MB | Musea Brugge Magazine 2018 - nr 3

Page 1

MUSEA BRUGGE MAGAZINE

SCHATTEN VAN VRIENDEN Driemaandelijks Tijdschrift – Jaargang 38 – Sept 2018


S C H AT T E N VA N V R I E N D E N


S C H AT T E N VA N V R I E N D E N



4

VOORWOORD

4

Vlaams minister van Cultuur

6

Bertil van Outryve d’Ydewalle — Voorzitter Vrienden van Musea Brugge

8

Till-Holger Borchert — Directeur Musea Brugge

10

Renaat Landuyt — Burgemeester van Brugge

12 SCHATTEN VAN VRIENDEN en historiek van 60 jaar en meer Vrienden van Musea Brugge E 26

TIEN OM TE ZIEN

28

Het Laatste Oordeel van Jheronimus Bosch

32

Kinsoens portret van Marie-Joséphine Lafont-Porcher

34

Een consoleklok met een vos van Jacques Minne

36

Portret van de familie Villers

40

Een bewogen aankoop: L’Attentat van René Magritte

46

Een opdracht voor Paul Delvaux

50

Twee gipsen Gezellebeelden

52 De minzame Rebecca, heldin op een zeventiende-eeuws wandtapijt 54

De plaquette van Lodewijk van Gruuthuse

56

Een bijzonder borstjuweel

60

DE PASSIE VAN…

62 Jan Vandemoortele: de Madonna van Michelangelo 70

Rudy De Nolf: Marie-Gabriëlle Capets Portrait du Citoyen Suvée, peintre


De vrijwilligers van de Vrienden op uitstap naar het MusĂŠe L in Louvain-la-Neuve, 1 juni 2018 Foto: Rudy De Nolf


Vlaams minister van Cultuur

De vereniging bewees De Vrienden van Musea onder meer haar relevanBrugge zijn me goed Uiteindelijk kregen de vrijwilligers tie in 2002, toen Brugge bekend als een van de in het Groeningemuseum Europese Culturele belangrijkste Vlaamse een vaste infobalie waar ze Hoofdstad was. Meer vriendenverenigingen die dan honderd vrijwilliin ons land zijn ontstaan de bezoekers te woord staan. gers bemanden toen de in de schaduw van onze Een primeur voor Vlaanderen en verkooppunten bij de musea. De Brugse vereniverschillende tentoonstelging kent ook een rijke en tot op vandaag een succesverhaal lingslocaties. Zij hielden bijzondere geschiedenis waarvoor ik heel veel ten andere meermaals de die al teruggaat tot in bewondering en waardering heb. shops open van de grote de beginjaren van vorige thema­tentoonstellingen, eeuw toen baron Henri en baatten begin deze Kervyn de Lettenhove een eeuw, op de Gruuthusesite, ook een tijd lang een groep notabelen rond zich verzamelde, die zich cafetaria en shop uit. Uiteindelijk kregen de vrijzouden inzetten om het Brugse kunstpatrimonium willigers in het Groeningemuseum een vaste infote verrijken en op te waarderen en er een museum balie waar ze, zoals in vele Angelsaksische musea voor te bouwen. Wereldoorlog i maakte helaas een gangbaar is, de bezoekers te woord staan. Een einde aan dit nobele initiatief. primeur voor Vlaanderen en tot op vandaag een In 1958 zag een nieuwe vereniging De Vrienden succesverhaal waarvoor ik heel veel bewondering van de Stedelijke Musea te Brugge het licht. De focus en waardering heb. lag in het begin vooral op het doen van aankoDe doelstellingen van de vereniging zijn doorpen op de kunstmarkt. Zo wist de vereniging in heen de geschiedenis geëvolueerd. Waar ze in het 1970, dankzij een belangrijke subsidie, voor één begin vooral kunstwerken wist te verzamelen, miljoen Belgische frank (25 000 euro) L’Attentat zorgde de verdere professionalisering van de aan te kopen. Dat is een werk van René Magritte, museum­wereld voor andere invullingen door de een schilder die ik erg goed ken, omdat hij in vriendenvereniging. Tot op vandaag zijn de Vrienden mijn gemeente, Jette, heeft gewoond en gewerkt. van Musea Brugge, met hun 1800 enthousiaste Ik hoop dat Brugge vandaag nog steeds met fierleden, er met bravoure in geslaagd zichzelf telkens heid op die bijzondere aankoop terugkijkt. opnieuw uit te vinden om zo tot een onmisbare Op het einde van de vorige eeuw waren de partner uit te groeien van de Brugse musea. Vrienden van de Brugse Musea al een stevig Ik wens hen een dikke proficiat en het allerbeste uit de kluiten gewassen vereniging, die veel voor de toekomst!  taken in museumpromotie en -beheer aankon.

VO O RWO O R D

5


Bertil van Outryve d’Ydewalle Voorzitter Vrienden van Musea Brugge

Voor u ligt het eerste nummer van ons vernieuwde magazine, onder de nieuwe naam Musea Brugge Magazine. Met deze nieuwe look & feel willen wij op een nog kwaliteitsvollere manier blijven inzoomen op facetten van de Brugse museumactualiteit. De timing is niet toevallig: we vieren dit jaar de zestigste verjaardag van onze vereniging. U zal hier dan ook heel wat over de geschiedenis van de Vrienden van Musea Brugge (vsmb) vernemen. Daarbij zal u merken dat onze vereniging zich de voorbije zestig jaar voortdurend heeft aangepast aan de veranderende tijdsgeest. Net als bij de eerste Maatschappij De Vrienden der Musea van Brugge (1903-1914), was de doelstelling van vsmb bij haar oprichting in 1958 het verwerven van kunst. vsmb verzamelde fondsen via subsidies, schenkingen en bankkredieten. In samenspraak met de museumdirectie werden hiermee kunstwerken aangekocht. Kunstaankopen door musea waren toen immers weinig evident: de procedures binnen de stedelijke administratie maakten het moeilijk om binnen een korte tijds­panne

