk, Henri Veldhuis, schreef in zijn boek ‘Kijk op geloof’ nog iets interessants over genade, wat ik u toch niet wil onthouden. Hij vond, dat het woord ‘genade’ in de loop der jaren wat bedorven is geraakt. Het heeft een negatieve klank gekregen, zoals je bij een gevecht dat je al hebt verloren nog om ‘genade’ smeekt. Het eerste signaal van die ander is ‘nee’, maar je hoopt dat die ander de hand over het hart strijkt en je in tweede instantie nog iets wil toebedelen. Terwijl genade toch bedoeld is in de omgekeerde betekenis: allereerst een ja-woord. Een ja-woord van God en de ander aan jou; een basis voor onvoorwaardelijke liefde. Goed, genoeg over hoe ‘genade’ uit te leggen valt in theologische zin. Het thema omvat ongetwijfeld meer boeken dan bijna 45 jaar Hak-als.

Klazien uut Zalk

Na ons te hebben beziggehouden met de betekenis van ‘genade’ is het natuurlijk hoog tijd om eens te kijken naar de kern van de zaak: waarom heet dit plantje nu genadekruid? Dat is niet zo eenvoudig te beantwoorden. Ik maak dankbaar gebruik van een mailwisseling hierover tussen Kees van de Vate en Wim Rubers, die ze mij welwillend ter hand hebben gesteld. De Nederlandse naam ‘genadekruid’ is direct terug te voeren op de wetenschappelijke naam: Gratiola officinalis. Gratiola is een verkleinwoord van het Latijnse begrip ‘gratia’, genade. Het kan niet anders, of in vroeger dagen moet men er een geneeskrachtige werking aan hebben toegeschreven. Dat is inderdaad het geval. Wim Rubens citeert voor ons uit een zeer oud kruidenboek (Dodoens, Cruydeboeck, 2e druk ,1563):

Gratiola es een neer {=laag] cruyt omtrent een spanne hooch. Tselve cruyt ghedroocht ghepoedert ende in die wonden ghestroyet heylt ende geneest die versche, ende suyvert die vervuylde ende verouderde wonden. Ende daer om soo dienet wel vermenght in die olien ende saluen diemen ghebruyckt om die wonden mede te suyverene ende te ghenesene.

Voor wie dit wat lastig te ontcijferen vindt: genadekruid zou toepasbaar zijn als wondhelend middel. Zelf ben ik ervan overtuigd dat er echt wel veel eigenschappen in planten besloten liggen waarvan wij moderne mensen het bestaan niet meer weten. Maar soms heeft het in mijn oren ook een wat hoog ‘Klazien uut Zalk’-gehalte. Voor wie dat niets meer zegt, Klazien was een flink aantal jaren

38
Waar komt die naam vandaan?

geleden als kruidenvrouwtje bekend in het oosten van het land. Bij het grote publiek werd ze vooral bekend door een weergaloze parodie: Wim de Bie als ‘Berendien uut Wisp’. Deze probeerde Kees van Kooten allerlei goed bedoelde raad op de mouw te spelden met eenvoudige huismiddeltjes. Enige frisse scepsis proef ik ook bij Wim Rubers. Ik citeer wederom uit zijn mailwisseling met Kees van de Vate: “In recente kruidboeken wordt veel overgeschreven zonder bronnenonderzoek. Er ontstaat zo een enorme stapeling van zogenaamde toepassingen. Zo zou Gratiola ook gebruikt zijn als medicijn tegen hartzwakte en waterzucht (bevat wel gratiotoxine, wat veel lijkt op de werkzame stof in vingerhoedskruid), en zelfs als laxeermiddel. Homeopathisch zou het voorgeschreven worden als middel tegen storingen in het maagdarmkanaal. Zie bijvoorbeeld Nico Vermeulen, Kruidenencyclopedie (R&B 1998, nog verkrijgbaar). Maar ik heb hierover m’n twijfels. Feit is dat Gratiola erg giftig is en dat je er beter maar niets van kunt gebruiken.”

Betadine

Kortom, genadekruid is genoemd naar genade. Die naam stamt uit lang vervlogen tijden; de tijd dat alles anders was. Genade had als genade Gods nog een positieve klank bij de mensen. Men had nog vertrouwen in de helende werking van het hier besproken plantje en vooral had men nog kennis over de veilige toepassing ervan. Maar dat was toen.

Nu koop je het voor pakweg drie euro bij een tuincentrum om het daarna weer in de Lek te kieperen. En nu pak je gewoon een flesje betadine als je een lelijke snee hebt. Ik heb wat prijzen vergeleken op internet, maar de prijs schommelt zo tussen de drieënhalve en vierenhalve euro voor 30 ml. Ietsje duurder, maar veilig en simpel. Wat wondverzorging betreft, ben ik wel een kind van deze tijd Maar verder klinkt bij het horen van het woord ‘genade’ toch onmiddellijk psalm 67 in mijn hoofd: “God zij ons gunstig en genadig.” Iets in mij past nog uitstekend bij lang vervlogen tijden.

39 Genadekruid

De grote dag

De grote dag – waar gaat dit over? Normaal gesproken verklaar ik een naam van een plant of dier; hier gaat het dan opeens over ‘de grote dag’. Welke grote dag? Wees gerust, van mij geen vage bespiegelingen over het einde der tijden, dat volgens sommigen op het programma staat voor eind van het jaar (2012). Gaat het dan over het christelijke eind der tijden? Ik maak er nooit een geheim van dat die traditie erg bij me past. Nee hoor, na de uitgebreide theologische verhandeling over het genadekruid, zal ik me nu wat koest houden op religieus gebied. Over een trouwdag dan misschien? Traditioneel wordt dat toch ook gezien als de mooiste dag van je leven. Welnu, vorige week was het weer de verjaardag van onze trouwdag en ik denk daar met heel veel genoegen aan terug. Een leven heeft als het goed is veel mooie dagen, waaronder toch vaak die trouwdag. Maar ook daar ga ik het niet over hebben.

Het gaat hier over de grote vogeldag. ‘The Big Day’, in fatsoenlijk Engels. Binnen de vogelwerkgroep van de NVWC is er een jarenlange traditie van Big Days. Op het moment van schrijven van dit verhaal zitten we een paar dagen voor de aftrap van de editie 2012. Vandaag is de felbegeerde wisseltrofee – de Gouden Snip – nog even afgestoft, want hij staat nu nog in ons huis op het dressoir. Maar zaterdag zal hij toch ingeleverd moeten worden. Dus over die ‘grote dag’ gaat het. Waar komt toch die naam Big Day vandaan? Dat is echt geen verzinsel van de vogelwerkgroep of een van haar leden. Nee, deze naam is al veel ouder en waar hij precies vandaan komt, doe ik nu uit de doeken.

‘The Big Day’ verwijst naar kerst. Ha, toch nog een religieus knipoogje! Maar met het christelijke feest heeft het niets van doen. Het verwijst namelijk naar Eerste Kerstdag 1900 in de Verenigde Staten. Toen werd de eerste grote vogeltelling aldaar gehouden. Deze Christmas Bird Count (‘kerst vogeltelling’) wordt gezien als de eerste serieuze vogelactiviteit in groepsverband. Hoe was men daar zo toe gekomen?

Om dat te verklaren, zullen we nog iets verder terug moeten in de tijd en kennis moeten maken met Jean-Jacques Audubon, een Franse militair in het leger van Napoleon. Hij was een onwettig kind van een Franse zeekapitein en een serveerster. Om die schande te ontvluchten gaat hij als jonge soldaat naar de Verenigde Staten, waar hij zijn naam verandert in John James Audubon. Hij is een man van twaalf ambachten, dertien ongelukken en kan eigenlijk maar twee dingen echt goed: tekenen en schilderen. Hij is vooral dol op het tekenen van vogels, vanwege hun dynamiek. Audubon tekent ze ook heel dynamisch, wat in die tijd erg ongebruikelijk was. En terwijl zijn vrouw de kost verdient als lerares en de schulden aflost, begint hij aan een eigen missie: het tekenen en schilderen van alle vogels die hij tegenkwam in de nieuwe wereld. Dat mondt uit in het boek ‘The Birds of America’, waarin hij al die onbekende vogels vastlegt in 435 schitterende platen. Hij weet met dit boek een naam te vestigen als vogelkenner en ook een dubieuze naam als avonturier. Audubon kon namelijk het beste vogels tekenen als hij een dood exemplaar bij de hand had. Hij was een goede jager en schoot vogels bij bosjes neer om dan de fraaiste te kunnen kiezen. Tiental-

40
Waar komt die naam vandaan?

Groepsfoto bij de start van de grote dag Rechts het enige vervoersmiddel

Linksboven de wisseltrofee ‘De Gouden snip’

len dode vogels per plaatje was de prijs. Maar goed, Audubon verkondigt wel dat het niet goed is als dieren uitsterven. Daarmee maakt hij ook naam als natuurbeschermer, al is dat gezien zijn eigen jachtgedrag een enigszins dubieuze eretitel. We kunnen in ieder geval constateren dat het andere tijden waren.

De eerste ‘grote dag’

In 1886, als Audubon al een jaar of vijftien overleden is, richt zijn weduwe de eerste vogelbeschermingsorganisatie op. Deze krijgt de naam Audubon Society en had binnen drie maanden al 38.000 leden. Geen overbodige luxe, want het was in de Verenigde Staten – en dan vooral in het wilde westen – al een lange traditie om op Eerste Kerstdag zoveel mogelijk vogels dood te schieten, bij wijze van wedstrijd. Je had wedstrijden tussen individuen en tussen groepen, maar ze resulteerden steevast in een hele berg dode vogels.

Een vogelliefhebber kwam toen op het idee om de traditie om te zetten: de vogels zouden nu geteld worden en niet meer afgeschoten. Eerste Kerstdag 1900 werden op die manier 90 soorten vogels geteld. Het begin van de grote vogeltellingen en het begin van vogelen in groepsverband. De eerste ‘grote dag’ had plaatsgevonden.

Een ‘groot jaar’

We maken een sprongetje in de tijd. In 1934 bestond The Big Day nog altijd; de vogeltelling op Eerste Kerstdag. Maar in dat jaar verscheen ook een nieuw vogelboek van de hand van de toen nog erg jonge Roger Tory Peterson. Zijn veldgids werd enorm goed verkocht en maakte van het vogels kijken een echte activiteit voor een grote groep mensen. Samen met een Engelse ornitholoog schreef hij ook nog het boek ‘Wild America’, waarin ze enthousiast verslag doen van hun tochten op zoek naar vogels. Helemaal achteraan in het boek als voetnoot schrijft Peterson het zinnetje: “Eind 1953

41
De grote dag

telde mijn jaarlijst 572 soorten.” En het was dat ene zinnetje dat andere vogelaars aan het denken zette over soortenlijsten, jaarlijsten en meer van dat soort prestigieuze zaken. Opeens waren er meer mensen - mannen in die tijd - die wilden zien hoeveel vogels je in een heel jaar kon waarnemen. Dat veranderde ‘de grote dag’ in ‘het grote jaar’. En nog altijd zijn er mannen die zo’n jaar doen. Vrouwen misschien ook, maar ik lees toch vooral over mannen, zoals de Nederlander Arjan Dwarshuis. In het inmiddels ook verfilmde boek ‘The Big Year’ schrijft de Amerikaanse journalist Mark Obmascik over drie mannen die, in eerste instantie zonder het van elkaar te weten, in 1998 alle drie bezig zijn met zo’n ‘groot jaar’.

Kerst

Zo zien we dus dat een jager een natuurbeschermer kan zijn. Dat een wedstrijd om zo veel mogelijk vogels af te schieten wordt omgezet naar een vogelkijk-wedstrijd op Eerste Kerstdag. Dat dit dan weer uitmondt in een wedstrijd om in een jaar zoveel mogelijk vogelsoorten te zien. En omdat dit maar voor een enkeling is weggelegd kun je ook weer de overstap maken naar een ‘grote dag’, die dan niet noodzakelijk op Eerste Kerstdag hoeft te zijn. Nu vliegen er in de Verenigde Staten natuurlijk heel wat meer vogels dan in ons werkgebied. Maar een aantal factoren zijn in de NVWC-versie van The Big Day ongewijzigd overgenomen. Het gaat alleen om het waarnemen van de vogels en daarom is er altijd een factor van vertrouwen in elkaar nodig. Er hoort een wedstrijdelement bij. En niet onbelangrijk: afschieten mag niet. Maar ik geloof niet dat deze optie als bewijsvoering ooit bij een deelnemer van de vogelwerkgroep is opgekomen.

Wat doen we dit jaar met kerst? Misschien een heel leuk idee om dan eens iets anders te doen dan kerkbezoek en een etentje met familie. Ach, dat hoort er toch wel bij. Maar misschien dan ergens op de dag een paar uurtjes naar buiten. Misschien kunnen we in NVWC-verband een heel klein dagje houden: ‘A very small Day’, zo tussen twaalf en drie ’s middags. Misschien geen chinees na afloop, maar wel een paar uurtjes in competitieverband leuk bezig zijn met vogels. Wie lijkt het wat?

De grote dag wordt traditioneel afgesloten met een gezamenlijke maaltijd Rechts de deskundige jury Daaronder de aanmoedigingsprijs

42
Waar komt die naam vandaan?

Buitenlandse duif

Afgelopen zomer waren we weer in Duitsland. Al voor het tweede jaar hebben we met veel plezier onze vakantie doorgebracht in het oosten van Duitsland. Daar ligt een uitgestrekt merengebied, de ‘Mecklenburger Seenplatte’. Nu lag vakantie in Duitsland voorheen niet zo voor de hand bij ons. En die reactie krijg ik ook van veel mensen: Duitsland? Voorheen gingen wij ook vaak naar mediterrane landen. En ik hoor ook liever Frans om me heen dan Duits. Ik geniet ook meer van een Franse supermarché dan van de Aldi. Maar toch werd het nu al twee keer Duitsland.

Fiets- en vogelgebied

Met een zoontje van vijf dat niet erg dol is op wandelen is een fietsgebied een prachtige oplossing. Kun je toch lekker buiten zijn met beperkt gebruik van de auto. Kind achterop en af en toe stoppen om stenen in meertjes te gooien of takken op een stapel te leggen. En die Mecklenburger Seenplatte is een geweldig fietsgebied. Vele kilometers vrij liggende fietspaden en prima bewegwijzerd. Er komen wel heel wat mensen genieten, maar alleen liefhebbers van fietsen en kanoën. Prima. Ook voor vogelliefhebbers is het een geweldig gebied. Er zijn veel vogelkijkhutten en andere voorzieningen. En minstens zo belangrijk: er zijn ook veel vogels. Dagelijks visarenden en zeearenden. Zeldzamer is de schreeuwarend, maar dit gebied is dan ook de meest westelijke plaats waar hij

43
Turkse tortel

voorkomt. Verder zijn er de nodige landbouwgebieden die voor vogels zelfs ook interessant blijken te zijn. Boven de graanhalmen zingen de leeuweriken en de kwartels zitten ertussen. Met als bonus dan nog overal kraanvogels. Echt een heel fijn vakantiegebied. Een aanrader voor natuurliefhebbers, en dat zijn we bij de NVWC tenslotte allemaal.

Vreemde talen

Het was een van de eerste dagen in ons prettige vakantiehuis. Ja, ook het huren van een huis is daar een prettige aangelegenheid. Schoon, niet duur en naast de voordeur een zak met vilten pantoffels ‘für Gäste’. Aan alles is gedacht. Terwijl Paul en ik nog pogingen deden om echt wakker te worden, was onze zoon Bart al vrolijk in de weer. Even een rondje de tuin verkennen terwijl papa en mama in de keuken bezig waren met koffie en ontbijt klaarmaken. Komt hij weer enthousiast de keuken in: “Jongens, die Turkse tortel hier kan Nederlands!”

Wat is het toch heerlijk om kind te zijn en alles op een oorspronkelijke manier te benaderen. Gek hoor, dat mensen in een ander land een andere taal spreken. Bart was dan ook voortdurend bezig om hele ingewikkelde woorden te bedenken. “Mowikaroetsnamfie; dat betekent nee in het Duits.” Van dat soort opmerkingen. En nu zegt die Turkse tortel gewoon hetzelfde als in Nederland! Ik vind zulke opmerkingen des te grappiger, omdat het ook nog eens een Turkse tortel is. Nooit is het bij me opgekomen dat die Nederlands zou spreken. Maar een kind kan dat bedenken.

