20 - HISTORICUS VAN DE MAAND
Historicus van de Maand Veranderende perspectieven
Haye Heida - Remco Raben studeerde geschiedenis in Leiden en is sinds 2007 universitair hoofddocent bij de afdeling Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen in Utrecht. Voor die tijd was hij onder meer als coördinator betrokken bij verschillende onderzoeken van het NIOD rond Indonesië. Sinds mei 2015 is hij als bijzonder hoogleraar Koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis verbonden aan de Faculteit der Geesteswetenschappen hier op de UvA. (Voormalige) tweedejaarsstudenten kennen u van de colleges Nederlandse Geschiedenis. Hoe is uw ‘koloniale bijdrage’ aan dit college tot stand gekomen? Eigenlijk vanaf het allereerste begin toen ik hier binnenkwam heb ik colleges gegeven binnen dat college Nederlandse Geschiedenis. Het begon met een incidenteel college, en toen werd er later gezegd: ,,Maar dat kolonialisme is toch zo belangrijk voor Nederland, we kunnen Nederland toch eigenlijk niet begrijpen zonder dat?’’ Sinds dit jaar geef ik met Remieg Aerts het college in gelijke delen. Dus we hebben nu allebei twee uur. Voorheen was het altijd haasten en kon ik niet genoeg behandelen. Nederland is al moeilijk om in twee uur te proppen, zeker als je de wereld daar nog eens een keer bij neemt. Maar je kan die koloniale geschiedenis niet schrijven zonder de gekoloniseerden, of de mensen aan de andere kant centraal te stellen. Kolonialisme gaat over die miljoenen mensen. Je kan er geen J.P. Coen college van maken, of een VOC-geschiedenis. Je moet kijken naar de samenlevingen waar dat kolonialisme arriveerde, waar dat effect op uitoefent. Je kunt geen krant openslaan zonder tegen een koloniale of postkoloniale discussie aan te lopen. Het is in de laatste twintig jaar zo belangrijk geworden dat wij dat als onderwijsinstituut moeten adresseren, willen we studenten klaarmaken voor de discussies die gevoerd worden en die écht de komende jaren en vermoedelijk decennia nog zullen voortduren. We leven in een samenleving die verandert. Je ziet dat 10 tot 20 procent van de Nederlandse bevolking Niet-Westers immigrant is, en dus een herinnering heeft aan Europese dominantie of direct kolonialisme. De machtsverhoudingen in de wereld verschuiven. Dit alles maakt dat wij anders gaan nadenken over onszelf en de positie van Nederland of ‘het Westen’ in die geschiedenis. Bovendien is Wereldgeschiedenis een heel belangrijk onderdeel van ons geschiedbedrijf geworden, en daar kun je niet meer omheen. Wij kunnen onszelf niet begrijpen zonder naar dat koloniale verleden te kijken. Vooral Westerse landen zijn daarbij meer gaan kijken hoe ze mede gevormd zijn door hun koloniale ervaring; alleen nationale geschiedenis volstaat niet meer. Dit is een internationale trend die we eerder al hadden geagendeerd op een congres van het KNHG, en dat zie je nu dus langzamerhand doorsijpelen in het onderwijs. Hoe staat het er inmiddels voor met het onderwijs op dit gebied? Binnen het basis- en middelbare onderwijs gaat het allemaal nog vrij langzaam. Ik ben niet helemaal enthousiast over het geschiedenisonderwijs, en dan zeg ik niets over de individuele kwaliteiten van de docenten, zij werken keihard. Let wel, wij zijn op de universiteit al traag. De samenleving loopt vér voor de universiteit uit: als je alleen ziet wat voor discussies er gevoerd worden, en wat voor kennis er in de samenleving wordt gecreëerd over deze problematiek, over koloniale geschiedenis, over de doorwerking van slavernij, over racisme etc. Dat is geen politiek standpunt, maar er wordt gewoon heel veel kennis geproduceerd door mensen van buiten de universiteit. De universiteit hobbelt daar achteraan, en het middelbare onderwijs komt daar nog eens achteraan. Voordat die kennis dan weer doorsijpelt in de leerboekjes ben je al snel tien jaar verder, zo niet langer. Dat heeft ook te maken met hoe urgent het voor ons is. De meeste docenten zijn natuurlijk wat ouder, en zeker degenen met vaste posities of hogere functies. Zij zijn nog in de oude tijd opgevoed en voelen die urgentie minder. Daarom is het zo belangrijk om de docentenstaf te verjongen, te vernieuwen en divers te maken. En dat gaat natuurlijk veel te langzaam, want er zit een soort van prop op. Ik maak zelf ook deel uit van die ‘grijze witte prop’. Het is natuurlijk raar dat ik college EINDELOOS JAARGANG 24, NR. 2