gerichte aankopen te kunnen doen. vsmb was dan ook een ideaal aankoopvehikel. Ook al werden die procedures nadien soepeler, vsmb hield een belangrijke troef achter de hand: zij kon snel beslissen en dus ook gemakkelijker actief zijn op, bijvoorbeeld, kunstveilingen. Door de verkoop van catalogi, postkaarten en gadgets bij grotere tentoonstellingen, had vsmb ondertussen een belangrijke financiële reserve opgebouwd. En dit dankzij de tomeloze inzet van haar vrijwilligers. De beslissing van Musea Brugge om de verkoop van catalogi in eigen beheer te nemen, legde deze financieringsbron droog. vsmb stapte steeds meer over op het verzamelen van fondsen via sponsorwerving of zelfs crowdfunding. Een voorbeeld van dit laatste was de succesvolle campagne voor de restauratie van de bidkapel van het Gruuthusepaleis: die bracht in 2017 meer dan 65 000 euro op! Parallel aan het toenemende belang van schenkingen door particulieren, doen de Vrienden nog steeds gerichte aankopen. Een mooi voorbeeld is

De Vrienden van Musea Brugge hielden een belangrijke troef achter de hand: zij konden snel beslissen en dus ook gemakkelijker actief zijn op, bijvoorbeeld, kunstveilingen.

6

VO O RWO O R D


Een gelukkige voorzitter Foto: Rudy De Nolf

het recent aangekochte 15de ‑eeuwse borstjuweel van de deken van de Brugse broederschap van Sint-Joos. Dit juweel krijgt straks een plaats in het vernieuwde Gruuthusemuseum, maar is nu al te bewonderen in het Arentshuis. Daar wordt een mooie keuze van kunstwerken, verworven via vsmb, tentoongesteld. De doelstellingen van onze vereniging verschoven steeds meer naar publiekswerking en promotie van onze musea. Het is in dit kader dat vsmb jaarlijks een tiental activiteiten organiseert, van exclusieve bezoeken en nocturnes tot de druk bij­ gewoonde lezingen in onze eigen Vriendenzaal. Ook de communicatie van vsmb evolueerde. Vroeger werden onze activiteiten via losse blaadjes aangekondigd. Vandaag ontvangen onze leden om de drie maanden het informatiebulletin info@vsmb.

VO O RWO O R D

Een website, www.vsmb.be, kon uiteraard niet achterwege blijven. Onze vereniging steunt op de inzet van een belangrijk aantal vrijwilligers. Ook hun taken zijn veranderd: van de verkoop van catalogi, over de uitbating van een shop en cafetaria Het Stenen Beertje, tot de quasi dagelijkse bemanning van onze Vrienden Onthaalbalie in het Groeningemuseum vandaag. Tien jaar geleden, bij de viering van ons gouden jubileum, was ik fier te melden dat vsmb 1200 leden telde. Nu zijn dat er maar liefst 1800, een duidelijk signaal dat de inspanningen van eenieder, zowel vrijwilligers, medewerkers van Musea Brugge als vsmb-bestuursleden, geapprecieerd worden. Mijn dank gaat dan ook vooral naar hen.

7


Till-Holger Borchert Directeur Musea Brugge

initiatief voor de herinrichting van de Vriendenzaal Je kon er niet naast kijken, de uitgebreide ploeg in het Groeningemuseum wat meteen een profesVrienden in de overdrukke inkom van het sionalisering van onze werking en hun lezingen Groeningemuseum tijdens de intussen legendabetekende. rische Memlingtentoonstelling in 1994. Zij gaven Dat we altijd mogen rekenen op fiere vrienden, toen dagelijks, met hart en ziel, duizenden gasten die met gedrevenheid en trots als vrijwilligers en een warm onthaal, leidden hun bezoek in goede ambassadeurs van Musea Brugge optreden, binnen banen of verkochten in de shop souvenirs, posten ver buiten Brugge, lijkt vanzelfsprekend, maar is kaartjes, catalogi en – jawel! – Memlingwijn. Fier, het geenszins. De toewijding van de bestuursleden met gedrevenheid en vooral met warmte en veel is hierbij zeker belangrijk, naast de trouw en de geduld hielpen vele vrienden als vrijwilligers de overtuiging van de vele vrijwilligers en leden. Een meest succesvolle tentoonstelling in de geschiedeblik op museale vriendennis van de Brugse Musea kringen elders in het binslagen. Een blik op museale nen- en buitenland maakt Ik had het privilege vriendenkringen elders in het snel duidelijk dat vsmb om in 1998 (Brugge en de binnen- en buitenland maakt een uitzonderlijke vereniRenaissance) en opnieuw ging is qua maatschappesnel duidelijk dat vsmb een in 2002 (Jan van Eyck, lijk draagvlak en enthoude Vlaamse Primitieven en uitzonderlijke vereniging siasme. Dit enthousiasme het Zuiden) – en deze keer is qua maatschappelijk koesteren we als uitdaging van dichterbij – getuige om die toewijding telkens draagvlak en enthousiasme. te zijn van de perfect opnieuw te verdienen. draaiende en bijzonder We vieren met deze publicatie het zestigjarige efficiënte organisatiestructuur van de Vrienden van bestaan van onze museumvrienden. Een wande Stedelijke Musea Brugge – kort vsmb. deling door de musea toont aan dat er tal van Het fundament van dit opmerkelijke en cruciale collectiestukken door de gulle Vrienden indrukwekkende gegeven was – en is – een enorme zijn aangekocht; werken met een soms uitgesprobetrokkenheid van de vrienden bij de Brugse ken iconisch karakter die voor de internationale Musea, bij de collecties en bij een hele waaier van uitstraling van de Brugse musea bepalend zijn. museale evenementen. Één (weliswaar indrukwekZonder de inzet van de Vrienden zou bijvoorbeeld kend) voorbeeld zijn de vriendenlezingen waarbij de Heilige Lukas schildert Maria met het kind nooit het vriendenpubliek er telkens voor garant staat in het Groeningemuseum zijn beland. Daarmee dat sprekers steevast op een respectabel aantal kon het schenkingen van een vooroorlogse luisteraars mogen rekenen. Wie herinnert zich nog vriendenkring – onder meer Het Laatste Oordeel de volgelopen lezingen destijds in de Biekorfzaal? van Jheronimus Bosch – aanvullen en de rijke De Vrienden namen dan ook het gewaardeerde