Tortelduifjes

Enfin, Barts opmerking zette me aan het denken over de naam Turkse tortel. Welnu, dat ‘Turkse’ lijkt me niet zo ingewikkeld te verklaren. En inderdaad, van origine komt deze duif uit Turkije. Hij is ook nog niet eens zo lang in onze contreien massaal aanwezig. In 1947 pas werd hij voor het eerst in Nederland waargenomen. Het eerste bekende broedgeval was er eentje in Musselkanaal in 1950. En nu zit hij overal. Op dit moment zit er in onze tuin boven in een conifeer ook eentje te roekoeën. Maar het andere deel van zijn naam vind ik wel interessant. Tortelduif. Zo worden tenslotte verliefde stelletjes ook genoemd, tortelduifjes. Wat was nou eerder? Heten verliefde stelletjes tortelduifjes omdat ze op die duifjes lijken, die ook zo schattig op een lantaarnpaal bij elkaar kunnen zitten? Of zijn die duiven genoemd naar mensen die met elkaar tortelen? Reden om eens op onderzoek uit te gaan.

Het antwoord was snel gevonden. Tortelen is een woord dat vergelijkbaar is met koeren, dus het heeft betrekking op het geluid van de duif. De zomertortel, de wat meer verscholen duif, die alleen in de zomer in Nederland te vinden is, heeft als wetenschappelijke naam Streptopelia turtur, wat ‘ringduif die koert’ betekent. Dus dat is dan ook weer duidelijk: geliefden heten naar de duifjes en niet andersom.

Ring verwijst overigens naar de donkere ring om de nek van de duif. In het Turks, het Arabisch en het Russisch, heeft de duif namen die je letterlijk met ringduif kunt vertalen. In onze streken doen alleen de Engelsen dat (‘ringnecked dove’). Vanaf de Balkan tot in Scandinavië hebben de namen iets met ‘Turks’ in zich, waarschijnlijk omdat Turkije vanuit onze streken het dichtstbijzijnde land is waar hij voorkomt.

Achttien muntjes

Grappig is trouwens de wetenschappelijke naam van de Turkse tortel: Streptopelia decaocto. Dat betekent letterlijk ‘ringduif achttien’. Dat is pas echt een naam die vraagt om een verklaring! Die naam heeft te maken met een verhaal uit de mythologie. Er was eens een dienstmeid die een in haar ogen zeer karig loon uitbetaald kreeg van achttien geldstukken. In de tijd van ruim voor de oprichting van

44
die
vandaan?
Waar komt
naam

vakbonden of de instelling van het minimumloon kon ze daar wel eens gelijk in hebben, trouwens. In ieder geval werd ze vanwege haar klagen veranderd in een duif, de Turkse tortel. Die kon zo haar droef klinkende jammerklacht overnemen. En inderdaad – hij roept nog steeds hier vlak bij mijn raam – en het klinkt best droef.

Terweijde Soms staan in de boeken waar ik de verklaringen van vogelnamen in opzoek ook interessante volksnamen of namen uit diverse dialecten. Maar van de Turkse tortel wordt gezegd dat hij nog maar zo kort in het land is dat hij weinig streeknamen kent. Wel zijn er plaatsen in Nederland (Amsterdam, Friesland en Drenthe) waar hij ook wel bekend staat als ‘antenneduifje’ of een variant daarop. Daar kan ik me wel wat bij voorstellen. Ik ben opgegroeid in de Culemborgse wijk Terweijde, op een steenworp afstand van De Ketelvink, het voormalig clubhuis van de NVWC. Ik herinner me uit mijn jeugd een wirwar van televisieantennes op rode pannendaken mét Turkse tortels. Maar er is één streek waar hij wel een andere naam heeft gekregen in de loop van de jaren: in Salland. En laat die naam nu wel leuk passen bij de gedachtegang van Bart, over Nederlands of anders sprekende beesten. Daar heet de Turkse tortel namelijk ‘buutnlander’. Dat past tegenwoordig ook wel bij een groot deel van de wijk Terweijde, zo vinden veel mensen. Tja. Ik zal daar heel politiek correct verder maar over zwijgen. In alle talen, trouwens.

45
Turkse tortel

Mooiste waarnemingen in De Regulieren

Eind 2012 verscheen een Hak-al Special over het fraaie gebied De Regulieren. Tijdens een gezellig avondje niet zo lang daarvoor bespraken we met vrienden onze mooiste of bijzonderste waarneming ooit in dat gebied.

Mooie herinneringen

Zelf heb ik twee kanshebbers. Allereerst de wielewaal. Die heb ik er gezien in mijn jeugd. Ooit. Eens een keer. Als feitelijke waarneming kunnen anderen er niets mee. Maar op mijn netvlies staat hij gebrand: dat beest waarvan ik dacht dat het toch zeker wel een ontsnapte volièrevogel moest zijn. Zo bijna tropisch zwart met geel. Ongelooflijk!

De andere kanshebber is van veel recenter datum. Sinds 1995 ben ik na het kamp in La Brenne duidelijk veel inniger met de NVWC verweven geraakt. En ik heb prachtige herinneringen aan een waarneming niet veel jaren daarna in het donker van De Regulieren. Het was op Stille Zaterdag, net voor ik naar de paasnachtdienst wilde gaan en het was nét donker. Met echtgenoot Paul en vriend Jouke baggerden we door de modder een stukje het gebied in en daar hoorden we hem. Prachtig, zo in de nachtelijke stilte. De euforie van horen waar je op hoopt. Welke vogel het dan was? Zelfs dat zou ik werkelijk niet meer weten. Vermoedelijk een porseleinhoen, maar echt, ik weet het niet meer. Alleen de waarneming op zo’n verstild moment staat me nog helder voor de geest. Kortom: als herinnering voor mijzelf zijn ze mooi, maar aan mijn twee mooiste waarnemingen heeft verder niemand wat.

Grote zilverreiger Arjan Brenkman memoreerde een waarneming van een grote zilverreiger. Dat moet een van de eerste in Nederland zijn geweest, terwijl je tegenwoordig zelden De Regulieren in kunt zonder er eentje te zien. Naar zijn waarneming ben ik op zoek gegaan in een andere Hak-al Special; namelijk die van december 2002, helemaal gewijd aan de vogelwaarnemingen van het werkgebied (1975-juni 2002). Daarin staan vijf waarnemingen, waarvan maar één in De Regulieren: 30 september 1980. Ik zal niet exact onthullen hoe oud Arjan is, maar neem van mij aan dat hij deze onmogelijk zelf waargenomen kan hebben. In strikte zin hoort hij dus niet bij de persoonlijk mooiste waarnemingen van De Regulieren, maar het feit dat Arjan deze onmiddellijk wist te reproduceren, zegt wel iets over de mythische status van deze waarneming.

Hop

Misschien goed om eens te kijken naar de mooiste waarneming van Paul. Voor hem was dat zonder meer de hop, begin jaren ’80. Ik ga ook niet onthullen hoe oud Paul is, maar we kunnen gerust aannemen dat hij aan een waarneming begin jaren ’80 serieuze herinneringen kan hebben. En in de al eerder genoemde Hak-al Special lees ik dan ook dat twee gevallen bekend zijn uit de jaren ’80 van de vorige eeuw. Eén in mei 1980 en één (ik citeer) in ‘april?mei 1981’. Daarna ben ik gaan speuren in de oude waarneemboekjes van Paul. Daarin is prachtig de ontwikkeling te zien van jeugdig beginnend vogelaar tot ervaren waarnemer. Van 1980 kon ik geen hop-waarneming terugvinden. Maar van ’81

46
komt die naam vandaan?
Waar

wel. Gewoon ergens midden in de lijst van die dag, in de officiële vogelvolgorde, tussen houtduif en boerenzwaluw staat: Hop. 1. Waar hij op andere bladzijden opvallende waarnemingen met rood onderstreept, valt de hop volkomen niet op. Drie keer gezien heeft hij hem in die periode, op 18, 24 en 25 april. Op die laatste twee dagen bezocht hij ook Mariënwaerdt en er staat dan ook: ‘Hop.1.(R)’. Eén hop in De Regulieren, bijna achteloos. En dat is toch dertig jaar later zijn mooiste waarneming geweest voor dat gebied.

Goed, de hop dus. Iedereen die hem wel eens gezien heeft, zal het met me eens zijn: het is ook een schitterende vogel. Toen een collega van mij hoorde dat we in huize Van Veen-Geleedst naar vogels kijken, vroeg ze direct: “Heb je dan wel eens een hop gezien?” Ze had als kind een vogelboek thuis en was vooral gefascineerd door de hop; ze vond het bijna niet voor te stellen dat je deze vogel in het wild tegen kan komen. Dat is begrijpelijk. Een hop zien is zeldzaam en verveelt nooit, is ook mijn ervaring.

47
Hop
Foto Marcel van der Tol

Een week of drie geleden heb ik er nog een gezien, net buiten het werkgebied, maar nog wel in de Betuwe. Nee, hij staat niet op waarnemingen.nl of zo. Want daarvoor tellen vogels in volières niet mee. Ik zag dit exemplaar namelijk in het uilenpark bij Beesd. Ik heb er met verbazing naar staan kijken. Is hij echt zo klein?? In mijn beleving, zo wegvliegend bij een mesthoop in Griekenland of Frankrijk leek het heel wat. Wegvliegend valt de zwart-wit tekening ook sterk op en dat doet hem forser ogen dan hij in werkelijkheid is. Zijn kuif heeft dat effect ook. Maar feitelijk is het maar een klein, iel vogeltje, wanneer je hem in alle rust kunt bekijken.

Onomatopee

De naam hop is eenvoudig te verklaren als onomatopee. Dat wil zeggen, een naam die zijn oorsprong vindt in klanknabootsing (denk aan de koekoek of de tjiftjaf). En inderdaad, een hop roept niet helemaal ‘hop’, maar in het ‘hoepoepoepoe’ hoor je het toch wel een beetje terug. Dat hoppen ook wel eens van huppelen zou kunnen komen, hoor je bijvoorbeeld terug in de Drentse en Duitse naam van het beest (respectievelijk ‘weehop’ en ‘Wedehoppe’), wat letterlijk vertaald kan worden als ‘boshuppelaar’.

Maar vrijwel alle andere streeknamen hebben te maken met het feit dat het nest van de hop buitengewoon stinkt. Nesten worden niet schoongemaakt en de jongen hebben dan ook nog eens de gewoonte om als een manier van zelfverdediging hun nest extra te bevuilen. Ook menen sommige onderzoekers dat het vrouwtje een sterk ruikend vocht afscheidt om indringers op een afstand te houden. Hoe het ook zij, het levert fraaie streeknamen op als ‘schijthop’, ‘poeperd’, ‘stronthaan’ en ‘drekhaan’.

Grappig om zo’n bijzondere eigenschap terug te horen in de naam van het beest. Ik houd daar wel van, een naam die exact zegt waar het op staat. De hop is een echte schijterd in letterlijke zin. Toch geef ik de voorkeur aan ‘hop’ boven ‘stronthaan’ of een variant daarvan. Gewoon omdat hop zo veel positiever klinkt, mooier, specialer. En dat past in mijn beleving beter bij dit pareltje onder de vogels. En een pareltje is het. Zo kan hij zomaar, ruim dertig jaar na dato, nog altijd in iemands geheugen gegrift staan als de mooiste waarneming in De Regulieren ooit.

48
Waar komt die naam vandaan?
Foto Marcel van der Tol

Een kerstverhaal in de uiterwaarden

De uiterwaarden zijn in elk seizoen aantrekkelijk voor natuurliefhebbers. Ik durf wel te stellen dat je juist in de uiterwaarden de seizoenen intens kunt beleven. Wie wat van vogels weet, weet ook dat je er in de winter grotendeels andere vogels treft dan in het voorjaar of de zomer. Eind van de zomer komen er tenslotte weer doortrekkers onderweg van barre streken naar warmere oorden. En zelfs de vaste bewoners gedragen zich toch heel anders in het balts- en broedseizoen dan in de winter. Maar ook de cyclus van het opkomen, bloeien, zaad dragen en afsterven van planten vind je prachtig terug in de uiterwaarden. Nu is het dan december en zien we er vooral de resten van het afgelopen groeiseizoen terug, in de deels afgestorven en bruin geworden vegetatie. Eén van die typische uiterwaardenplanten is de engelwortel. Engel heeft op zichzelf al de klank van december, dus alle reden om de verklaring van deze naam eens uit te gaan zoeken.

Sneeuwengelen

Een onlangs overleden kloosterzuster vertelde mij eens een mooie herinnering uit haar jeugd. Haar ouderlijk huis was een boerderij een eindje buiten een dorp, in de omgeving van Nijmegen. Elke dag liepen alle kinderen in de schoolgaande leeftijd een eind over de dijk. En in die tijd waren dat

49
Engelwortel

in goed katholieke gezinnen doorgaans een heleboel kinderen. Ze vertelde me dat ze het altijd zo prachtig vond als er sneeuw lag. Alle kinderen uit het gezin gingen dan even van de dijk af, een klein stukje naar beneden en lagen dan op hun rug in de sneeuw, allemaal naast elkaar. Ze deden dan hun armen omhoog en omlaag in de sneeuw en stonden dan voorzichtig op. En als ze dan weer op de dijk stonden, zagen ze tegen de dijk aan de afdrukken van een heleboel ‘engelen’; de bewegende armen hadden de afdruk van vleugels achtergelaten in de sneeuw. Dat moet een prachtige gezicht zijn geweest voor de argeloze voorbijganger!

Gewone engelwortel en grote engelwortel Misschien heeft deze zuster het nooit geweten, maar in de zomer stonden langs de dijk waar ze in haar jeugd langsliep zeer waarschijnlijk engelwortels. Gewone engelwortels dan. In ons land komen nu de gewone en de grote engelwortel voor. Maar de grote engelwortel heeft zich pas later in Nederland gevestigd.

De gewone engelwortel is ook echt ‘gewoon’; of met een fraaiere botanische term: algemeen. Behalve op zeeklei, de Waddeneilanden en het midden van de Veluwe is hij overal wel te vinden. De plant houdt van vochtige plaatsen, al moeten ze niet te lang onder water staan. Vochtige bossen, waterkanten en uiterwaarden zijn prima voor de plant.

De grote engelwortel daarentegen komt oorspronkelijk uit Noord- en Noordoost-Europa (en komt overigens ook voor in Noord- en Midden-Azië, Noord-Amerika en Groenland). De plant wordt al eeuwen als cultuurgewas verbouwd en heeft zich zo verder kunnen verspreiden. Vandaar dat hij nu verwilderd zo’n groot verspreidingsgebied kent. Via de Rijn heeft de plant ons land bereikt, waar hij in 1934 voor het eerst is aangetroffen. In de jaren daarna heeft hij zich verder uitgebreid langs de grote rivieren, behalve – vreemd genoeg – langs de IJssel. Ook deze plant doet het goed in de uiterwaarden.

Engelen en aartsengelen

Natuurlijk heeft de naam van de plant een direct verband met engelen, boodschappers uit de hemel. Engelen komen voor in verschillende religies. Het jodendom, het christendom en de islam kennen ze. Ook kennen alle drie deze tradities aartsengelen, die in de kring der engelen een bijzondere plaats innemen. De bekendste vier zijn: Gabriël, Uriël, Michaël en Rafaël. En over deze laatste doet een legende de ronde die de plant engelwortel haar naam heeft gegeven. De aartsengel Rafaël zou ergens in de tiende eeuw verschenen zijn aan een monnik. Hij vertelde de monnik dat deze plant in staat zou zijn om mensen van de pest te genezen. Sinds die tijd heeft de plant de naam engelwortel of ook wel aartsengelwortel. Het gaat dan waarschijnlijk om de grote engelwortel, die als cultuurgewas gehouden werd vanwege zijn geneeskrachtige eigenschappen en als smaakmaker. De plant verspreidt vooral bij kneuzing een sterke en karakteristieke geur: het aroma van benedictine-likeur. De wortels van de plant zijn in de Tweede Wereldoorlog bij gebrek aan suiker ook wel gebruikt als zoetstof, las ik weer elders.

Breed inzetbaar

Behalve dus als zoetstof, heeft de plant ook een geneeskrachtige werking. De monniken in de middeleeuwen hadden al ontdekt dat deze plant breed inzetbaar is. Een speurtochtje op internet leverde een indrukwekkende lijst op van kwalen en klachten waartegen de engelwortel zou kunnen worden gebruikt.

In oude geschriften wordt de plant aangeraden als bestrijder van de pest, tyfus, hondsdolheid en ten slotte bij vergiftiging door heksen. In modernere geschriften raadt men engelwortel aan bij (zet u

50
Waar komt die naam vandaan?

schrap): winderigheid, darmproblemen in het algemeen, maagproblemen, bloedarmoede, krampen, bevordering van bloedsomloop, gebrek aan energie of eetlust, hartkloppingen, trage spijsvertering, aambeien, menstruatiepijnen en verkoudheid. Bovendien bevordert het de productie van gal én het helpt bij nicotinevergiftiging of stoppen met roken.

