12 - GASTBIJDRAGE
Een kwestie van goede zeden of verhuld racisme? Jazz en Surinaamse Nederlanders onder druk Haye Heida -In 1936 openden op verschillende plaatsen in ons land de eerste ‘negerdancings’ hun deuren. Deze jazzclubs haalden zwarte muzikanten naar hun podia die ze brutaalweg afficheerden als Amerikaanse jazzartiesten. De Surinaamse Nederlanders die in deze scene actief waren lieten zich van een Amerikaanse naam bedienen en trokken een groot publiek. Toch werd de nieuwe muziek niet door iedereen gewaardeerd. Katholieken, protestanten en nationaalsocialisten zagen allen in jazz een gevaar voor de goede zeden en soms zelfs het einde van de beschaving. Dansgelegenheden stonden dan ook geregeld onder vuur. In 1930 werd er zelfs een regeringscommissie ingesteld die moest onderzoeken of jazz en dancings op morele gronden verboden konden worden. De hele controverse rondom de Amerikaanse dansmuziek was bovendien sterk racistisch van aard.
V
eelzeggend zijn de correspondenties tussen de Amsterdamse hoofdcommissaris H.J. Versteeg en burgemeester De Vlugt. In Amsterdam traden veel jazzbands op die voor een groot deel bestonden uit zwarte Surinamers. Zij werden vaak geassocieerd met losse zeden en de autoriteiten waren om die reden angstig om hen te veel hun gang te laten gaan. De korpschef liet de zwarte clubs door zijn agenten nauwlettend in de gaten houden en pakte bij iedere geconstateerde ongerechtigheid zijn pen om de burgemeester te verzoeken om over te gaan tot strenge maatregelen. Vooral meisjes zouden tegen hen in bescherming moeten worden genomen, omdat van de ‘negermuzikanten’ volgens de hoofdcommissaris een bijzondere ‘seksuele attractie’ uitging met alle risico’s van dien, zoals geslachtziekten en zwangerschap. Versteeg deed zelfs het voorstel aan de burgemeester om de ‘kleurlingen’ bepaalde woningen in de stad toe te wijzen waar een betere controle op hen kon worden uitgeoefend – eigenlijk een getto dus. Met dit voorstel werd niets gedaan, maar Versteeg gaf niet op. ‘’Het opEINDELOOS JAARGANG 24, NR. 2
treden van den bandleider vooral verplaatst den bezoeker in Artis’’, schreef Versteeg op 18 december 1936, ‘’In dit dierenparadijs kan men de fratsen van de apen nog waardeeren; in The Negro Kit-Kat Club is het optreden dezer ‘’mensch-apen’’ te walgelijk om aan te zien.’’ Als het aan Versteeg lag werd in de horecavergunningen een bepaling opgenomen waarmee het in dienst hebben van ‘kleurlingen’ kon worden bestreden. Hiermee had hij het specifiek gemunt op de jazzclub The Negro Kit Kat Club in de Wagenstraat. De Vlugt was het met hem eens. De vergunning van de Negro Kit Kat Club werd ingetrokken en overige horecabedrijven die Surinaams personeel of Surinaamse muzikanten in dienst hadden, werden onder druk gezet om hen te ontslaan. Witte eigenaren van deze gelegenheden besloten hier maar aan mee te werken, uit angst dat de politie hun vergunningen voor alcohol en muziek zouden intrekken. Zo deden er in het geval van het naburige Negro Palace geen onrechtmatigheden voor op grond waarvan vergunningen konden worden beëindigd. Toch was eigenaar Fritz Harig de continue politiecontroles dermate zat dat hij in de zomer van
1937 besloot zich niet langer te profileren met het ‘’negercabaret’’. Hij ontsloeg het zwarte personeel en het etablissement heette voortaan kortweg ‘Palace’. De regering was zodanig onder de indruk dat de minister van Binnenlandse Zaken een schrijven liet uitgaan naar burgemeesters van de andere grote steden waarin het optreden van De Vlugt werd aanbevolen ‘voor het geval ook in Uwe gemeente Surinamers optreden in cafés, restaurants en dancings’. De maatregelen tegen de Surinamers leidden tot protesten in de Tweede Kamer en ook in de Amsterdamse gemeenteraad. Het feit dat het hier slechts zou gaan om diegenen waartegen een bezwaar viel te maken (zij die in aanraking waren gekomen met de politie), werd steeds aangewend als excuus dat het hier niet om discriminatie ging. Volgens De Vlugt was het echter nooit de bedoeling geweest om hen een beroepsverbod op te leggen, hoewel de gehele groep zwarte Surinamers door de maatregelen werd getroffen. Uiteindelijk werden Surinaamse artiesten weer geleidelijk toegelaten in het Amsterdamse uitgaansleven en ook korpschef Versteeg hield zich voortaan gedeisd. d