8

VO O RWO O R D


verzameling Vlaamse Primitieven versterken. Ik vernoem ook graag de intussen spectaculair aangegroeide collectie Brugse neoclassicisten, de schilderijen van Ensor (verworven dankzij een crowdfunding avant la lettre), Magritte en Delvaux (waar de vrienden in navolging van de Bourgondiërs een schilderij in opdracht gaven). Dankzij de vrienden is ook veel eigentijdse kunst aangekocht en zijn

zo artistieke fundamenten gelegd die voor de toekomstige werking van Musea Brugge van belang blijven. Namens het volledige team van Musea Brugge wil ik elke vriend van harte danken voor de voorbije, mooie samenwerking en hoop ik dat we in de toekomst op de steun en inzet van onze vrienden mogen blijven rekening.

Lanceloot Blondeel, Heilige Lucas schildert Maria met het Kind, 1545, olieverf op doek, 144 × 103 cm, Groeningemuseum Brugge © Lukasweb – Art in Flanders

VO O RWO O R D

9


Even belangrijk, zo niet nog belangrijker is dat de vrienden­ vereniging betrokkenheid creëerde op een moment dat het concept van ‘participatie’ nog niet eens was bedacht.

Jaques Lalaing, Portret van Auguste Beernaert, 1907, olieverf op doek, 211,5 × 135,5 cm, Groeningemuseum Brugge © Lukasweb – Art in Flanders

VO O RWO O R D


Renaat Landuyt Burgemeester van Brugge

Elke dag kom ik in de gangen van het Stadhuis het portret van Auguste Beernaert tegen. De uit Oostende afkomstige jurist en latere eerste minister was naast zijn politiek leven ook een gedreven cultuurliefhebber en kunstverzamelaar. Bij het overlijden van zijn zus Euphrosine – een toen bekende kunstenares –schenkt hij in 1903 enkele van haar schilderijen aan Belgische musea, waaronder het Museum van de Academie van Brugge, het latere Groeningemuseum. Daarnaast was hij samen met zijn zus een fervent verdediger van de toen niet zo hoog ingeschatte kunst van de Vlaamse Primitieven. De aankoop van het Laatste Oordeel door Jheronimus Bosch heeft Brugge aan hem te danken. Hij kocht de triptiek van de Parijse verzamelaar Georges Seligman nadat het een van de absolute hoogtepunten was geweest op de prestigieuze tentoonstelling Het Gulden Vlies, die in 1907 in Brugge werd georganiseerd. Het was dankzij bemiddeling van wat toen nog op zijn Frans de Société des Amis des Musées de Bruges heette dat Auguste Beernaert dit meesterwerk aan de stad schonk. Tot vandaag is het een van de meest populaire werken in het Groeningemuseum. De Société des Amis des Musées, een groep vooraanstaande leden van de Brugse adel en de burgerij, werd opgericht in de nasleep van de spraakmakende expositie Les Primitifs Flamands (1902) om belangrijke aanwinsten voor museaal Brugge te realiseren. Hun steun, soms financieel en soms moreel, vertrok van de toekomstgerichte visie om Brugge als cultuurstad, als Stad van de Vlaamse Primitieven en van de Bourgondiërs, te profileren en te ontwikkelen. Belangrijke panelen uit de vijftiende en zestiende eeuw zijn dankzij deze vereniging in de collectie van de Brugse

VO O RWO O R D

Musea terechtgekomen. De vereniging schortte alle activiteiten op aan begin van de Grote Oorlog. Er vloeide veel water door de reien voor in 1958 een tweede vriendenkring werd opgericht. De Vrienden van de Stedelijke Musea waren net zo gedreven als de Société des Amis des Musées. Ze stonden in voor belangrijke aanwinsten, al waren die nu niet alleen meer beperkt tot Oude Kunst. In het eerste decennium van hun bestaan kochten de Vrienden werken van onder meer Léon Spilliaert, James Ensor, René Magritte en Paul Delvaux, later van Raoul De Keyser, Dan Van Severen en Marcel Broodthaers. Er is geen enkele twijfel mogelijk: zonder de inbreng en de steun van zowel de Société des Amis als De Vrienden zouden de Brugse Musea tientallen topstukken armer zijn. Dit is maar een aspect van de werking van de Vrienden van de Stedelijke Musea in de voorbije zestig jaar. Even belangrijk, zo niet nog belangrijker, is dat de vriendenvereniging betrokkenheid creëerde op een moment dat het concept van ‘participatie’ nog niet eens was bedacht. Dankzij de Vrienden was het voor de Brugge genegen cultuurliefhebber mogelijk om te participeren in de werking van zijn musea. Dit niet alleen door aankopen van kunstwerken, maar ook als vrijwilliger bij het organiseren van lezingen, het uitbaten van het kleine café, het oprichten van tijdelijke boekenwinkels tijdens exposities, en door het bemannen/bevrouwen van diverse infobalies in de musea. Vandaag tellen de Vrienden 1800 leden, een indrukwekkend aantal. De gedreven betrokkenheid van deze leden bij de musea van Brugge is niet alleen een persoonlijke meerwaarde. De Vrienden zijn ook culturele ambassadeurs van de stad en de musea. Daarom wil ik het bestuur en alle leden hartelijk danken voor hun inzet waar ik als Burgemeester van deze stad trots op kan zijn.