Kijk, dat is nog eens wat je noemt een paardenmiddel. Of zo u wilt: een engelachtige plant, in alle opzichten bedoeld om de mensheid van dienst te zijn. Overigens kan ik niemand aanraden om nu direct zelf de uiterwaarden in te trekken en wat van deze plant te scoren voor een van bovengenoemde klachten. Er wordt hier en daar ook gewaarschuwd dat de plant wel gedoseerd moet worden ingezet. En zo is dat natuurlijk met de meeste geneeskrachtige planten. Met moderne geneesmiddelen trouwens ook. Het is nooit slim om op eigen houtje maar eens wat te gaan experimenteren. Dus als uw goede voornemen is om per één januari te stoppen met roken, dan is een nicotinepleister wellicht toch een beter advies.

Sneeuwengelen in de uiterwaarden

Laten we hopen dat we deze winter weer kunnen genieten van sneeuw. Praktisch is het niet, al dat glibberen en glijden. Maar het is wel prachtig, zo’n wit landschap, waar alle geluid gedempt wordt. Voor kinderen is het alleen maar fijn. Als moeder denk ik bij zo’n verhaal van zo’n zuster wel: dan zaten die kinderen dus de hele dag met natte kleren in de klas! Maar zij dachten waarschijnlijk alleen maar aan de verbazing van voorbijgangers, die een heel rijtje afdrukken van engelen zagen. Of ze vroegen zich af of ze op de terugweg weer naar huis nog zichtbaar zouden zijn, hun sneeuwengelen. Daarom aan iedereen de uitdaging: ligt er straks weer een prachtig pak sneeuw, maak dan ook eens wat sneeuwengelen. Liefst in de uiterwaarden, naast de besneeuwde resten van de engelwortel. Denk dan met plezier aan de argeloze voorbijganger. Die zal ofwel heel verbaasd zijn, of hij zal zich bedenken dat er waarschijnlijk een ander NVWC-lid gewandeld heeft.

51
Engelwortel

Het kaarden van wol en andere

nuttige handwerken

Het was een zaterdag zoals we er dat jaar veel te veel hadden; door een harde oostelijke wind was het verschrikkelijk koud. En juist die zaterdag was het mijn beurt om eens iets leuks voor mezelf te gaan doen. Als ouders van een jong kind komt het daar veel te weinig van; maar mijn echtgenoot en ik hebben montere plannen om zo af en toe op zaterdag eens iets samen of alleen te ondernemen. Bij Paul is dat vooral de natuur in om vogels te kijken en/of te fotograferen. Maar zelf kies ik dan op ‘een dagje alleen’ liever iets heel anders. Dagje klooster, bijvoorbeeld, maar dat kon helaas niet doorgaan. Zo kwam een andere liefhebberij in beeld: iets met handwerken. Dat geniet wat minder de belangstelling van mijn twee mannen. Geeft niets. Ik heb het nooit als een gemis beschouwd dat Paul en Bart niet van haken, borduren of zelf kleding maken houden. Maar dit terzijde.

Wollen dekens

Het textielmuseum in Tilburg had mijn aandacht getrokken als bestemming voor mijn uitstapje. Helaas ging dat pas in de middag open. Dus eerst maar eens naar de markt, op zoek naar leuke stofjes. Zoals gezegd: het was verschrikkelijk koud. De kaasboer verkondigde met onvervalst Brabants accent: “A’ ge Russisch kent is ‘t hier net Siberië!” Ik gaf hem helemaal gelijk. De stoffenverkopers ook, want zij lieten die zaterdag allemaal verstek gaan. Na een kop erwtensoep was het tijd voor het textielmuseum.

Een aanrader voor wie eveneens houdt van stoffen, borduren en andere nuttige handwerken. Prachtige stoffen rollen uit de machines. Die worden in opdracht vervaardigd in het textiellab, veelal voor kunstenaars. Verder heb ik op mijn gemakje de langlopende tentoonstelling bekeken over het maken van wollen dekens. Gewoon, zulke wollen dekens als vrijwel iedereen nog wel ergens op de zolder heeft. Volgens mij slapen de meeste Nederlanders inmiddels wel onder dekbedden, maar zo’n wollen deken roept toch heerlijke nostalgische gevoelens op. Bij mij wel, in ieder geval.

Het kaarden van wol

In het museum is een hal exact zo ingericht als een fabriekshal voor de productie van dekens er begin twintigste eeuw uitzag. En daar zag ik ze opeens: kaardenbollen. Een heel mandje vol stond daar op de grond. Dat trok gelijk mijn belangstelling. De ijverige suppoost van het museum kon mij haarfijn uitleggen dat kaardenbollen gebruikt werden voor het kaarden van wol. Machinaal nog wel. Hij liet me de machine zien waarop de geweven wollen doeken gekaard werden. Kaarden wil zeggen dat wol wordt geruwd, waardoor het voller wordt. De machine in kwestie had een grote ton, waarop helemaal rondom aan een soort barbecuespiesen kaardenbollen waren geprikt. De wollen dekens rolden daar dan overheen en werden zo gekaard. Natuurlijk hadden de kaardenbollen maar een beperkte levensduur en werden ze daarom door een arbeider voortdurend gecontroleerd en vervangen. Daarvoor stond het mandje kaardenbollen naast de machine.

52 Waar komt die naam vandaan?

Wat was er eerst?

Natuurlijk was gelijk mijn belangstelling voor de talige kant van dit verschijnsel gewekt. Heette de kaardenbol nu zo omdat hij gebruikt werd voor het kaarden van wol? Of heette het proces van het wol voller maken nu kaarden omdat het met kaardenbollen gebeurde? Zover ging de kennis van de suppoost overigens niet. Hij keek me zelfs wat verbaasd aan toen ik die vraag stelde. Ik denk eerlijk gezegd dat hij er nog nooit over nagedacht had. Een mooie uitdaging dus voor mij om later eens uit te zoeken.

Mijn zoektocht naar het antwoord op die vraag is niet helemaal bevredigend verlopen, maar ik heb toch de nodige kennis opgedaan om hier te delen.

Allereerst is het belangrijk te weten dat de naam kaardenbol is afgeleid van het Latijnse woord carduus, dat distel betekent. Nu is de kaardenbol feitelijk geen distel; hij vormt een eigen familie. Maar de overeenkomsten zijn toch duidelijk te zien. En prikken doet ‘ie, anders zou hij niet zo nuttig zijn in de wolindustrie.

Kortom: de naam kaardenbol komt niet van het kaarden, maar van het Latijnse woord voor distel. En het proces van het voller maken van wol, heet dat dan kaarden vanwege de kaardenbol? Dat durf ik niet met zekerheid te zeggen, maar het is mogelijk. Ik heb afbeeldingen gevonden van handwerktuigen die handmatig wol kaarden. Dat is een soort raamwerkje met een steel eraan. En in het raamwerkje zitten dan enkele rijen kaardenbollen. Dus ook voor het machinetijdperk werden de kaardenbollen gebruikt voor het kaarden. Ik vond er ook een afbeelding van in een middeleeuws boek. Het is dus heel goed mogelijk dat het kaarden van wol zo heet vanwege de kaardenbol. Het etymo-

53 Kaardenbol

Waar komt die naam vandaan?

logisch woordenboek geeft aan dat een kaarde een distel is of een metalen voorwerp dat een distel nabootst en dat ervoor dient om wol te kaarden. Men weet het niet met zekerheid, maar het zou kunnen dat de plant zijn naam heeft verleend aan het gereedschap en het deel van het productieproces dat kaarden genoemd wordt.

Dipsacus

Een kaardenbol heeft in zijn wetenschappelijke naam overigens helemaal geen carduus in zijn naam. Daar heeft de familie – en dat is veel juister – een eigen naam: Dipsacus. Dat komt van het Latijnse dipsa: dorst! In de bladeren van de kaardenbol blijft namelijk gemakkelijk water staan. De bladeren zijn tegenoverstaand en vormen bij de steel een kommetje, dat de mens maar ook de nodige dieren van water kan voorzien. Ik herinner me in ieder geval uit zuidelijkere streken dat ik in het water boomkikkers heb zien zitten.

Overigens is het nog wel interessant om te vermelden dat de kaardenbollen die voor het kaarden gebruikt werden een ondersoort zijn van de Dipsacus fullonum, de grote kaardenbol die we uit het wild kennen. De ondersoort heet: Dipsacus sativus en wordt in het Nederlands ‘weverskaarde’ genoemd. Ze werden in vroeger tijden op uitgebreide schaal gekweekt voor de wolbewerking. In de Vaucluse (een streek in Frankrijk) had je honderden hectaren van deze kaardenbol, onder meer bestemd voor de export naar Nederland. In 1985 sloot het laatste bedrijf dat deze weverskaarde kon leveren.

Waarschuwing

De grote kaardenbol komt veel in ons gebied voor. Hij houdt van klei en kalkhoudende bodems, maar minder van zand. De Flora geeft aan dat de plant voorkomt op dijktaluds en andere hellingen, bij steenfabrieken en bij spoorwegen. Bij dat laatste wordt nog zeer gedetailleerd vermeld dat ze meer langs lijngedeelten dan op emplacementen staan. Ik houd van zulke details. Mocht iemand op zoek willen gaan naar de kaardenbol, dan is hij bij deze gewaarschuwd dat gevaarlijke zoektochten op verboden emplacementen niet nodig zijn. Je kunt ze ook op een afstandje van de spoorlijn bekijken. En langs de dijk. Maar dat laatste weten we als bewoners van het rivierengebied vast al lang.

54
Links distelvlinder en rechts putter op kaardenbol

Krijgshaftig zingende leeuweriken

Onze zesjarige zoon is een echte ‘jongens-jongen’. Volgens taalpublicist Pauline Cornelisse gebruik je zo’n verdubbeling als er sprake is van een sterkere vorm dan bij het oorspronkelijke woord. Een ‘jongens-jongen’ is derhalve niet zomaar een jongen, maar eentje die aan alle clichés voldoet. Een jongen die dol is op tractoren, nu al verkondigt dat hij later beter zal kunnen inparkeren dan zijn moeder en de natuur vooral ingaat op zoek naar takken die op een geweer lijken. Zo’n jongen.

Retro taakverdeling

Soms vraag ik me af hoe wij eraan komen, aan zo’n ‘jongens-jongen’. Hij kan het toch niet van zijn vader hebben. Paul is wel de man die de banden plakt, het beste auto rijdt en niet zelf zijn overhemden strijkt. De taakverdeling in huize Van Veen-Geleedst is nu eenmaal nogal retro, zoals Paul dat omschrijft. Maar onze zoon heeft toch zeker geen agressieve vader als voorbeeld. Paul is niet in dienst geweest en houdt niet van schietfilms. Hooguit blijft hij bij een detective kijken als ik stiekem even mijn ogen dicht doe. Maar agressief is hij in de verste verte niet.

55 Veld- en boomleeuwerik

En toch houdt Bart van ridders, van piraten en van alle moderne fantasievarianten die hij graag op YouTube bekijkt. Echte vechtfilmpjes zijn verboden, maar filmpjes waarbij kinderen hun nieuwe speelgoed uitpakken en in elkaar zetten mogen dan wel weer. En in dat verband heb ik ook kennis gemaakt met de ridders van Playmobil. Je hebt twee soorten: de leeuwenridders en de valkenridders. Ze hebben hun eigen kasteel, hun eigen wapens om mee te schieten en hun eigen wapens afgebeeld op de hun wapenschilden en vlaggen. Leeuwenridders en valkenridders, dat klinkt krijgshaftig, niet waar?

Leeuweriken in de najaarszon

Vandaag waren we in een heerlijk najaarszonnetje aan het wandelen in het Leersumse veld. Hoewel, wandelen is niet echt een goede omschrijving. Aangezien ik nog herstellende was van een flinke griep, was het meer lopen naar het eerste vrije bankje in de zon en ruim twee uur later weer terug naar de auto. Terwijl ik borduurde, had Paul de verrekijker in de aanslag. De ideale vrijetijdsbesteding voor ons beiden.

Ondertussen kwamen er kruisbekken kwebbelend over. Wat roofvogeltrek. En ook opeens een boomleeuwerik. Hoewel ik het geluid wel vaker had gehoord, had ik nu pas het idee dat de zang toch wel overeenkomsten heeft met die van de mij meer bekende veldleeuwerik. Ook zo mooi en zangerig. En toen we de geluiden van veld- een boomleeuwerik nog eens voor elkaar probeerden te omschrijven en te vergelijken, kwam er zowaar ook een zingende veldleeuwerik langs. Bijna te mooi om waar te zijn, maar het gebeurde wel. Zomaar op een bankje in de najaarszon.

Krijgshaftige leeuweriken

Natuurlijk begon ik me opeens af te vragen hoe de leeuweriken toch aan hun naam komen. Een leeuw is al een krachtig roofdier. En sinds we een zoon hebben met een sterke voorliefde voor klassiek jongensspeelgoed, had ik voor het eerst ook de associatie met leeuwenridders. Maar bij leeuweriken heb ik helemaal geen associatie met agressie of heldendaden. Eerder roepen ze bij mij een gevoel op van grote vreugde. Ik heb de tijd al niet meer bewust meegemaakt dat in Nederland overal boven de velden en weiden veldleeuweriken hingen te zingen, maar ik ken het van vakantie wel degelijk. Ik word er altijd heel blij van. In ons geliefde vakantiegebied in Oost-Duitsland, waarover ik al eerder schreef, zijn ze nog volop aanwezig. Een overdaad aan zingende veldleeuweriken doet ons toch denken aan hoe het ooit was. Maar de zang vind ik persoonlijk – los van zeldzaamheid – ook iets om blij van te worden. Het is vrolijk, uitbundig en met vrolijke loopjes. Hoe komt deze vrolijke zanger toch aan zijn dappere naam?

Klinkend geluid

Zoals wel vaker blijkt de oorsprong van de naam leeuwerik heel anders te zijn. De leeuwerik heet niet naar de leeuw. Het stamt van de Germaanse grondvorm ‘laiwarikôn’. Dat woord is dan weer verwant aan het Griekse ‘laiein’, dat ‘klinken’ of ‘geluid maken’ betekent. Ons woord lawaai zal daar ook wel vandaan komen. En geluid maken, dat doet hij, onze veldleeuwerik! En de andere soorten zoals de boomleeuwerik ook. Hij zit niet onzichtbaar in een struikje eens een heel enkel keertje ‘wiet’ te roepen. Hij hangt pontificaal zijn lied te kwinkeleren boven een weiland. Maar je kunt ook niet zeggen dat zijn zang agressief klinkt. Nee, hij kan zingen en zal het laten horen ook. Nou, van mij mag hij!

In het Latijn heet de familie van de leeuweriken Alauda en ook dat schijnt een verwijzing te zijn

56
Waar komt die naam vandaan?

naar de mooie zang. Ook iets als ‘welluidend’. De veldleeuwerik is dan de Alauda arvensis. Dat laatste is een verwijzing naar akker. Dat had natuurlijk bij ons ook gekund: akkerleeuwerik in plaats van veldleeuwerik, maar dat is een beetje lood om oud ijzer.

Zeldzaam

Zoals gezegd, ik heb de tijd al niet meer meegemaakt dat de veldleeuweriken volop boven de velden in het rivierengebied hun liedje zongen. Maar mooi moet dat wel geweest zijn. Op dit moment zijn de veldleeuweriken vooral op trek. Gelukkig zijn ze er ieder voorjaar ook weer als broedvogel, maar dan helaas niet dik gezaaid. In de uiterwaarden zit een enkel paartje, zo heb ik mij laten vertellen. Ook in het Rijswijkse veld zitten ze; dat is het gebied net ten zuiden van de N320 vlak bij het Amsterdam-Rijnkanaal. Daar is een vrij uitgestrekt weidegebied waar we nog kunnen genieten van de fraaie zang.

Boomleeuweriken broeden hier niet. Die beperken zich echt tot heidegebieden, zoals het Leersumse veld. Met een fraai zangvluchtje en een eveneens prachtig liedje. Verre van agressief ‘laiwarikonnen’ de leeuweriken – drie maal drie is negen – hun eigen lied. Oftewel: “Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is.”

Een variant daarop is me nog liever: “Ieder vogeltje dat wil leren zingen, moet eerst leren hoe het zijn bek moet houden.” Ze bedoelen dan natuurlijk heel onschuldig dat zo’n jong vogeltje zijn snavel op de juiste manier moet houden om een toon te produceren. Maar al met al klinkt het toch behoorlijk agressief.

57
boomleeuwerik
Veld- en

Slechtvalk verwacht

op de Barbaratoren

Slechts heel af en toe zie ik een slechtvalk. Ik kijk niet zo intensief naar vogels en ik zou ook niet zomaar van een roofvogel durven beweren dat het er eentje is. Ik ben in die zin afhankelijk van mijn echtgenoot om me er eentje aan te wijzen. Maar als ik hem dan zie en vooral als ik hem goed met een verrekijker kan bekijken, word ik er zonder meer heel enthousiast van. Een indrukwekkend beest, in grootte, maar toch vooral in snelheid. Met 349 kilometer per uur is hij de snelst vliegende vogel. Dat haalt hij overigens alleen in duikvlucht, niet als hij gewoon een ommetje maakt. Maar indrukwekkend is het. Er wordt zelfs beweerd dat hij 389 kilometer per uur kan halen. Mocht dat juist blijken, dan is de slechtvalk daarmee zelfs het snelste dier ter wereld!