geef als ‘oude witte man’ over racisme, aan studenten die voor 95% een Nederlandse achtergrond hebben. Het is goed dat het gebeurt, maar je mist ervaringskennis of perspectivische kennis. Het is niet mijn beleving die ik beschrijf, en daarom is het goed om ook van die andere kant kennis op te doen, dus door met ervaringsdeskundigen te spreken, dan wel hun ouders of voorouders die het kolonialisme, racisme of de slavernij hebben ondergaan. Is het onderzoek naar de onderbelichte mensen in deze geschiedenis voor u ook gepaard gegaan met het leren van andere talen, bijvoorbeeld Indonesisch? Natuurlijk. Iedereen ontdekt nu die koloniale geschiedenis, maar doet dat eigenlijk nog steeds vanuit een Nederlandse manier. Daardoor blijft de romantiek van het koloniale verleden in stand. Je kan die geschiedenis niet beschrijven vanaf het dek van een schip, of van binnen de muren van een VOC-fort. Er is echter pas een evenwichtige geschiedenis mogelijk als je beide kanten laat zien, zowel de zendende kant als de ontvangende kant. En dat is eigenlijk al een hele verkeerde formulering, want je zult zien dat het niet alleen om zenden en ontvangen gaat. Die dynamiek is veel ingewikkelder. Zo was de eerste persoon die in Indonesië auto reed een Indonesiër. Ook had Indonesië eerder universeel stemrecht dan de Verenigde Staten. Er is een disbalans in kennis over de wereld, die alleen opgeheven worden door veel meer de nadruk te leggen op de andere kant, door bronnen te zoeken. Geschiedenis is niet zomaar een neutrale wetenschap van ‘we gaan naar het archief en daar ligt geschiedenis’. Het archief is ‘gebiast’, en ook wij zijn dat natuurlijk door onze opvoeding. Ons perspectief op de wereld is bovendien heel anders, wij kijken immers vanuit Amsterdam en niet vanuit Paramaribo of Jakarta. Je moet veel inventiever zijn om die onevenwichtigheid op te heffen. Dus je moet bronnen genereren en je moet kennis mobiliseren in die landen. Je moet deze mensen meenemen in je analyse, en daarvoor moet je de taal leren. Het kan eigenlijk ook niet anders, maar hebt u De slavernij in oost en west al gelezen? Absoluut, ook omdat ik zelf betrokken ben bij een vergelijkbaar project in Utrecht dat dit jaar is begonnen. Het mooie aan het Amsterdam-onderzoek is dat het onderzoeksteam heel divers was, en veel mensen en organisaties erbij heeft betrokken die buiten de universiteit staan. Want ook buiten de academie wordt er ontzettend veel kennis gegenereerd en worden er vragen gesteld. We moeten dan ook niet alleen oreren over wat de antwoorden zijn, maar vooral vragen blijven stellen. En deze worden door de samenleving gevoed. En dat is heel belangrijk. Luister naar deze mensen en betrek hen ook in onderzoek en onderwijs. Zijn er nog andere boeken die u aan zou raden? Ik kan Japan’s occupation of Java in the Second World War: A transnational history (2018) van Ethan Mark iedereen aanbevelen. Het gaat over Java tijdens de Japanse bezetting van Indonesië, maar wat is er bijzonder aan dit boek: er komt geen Nederlander in voor. Dit boek praat dus terug tegen alle boeken uit Nederland over de Japanse interneringskampen - studies die zelden gaan over de beleving van de Javanen. Het is eigenlijk een hele vertrouwde geschiedenis van Nederland, maar nu vanuit een heel ander perspectief. Er is in feite sprake van een dubbele dekolonisatie van de geschiedenis van de Indonesiërs: het staat buiten het Nederlandse perspectief en het geeft ook aan hoe de Indonesiërs agency hadden en dus zelf proactief omgingen met de Japanse bezetting. d