11


SCHAT VAN

VRIENDEN


TEN EEN HISTORIEK VAN 60 JAAR EN MEER VRIENDEN VAN MUSEA BRUGGE


E

en vriendenvereniging van een rijke en interessante organisatie als Musea Brugge, heeft ongetwijfeld zelf een boeiende geschiedenis. Rudy De Nolf schetst het ontstaan van de eerste vriendenorganisatie in 1902 en de heropstart van de gevierde vereniging in 1958 en toont aan dat de Vrienden, net zoals de Musea zelf, evolueren en op telkens wijzigende behoeftes een antwoord bieden. Een relaas om trots op te zijn.


Een korte historiek van de eerste Maatschappij De Vrienden der Musea van Brugge In 1902 werd in het Brugse Provinciaal Hof van 15 juni tot 5 oktober een tentoonstelling van Vlaamse primitieven georganiseerd: meer dan 35 000 bezoekers uit den vreemde kwamen hierop af, een voor die tijd nooit geziene overrompeling. Wegens succes werd de tentoonstelling zelfs met drie weken verlengd. Tentoonstellingscommissaris baron Henri Kervyn de Lettenhove (1856-1928) was dan ook erg fier op dit resultaat en riep in zijn slotrede van de tentoonstelling (in het Frans) op om een museumvriendenvereniging op te richten: “Ik zou willen dat deze tentoonstelling veel diepere sporen naliet, (…) dat al wie deze mening toegedaan zijn, zich zouden verenigen om een maatschappij van de Vrienden van de Musea op te richten.” De uiteindelijke doelstelling van deze vereniging zou de bouw van “een museum zijn waar de werken van Jan van Eyck, Hans Memling, Gerard David en Hugo van der Goes tot hun recht komen en waarvan de collecties constant verrijkt worden door schenkingen. Op die manier zullen er in de toekomst twee- tot driemaal meer vreemdelingen naar Brugge afzakken…” Al op 27 januari 1903 was er een eerste algemene vergadering waarop de statuten en het bestuur van de nieuwe vereniging vastgelegd werden: baron Henri Kervyn de Lettenhove als voorzitter, baron Béthune en dokter De Meyer als ondervoorzitters, baron van Zuylen van Nyevelt als ‘schrijver’, Jules Colens als archivaris en Robert Coppieters ’t Wallant als ‘schatbewaarder’. Als leden van de vergadering vinden we onder andere Flori van Acker, baron Charles Gilles de Pélichy en Louis Ryelandt. Naast een tweetalige folder, waarin het hele opzet van de vereniging uit de doeken werd gedaan, kregen geïnteresseerden een afdruksel van de standregelen (de statuten) en een bijtredingsbulletijn (inschrijfformulier). Men kon gewoon lid worden (membre effectif) voor 5 frank en beschermend lid (membre protecteur) voor minstens

S C H AT T E N VA N V R I E N D E N

20 frank per jaar. Erelid werd men door de schenking van een waardevol kunstwerk of 500 frank. (Ter informatie: rond 1900 verdiende een werkman gemiddeld 0,50 frank uurloon.)

Erelid werd men door de schenking van een waardevol kunstwerk of 500 frank. Een eerste officiële schenking kwam er al op 15 juni door toedoen van mecenas en minister van staat Auguste Beernaert. Hij schonk twee landschapsschilderijen van de hand van zijn overleden zuster Euphrosine die via de nieuwe vereniging officieel stadseigendom werden. In de volgende elf jaar verwierf de vereniging voor Brugge 45 kunstwerken waaronder het portret van Filips de Goede naar Rogier van der Weyden, schilderijen toegeschreven aan Ambrosius Benson, Lanceloot Blondeel, de familie Claeissens, Frans Pourbus, Adriaen Key en Jacob van Oost de Oude, en verder nog de twee paneeltjes met de voorstelling van een Ecce Homo en een Mater Dolorosa. In 1907 schonk Auguste Beernaert een drieluik met het Laatste Oordeel, toegeschreven aan Jheronimus Bosch, dat hij kort voordien in Parijs had kunnen kopen en dat in 2016 tot een van de topwerken behoorde op de Boschtentoonstellingen in ’s Hertogenbosch en Madrid. In hetzelfde jaar kochten de Vrienden ook het portret van mevrouw Lafont-Porcher door François-Joseph Kinsoen.

15


Folder met de aankondiging van de Maatschappij De Vrienden der Musea van Brugge in 1903


In zijn jaarlijkse, uitgebreide toespraken op de algemene vergadering bleef Kervyn hameren op de slechte situatie waarin de Brugse collecties bewaard werden in de Bogaerdenkapel en in het Atheneum. Deze laatste locatie kreeg amper bezoekers over de vloer en was meestal gesloten. Op bepaalde dagen bleek de conciërge zelfs de sleutel niet te vinden… Het zou echter tot 1930 duren voor het Groeningemuseum werd gebouwd. Ondertussen had Wereldoorlog I een einde gemaakt aan deze eerste enthousiaste en succes­ rijke Maatschappij De Vrienden der Musea van Brugge.