Onze omgeving

Ooit was de slechtvalk een normale verschijning, ook hier in het rivierengebied. Maar in de jaren ’60 van de vorige eeuw is hij door met name de pesticiden in de landbouw fors achteruit gegaan. In onze omgeving is hij van broedvogel verworden tot een zeldzame dwaalgast in de winter. Maar er is goed nieuws. De slechtvalk is in Nederland overduidelijk aan een terugkeer bezig. Vorig jaar is er zelfs een paartje broedverdacht geweest in onze eigen stad, al heeft dat uiteindelijk niet geleid tot een echt broedgeval. Maar wat niet is, kan nog komen. Alle reden om in het komende voorjaar goed op te letten op deze indrukwekkende roofvogel. Ons werkgebied heeft voldoende hoge gebouwen die interessant zouden kunnen zijn als mogelijke nestplaats. Wie weet, broedt er dit jaar eentje op het gebouw van Centraal Boekhuis, de spoorbrug of, het allerbeste: een kerktoren!

Pelgrimeren

Waarom een kerktoren nu weer het beste is? Dat heeft alles te maken met de naam en de betekenis van deze vogel. Een slechtvalk is namelijk zo slecht nog niet. Met zijn scherpe snavel en indrukwekkende snelheid zal menig konijn daar anders over denken. Maar ‘slecht’ betekent hier niets anders dan ‘algemeen’. Ook in de vroegere Duitse naam komt dat terug. Daar heette hij namelijk ‘Gemeiner Falck’. Tegenwoordig is de Duitse naam ‘Wanderfalke’ en dat past beter bij de wetenschappelijke naam. Die luidt namelijk Falco peregrinus en dat wil zoveel zeggen als ‘valk uit het buitenland’. De slechtvalk kan namelijk enorme omtrekkende bewegingen maken. Een echte reiziger, dus. Vandaar het ‘zwerfvalk’ uit andere talen.

58
Waar komt die naam vandaan?

Daarbij komt dat het Franse woord ‘péregrin’ mantel betekent. Niet zomaar een mantel, maar een woord dat vooral gebruikt wordt om de mantel van een pelgrim aan te duiden. Een pelgrim dus, die onderweg is naar een heilige plaats. Pelgrim zelf is in het Frans overigens ‘pèlerin’. En laat de slechtvalk in het Frans nu net ‘Faucon pèlerin’ heten!

Kortom: de naam ‘slecht’ betekent niets anders dan ‘algemeen’. Maar zijn wetenschappelijke naam en zijn naam in enkele andere talen houdt verband met reizen. Pelgrimeren. Onderweg zijn naar een heilige plaats.

Kerktoren

Er zijn overigens in de landen om ons heen zeker broedgevallen bekend in kerktorens. De BBC heeft enkele keren per jaar een seizoensgebonden natuurprogramma van doorgaans één of twee weken lang alle avonden achter elkaar. Zo bestaat er bijvoorbeeld een ‘Autumnwatch’ en een ‘Springwatch’. Beslist de moeite van het kijken waard. Op primetime hele interessante en enthousiaste televisie,

59
Slechtvalk

waarbij allerlei dieren worden gevolgd. Daarbij is ook een keer een slechtvalk gevolgd met een nest op een Britse kerktoren. En onze zuiderburen hebben een beroemd paar slechtvalken op de kerktoren van Oostende. Het kan dus best. Laten we daarom hopen dat er ook een slechtvalkenpaartje is dat aan het pelgrimeren is naar een prachtige heilige plaats. Dat zou niet slecht zijn. Sterker nog: het zou fantastisch zijn om ze broedend in het rivierengebied te hebben. Kun je dagelijks deze imponerende beesten bewonderen! De meest praktische van de kerktorens in ons werkgebied: de vierkante toren van de Barbarakerk in Culemborg. Niet de hoogste toren, maar wel eentje die bovenop voldoende plat vlak heeft voor het bouwen van een nest. Laten we hem scherp in de gaten houden!

60
Waar komt die naam vandaan?

Het jaar van de kievit

Op het moment van schrijven van dit stukje, februari 2016, begint bijna het Chinese nieuwjaar. En dat jaar is uitgeroepen tot het jaar van de aap. Dat zou geluk brengen, want een aap is volgens de Chinezen vrolijk, vol energie en creatief. Dat nieuwjaar wordt bij familie gevierd en daarom zien we beelden op televisie van miljoenen reizende mensen. Het gaat in China bij aantallen vaak over groot, groter, grootst.

Jaar van de kievit Buiten China is het nieuwe jaar al een paar weken bezig. En ook hier in Nederland is het jaar gekoppeld aan een dier. Door Sovon en de Vogelbescherming dan, wel te verstaan. Zij hebben 2016 uitgeroepen tot het jaar van de kievit. Helaas gaat het tegenwoordig bij de kievit in aantal niet om groot,

61
Kievit

groter, grootst. Bij onze weidevogels lijkt het juist alleen maar over weinig en minder te gaan. De kievit staat in dit speciale jaar symbool voor alle weidevogels. Op de websites van beide organisaties staat de nodige informatie over de kievit. Ook in de ‘vogelbalans’, een interessante voorpublicatie van Sovon over de resultaten van drie jaar vogels tellen voor de nieuwe broedvogelatlas, wordt de soort besproken. Ik citeer: “Kieviten laten de meest omvangrijke veranderingen zien. Hun voorkomen is over het hele land fors uitgedund. Regio’s met een ‘stabiele’ verspreiding, zoals bij scholekster en grutto, zoeken we vergeefs.” Er wordt ook verteld dat de teruggang met name in het binnenland zit. Bij ons dus.

Buitelende kieviten

Het is belangrijk dat de stand van de weidevogels en daarmee ook de kievit goed in beeld wordt gebracht. Ook is het goed dat dit jaar extra aandacht wordt gevraagd voor de bescherming van deze groep vogels. Want ook zonder keiharde onderzoeksresultaten weet iedereen die regelmatig buiten te vinden is het uit eigen ervaring: je hoort steeds minder buitelende kieviten in het voorjaar. En het is zo’n prachtig karakteristiek geluid. De moeite waard om te kijken ook, maar gek genoeg maken ze op mij toch het meeste indruk als ik ze in het (schemer)donker hoor. In de jaren dat ik bijna dagelijks fietste tussen Zoelmond en Culemborg kon ik daar echt van genieten. Ik kan iedereen aanraden om naar het geluid op zoek te gaan, want al nemen ze fors af, ze zijn er nog wel en het is een prachtige soort waar veel aan te beleven valt. Want zoals gezegd, ze zijn ook prachtig om naar te kijken. Vooral tijdens de balts. Echte luchtkunstenaars. Op YouTube staan er ook filmpjes van, voor diegenen die er geen beeld bij hebben. Maar dat haalt het natuurlijk niet bij een ‘live-waarneming’.

De kievit roept zijn eigen naam Het is overigens niet heel moeilijk om te vertellen waar de naam van de kievit vandaan komt. Hij roept het eigenlijk zelf al. Dat zouden meer vogels moeten doen, want dan wordt het ook voor minder ervaren vogelaars een stuk eenvoudiger om vogels op naam te brengen. Nu is het helaas wel zo dat juist een aantal van de beter herkenbare soorten hun eigen naam lijken te roepen. Een kievit zou ik ook herkennen als hij iets compleet anders riep. Een grutto ook, terwijl die toch ook met zijn ‘wieto-wieto’ zo ongeveer zijn eigen naam roept. Een oehoe heb ik nog nooit zien vliegen. Maar als ik hem wel langs zou zien komen, moet hij toch ook onmiskenbaar zijn, niet waar? Daar hoeft hij van mij niet eens zijn eigen naam voor te roepen. Van de tjiftjaf kan ik het wel heel erg waarderen, want die verwar ik nogal eens met een fitis als ik hem te zien krijg. Fijn dat er dan tenminste een van de twee gewoon vertelt wie hij is. Een koekoek is dan misschien minder te verwarren met andere vogels, maar die zie je nu juist zelden. Ook dan is het fijn dat hij even zijn naam roept. Goed, de kievit heet kievit omdat hij dat roept. De Vogelbescherming omschrijft het als ‘kie-woeiet’. Dat zou een nog mooiere naam zijn, maar weer lastiger te spellen. En daar houd ik als juf toch ook graag rekening mee. De Nederlandse taal is al lastig genoeg. Er is ook al die lastige regel voor het meervoud van zijn naam: bij woorden die eindigen op el, es, et, ik, it waarop geen klemtoon valt, wordt in het meervoud de slotletter niet verdubbeld, zoals bij kieviten en leeuweriken.

IJdeltuitje

De wetenschappelijke naam van de kievit is Vanellus vanellus en dat betekent ‘ijdeltuitje’. Helaas heb ik daarvoor geen wetenschappelijke verklaring kunnen vinden. We moeten het dus doen met mijn persoonlijk gekleurde gedachtegang: de kievit is best een ijdeltuitje. Hij wil gewoon graag gezien én gehoord worden.

62
Waar komt die naam vandaan?

En dan is daar ook nog de kuif. Een echte ijdeltuit herken je toch ook vooral aan de moeite die wordt besteed aan het kapsel. Je kunt – als je dat belangrijk vindt – heel wat tijd kwijt zijn aan zo’n quasi nonchalant kapsel. En een mooie kuif heeft ‘ie, de kievit. In Groningen kent men dan ook het volgende raadsel: “Als ie loopt dan staat ‘ie, als ‘ie vliegt dan ligt ‘ie, ra ra wat is dat?” Dat is dus de kuif van de kievit.

De eerste pepernoten Niet gek dat er in Groningen een raadsel is over de kievit: weideland genoeg. Dat is natuurlijk de reden dat ook Friesland iets met kieviten heeft. Daar kennen ze de traditie van het vinden van het eerste kievitsei. Er mag gelukkig niet meer in het wilde weg geraapt worden. Wel kan een vondst gemeld worden via een speciaal telefoonnummer en dus is er nog altijd een competitie mogelijk. Maar het zoeken is nu ook verbonden met beschermen, gelukkig. Zeker nu de populatie zo terugloopt, is dat een zaak van levensbelang. Nu heb ik makkelijk praten, want het betreft een traditie waar ik niet mee opgegroeid ben. En dan wint de ratio het al snel van het gevoel. Hoe lastig dat ligt bij tradities blijkt de laatste jaren weer bij de zwartepietendiscussie. Ratio en sentiment kunnen botsen en de beleving kan bij mensen compleet verschillend zijn. Grappig is dat juist het Sinterklaasjournaal van de NPO het afgelopen jaar een itempje had met een vette knipoog naar de Friese traditie die we hier net noemden. Bij het korte nieuws zat in de week voor de intocht een berichtje over een meisje dat dit jaar de eerste pepernoten had gevonden. Daarbij zag je een meisje met laarzen aan door een weiland struinen en uitkomen bij een nestje op de grond, waarin een handjevol pepernoten lag. Dieuwertje Blok vertelde er wel bij dat het meisje de pepernoten heeft laten liggen in plaats van ze aan te bieden aan de koning. Gelukkig maar!

63
Kievit

Culemborg en de heilige Barbara

Culemborg heeft een band met de heilige Barbara. Misschien was dat bij menigeen latent aanwezige kennis, omdat we hier in de stad enkele kerken hebben die naar haar vernoemd zijn. Maar vanaf 2016 kon niemand er meer omheen. We hadden in dat jaar namelijk een heus Barbarafestival, georganiseerd door de Roos van Culemborg. Het startte op zaterdag 28 mei en ging door tot maar liefst 10 juli. Dagelijks waren er kunstzinnige activiteiten, op het gebied van onder meer muziek, meditatie, rondleidingen en poëzie. Voor elk wat wils, zullen we maar zeggen. Hoewel … Wordt er ook aandacht besteed aan de natuur?

Aan het barbarakruid, welteverstaan.

Familie van het barbarakruid

Op de website van het festival niets van dat al. Geeft niet hoor, want ieder heeft zo zijn eigen invalshoek en het festival is veelzijdig genoeg. Daarom duik ik maar even in deze lacune. Allereerst: het plantje waar het over gaat. Of eigenlijk, de plantenfamilie. Want er bestaat binnen de grote familie van kruisbloemigen een familie met de wetenschappelijke naam Barbarea, de barbarakruiden. In Nederland zijn er drie inheemse soorten: het stijf barbarakruid, het gewoon barbarakruid en het bitter barbarakruid. In de vijfdelige Nederlandse oecologische Flora uit 1988 wordt nog vermeld, dat het stijf barbarakruid slechts groeit langs de Dinkel en de Regge, maar dat is inmiddels achterhaald. Ook in onze Goilberdingerwaard groeit en bloeit het. De foto bij dit verhaal is zelfs gemaakt op een krib bij fort Werk aan het Spoel, een plaats die later nog terug zal komen in dit verhaal. Toch is en blijft het gewoon barbarakruid wel het meest bekende familielid van de Barbarea en daarom ook het uitgangspunt voor het verklaren van de naam. Deze gele kruisbloemige komt voor op vochtige, wat vruchtbare grond. Ook wel op verstoorde grond, maar daar houdt ze vaak niet lang stand. Lievelingsplaatsen zijn taluds van spoordijken en rivierbeddingen. Dat klinkt al heel Culemborgs, nietwaar? Daarom doet de plant het hier waarschijnlijk ook zo goed. Het is een tweejarige, die overwintert met groenblijvende bladrozetten. Dat gegeven houdt ook verband met de naamgeving.

De heilige Barbara Goed, er is dus een heilige met de naam Barbara. Wat weten we van haar? Als we dat helder hebben, kunnen we misschien ook uitkomen bij een logische verklaring van de naam van ons plantje. Barbara leefde waarschijnlijk in de vierde eeuw, al zeggen sommigen ook de tweede eeuw. Dat is in ieder geval erg lang geleden en daarom zijn de legendes over haar beter bewaard gebleven dan de historische feiten. Dat vond ook de rooms-katholieke kerk, die haar in 1969 uit de officiële heiligenkalender heeft geschrapt. Maar de overlevering vertelt ons dat ze leefde in Nicomedië in Klein-Azië. Ze werd door haar vader beschermd tegen trouwlustige jonge mannen, door haar in een toren op te sluiten. Barbara bekeerde zich, zeer tegen de wil van haar vader, tot het christendom. Om haar daarvoor te straffen, liet de verongelijkte vader haar elke dag folteren. Alleen genazen de wonden elke nacht weer op miraculeuze wijze. Toen de bruut haar daarom maar eigenhandig

64
Waar komt die naam vandaan?

onthoofdde, werd hij zelf dodelijk getroffen door de bliksem. Barbara wordt gezien als een van de veertien helpsters in nood en kon worden aangeroepen bij brand, bliksem en storm. Ook is ze beschermster van mensen met gevaarlijke beroepen, zoals mijnwerkers, brandweerlieden, smeden en explosievenruimers. Die explosievenruimers hebben natuurlijk ook weer een band met Culemborg, doordat zij jaren gevestigd zijn geweest in fort Werk aan het Spoel. Daar hing een plaquette van de heilige Barbara, die nu – inmiddels wat verhuizingen verder – hangt in het huidige pand van de EOD op de voormalige vliegbasis Soesterberg. Daarnaast is Barbara officieel beschermheilige van Culemborg en Vreeswijk. In heel Nederland zijn twaalf kerken aan haar gewijd, waarvan er toch maar mooi drie in Culemborg staan (de protestantse, de roomskatholieke en de oud katholieke kerk).

De naam barbarakruid

Zoals het terughalen van historische feiten over heiligen lastig is, is ook het herleiden van de herkomst van de naam van een plantengeslacht niet eenvoudig. We weten wel dat de familienaam Barbarea dateert uit de vroege middeleeuwen. Toen werden soorten die in de oudheid nog niet op naam waren gebracht vaak naar een heilige genoemd. Het barbarakruid is rijk aan vitamine C en werd om die reden gebruikt tegen scheurbuik. Juist in de winter, als andere kruiden onvindbaar zijn, kunnen de groenblijvende bladrozetten van het barbarakruid nog als sla worden gegeten. Het feest

65
Barbarakruid

van de heilige Barbara (in Zuid-Limburg tot ver in de vorige eeuw een vrije dag in verband met haar rol als beschermer van de mijnwerkers) wordt op 4 december gevierd. Misschien werd het kruid daarom wel als een ‘redder in nood’ gezien en gekoppeld aan de naam van de heilige Barbara. Helemaal zeker weten zullen we het niet, maar ik vind het een redelijke verklaring. Nog altijd is het barbarakruid geschikt om in de keuken te gebruiken. Dat past uitstekend in de duurzame trend van eten van dichtbij. Het is volgens de website van Anne Tannes Kruidenklets, een Belgische site over kruiden en het aanleggen van kruidentuinen, prima door de sla te doen, te mengen met zachte kaas en te stoven met spinazie samen (half spinazie, half barbarakruid). Ik geloof dat ik deze winter toch eens op zoek ga naar die rozetten. Als je in Culemborg woont, is dat dus zowel historisch als ecologisch helemaal verantwoord!