Interessant detail: bij het doel van de vereniging werd gepreciseerd dat alleen kunstwerken van overleden kunstenaars in aanmerking kwamen voor aankoop. Een tweede vereniging De Vrienden van de Stedelijke Musea te Brugge In 1958 kwamen de toenmalige Brugse schepen voor Schone Kunsten, Jean Kervyn de Marcke ten Driessche, en de directeur van de Stedelijke Dienst voor Kunst en Cultuur, Aquilin Janssens de Bisthoven, tot de conclusie dat, door de regels van de stedelijke administratie, voor de musea geen fondsenbeheer op lange termijn mogelijk was. Kredieten moesten binnen het begrotingsjaar opgenomen worden, anders waren ze voor de musea definitief verloren. Het was dus niet

S C H AT T E N VA N V R I E N D E N

Inschrijvingsformulier van de nieuwe Vriendenvereniging, op 24 januari 1959 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad

mogelijk fondsen te kapitaliseren in afwachting van een interessante aankoopopportuniteit. In die optiek ontstond de gedachte om de oude Brugse vriendenvereniging opnieuw op te starten. Op 27 november 1958 werd in het stadhuis de nieuwe vereniging De Vrienden van de Stedelijke Musea te Brugge gesticht. In het persbericht lezen we dat de nieuwe vereniging tot doel had “bij te dragen tot het aankopen van kunstwerken voor de musea en de belangstelling voor de stedelijke musea te bevorderen”. Er werd een voorlopige beheerraad aangesteld die bestond uit kanunnik

17


De eerste voorzitter van de Maatschappij De Vrienden der Musea van Brugge: Baron Henri Kervyn de Lettenhove (1856-1928) Henri Kervyn de Lettenhove werd op 16 april 1856 in Sint-Michiels bij Brugge geboren als zoon van Joseph Kervyn de Lettenhove en Eugénie Clémentine de Laage de Bellefaye. Hij studeerde eerst aan het Sint-Lodewijkscollege in Brugge en ging daarna naar het Jezuïetencollege in Namen. In Leuven behaalde hij met grote onderscheiding een doctoraat in de rechten. Maar zijn passie bracht hem bij de schone kunsten: hij schilderde en tekende zelf en gaf een cursus kunstgeschiedenis in zijn oud-college in Brugge. De Stad Brugge deed dan ook een beroep op hem voor het organiseren van de grote kunsttentoonstellingen in het begin van de twintigste eeuw: De Vlaamse Primitieven in 1902, Oude Kunst in 1905

G. De Vreese, Erepenning voor Henri Kervyn de Lettenhove, met op de voorzijde een afbeelding van zijn borstbeeld, 1907, Gruuthusemuseum Brugge

in het Gruuthusepaleis en Het Gulden Vlies in 1907 in het Provinciaal Hof. Als dank voor de bewezen diensten benoemde de Brugse gemeenteraad hem tot conservator van het Gruuthusemuseum. Als stichter, voorzitter en bezieler van de vereniging zorgde hij ervoor dat, door aankoop of schenking, heel wat werken werden verworven die op vandaag tot de mooiste stukken van het Groeningemuseum behoren. De hardnekkigheid waarmee hij jaar na jaar pleitte voor een nieuw, volwaardig museum in Brugge, zorgde voor een felle polemiek in de stad, waar men zich vooral op de uitbouw van Zeebrugge als haven focuste. Uiteindelijk gaf Kervyn zijn ontslag als conservator en trok naar Brussel waar hij in 1910 de tentoonstelling L’Art belge au xviie siècle en in 1912 L’exposition de la Miniature organiseerde. Maar de baron kon Brugge niet uit zijn gedachten zetten en bleef tot aan zijn dood artikels publiceren die met de geschiedenis van zijn geboortestad verband hielden: hij drong er onder meer op aan om de mausolea van Karel de Stoute en Maria van Bourgondië, die toen in de Lanchalskapel opgesteld stonden, terug naar hun oorspronkelijke plaats in het koor van de Onze-Lieve-Kerk over te brengen.


Aimé van Belleghem, Portet van kanunnik Joseph Dochy (detail), 1958, olieverf op doek, verzameling Vrienden van de Stedelijke Musea Brugge.

Joseph Dochy, pastoor van de Sint-Salvatorskerk en eminent kunstkenner, en de twee beheerders van rechtswege, de al genoemde schepen voor Schone Kunsten en de conservator van de musea. Aan advocaat Christiaan Devyt, die als secretaris werd aangesteld, was voordien al gevraagd een voorstel van statuten op te stellen. Deze aangepaste statuten werden op 24 januari 1959 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Ze waren ondertekend door 37 Brugse notabelen waaronder één dame. Interessant detail: bij het doel van de vereniging werd gepreciseerd dat alleen kunstwerken van overleden kunstenaars in aanmerking kwamen voor aankoop. Dit had ongetwijfeld te maken met het feit dat men bij de Provincie op dat ogenblik van mening was dat zij het monopolie had over

S C H AT T E N VA N V R I E N D E N

het beheer en het tentoonstellen van hedendaagse kunst. Er was zelfs een moment sprake van een eigen provinciaal museum, voornamelijk gewijd aan het Vlaamse expressionisme. In een brief van 30 december 1958 vroeg de gouverneur dat er voortdurend contact zou zijn tussen de Vrienden en de Provincie “teneinde de versnippering van de financiële inspanningen te voorkomen”. Ook werd gevraagd dat de Vrienden “geen werk van hedendaagse meesters, wanneer die zouden overleden zijn, zouden aankopen zonder daarover vooraf met de Provincie van gedachte te hebben gewisseld”. Op woensdag 28 januari 1959, om 20 uur, werd op het stadhuis de eerste algemene vergadering van de nieuwe vereniging gehouden onder het voorzitterschap van de nieuwe schepen van Schone Kunsten, Fernand Vanden Broele. Na de vergadering nam de net verkozen voorzitter Dochy onmiddellijk het initiatief om per brief aan de Stad alvast een krediet van 1 000 000 frank te vragen om “in de eerstkomende maanden interessante kunstwerken te kunnen aankopen”. Het College besliste het echter te houden bij een jaarlijkse subsidie van 150 000 frank. Als tegemoetkoming kregen leden van de vereniging gratis toegang tot het Groeninge-, het Brangwyn- en het Gruuthusemuseum. Een eerste wapenfeit werd de kleine tentoonstelling Schilderijen geschonken door de Vrienden der Musea (1903-1914) van 21 maart tot 5 april 1959 in het Groeningemuseum. De 27 tentoongestelde werken werden summier beschreven in een kleine uitgave gebaseerd op de nota’s van kunsthistoricus Henri Pauwels, die werkte aan een catalogus voor het Groeningemuseum. Op 27 juni was het opnieuw feest: door tussenkomst van de Vrienden gaf de congregatie van de Zwarte Zusters in Brugge haar vier luiken met de legende van de heilige Ursula van de Meester van de Legende van de heilige Ursula, tegen een jaarlijkse vergoeding, in bruikleen aan de Stad.

19


Meester van de (Brugse) Legende van de heilige Ursula, Legende van de heilige Ursula, circa 1482, olieverf op paneel, collectie Groeningemuseum Brugge Š Lukas – Art in Flanders vzw, foto Hugo Maertens


Deze werken werden later in 1965 door de Belgische Staat aangekocht en in depot gegeven aan Brugge. Op 11 oktober 1959 stierf kanunnik Dochy. Oogarts en kunstkenner Antoine De Jaeger volgde hem op als voorzitter. Om leden te werven werd een infoblaadje gedrukt waarop de verschillende tarieven vermeld waren: 100 frank per jaar, 50 frank voor inwonende familieleden, minimum 300 frank voor steunende leden; leden voor het leven betaalden een eenmalige bijdrage van minimum 5000 frank. Ter vergelijking: in 1960 bedroeg een gemiddeld dagloon 250 frank.

In 1983 werden, mede dankzij een belangrijke financiële inbreng van de Nationale Loterij, twee luiken, toegeschreven aan Petrus Christus, aangekocht. Jaren later zou blijken dat de panelen heel wat ingrijpender gerestaureerd waren dan oorspronkelijk gedacht. Om aan de tweede doelstelling, het bevorderen van de belangstelling voor de musea, te voldoen werden vanaf het begin regelmatig museumlezingen georganiseerd. Ook de jeugd werd niet vergeten: voor hen werden af en toe succesrijke museumzoektochten ingericht waar kunstboeken en catalogi te winnen waren. Op die manier waren er sommige jaren meer dan 200 jeugdleden die 20 frank lidgeld betaalden.

S C H AT T E N VA N V R I E N D E N

Het aantal leden groeide in het begin maar traag, van honderd tot een driehonderdtal, begin jaren 1970. In 1970 kon de vereniging met staats­ toelage het werk L’Attentat van René Magritte aankopen voor 1 miljoen frank, wat in de gemeente­ raad voor nogal wat controverse zorgde: voor de ene was het een koopje, voor de andere was het veel te duur. Ook wanneer het jaar nadien de voorzitter van de Vrienden bij Paul Delvaux een werk met link naar Brugge, Sérénité, bestelde, zorgde dit voor weinig serene debatten op het stadhuis. In 1972 volgde professor Marcel Van Houtryve de intussen overleden dokter De Jaeger op als voorzitter. In die jaren werd er volop moderne kunst aangekocht: werken van Dan Van Severen, Etienne Elias, Pol Mara, Raoul De Keyser… In 1979 kwam er een infoblaadje, de voorloper van het Museumbulletin, met museumnieuws voor de leden. Op 28 november 1981 trok voor het eerst een groep van 103 museumvrienden op culturele uitstap. Ze bezochten in Parijs de tentoonstelling Les fastes de l’art gothique in het Grand Palais. Het was het begin van een lange traditie van een- en meerdaagse kunstreizen die een trouw vrienden­ publiek door heel Europa voerden. In 1983 werden, mede dankzij een belangrijke financiële inbreng van de Nationale Loterij, twee luiken, toegeschreven aan Petrus Christus, aangekocht. Jaren later zou blijken dat de panelen heel wat ingrijpender gerestaureerd waren dan oorspronkelijk gedacht. In hetzelfde jaar werd dr. Paul Van Eeckhoutte tot nieuwe voorzitter verkozen. In 1989 volgde mevrouw Anne-Marie Meire hem op. Vanaf 1983 tot 2000 waren de Vrienden ook uitgevers van de museumjaarboeken die een overzicht gaven van de belangrijkste activiteiten en aankopen over de voorbije twee, drie jaar. Daarnaast gaf de vereniging ook een reeks Museumpromenades uit die voornamelijk door hoofdconservator dr. Valentin Vermeersch geschreven waren. Het waren fraai geïllustreerde themaboekjes,

21


die telkens een ander aspect van de Brugse museumcollecties belichtten. De Vrienden waren, als partner of als uitgever, meermaals betrokken bij de uitgave van de catalogi van grote tijdelijke tentoonstellingen. In 1987 hielden vrijwilligers van de vereniging een infostand open in de tentoonstelling Meesterwerken van de Brugse tapijtkunst. Daar werd ook het duizendste lid van de vereniging ingeschreven. Hier begon het mooie verhaal van de vrijwilligers die naast en door het verlenen van logistieke steun bij tentoonstellingen ook voor flink wat inkomsten voor de vereniging zorgden. Viermaal op rij, tussen 1994 en 2005, baatten zij de museumshop van de grote thematentoonstellingen in de Brugse musea uit en verkochten er duizenden catalogi, postkaarten en gadgets. Met de inkomsten

22

werden kunstwerken aangekocht en in 2003 de Vriendenzaal ingericht op de boven­verdieping van de Xaveriuskapel. De kapel was eerder bij de herinrichting van het Groeningemuseum tot onthaalruimte omgevormd. Vanaf dan beschikten de Vrienden over een goed uitgerust eigen auditorium waar lezingen en andere activiteiten worden georganiseerd. Tussen de tentoonstellingen in hadden de vrijwilligers en het secretariaat een vast onderkomen gevonden in het oude Steenmuseum op de binnenkoer van het Gruuthusemuseum. Ze hielden er op het gelijkvloers en onder de arcaden de cafetaria en shop Het Stenen Beertje open, een vaste ontmoetingsplaats voor vele Vrienden. Medio 2007 was het sympathieke horecaverhaal voorbij: door de strenger wordende controles op veiligheid