66
Waar komt die naam vandaan?

De Ross’ gans

dat is toch een noordelijke soort?

We schrijven eind januari 2018. Mijn echtgenoot Paul van Veen doet ‘een rondje dijk’, zoals zoveel NVWC-leden vaak een rondje dijk doen. Even een stukje fietsen, even naar de uiterwaarden kijken met verrekijker (dan wel telescoop of fototoestel). Al enkele dagen wordt er een Ross’ gans gemeld en dat is toch een uitzonderlijke waarneming. Hij hoort thuis in de sneeuw op het Noord-Amerikaanse continent. Zo’n noordelijke soort bij ons praktisch in de achtertuin. Reden genoeg om op zoek te gaan.

Vlak bij Culemborg

En ja hoor, na enig speurwerk is de gans gevonden, zij het niet in het gebruikelijke rondje, maar aan de overkant, grofweg tussen de veerweg naar de pont van Culemborg en de weg die Schalkwijk ingaat. Gevonden en bewonderd. De foto’s bij dit artikel, gemaakt op meerdere dagen, zijn het bewijs dat het inderdaad om een zeer fraaie gans gaat. De Ross’ gans is eigenlijk een kleinere versie van de witte fase sneeuwgans; wel zo’n 40% kleiner. Verder heeft hij in verhouding een kleinere snavel en

67
Ross' gans

een rondere kop. Het zijn details. Ik ben zeker niet voldoende geoefend om ze uit elkaar te houden, hoewel het grootteverschil dus duidelijk zou moeten zijn. Maar als ervaren vogelaars het op een Ross’ gans houden, dan nemen we dat zonder meer aan. Goed, een Ross’ gans dus, vlak bij Culemborg!

Zuidelijke soort

Terwijl Paul de gans bekijkt en fotografeert wordt hij aangesproken door een dame. Ze spreekt Nederlands, maar ergens klinkt er ook een Amerikaans accent door. “Wat is dat voor gans?”, vraagt ze aan Paul. Paul vertelt dat het een Ross’ gans is, normaal voorkomend in onder andere Canada. Aha, dat verklaarde volgens de vrouw waarom ze hem niet kende. Dat was voor haar een te zuidelijke soort. Te zuidelijk? Daarna vertelde ze dat ze uit Alaska kwam. En inderdaad, daar komt de Ross’ gans niet voor; de populatie zit echt zuidelijker! Wel een bizarre ervaring, om bij zo’n noordelijk beest iemand tegen te komen die het beest te zuidelijk vindt om al eerder te hebben gezien! De Ross’ gans wordt nog even bekeken, maar dan gaat de aandacht van de dame uit naar iets echt bijzonders: daar loopt zowaar een ooievaar in de uiterwaard. Een echte!

Meneer Ross

De Ross’ gans heet niet voor niets Ross’ gans, met dubbel s en een accentje. Het is de gans van ene meneer Ross, of in ieder geval is hij naar hem genoemd. Er is ook nog een Rosszee, een Rossijsplateau (iets geografisch, dus niet een of ander decadent toetje), een Rosszeehond en niet te vergeten een Ross’ meeuw. Alle reden om eens te gaan speuren. En aangezien er geen Ross’ palmboom, Ross’ papegaai of Ross’ orchidee bestaan, word ik wel nieuwsgierig naar wat deze man naar barre noordelijke streken bracht. Na wat speurwerk kom ik tot de verrassende ontdekking dat er twee meneren Ross zijn. Of veel meer, vanzelfsprekend, maar twee die voor dit verhaal van belang zijn. Alle hiervoor genoemde Rossdingen hebben te maken met Sir James Clark Ross, een Schotse marineofficier, waarover ik zo nog wat meer zal vertellen. Alle dingen, behalve onze Ross’ gans! Die is vernoemd naar een andere meneer Ross, veel minder bekend, een zakenman uit Canada. Hij was hoofd van de afdeling handel van Hudson’s Bay Co, maar daarnaast in zijn vrije tijd ook antropoloog en soortenonderzoeker. Een veelzijdig man dus. Eigenlijk heeft hij de Ross’ gans niet zelf ontdekt. Dat deed een meneer John Cassin, maar die gaf de eer aan ‘onze’ meneer Ross. Dit alles speelde zich af in de tweede helft van de negentiende eeuw.

De beroemdere meneer Ross van de Ross’ meeuw leefde al wat eerder en was vooral actief in de eerste helft van de negentiende eeuw. Hij ontdekte de Ross’ meeuw in 1823. Deze Sir Ross was een Schotse marinier, die voor het Britse Koninkrijk op ontdekkingsreizen mocht, onder meer naar arctisch Canada.

Groeiende populatie

De Ross’ gans is tot 2014 zeven keer eerder in Nederland waargenomen (volgens de Dutch Birding Association). Niet de allereerste, maar dus wel een zeer zeldzame bezoeker van ons land. Het bijzondere is dat hij in de vroege jaren van de vorige eeuw als bedreigd werd beschouwd. Dat verklaart wellicht ook dat hij pas betrekkelijk laat werd ontdekt voor de wetenschap; er waren er niet zoveel. In 1931 werd de broedpopulatie geschat op 60.000 paar. In 1990 waren er al 229.000 paar en in 1998 ligt de populatie al boven de 600.000 paar. Een spectaculaire groei! Hun verspreidingsgebied werd groter, vooral in oostelijke richting (in Canada), maar de gans is dus nog niet doorgedrongen tot Alaska.

68
Waar komt die naam vandaan?

Website NVWC

Ik krijg het altijd te horen als er een bijzondere soort in de buurt van Culemborg zit. Dat is het voordeel van partner zijn van een actieve vogelaar. Door een hardnekkige griep, die vooral rond schijnt te waren in basisschoolkringen, heb ik het beest nog niet zelf kunnen bewonderen. Maar ik weet in ieder geval dat hij er zit. Dit bracht me wel op de vraag hoe andere mensen zoiets leuks als de aanwezigheid van een Ross’ gans te weten kunnen komen, als je geen appverkeer hebt met andere vogelvrienden uit de buurt. Welnu, veel mensen voeren hun waarnemingen in op de website ‘waarneming.nl’. Dat weet ik, omdat bij menig rondje fietsen of wandelen even stilgestaan moet worden om een soort ter plekke in te voeren op Pauls telefoon. Dan schijnt – simsalabim – direct de locatie van de waarnemer ingevuld te worden. Indien gewenst kan ook nog de locatie gespecificeerd worden (dat vooral interessant is voor broedvogels en minder voor een wat rondzwervend overwinterend beest). Maar lang niet iedereen kijkt natuurlijk voortdurend op waarneming.nl. Doe je het wel, dan zie je dat tegelijk met de Ross’ gans rond Culemborg ook de Ross’ meeuw in Vlissingen waargenomen kon worden, eind januari 2018. Leuke toevalligheid. Maar goed, stel dat je niet geïnteresseerd bent in Vlissingen of welke verre uithoek dan ook en dat je alleen even wilt weten of er nog een bijzonderheid rond Culemborg zit. Dan is het goed om te weten, dat je ook gewoon terecht kunt op de website van de NVWC. Alles wat door iemand op waarneming.nl gezet wordt en wordt waargenomen in het werkgebied en zelfs nog wat daarbuiten (zeg op fietsafstand), komt automatisch op de NVWC-site. De bijzonderheden worden in rood aangegeven. Echt de moeite waard om regelmatig te checken, zeker voor je naar buiten gaat om een ‘rondje dijk’ te doen. Voor je het weet kom je op je rondje dan ook een bijzonderheid tegen, die zonder zo’n signaal van een ervaren vogelaar aan je aandacht ontsnapt zou zijn. Zo’n dame uit noordelijk Alaska kijkt waarschijnlijk niet op de NVWC-site. Geeft niets, want misschien stond die ooievaar daar niet eens op. Alle informatie van websites ten spijt: sommige ontmoetingen blijven natuurlijk spontaan het allerleukste!

Ross' gans

De BBQ-gans

We schrijven 21 april 2017, de dag van de Koningsspelen op de basisscholen in Nederland. Vandaag had ik mijzelf in oranje kleding gestoken en vrolijk geholpen bij het zaklopen en andere Oudhollandse spelletjes op de school van mijn zoon. Ze deden ook moderne spelletjes hoor, maar om de een of andere reden was ik bij de degelijke spelletjes geplaatst. Was me inderdaad op het lijf geschreven. Topdag!

Lauwersmeer

Behalve de dag van de Koningsspelen is het ook de dag vóór een twee weken durende meivakantie, die we als gezin evenals vorig jaar door willen brengen in het Lauwersmeergebied. Dat gebied is trouwens een echte aanrader in deze periode van het jaar. Het is er dan (nog) niet zo druk, maar er is genoeg te beleven voor vogelliefhebbers. Er zijn prachtige broedvogels, maar ook nog een aantal wintergasten. En wat dwaalgasten doen het gebied aan voor ze doorgaan naar het nóg hogere noorden. Er is prima te fietsen in het gebied, al moet je een beetje tegen wind kunnen. Leuke dorpjes, ik hoop dit jaar een lokale kluizenaar te bezoeken, een dagje Schiermonnikoog… Genoeg om ons op te verheugen!

Brandganzen

Over dat vertrekken van vogels naar het noorden gesproken: er is een interessant fenomeen met betrekking tot één specifieke overwinteraar in het Lauwersmeergebied, namelijk de brandgans. Het blijkt dat juist brandganzen de mogelijkheid hebben om goed te voorspellen wanneer in het hoge noorden de sneeuw gesmolten is en dus begonnen kan worden met broeden. In het Arctisch gebied is de periode nu eenmaal beperkt om de jongen vliegklaar te krijgen. Door de opwarming van het poolgebied, trekken brandganzen dan ook eerder door dan enkele jaren geleden, zo stelt onderzoeker Thomas Lameris in diverse artikelen op de site van Nature Today. Alleen eenmaal aangekomen in het poolgebied, stelt hij het broeden nog wat uit, omdat de gans zelf nog niet voldoende vet heeft; hij vertrok immers eerder uit het Lauwersmeer, maar ook uit ons rivierengebied en andere overwinteringsplekken. Daardoor loopt de piek van het voedsel niet meer mooi in de pas met het moment dat de jongen uitgekomen zijn en aan hun periode van aansterken kunnen beginnen. Lezenswaardige serie artikelen!

Braadganzen

Nu we toch wat te weten gekomen zijn over brandganzen, zullen we eens op zoek gaan naar de verklaring van deze naam. In ons gezin wordt meestal de naam braadgans gebruikt. Hoewel die naam beperkt blijft tot ons gezin, wil ik ook die naam graag verklaren. Vorig jaar had onze zoon (toen bijna 9 jaar) al gauw door dat er rondom het Lauwersmeer overal brandganzen zaten, maar dan ook echt overal. Je struikelde erover, zeg maar. En dat terwijl hij nu juist de sport aan het ontdekken was van de lange soortenlijst. “Hebben we eigenlijk al een water-

70
Waar komt die naam vandaan?

hoen?” Heeft ons nog moeite gekost om die ergens op te sporen voor onze soortenlijst van de vakantie, maar dat terzijde. Alleen die brandganzen, dat was voortdurend de afdeling ‘die Hak-al’. Toen het hem echt de keel uit begon te hangen, bedacht hij de naam braadgans. Een beetje recalcitrant, om de soort te straffen, geloof ik. Net zoals mijn echtgenoot bij het zien van een lammetje niet deelt in mijn enthousiasme, maar steevast: “Mmm, lekker!” zegt. Zo kreeg de brandgans de naam braadgans van onze zoon.

BBQ-gans

Waar komt de naam brandgans nu vandaan? Deze naam heeft hij gekregen vanwege de zwarte kleur van de nek. Het stamt van het Oudnoorse ‘brandr’, dat brandend stuk hout betekent. De kleur van verkoold hout komt overeen met de zwarte hals. Hij wordt ook wel simpelweg ‘brand’ genoemd, of brandeend in sommige streektalen. Overigens is het Duitse ‘Brandente’ een bergeend en geen

71
Brandgans

Waar komt die naam vandaan?

brandgans. Beide namen hebben vermoedelijk wel dezelfde oorsprong, al heeft de bergeend slechts een deels donkere nek en dan nog niet eens zwart. Daarom vind ik persoonlijk, dat de brandgans de meeste aanspraak mag maken op de naam die verwijst naar een verkoold stuk hout. Alsof hij gebraden wordt, of geroosterd op verkoold hout. In dat opzicht zou barbecuegans misschien wel de perfecte naam zijn.

Met de klimaatverandering die gaande is, lijkt het barbecueseizoen zich ook steeds te vervroegen. Dit jaar kon je begin april al barbecueën, voor wie daarvan houdt. Zelf ben ik bepaald geen liefhebber. Te veel verkeerde ervaringen, met van binnen rauw vlees en van buiten de kleur van een brandhalsganzennek! Geef mij in april en begin mei maar brandganzen in het Lauwersmeergebied in plaats van hamburgers klaargemaakt op verkoold hout. Nog voor de ganzen op de wieken gaan naar het Arctisch gebied, hoop ik er vanaf morgen weer van te genieten!

72

Een stapeltje stenen in het akkerland

Dit jaar brachten we de meivakantie door in het Lauwersmeergebied. We waren er al eerder geweest en dat was prima bevallen. Deze keer hadden we een vakantiewoning gevonden op de grens van Groningen en Friesland.

Ik spreek niet voor niets van ‘vakantiewoning’, want ‘vakantiehuisje’ is niet het juiste woord. Het huis is groter dan ons eigen huis in Culemborg en zeker vrijer gelegen. Sterker nog, ik kan me niet herinneren ooit zo’n wijds zicht te hebben gehad. Het huis werd omgeven door kaal akkerland (voor de helft) en wintertarwe (voor de andere helft). Verder helemaal niets. Het was alleen bereikbaar via een weggetje over het erf van de verhuurder. Dus behalve een enkele trekker was er geen verkeer en het land was woest en ledig. Je moet ervan houden, dat geef ik toe. Maar wij houden ervan en hebben het als een unieke plek ervaren. Veel ramen rondom, zodat in de ruime woonkeuken permanent een verrekijker lag en in de ruime woonkamer permanent een telescoop stond opgesteld. Altijd wel ergens een vogel te zien.

73 Tapuit

Stapeltjes stenen

Het huis draagt de naam Schalderterp. Die naam is niet ingewikkeld te verklaren, want het ligt op een terp. En het hoorde bij de boerderij ‘De Schalder’. Mochten we er nog eens terugkomen, wat ik heel waarschijnlijk acht, dan zal ik eens vragen waar díe naam vandaan komt. Maar de vakantiewoning heette terecht terp, want hij lag hoger dan het akkerland. Dat zorgde ervoor dat de wind, die toch al flink waait in dat deel van ons land, onafgebroken om het huis gierde. Bij de rondleiding gaf de boerin al aan welke ramen je het beste permanent dicht kon houden, om het huilen van de wind te beperken.

Direct voor het huis lagen twee stapels stenen. Zomaar, in het woeste lege land, twee stapels stenen. We vermoedden dat het zwerfkeien waren die uit het akkerland zijn gehaald. En om die stapeltjes gaat het nu.

Bij onze aankomst troffen we op een van de stapels een tapuit. Ik vind tapuiten prachtige vogels. Mooie karakteristieke tekening, zonder dat het ‘schreeuwerige’ kleuren zijn. Subtiel, en daar houd ik wel van. De ene tapuit bleek geen toevallige waarneming. Er vlogen tapuiten af en aan rond die stapels. Soms slechts een enkele, soms wat meer. Het record van de vakantie staat op twaalf tapuiten tegelijk.

Uitkijkpost

Tapuiten zitten graag op stapels stenen. De stenen zijn een potentiële broedplek voor ze, omdat ze holtes zoeken dicht bij de grond. Konijnenholen worden ook wel benut. Maar steenhopen hebben nog andere voordelen. Als de zon schijnt, is het er net wat warmer dan op de koude grond. En bovendien heb je vanaf zo’n stapeltje stenen direct een wat wijdere blik. Tapuiten zijn insecteneters en ze jagen op zicht. Zo’n steenstapel heeft in het Fries-Groningse vlakke land al gauw het effect van een behoorlijke uitkijkpost.

De tapuiten waren dus blij met hun stapeltjes stenen. Mijn twee mannen (waarvan er eentje volwassen is en eentje negen jaar) genoten op hun beurt weer van de tapuiten vanuit de uitkijkpost in de woonkamer. De telescoop die er stond opgesteld, kon zelfs niet gebruikt worden; daarvoor speelde dit schouwspel zich te dicht bij ons raam af. Regelmatig moest ik op zoek naar Paul. Dacht ik dat hij toch in huis moest zijn, bleek hij weer in de auto te zitten, die vlakbij de woning en steenhopen stond. Hij reed de auto doorgaans tien meter naar voren, zodat hij dwars op het weggetje stond waar de aardappelpoters langs moesten met hun materieel, maar zo konden wel de mooiste foto’s gemaakt worden. Gelukkig kon je in het vlakke land de landbouwvoertuigen wel ruim op tijd aan zien komen en kregen ze altijd voorrang van Paul.

In dit akkerlandschap zijn de tapuiten overigens geen broedvogels. Ze broeden wel op de Wadden en verder op heel veel plaatsen in Europa, tot aan IJsland toe. De vogels die we op ‘onze’ steenhoop zagen, waren pure doortrekkers. Het waren ook lang niet altijd dezelfde. Na één of enkele dagen vertrokken ze weer en kwamen er ook weer nieuwe. Mooi dat ze in dat hele vlakke land blijkbaar allemaal deze twee steenhopen wisten te vinden.

Tap tap tap

Waar zou de naam tapuit nu precies vandaan komen? Op die vraag heb ik een bevredigend antwoord kunnen vinden. Het geluid van de tapuit wordt wel omschreven als een ‘afgebeten, smakkend vogelgeluid’. Een beetje een kloppend geluid. In stripverhalen zie je wel als teken van ongeduld zo’n voetje waarbij ‘tap, tap, tap’ staat. In de middeleeuwen sprak men van ‘tâpen’ als er werd aangeklopt,

74
Waar komt die naam vandaan?

geklopt in het algemeen of geslagen. En enkelen van ons kennen vast nog het oude kaartspel ‘toepen’, waarbij je bij de laatste slag op tafel ‘toept’ of ‘klopt’. Dat is allemaal aan elkaar verwant. De naam verwijst dus naar een geluid.

Gedrag en uiterlijk

De tapuit kent uiteraard ook vele streeknamen waarin iets terugkomt van het gedrag van deze prachtige vogel. Zo heeft de tapuit de gewoonte om van steen naar steen (of van steenhoop naar steenhoop) te vliegen en op elke steen even een knikkende beweging te maken. Daarom heet de tapuit in sommige streektalen wel ‘steentikker’ of een variant daarop. Ook het Duitse ‘Steinschmätzer’ verwijst daarnaar (‘schmätzen’ is tikken of smakken bij het eten). De Friese naam is ‘stienfûgeltje’ en verwijst naar de stenen waar hij zo graag op zit. Een andere naam voor de tapuit is de ‘duinduiker’, ook in verschillende varianten in streektalen gebruikt. Omdat hij ook wel in konijnenholen broedt, is dat eveneens een toepasselijke benaming.

Overigens hebben ze in de wetenschappelijke naam geen gedrag weergegeven, maar juist iets van zijn uiterlijk. Oenanthe oenanthe is afgeleid van het Griekse woord ‘oinanthe’, dat ‘druif’ betekent. De keel en borst van de tapuit hebben namelijk met wat fantasie net zo’n isabelkleurige waas als een rijpe druif.

Wijntapper

Dan zijn er ook nog een aantal zuidelijke streektalen die het over een heel andere boeg gooien. Die zien in de tapuit een verband met wijn. Er circuleren daar verschillende namen, maar allemaal sterk gelijkend op ‘wijntapper’. Ik vind die verklaring zo prachtig omschreven in het boek van Blok en Terstege (De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis), dat ik deze graag citeer. “Meestal wordt deze groep namen in verband gebracht met de bukkende bewegingen van de vogel, zoals iemand die maakt bij het wijntappen uit een vat.” Dat wat betreft de beweging. Maar het gaat nog verder: “Bij het gistingsproces ontsnapt koolzuurgas door het zogenaamde waterslot, hetgeen een borrelend geluid veroorzaakt en hiermee zou het smakkende geluid van de tapuit zijn vergeleken.” Prachtig, toch? Waarschijnlijk zegt dit meer over de Bourgondische instelling van mensen in de zuidelijke Nederlanden dan over de tapuit. Toen ik hem zo rond onze vakantiewoning zal vliegen, telkens terugkerend naar die steenstapels, wippend met de staart, dacht ik in de verste verte niet aan wijntappen en of aan de smakkende geluiden van het gistingsproces. Waarschijnlijk is mijn aard ook niet zo erg Bourgondisch. Geeft niks. Zolang ik maar kan genieten van zoiets eenvoudigs als vakantie in een Gronings aardappelveld.

75
Tapuit

Een vogel is toch gewoon een vogel?

Zondagmiddag 5 november. Twee echtparen van onbestemde leeftijd – zo’n beetje dat middensegment van niet oud en niet jong waartoe ik zelf ook inmiddels behoor – laten hun hond uit bij recreatieterrein Rhederlaag, achter Arnhem. De ene man zegt: “Een vogel is toch gewoon een vogel? Waarom zou de ene nou bijzonderder zijn dan de ander?” De andere man bevestigt dit, maar is duidelijk een buurtbewoner. “En toch zijn hier al dagen hele hordes mannen met telescopen en camera’s. Zij vinden het blijkbaar toch een hele bijzondere hier.” Een van de vrouwen: “Wat is het ook alweer? Een ijsduiker. Dat zal wel iets heel bijzonders zijn.”

Bijzondere soorten

Ik kan een heel eind met deze mensen meevoelen. Elke vogel is mooi, bijzonder. Niet het feit dat een dier zeldzaam is maakt hem mooi. Sterker nog, voor een flink aantal bijzondere soorten krijg je mij echt niet de deur uit. Als partner van een vogelaar heb ik vaak genoeg in de herfst in een bosje bij de duinen omhoog staan kijken naar herfstbladeren, omdat daar heel misschien een bladkoning tussen verstopt zou kunnen zitten. Of ik stond in koude winterse weilanden op Goeree-Overflakkee om tussen duizenden kolganzen een dwerggans te zoeken. Maar geloof me, een dwerggans is niet mooier dan een kolgans. En een bladkoning is gewoon een klein saai vogeltje. Het moge duidelijk zijn: niet de zeldzaamheid maakt voor mij een vogel bijzonder.

Speciaal

Maar toch… De ijsduiker in recreatieplas de Rhederlaag, die verdient het niet om zo neerbuigend te worden benaderd. “Een vogel is toch gewoon een vogel.”, dat is volkomen misplaatst als het om dit exemplaar gaat!

Ik heb in mijn leven dankzij de vogelaar aan mijn zijde vaker ijsduikers gezien. Koukleumend op de Brouwersdam, zelfs in de buurt van Wijk bij Duurstede een paar jaar geleden. Maar dat waren allemaal vogels in winterkleed. Voor mij zijn alle soorten duikers dan redelijk uitwisselbaar. “Een duiker is gewoon een duiker.”, zeg maar. Maar dit, dit exemplaar was anders dan alle anderen. Dit dier was in zomerkleed!

In de veertig jaar dat Paul naar vogels kijkt, heeft hij nog nooit een ijsduiker in zomerkleed gezien. IJsland kent een paar honderd broedende paartjes. De rest van de populatie zit vooral heel noordelijk in Noord-Amerika. Op beide plekken zijn we nog nooit geweest en ik zie het er ook niet zo een-twee-drie van komen. Dus dit was een cadeautje. Een fantastisch mooi cadeautje!

Stippen en strepen

Een ijsduiker is een subtiel samenspel van een donkere vogel met hele fijne stippen en strepen. Hoewel hij er al ruim een week zat, lukte het ons pas op zondagmiddag naar de Rhederlaag te rijden. Bij het recreatieterrein aangekomen, zagen we het strandje vol staan met mannen met telelenzen

76
vandaan?
Waar komt die naam

en telescopen. Een enkele vrouw ook, gebiedt de eerlijkheid te zeggen. Sommige mannen stonden niet, maar lagen op hun buik in het koude zand. Alles voor de ultieme plaat. En daar kwam hij boven water: wat een plaatje!

Omdat onze zoon hem een keer prima had gezien, wilde hij wel even wat anders doen. Hij wilde graag stenen gooien in het water. Om de boze blikken van de mannen met de telelenzen een beetje te vermijden, liepen we een heel eind langs het water naar een rustig stukje. En bezig met het maken van de grootste superplons ooit, kwam opeens de ijsduiker bij ons boven water. Niks telelens, niks telescoop. Gewoon met het blote oog, op zo’n vijftien meter bij ons vandaan. Alle stipjes en alle streepjes konden we zien!

Daarna gingen wij lekker richting de warme auto, om een paar boterhammen te eten, terwijl Paul nog even verder ging met mooie foto’s maken. Vlak bij onze auto kwamen we het stel tegen dat durfde te beweren dat “een vogel gewoon een vogel is”. Heiligschennis.

Lange-afstandsduiker

Het is niet zo moeilijk om de naam ijsduiker te verklaren. Hij broedt tenslotte in koude streken en komt naar onze contreien als het koud is (voor onze begrippen dan). En duiker is ook een zeer toepasselijke naam. Ik vind een dodaars bekijken op de Afgraving al een opgave, omdat hij de neiging

77
IJsduiker

Waar komt die naam vandaan?

heeft altijd onder te gaan als ik hem in de kijker heb. Maar die duikers, die kunnen er echt wat van! Ik vond het ook opvallend hoe ver een duiker onder water kan zwemmen. Staan net al die mannen met hun telelenzen klaar, duikt hij zomaar een enorme eind verder bij ons stenengooiers op. Een echte lange-afstandsduiker, dus.

Gavia immer

De wetenschappelijke naam is Gavia immer. Gavia is duiker. Maar dat ‘immer’, dat is lastiger te vertalen. Zij die het kunnen weten, zijn het er ook niet helemaal over eens. Er is een theorie die ervan uitgaat dat het afstamt van het Noorse ‘ember’, wat vertaald kan worden als ‘schreeuwer in de branding’. Ik heb geen geluid gehoord, maar ik weet dat duikers soms een laag, wat spookachtig geluid voort kunnen brengen. Dus dat zou zomaar kunnen. De andere theorie is dat ‘immer’ van het woord ‘himbrini’ komt, dat op de Hebriden ‘hemelse rok’ betekent. Dat zou verwijzen naar de stippen en strepen in het broedkleed van de ijsduiker, als een soort patroon van een prachtige rok. Daar kan ik me, na het zien van deze buitengewoon spetterende vogel, veel bij voorstellen. Als je deze vogel in broedkleed ziet, dan wil je toch ook dat zijn naam iets uitdrukt van al dat fraais. Al was het maar om te benadrukken dat toch niet elke vogel “gewoon een vogel is”. Elke vogel is bijzonder, maar sommige hebben toch iets hemels.

78

De nachtvlinders van Jacobus en Johannes

Het zal in de zomervakantie ergens aan het begin van de jaren tachtig zijn geweest. Ik zat op de lagere school en logeerde vrijwel alle vakanties bij mijn oma en opa in de buurt van Vlissingen. Zij hadden een auto, wij niet. Vaak gingen we dan ook een dagje met de auto door Zeeland rijden. Konden we gelijk even op familiebezoek op Schouwen-Duiveland. Nog een aardige reis, want de Oosterscheldekering was er nog niet; die werd pas in 1986 geopend. De Zeelandbrug was gelukkig al in 1965 voltooid. Op die dag uit mijn herinnering was ik alleen met mijn oma en opa op stap. En terwijl oma naar het bejaardentehuis in Renesse op bezoek ging bij een tante, togen opa en ik de duinen in. En daar zag ik een plant met gele bloemen die krioelde van de rupsen. Geel-zwarte rupsen.

79
Sint–jacobs- en sint–jansvlinder

Opvallende rups met opvallende eigenschap Verder herinner ik me van die dag nagenoeg niets meer. Alleen die plant en de rupsen. Er stond een bankje vlakbij en ik weet dat ik daar zat en keek. En bleef kijken. Eenmaal thuis bij opa en oma, aan het eind van de dag, heb ik mijn viltstiften gepakt en de plant met de rupsen getekend. Of ik het wat spannend vond, die krioelende beestjes, of alleen maar mooi, dat herinner ik me niet. Ook was ik er als kind helemaal niet in geïnteresseerd wat voor soort rupsen het waren, wat voor vlinder eruit zou kunnen komen. Ik zag gewoon heel opvallende rupsen. Inmiddels weet ik heel wat meer. Al is er gelukkig ook wat bewaard gebleven van de verwondering die ik als kind had. Waar mijn man graag dingen op naam brengt of op foto vastlegt, kijk ik gewoon graag. Mijn zoon klaagt wel eens: “Dat is weer typisch iets voor jou.”, als mij ergens een detail opvalt. Verschillende soorten mos op een boomstronk, die ook nog eens verschillend aanvoelen, de vorm van de zaden van een plant, een spinnenweb met dauwdruppeltjes… Die verwondering, zonder de behoefte om overal een naam aan te koppelen of kennis van te nemen, is gebleven. Maar wat ook waar is: kennis kan ook weer verwondering oproepen. Zo ben ik erachter gekomen dat de rups die ik als kind zo opvallend vond, de rups is van de sint-jacobsvlinder. Die zitten graag op de giftige bloemen van het jacobskruiskruid. En wat nou weer zo bijzonder is, is dat de rupsen de giftige stoffen van het jacobskruiskruid in zich opnemen, zodat de vlinders na het verpoppen ook giftig zijn. Op deze manier krijgt de sint-jacobsvlinder extra bescherming. Dat is toch kennis om je over te verwonderen?

Sint-jacobsvlinder

De sint-jacobsvlinder is een dagactieve nachtvlinder van de familie spinneruilen. Hij heeft zwarte vleugels, maar wel met opvallende details: hier en daar een rode streep en op de achterrand van de vleugel twee rode stippen. De rupsen worden ook wel zebrarupsen genoemd, vanwege hun opvallende geel-zwarte strepen op het lijf. Ze hebben als waardplant verschillende soorten kruiskruid, maar toch vooral het jacobskruiskruid. Er is dus een duidelijk verband tussen plant en vlinder.

Jacob verwijst naar de heilige Jacobus. Maar waarom zijn juist deze plant en vlinder daarnaar vernoemd? Dat zal zeer waarschijnlijk te maken hebben met de feestdag van Jacobus, een van de twaalf leerlingen van Jezus. Zijn feestdag is volgens de officiële heiligenkalender op 25 juli. Dan bloeit het jacobskruiskruid volop en zijn ook de rupsen van de sint-jacobsvlinder volop actief. Die leven namelijk ongeveer van juli tot september. De vlinder leeft in één generatie en vliegt al eerder (vanaf april) tot half augustus.

Sint-jansvlinder

Dan is er nog een dagactieve nachtvlinder, die wel gelijkenis heeft met de sint-jacobsvlinder. Ook de sint-jansvlinder is namelijk zwart met rode accenten, maar ze zijn toch goed uit elkaar te houden. Geen rode strepen, niet slechts twee stippen, ergens op een achterrand, maar gewoon lekker volop gespikkeld. Of er bloedspatten op de zwarte vleugels zijn terechtgekomen. Zo komt zijn familie ook aan de naam ‘bloeddrupjes’. Er zijn verder in ons land ook nog de vijfvlek sint-jansvlinder en de kleine sint-jansvlinder, maar meest algemeen is toch de sint-jansvlinder zonder verdere toevoegingen. Geen familie dus van de sint-jacobsvlinder, ondanks de gelijkenis in kleur en het feit dat hij eveneens vernoemd is naar een heilige. De sint-jansvlinder is naar Sint-Jan genoemd; met Sint-Jan wordt Johannes de Doper bedoeld. Deze Johannes is een familielid van Jezus. Zijn moeder Elisabeth was een tante van Maria, de moeder van Jezus. Beiden waren tegelijk zwanger, maar Elisabeth beviel een half jaar eerder dan Maria, die zoals we weten met kerst beviel. Daarom wordt 24 juni in de traditie aangehouden als de geboortedag van Johannes.

80
Waar komt die naam vandaan?

De vliegtijd van de sint-jansvlinder toont veel overeenkomst met die van de sint-jacobsvlinder. Hij vliegt al van mei tot eind augustus, maar in mei gaat het nog maar om enkele exemplaren. In juni wordt hij opeens veelvuldig waargenomen. Het lijkt daarom een logische verklaring dat deze vlinder gekoppeld is aan het feest van Johannes de Doper. Johannes kwam overigens niet zo prettig aan zijn einde, want hij werd gedood door koning Herodes. Volgens de bijbel werd hij onthoofd, omdat de stiefdochter van de koning om zijn hoofd had gevraagd. Romeinse geschiedschrijving spreekt alleen van een executie op bevel van deze wrede heerser, zonder verdere details. Maar hoe het ook zij, er kwamen vast wel wat bloeddrupjes aan te pas.