S C H AT T E N VA N V R I E N D E N


In het rapport van de Ufsia-prof werd stevig uitgehaald naar de Vrienden “die te veel impact zouden hebben op het museumbeleid en die taken naar zich toe trokken die in feite door museumpersoneel uitgevoerd moesten worden”. Het conflict werd ruim in de lokale pers uitgesmeerd, in het bijzonder omdat er enkele maanden later gemeenteraadsverkiezingen waren. en hygiëne was het niet meer mogelijk de uitbating voort te zetten, dit tot groot verdriet van de vrijwilligers. Wel bleef het vriendensecretariaat op de bovenverdieping gevestigd tot juni 2018. Omwille van de reorganisatie en de herinrichting van de Gruuthusesite, heeft het secretariaat van de Vrienden vanaf de zomer van 2018 een ander onderkomen. Aan het openhouden van tentoonstellingsshops was al een einde gekomen na de tentoonstelling Memling en het portret. In 2005 besliste het museummanagement dergelijke verkoop voortaan met eigen personeel te organiseren. Op hetzelfde moment kwam de museumdirectie met het voorstel om in het Groeningemuseum een infobalie te plaatsen waar de museumvrijwilligers de bezoekers zouden kunnen te woord staan zoals dat in vele Engelse en Amerikaanse musea al bestond. Dit zou een unicum voor Vlaanderen zijn. Het bleek een schot in de roos. Tot op vandaag staan onze vrijwilligers er de bezoeker te woord en proberen heel wat onder hen te overtuigen om lid van de vereniging te worden. Zo ontstond er een hechte en enthousiaste groep die niet meer uit het Brugse museumlandschap weg te denken is.

S C H AT T E N VA N V R I E N D E N

Tijdens de grote tentoonstellingen van 2009 (Karel de Stoute in het Groeningemuseum), 2011 (Van Eyck tot Dürer in het Groeningemuseum) en 2013 (Liefde en Devotie in het Gruuthusemuseum) zorgden onze vrijwilligers voor de verdeling van het (gratis) grouptoursysteem voor de gidsen en bezoekers. Het Vriendenverhaal kende ook zijn moeilijke momenten. In 2000, bij het pensioen van hoofdconservator Valentin Vermeersch, werden de musea en hun werking doorgelicht door professor Guido De Brabander, die op vraag van het Stadsbestuur een nieuwe museumstructuur op poten moest zetten. In het rapport van de Ufsiaprof werd stevig uitgehaald naar de Vrienden “die te veel impact zouden hebben op het museumbeleid en die taken naar zich toe trokken die in feite door museumpersoneel uitgevoerd moesten worden”. Het conflict werd ruim in de lokale pers uitgesmeerd, in het bijzonder omdat er enkele maanden later gemeenteraadsverkiezingen waren. Wanneer begin 2001 de nieuwe directietandem, hoofdconservator dr. Manfred Sellink en zakelijk directeur Walter Rycquart, aantrad, bleken de wonden nog niet geheeld en enkele maanden later dienden de voorzitter, de secretaris en de penningmeester van de vereniging hun ontslag in. Dankzij de doortastendheid van toenmalig Schepen van Cultuur Yves Roose, die zo’n bloeiende en waardevolle vereniging met bijna 1300 leden niet in een impasse wilde zien vallen, kon het tij net op tijd gekeerd worden. De heer Roose werd waarnemend voorzitter zodat de voorbereiding van 2002, het jaar dat Brugge de titel van Culturele Hoofdstad van Europa mocht dragen, in alle rust kon aangevat worden. In dat, voor Brugge en zijn musea, zo magische jaar zouden meer dan 100 vrijwilligers verkooppunten bij de verschillende tentoonstellingslocaties bemannen. Bij de volgende algemene vergadering van 16 maart 2003 werd de heer Bertil van Outryve d’Ydewalle tot voorzitter verkozen.

23


In 2004 werd er een crowdfundingcampagne op touw gezet om fondsen te werven voor de aankoop van Icône, het portret van Eugène Demolder door James Ensor. Geïnteresseerden konden een fiscaal aftrekbare gift doen op een projectrekening bij de Koning Boudewijnstichting. Daarnaast werd een portfolio uitgegeven met facsimile’s van de Ensoretsen De Zeven Hoofdzonden. De hele actie bracht 17 500 euro op. In 2008 vierde de vereniging haar vijftigste verjaardag. De Raad van Bestuur werd ontvangen door gouverneur Paul Breyne die de oorkonde met de bekendmaking van de titel Koninklijke Vereniging overhandigde. Op zaterdag 18 oktober 2008 was er een feestzitting in de Brugse Hallen waarop 500 leden en genodigden afkwamen. Gastspreker en vroeger Minister van Cultuur, Paul Van Grembergen, hield er de feestrede. Hij beschreef museumvrienden als “een uniek voorbeeld van maatschappelijk draagvlak en engagement”. In hetzelfde jaar werd ook ingeschreven op de actie Testament.be, die mensen motiveert en begeleidt om een deel van hun vermogen via testament aan een goed doel, zoals bijvoorbeeld de Brugse musea, te schenken. In 2016 bleek dat de limiet was bereikt voor de subsidies voor de restauratie van het Gruuthusepaleis en dat daardoor de restauratie van de unieke bidkapel op de lange baan zou geschoven worden. Daarom besloten de Vrienden een campagne te starten om het nodige geld te verzamelen: Toon je Gruut Hart. Er werd een projectrekening geopend bij de Koning Boudewijnstichting waar iedereen een gift met fiscale aftrekbaarheid kon doen. Daarnaast werd in samenwerking met brouwerij Palm een Gruuthusebier op de markt gebracht waarvan 4 700 flessen werden verkocht. Ook de Nationale Loterij zorgde voor een belangrijke sponsoring. De hele actie bracht meer dan 65 000 euro op.