Waarnemen en verwonderen Beide nachtvlinders vliegen dus overdag. Niks opblijven tot in het holst van de nacht of ze lokken met stroop en felle lampen. Lekker op een zonnige zomerdag de uiterwaarden in, struinen door de duinen of langs wegbermen. Kijken wat er allemaal je pad kruist. Of je nu van het type ‘graag-alleswillen-weten’ of van het type ‘gewoon-kijken-en-je-verbazen’ bent, of een combinatie van beide: er is ook dicht bij huis eindeloos veel om je over te verwonderen. Ik begon al met een herinnering uit begin jaren tachtig. Dan mag ik ook wel afsluiten met de beroemde conclusie van de vooral in die jaren bekende Chriet Titulaer: ‘dat we leven in een wondere wereld’.

81
Sint–jacobs- en sint–jansvlinder

Voor de liefhebbers van Asterix en Obelix: de morinelplevier

Bij het doorbladeren van mijn geliefde boek ‘De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis’ van Henk Blok en Herman ter Stege stuitte ik op een interessant verhaal over de morinelplevier. Niet echt een vogel uit ons Rivierengebied, maar het verhaal is erg leuk. Daarnaast is het een zeer mooie vogel en hij heeft bovendien nog een interessante levenswijze ook.

Texel en het Lauwersmeergebied

De morinelplevier komt zoals gezegd niet voor in ons werkgebied, maar toch heb ik hem enkele keren gezien. En er daarnaast nog heel veel keren naar gezocht. Voor Nederland is het een doortrekker, tussen zijn broedgebied in het Hoge Noorden en zijn overwinteringsgebied, veelal in het noorden van Afrika, rond de Middellandse Zee. Het leuke is dat er vaste plekken bekend zijn waar ze regelmatig worden gezien in het voorjaar. En nog leuker: mijn echtgenoot weet een paar van die plekken te vinden op Texel en in het Lauwersmeergebied. Laten dat nu de gebieden zijn waar we regelmatig naartoe gaan in de meivakantie.

Op Texel is zo’n bekende plek aan de noordoostkant van het eiland, op de akkers achter de boerderij met de naam ‘Bern’. En ook wel op andere akkers langs de Oorsprongweg. Daar hebben we talloze keren langzaam in de auto langsgereden in de hoop een glimp op te vangen van een paar ‘morinellen’. Soms wel erg ver weg, zeg maar echt telescoopwerk. Maar ook wel eens dichterbij, zodat ze door een verrekijker goed te bekijken waren. En mooi zijn ze! Met die opvallende oogstreep en die prachtige bruintinten zijn ze het bewijs dat bruin bij een vogel niet saai hoeft te zijn.

Een andere bekende plek dan. Aan de westkant van het Lauwersmeer heb je de Bantpolder. Daar heb je ook in de akkers kans op morinellen. De mooiste in mijn leven heb ik daar gezien en heeft Paul daar kunnen fotograferen.

Hoewel het lijkt of je ze op bekende plekken eenvoudig te zien krijgt in de juiste tijd van het jaar, is het toch niet zo gemakkelijk. Ze zijn namelijk erg goed in verstoppertje spelen, ook al zitten ze dan op een kale akker. Dit in tegenstelling tot wat de Engelse en Franse naam doen vermoeden.

Pechvogel

De Engelse naam van de morinelplevier is ‘dotterel’, wat zoveel betekent als een ‘dom, saai persoon’. De Franse naam is ‘pluvier guignard’, oftewel ‘pechvogel’. Niet echt lovende namen voor zo’n fraaie vogel. Maar die namen hebben dan ook niet zoveel met het uiterlijk te maken als wel met het gedrag van de vogel. Er wordt namelijk beweerd dat morinellen eenvoudig te benaderen en te vangen zijn. Die ervaring heb ik overigens niet; ze zijn best lastig te vinden en zodra je in de buurt komt, zijn ze zo weer wat verderop gevlogen. Maar waarschijnlijk duidt de naam meer op het broedgedrag. Morinelplevieren maken een zeer eenvoudig nest op de grond; feitelijk een kuiltje met een paar plantenrestjes op een hoopje. Een broedende morinel schijnt eenvoudig te benaderen te zijn. Er zijn zelfs verhalen bekend van morinellen die met nest en al opgetild werden en gewoon bleven zitten. Ja, dat is misschien wel een beetje dom…

82
Waar komt die naam vandaan?

Mannetjes

Ooit zei onze koningin dat ook al, over haar aanstaande. En het grappige is: een broedende morinelplevier is altijd een mannetje. Bij de morinellen is de emancipatie wel erg ver doorgeschoten, zeg maar. Het zijn de vrouwtjes die de mannetjes het hof maken. Het mannetje maakt het nestje. De natuur vereist wel dat het de vrouwtjes zijn die de eieren leggen, maar dan zijn zij verdwenen. Het is wederom het mannetje dat de broedzorg heeft en voor de jongen zorgt. Pechvogel… Gelukkig kunnen de jongen al direct het nest verlaten en zijn ze al na een maand in staat voor zichzelf te zorgen. En ach, wat heet een pechvogel. De mannetjes zien dan toch mooi de geboorte en de eerste stapjes van hun kroost. Dat zou je toch voor geen goud willen missen? Misschien zijn de vrouwtjes wel de echte pechvogels.

Héél Gallië?

De Nederlandse naam ‘morinel’ is duidelijk afgeleid van de wetenschappelijke naam: Charadrius morinellus. Maar waar komt dat morinellus dan vandaan? Zo’n 2000 jaar geleden leefde er in het grote Romeinse rijk een opstandige stam, die naar schatting uit 80.000 mensen bestond. We kennen hen als de Morini. Of waarschijnlijker: we kennen hen niet.

83
Morinelplevier

Waar komt die naam vandaan?

Ik had er in ieder geval nog nooit van gehoord. Maar ze leefden in het gebied langs de kust van wat wij nu kennen als België en Noord-Frankrijk, rond onder meer Cap Gris-Nez (waar we als NVWC in 1996 een legendarisch verregend Hemelvaartskamp hebben proberen te houden). Centrale stad was Portus Itus, op de plaats waar nu Boulogne ligt (en waar we om op te warmen en droog te worden tijdens dat legendarische kamp een groot zeeaquarium hebben bezocht). Deze stam heeft meegevochten met de Galliërs en andere Germaanse stammen tegen Julius Caesar, onder leiding van de beroemde leider Vercingetorix, onder meer bij de slag om Alesia. Hé, dat verhaal moet lezers van Astrix en Obelix bekend in de oren klinken. Begint niet ieder stripalbum van deze helden met de tekst: “Zo’n 2000 jaar geleden was heel Gallië bezet door soldaten van Caesar. Héél Gallië? Nee, een kleine nederzetting bleef moedig weerstand bieden…” Dat geldt voor de Morini dus ook. Hun wat moerasachtige maar toch boomrijke gebied leende zich uitstekend voor een guerrillaoorlog. Daardoor maakt Caesar ook melding van dit volk en schat hen op zo’n 500.000 man (heel wat meer dus dan in werkelijkheid). Zullen ze leuk gevonden hebben, die Morini. Uit dit gebied dachten de mensen in onze streek dat de morinelplevieren kwamen. In werkelijkheid vlogen ze dus nog heel wat verder zuidwaarts, maar de omgeving rond Boulogne was eveneens een pleisterplaats voor ze, onderweg naar de noordelijke broedgebieden. Een begrijpelijke vergissing dus. En het levert ons een interessant verhaal op. Zo kun je door een vogelnaam opeens de Romeinse geschiedenis in duiken. En de stripboeken. Aangezien het nog wel een paar maanden duurt voor we buiten weer op zoek kunnen naar morinellen, denk ik dat ik nu na zoveel jaar weer eens Asterixje ga lezen…

84

Spotvogel

Het is kerstvakantie en we hebben hier in het gezin alle tijd om uitgebreid te praten. Zo worden ook de nodige jeugdherinneringen van en met onze zoon Bart opgehaald. Bart is met zijn ruim 11 jaar nog altijd jeugdig, natuurlijk, maar er zijn ook al de nodige jaren voorbij waar hij zelf weinig weet meer van heeft. In de huidige fase wil hij weinig tot niets weten van kerk en geloof, maar dat was als peuter en kleuter wel anders. Er was een tijd dat

85
Spotvogel

hij wist dat er in de bijbel 150 psalmen staan en voor het slapen gaan wilde hij dat ik er eentje zong. Bij voorkeur die ‘van de mus en de zwaluw’. Dat is psalm 84, dus daar zong ik dan een of twee coupletten van. Maar al gauw kwam er een fase van elke dag een nieuwe willen horen en allemaal kan ik ze toch niet zo op nummer reproduceren. Dus er kwam een liedboek op zijn slaapkamer te liggen.

Psalm 1

Dit alles vertelde ik hem deze kerstvakantie. Hij had er geen herinnering meer aan, maar vroeg wel: “Wat staat er eigenlijk in psalm 1?” Ik mompelde iets van “Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, noch zit in de kring der spotters…” Daar onderbrak Bart me. “Geen spotters, vogelaars!” Paul, mijn echtgenoot, wenst hier in huis niet de term ‘vogels spotten’ te horen. En ook ‘vogeltjes’ is een verboden woord. Je kijkt naar vogels, je neemt vogels waar. Dat zijn de juiste termen. Dat de bijbel dat nu ook al niet goed doet… Misschien dat ‘vogels spotten’ geen goede terminologie is, maar er bestaat natuurlijk wel een spotvogel. Waar komt de naam spotvogel eigenlijk vandaan? Vast niet van ‘vogel die zich goed laat spotten’, want dat lijkt me een tamelijk nieuwe term. Maar wat dan wel?

Dat spotten (sorry: waarnemen) van een spotvogel doe je meestal op geluid. Wanneer het voorjaar al een tijdje op streek is, komen de spotvogels terug naar ons land. Eind april de eerste exemplaren, half mei de grootste groep. Hij zit vaak tamelijk in de buurt van mensen, bijvoorbeeld in struiken rond een sportveld of in wat dichtere en volgroeide beplanting langs wegen en straten. Alhoewel de vogel prachtig geel is en niet ver van de mensen leeft, herken je hem vooral aan het geluid. Tegen de tijd dat hij weer terug is in ons land, hebben de meeste struiken al dichte bladeren. Gelukkig is zijn geluid wel speciaal. De spotvogel heeft een ingewikkeld scala aan geluiden en kan daarbij ook andere vogels imiteren. Alsof hij er de spot mee drijft. Vandaar zijn naam.

Imiteren en irriteren

Is iemand nadoen ook met iemand de spot drijven dan? Dat hoeft natuurlijk niet per se. De vele talentenprogramma’s op televisie laten zien dat mensen graag anderen nadoen. Een bekend liedje nadoen, kan dan wel tenenkrommend zijn, maar is toch zeker niet per definitie bedoeld om de spot te drijven met de oorspronkelijke artiest. Toch kan imiteren ook heel irritant zijn. Als iemand je napraat, bijvoorbeeld. Kinderen hebben die neiging wel eens. Waarbij ze dan zelfs het “nu moet je ophouden” gewoon nazeggen. Ik verdien de kost als juf op een basisschool en zo kwam het dat ik laatst in de pauze pleinwacht liep. Er moest dringend worden ingegrepen bij een potje voetbal, waarbij één knul uit groep 7 het nodig vond om mij te gaan imiteren. Op een zeurderig toontje mij woordelijk nazeggen. En dat blijven doen. Zonder van ophouden te weten. Dan wordt imiteren toch een respectloos spotten. En tegen respectloosheid wordt opgetreden, op mijn school. Binnen is dat hem nog eens uitgelegd, maar dit terzijde. Welzalig de man (en de jongen!) die niet zit in de kring der spotters…

86
Waar komt die naam vandaan?

Voorjaar

Bij het horen van een spotvogel heb ik overigens nog nooit nare associaties gehad. Zijn naam komt misschien van imiteren, maar dan toch zeker niet in respectloze vorm. Eerder een helder en juichend “Ik ben er weer!”

Van één jaar kan ik me de eerste spotvogel nog heel goed herinneren. Zoals gezegd komt de vogel tussen eind april en half mei terug naar onze streken. En dat ze graag in wat mooi, volgroeid struikgewas zitten, dat klopt ook met deze herinnering. Op dinsdag 12 mei 1998 liepen we met veel mensen, waaronder ook veel leden van de NVWC, langs de Achterweg. We waren op weg naar de begraafplaats om Derk Rutgers te begeleiden naar zijn laatste rustplaats. Zwijgend liepen we daar. En opeens klonk heel helder, net voorbij de hoek van de dreven, uit het struikgewas de eerste spotvogel. Niet spottend, niet respectloos met wat wij daar deden, maar helder en juichend: “Ik ben er weer!”

87
Spotvogel

Een grote kleine burgemeester

Sinds juni 2017 heeft Culemborg een kleine burgemeester. Dat wil zeggen, klein van stuk. Gerdo van Grootheest volgde Roland van Schelven op en die laatste was wat je zegt een grote burgemeester. Gelukkig is het bij mensen niet interessant hoe je eruit ziet. Groot of klein, blond of donker, dun of volslank, homo of hetero, daar gaat het niet om. Het gaat om hoe je van binnen bent en wat je doet. En van onze kleine burgemeester wordt gezegd dat hij een zeer aimabel mens is. De enkele keer dat ik hem ontmoette, had ik die indruk ook. Toegankelijk en hartelijk. Dat zijn nog eens kwalificaties. Een kleine burgemeester met een groot hart!

Op een maandagmorgen in april had mijn echtgenoot Paul op zijn werk een soort kennismakingsactiviteit in een vergadering. Iedereen werd geacht in één kernwoord zijn of haar weekend te omschrijven. Die briefjes moesten aan de juiste persoon worden gekoppeld. Zoiets. Paul schreef ‘kleine burgemeester’ op. Niet helemaal netjes volgens de opdracht, want dat zijn twee woorden, nietwaar? Uiteindelijk werden die twee woorden wel aan Paul gekoppeld, maar het riep toch vooral vragen op. Paul was juist dat weekend druk geweest met het fotograferen van een kleine burgemeester. En dat had niets te maken met onze Culemborgse burgervader! Er bestaan in de vogelwereld namelijk ook grote en een kleine burgemeesters. Meeuwen zijn het. Het exemplaar dat Paul gefotografeerd had, zat in onze contreien. Daar kom ik zo wel op terug. Eerst moet ik nog iets anders bekennen.

Meeuwen

Ik ben niet zo dol op meeuwen. Woorden als ‘aimabel’ en ‘hartelijk’ plaats ik niet zo een-twee-drie bij deze vogelfamilie. Het zijn luidruchtige opportunisten en mensen voeden dat alleen maar door ze op de boot naar Texel boterhammen met kaas toe te werpen. Maar goed, dat is niet mijn grootste bezwaar. Ik zal maar gewoon toegeven dat ik het heel moeilijk vind om ze op naam te brengen. Ik ben inmiddels 24 jaar met Paul samen en kijk dientengevolge al 24 jaar vogels. Maar nog altijd vind ik het heel lastig om van een vliegende meeuw te zeggen welke soort het precies is. Niet als ze op de leuning van de stadhuisbrug zitten. Dan kan ik van een bepaald formaat wel zien of ze een ‘koptelefoontje’ op hebben (kokmeeuw) of niet (stormmeeuw). Maar daar zitten ze lang niet altijd. En dan nog die lastige juvenielen. Aan zee scharrelend bij een strandtentje op zoek naar frietresten zijn het overwegend van die op elkaar lijkende, net-niet-witte jeugdige beesten. Meeuw. Iets meer kan ik er vaak niet van maken.

De eerste ooit

Op 13 maart 2019 werd in de Everdingerwaard een kleine burgemeester waargenomen, de eerste ooit in het werkgebied. In het binnenland worden sowieso weinig kleine burgemeesters waargenomen. Het blijft beperkt tot wat enkelingen. Maar er zijn er soms ook die een hele winter op één plaats blijven rondhangen en daardoor wel weer die hele winter door waargenomen kunnen worden. Hoe het ook zei: een leuke zeldzaamheid!

88
Waar komt die naam vandaan?

Ook ‘ons’ exemplaar uit de Everdingerwaard hoort in de categorie net geen witte meeuw. Of nee, dan doe ik het beest toch tekort. De foto’s eens goed bestuderend, vind ik de kleine burgemeester eigenlijk wel een heel mooie meeuw. Maar ik blijf het een lastige familie vinden. Als ik deze spontaan in het wild tegenkwam, had ik nooit bedacht dat dit zo’n zeldzame waarneming was, eerlijk is eerlijk.

Grote burgemeester

Wie is er nu ooit op het idee gekomen om deze meeuw ‘burgemeester’ te noemen? We moeten onze zoektocht beginnen bij de grote burgemeester. Deze soort had namelijk al eerder een Nederlandse naam. Vissers die in het Hoge Noorden gingen vissen, kwamen de vogel daar tegen. Franse collegavissers noemden deze vogel de Goéland bourgmestre; vertaald is dat ‘burgemeester van Groenland’. Ze vonden dat deze meeuw zich statiger gedroeg en er meer imponerend uitzag dan andere meeuwensoorten. De Nederlanders namen deze naam over en noemden hem ook ‘Burgemeester van Groenland’. Later werd dat kortweg ‘burgemeester’, de naam die hij tot halverwege de 20ste eeuw bleef houden.

89
Kleine burgemeester

Maar er bleek nog een meeuwensoort in Arctische kringen voor te komen die veel weg had van de ‘burgemeester’, maar wel wat kleiner was. Deze soort is daarom ‘kleine burgemeester’ gedoopt. Zijn grotere voorbeeld werd dan vanzelfsprekend de ‘grote burgemeester’.

Blinkend blauwgroene meeuw?!

De grote burgemeester heeft als wetenschappelijke naam Larus hyperboreus, wat zoveel betekent als ‘zeer noordelijk levende meeuw’. Die naam is niet moeilijk te verklaren. Maar dan onze kleine burgemeester. De wetenschappelijke naam daarvan luidt: Larus glaucoidus. Dat laat zich vertalen als ‘blinkend blauwgroene meeuw.’ Blinkend blauwgroene meeuw?! Een volwassen exemplaar heeft wel iets stralends in mijn beleving. Maar welke foto ik ook bekijk, ik kan er niets blauwgroens aan ontdekken. Bij bijvoorbeeld de ekster heb je dat wel. Die heeft met de juiste lichtinval in het voorjaar, als het verenkleed op zijn mooist is, soms een blauwgroene weerschijn in zijn zwarte veren. Maar de kleine burgemeester heeft dat niet. Helaas. Dat zou natuurlijk wel mooi zijn, als je tussen al die witte, grauwe en kaneelkleurige meeuwen opeens een blauwgroen exemplaar zou zien. Het zou op slag mijn favoriete meeuw zijn, omdat ik hem dan moeiteloos op naam zou kunnen brengen. En heel misschien zou ik dan wel mijn boterhammen met hem delen. Of beter nog, passend bij een burgemeester, groot of klein, een heel wat chiquer vers croissantje.

90
Waar komt die naam vandaan?

Teun

Opeens zat hij in onze tuin: de teunisbloempijlstaartrups. Mijn echtgenoot Paul had begin juli 2019 net voor hij op familiebezoek ging in de Flevopolder even snel een foto gemaakt van een vreemde rups en die op de app gezet van de vogelwerkgroep. Toen hij weer thuiskwam, had hij een enorme stroom aan reacties binnen; Paul had een van de meest noordwestelijke waarnemingen van een teunisbloempijlstaartrups in Nederland gedaan, gewoon in onze achtertuin.

91
Teunisbloempijlstaart

Al snel was de teunisbloempijlstaartrups het gesprek van de dag in ons kleine huishouden. En omdat deze soortnaam wel erg lang is, had ik hem al spoedig ‘Teun’ gedoopt. Ferme naam, die wel past bij een stevig uit de kluiten gewassen rups. Vanaf die dag van de ontdekking werd Teun elke ochtend opgezocht, tussen de teunisbloemen. Hoewel hij dus erg fors is, weet hij zich verrassend goed te verstoppen. Maar regelmatig zat hij toch vrij hoog op een teunisbloemstengel, zodat hij bewonderd kon worden. Alle toevallige bezoekers – ook zij die niets met beestjes hebben – voelden vanuit ons toch een zekere mate van sociale druk om ook even naar die zeldzaamheid te gaan kijken (“Kom even mee, hij is echt heel bijzonder.”). En de deelnemers aan Barts kinderfeestje werden ook min of meer verplicht tot dit stukje natuurbeleving. Dan merk je weer dat lang niet alle kinderen gewend zijn aan de natuur: eentje was er ronduit bang voor! Dan waren er ook nog de bezoekers die speciaal voor Teun kwamen, onder meer om opnames te maken. Ja, Teun is door heel wat ogen bekeken, in de week dat hij zichtbaar was.

Ligusterpijlstaart

In Nederland zijn er zo’n achttien vertegenwoordigers van de familie van de pijlstaarten. Van enkele van deze soorten wordt ernstig betwijfeld of ze spontaan in Nederland zijn gekomen. Het lijkt er meer op dat zij met bloemen of fruit hier terechtgekomen zijn. Maar dat geldt niet voor de teunisbloempijlstaart. Die heeft ons land op eigen houtje weten te bereiken en is bezig aan een gestage opmars.

Mijn eerste ervaring met deze nachtvlinderfamilie stamt al uit de tweede helft van de jaren negentig. Ik werd op een dag gebeld door een collega van me, die ook in Culemborg woonde. Ze vertelde dat ze een hele vreemde rups in de heg had. Hij leek sprekend op Rupsje Nooitgenoeg (van het bekende kinderboek van Eric Carle). Of ik eens kon komen kijken. Dat kon natuurlijk, met de boekjes erbij. En het was inderdaad een vreemd, opvallend groot exemplaar. Gelukkig was hij niet moeilijk te determineren: het betrof een rups van de ligusterpijlstaart. Mijn eer als natuurkenner was weer gered, dankzij de boekenverzameling van manlief.

De teunisbloempijlstaartrups is niet zo fel groen, iets bescheidener zou ik haast zeggen, maar evengoed een leuke opvallende rups, aansprekend voor een breed publiek.

Doodshoofdvlinder

Pijlstaarten zijn nachtvlinders. Ze hebben geen staart; ook geen pijlvormige dus. Die zijn voorbehouden aan de rupsen. Een aantal rupsen hebben een flinke staart, als een soort vlaggenmast op hun achterste. Soms is het bijna niets, maar in aanleg lijkt er bij de hele familie wel iets aanwezig te zijn. De teunisbloempijlstaart heeft niet zo’n vlaggenmast; alleen een gele vlek markeert de plek waar een staart had kunnen zitten. De familienaam ‘pijlstaart’ is dus wel te verklaren. Al is het eigenlijk wel bijzonder dat het alleen slaat op een kenmerk uit het rupsstadium. En dan ook nog een kenmerk dat bij een aantal familieleden voorkomt en niet eens bij allemaal. Alsof je hele familie de naam ‘De Ruiter’ krijgt, om maar iets te noemen, terwijl slechts een paar kindertjes van een oom en tante aardig kunnen paardrijden. Maar enfin, het zijn dan ook wel bijzondere rupsen. De vlinders mogen er overigens ook zijn. Want tot de familieleden van de pijlstaarten behoren bijvoorbeeld ook de doodshoofdvlinders en de kolibrievlinders. Die doodshoofdvlinders zijn wel degelijk opvallend groot en opvallend getekend met een soort schedel op het achterhoofd, waarschijnlijk om potentiële vijanden af te schrikken. De kolibrievlinder kennen we misschien ook wel; deze komt steeds meer in ons land voor, al is het een trekvlinder die het ene jaar meer bij onze buddleja’s rondhangt dan het andere. De kolibrievlinder heeft net als een echte kolibrie een snelle vleugelslag en kan ook stil boven een bloem hangen om met zijn lange roltong te drinken.

92 Waar komt die naam vandaan?

Teunisbloem

Dat onze Teun een teunisbloempijlstaart is, is eenvoudig te verklaren. Zijn hele soort zit als rups op teunisbloemen. Kijk, daar houd ik van. Zo simpel kan het soms zijn. In het verleden heb ik al eens uitgezocht waar de naam ‘teunisbloem’ vandaan komt. Die bloem is genoemd naar de heilige Antonius. Dat lijkt ook een simpele verklaring, maar er zijn meerdere heiligen die Antonius heten. Samenvattend kan gezegd worden dat dit niet Antonius van Padua betreft (die je aan kunt roepen als je iets kwijt bent), maar Antonius de Grote, een Egyptenaar uit de derde eeuw na Christus. Hij geldt als beschermheilige van de hoveniers. Rondkijkend in onze tuin, vraag ik me wel eens af wat een hovenier hiervan zou vinden. Er zitten hier en daar mooie hoekjes in, dat wel. En heel belangrijk: zelf zijn we er heel content mee. Maar het is bepaald niet allemaal aangeharkt, strak gesnoeid en kort gemaaid. Geen tuin waarmee een hovenier nu direct in een tuintijdschrift zou willen staan. Veel te rommelig. De teunisbloemen bijvoorbeeld kunnen zich vrolijk uitbreiden, bijna overal waar ze maar willen. Dat is waarschijnlijk wel de reden dat die ene teunisbloempijlstaartvlinder onze tuin uitkoos voor haar rupsje. En dat sterkt ons weer in ons idee dat een tuin niet al te strak moet zijn. Des te meer kans op zo’n leuke verrassing als Teun!

93
Teunisbloempijlstaart

Weersverwachting: hier en daar een bui

Toen onze zoon Bart nog erg klein was, woonden we in Zoelmond. Daar liep ik vaak een rondje door het dorp met hem in de wandelwagen. En daar hoorden we vaak, heel vaak, het kenmerkende ‘Klu-klu-klu’ van de groene specht. Omdat het zo’n herkenbaar geluidje is, wees ik Bart er altijd op. Ik denk dat ik meestal even een vinger opstak, als gebaar van “Hoor, daar is het geluid”. En al vrij snel stak Bart telkens bij het geluid van de groene specht ook een vingertje op. Praten kon hij nog niet – hij was veertien maanden toen we naar Culemborg verhuisden – maar het geluid van de groene specht zat er toch mooi in!

Ik denk dat velen de groene specht, net als de kleine Bart en ik, kunnen herkennen aan zijn roep. Anders is het de moeite waard dat geluid even op te zoeken, want overal in ons werkgebied kun je hem horen roepen. Soms ook binnen de bebouwde kom en zeker aan de randen daarvan. Ook voor minder geoefende vogelgeluidenherkenners is dit echt een aanrader.

Heimwee

Vaag meende ik dat ik er een foto van had met dat kleine wijsvingertje omhoog. Met het oog op dit artikel heb ik daarom in de kerstvakantie de foto’s van toen nog eens teruggekeken. Dat leverde geen bruikbare foto op, maar wel een golf van heimwee. Heimwee naar de tijd dat ons jongetje nog zo klein en afhankelijk was. Ach, dat is universeel, natuurlijk. Als ouders kun je met weemoed terugdenken aan de eerste stapjes, pap proberen te eten met een lepeltje en vooral je hele gezicht onder smeren, spelen in het badje… Maar nu overviel het me echt, precies op de breuklijn van schoolkind naar puber. Het afhankelijke ‘mama!’ de hele dag door is ook in huize Van Veen-Geleedst veranderd in een ongeïnteresseerd “Oké, boomer”, waarna de oortjes van de telefoon weer in de oren gaan...

Onze eigen tuin-groene-specht Goed, terug naar de groene specht. Je kunt hem vliegend tegenkomen, of in een boom, maar ook op het gras op zoek naar mieren. In de hete zomer van 2018 (en welke zomer is tegenwoordig niet meer heet?) hadden we een vakantiehuisje in het oosten van Duitsland met een grote tuin. En daar hadden we onze eigen tuin-groene-specht. Omdat het feitelijk overal te warm voor was, deden we weinig anders dan zwemmen en de ligstoelen in de tuin van schaduwplek naar schaduwplek verslepen. Er was dus ook alle tijd om de groene specht eens heel goed te bekijken en in het geval van Paul ook te fotograferen, vanuit zo’n luie stoel.

De groene specht is echt groen. Dat stukje van de naam is daarom niet al te ingewikkeld om te verklaren. Persoonlijk vind ik wel dat als hij wegvliegt hij een gele indruk geeft. Maar zittend en foeragerend kunnen we er niet omheen: een groene specht is groen. De familienaam ‘specht’ komt zeer waarschijnlijk van het Germaanse Spixta, dat op haar beurt dan weer verwant is aan de wetenschappelijke naam Picus. Let wel, Pica is ekster, maar Picus is echt specht. De letterlijke betekenis van Picus is ‘spitssnavelige’. Het is natuurlijk niet vreemd dat juist een specht, met zijn kenmerkende snavel en werkwijze als ‘boomhakker’ naar zijn snavel is vernoemd. Tot zover weinig verrassende informatie.

94
Waar komt die naam vandaan?

Werken als een groene specht

Wel stuitte ik op een tweetal Vlaamse gezegden, die ik hier graag voor het voetlicht breng. De eerste is ‘werken als een groene specht’, wat we in het Nederlands zouden omschrijven als ‘werken dat de stukken eraf vliegen’. Dat is wel leuk om weer eens te bedenken, als een stevige klus ter hand wordt genomen. Dan ben je aan het werk als een groene specht! Roep gerust even ‘Klu-klu-klu’ tussendoor. Het tweede gezegde duidt op een speciale eigenschap van de groene specht, waar ik volledig onbekend mee was. Er wordt namelijk gezegd dat de roep van een groene specht net vóór een regenbui helderder en harder klinkt dan gebruikelijk. Vroeger werd hem daarom een voorspellende kracht toegeschreven. In delen van Vlaanderen heet hij daarom wel ‘waterspecht’ en is er een gezegde: “Als de specht roept giet-giet-giet, bedriegt hij u niet.”

Ik moest daardoor onmiddellijk denken aan Jan Boerenfluitje van het Sinterklaasjournaal. Voor wie het Sinterklaasjournaal wat minder nauwgezet volgt, zal ik even vertellen wie Jan Boerenfluitje is.

95
Groene specht

Hij sluit regelmatig dat journaal af met een zogenaamd Oudhollands gezegde. “Jan Boerenfluitje maakt het weer leuk, met elke dag een gezellige spreuk.” Daarop volgt een volkomen nietszeggende spreuk. Ik zal er twee noemen hier, om een indruk te geven. “Ligt de kat voor het haardvuur te spinnen, dan is het waarschijnlijk buiten kouder dan binnen.” Of deze: “Gaat de zon onder met avondrood, dan is de kans dat het donker wordt groot.”

Weersvoorspellers

Ik heb mij voorgenomen de komende weken en maanden eens goed op te gaan letten op het geluid van de groene specht, op de helderheid en hardheid en op het al dan niet volgen van een regenbui. Net als onze moderne weersvoorspellers zijn we dit soort kennis volkomen kwijtgeraakt. Pieter Derks verzuchtte al eens in een theatershow dat mensen tegenwoordig als ze willen weten of het gaat regenen naar beneden kijken (op hun telefoon in de hand dus) en niet naar de lucht. Misschien zijn er meer NVWC-leden die daarom eens op de sterkte van de roep van de groene specht willen letten. Doen we samen een echte ‘challenge’ zoals dat tegenwoordig heet. Gewoon een proefje dus. Of het Vlaamse gezegde een echte wijsheid betreft of dat het er eentje is in de categorie ‘Jan Boerenfluitje’.

96
Waar
komt die naam vandaan?
Culemborg 2020

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook

Articles inside

Groene specht, februari 2020

4min
pages 95-98

Teunisbloempijlstaart, juli 2019

4min
pages 92-94

Morinelplevier, november 2018

5min
pages 83-85

Spotvogel, januari 2019

4min
pages 86-88

IJsduiker, november 2017

4min
pages 77-79

Kleine burgemeester, mei 2019

4min
pages 89-91

Sint-jans- en sint-jakobsvlinder, april 2018

5min
pages 80-82

Tapuit, augustus 2017

5min
pages 74-76

Brandgans, mei 2017

3min
pages 71-73

Ross' gans, februari 2018

5min
pages 68-70

Barbarakruid, mei 2016

4min
pages 65-67

Slechtvalk, januari 2014

3min
pages 59-61

Veld- en boomleeuwerik, september 2013

5min
pages 56-58

Kievit, februari 2016

5min
pages 62-64

Kaardenbol, mei 2013

5min
pages 53-55

Engelwortel, december 2012

5min
pages 50-52

Hop, november 2012

5min
pages 47-49

Turkse tortel, september 2012

5min
pages 44-46

Hemelsleutel, mei 2011

6min
pages 35-37

De grote dag, mei 2012

6min
pages 41-43

Gaai, januari 2011

5min
pages 32-34

Genadekruid, januari 2012

5min
pages 38-40

Huismus, augustus 2010

5min
pages 29-31

Woudaapje, mei 2010

7min
pages 26-28

Geelgors en bruinkeelortolaan, januari 2010

3min
pages 23-25

Paapje, januari 2008

3min
pages 14-16

Van rubriek naar boekje

3min
pages 6-7

Kauw, maart 2009

4min
pages 20-22

Hengel, september 2006

6min
pages 11-13

Zuinig op de Culemborgse natuur

1min
page 5

Bergeend, juni 2002

2min
pages 8-10

Dodaars, maart 2008

3min
pages 17-19
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.