24

Door de altijd maar duurder wordende kunstmarkt konden er de laatste jaren nog weinig topwerken aangekocht worden. Toch werd dankzij de tussenkomst van de Vrienden ingespeeld op een aantal opportuniteiten: enkele schilderijen van vertegenwoordigers van het Brugse neoclassicisme, zoals een familieportret door François-Joseph Kinsoen, een portretje van Joseph-Benoît Suvée, een vijftiende-eeuwse borstspeld en prent, tekeningen en karikaturen, enkele tinnen paplepels… In de loop van de voorbije zestig jaar is de kunstmarkt en de structuur van de musea sterk geëvolueerd. Onze vereniging heeft zich altijd aangepast en gezorgd voor het beste scenario bij aankoop van kunstwerken: volledig of gedeeltelijk met eigen middelen en in afspraak met Stad Brugge, via schenkingen, via prefinanciering, in samenwerking met banken, de Koning Boudewijnstichting en de Nationale Loterij. De verdere professionalisering van de museumwereld heeft ervoor gezorgd dat de Vrienden zich altijd opnieuw moesten ‘uitvinden’ om zich nuttig te maken op domeinen waarop de musea om financiële, structurele of praktische redenen (nog) niet konden inspelen. Ook voor de toekomst blijft dit de uitdaging. Geschiedschrijving is een delicaat iets, alleen al omwille van de keuzes die moeten gemaakt worden. Mijn excuses als ik hier of daar een gebeurtenis vergeten ben of te weinig belicht heb. Ook het aantal mensen in dit verhaal, dat expliciet met naam wordt vermeld, is doelbewust beperkt gehouden. Onze waardering en dank gaan uiteindelijk naar iedereen die zijn steentje heeft bijgedragen aan het succesverhaal van deze 60 jaar oude vereniging, die vandaag bijna 1800 leden telt, en dit als gewoon, steunend of beschermend lid, als bijzondere begunstiger, als vrijwilliger of als bestuurslid en uiteraard ook als museummedewerker: ze waren en zijn allemaal even belangrijk!

S C H AT T E N VA N V R I E N D E N



De eerste Vriendenvereniging schonk tussen 1903 en 1914 een veertigtal kunstwerken aan Stad Brugge. De tweede vereniging, die van start ging in 1958, heeft ondertussen in die zestig jaar bijgedragen tot de verwerving van meer dan honderd artefacten die een plaats vonden bij Musea Brugge. En dit niet alleen in de collectie van het Groeningemuseum, maar ook in die van het Gruuthusemuseum, het Sint-Janshospitaal, Onze-Lieve-Vrouw

ter Potterie, het Volkskundemuseum en het Gezellemuseum. Al deze aanwinsten bespreken in dit feestnummer was niet mogelijk en zou een vuistdik boek opgeleverd hebben. Daarom hebben we ervoor geopteerd om tien – om een of andere reden merkwaardige – kunstobjecten in de kijker te zetten. Eén ding hebben ze gemeen: ze zijn alle via de Vrienden van Musea Brugge verworven.




Jheronimus Bosch, Laatste Oordeel, circa 1500, olieverf op paneel, 98,7 × 110,7 cm, Brugge Groeningemuseum © Lukasweb – Art in Flanders


HET LAATSTE OORDEEL VAN JHERONIMUS BOSCH


Minister van Staat August Beernaert (1829-1912) was niet alleen een groot staatsman maar ook een eminent kunstverzamelaar. Zijn portret, geschilderd door Jacques Lalaing en in 1908 aangekocht door de eerste Vriendenvereniging, siert echter om meer dan één reden de inkomhal van het Brugse Stadhuis. — — Door Rudy De Nolf

Bij de voorbereiding van de grote tentoonstelling van Vlaamse primitieven in Brugge in 1902, kreeg Beernaert veel sympathie voor het project én voor tentoonstellingscommissaris baron Henri Kervyn de Lettenhove. Toen deze laatste met een Société des Amis des Musées de Bruges startte, trad Beernaert op als beschermer. Hij was ook de eerste die via de net gestichte vereniging kunstwerken schonk. In 1907 kocht de minister in de kunsthandel een aan Jheronimus Bosch toegeschreven drieluik met het Laatste Oordeel. In 1912 werd het drieluik per testament via de Vriendenvereniging aan de Stad Brugge geschonken. Toeschrijving In de loop van der jaren werd de toeschrijving aan Bosch meermaals in vraag gesteld. In 2016, naar aanleiding van de 500ste verjaardag van Bosch’ overlijden en de daarbij horende tentoonstellingen, werd het drieluik grondig gereinigd en gerestaureerd

TIEN OM TE ZIEN

door Griet Steyaert. Het Bosch Research and Conservation Project nam, met de steun van de Vrienden van Musea Brugge, een belangrijk deel van de financiering op zich. Na een microscopische studie concludeerde de werkgroep dat het om een authentiek werk van Jheronimus Bosch ging, met enige inbreng van zijn atelier geschilderd tussen 1495 en 1505. Dankzij de restauratie is ook de zwaar beschadigde grisailleschildering met de Doornenkroning op de buitenzijde van de luiken weer gedeeltelijk zichtbaar. Het einde der tijden Het geopende drieluik blijft intrigeren. Op de buitenluiken zijn het paradijs en de hel te zien. Op het middenpaneel beleven we het einde der tijden. Onderaan heerst totale chaos: de maat der dingen is helemaal zoek, de meest bevreemdende wezens bevolken de aarde. Bovenaan verschijnt Christus om recht te spreken, omringd door engelen met bazuinen en geknielde apostelen. De

klassieke weergave, met Maria en Johannes de Doper aan de zijde van Christus, werd niet gevolgd. Met de voorstelling op het onderste gedeelte wijkt Bosch nog verder af van de traditionele iconografie waarin engelen de gelukzaligen naar de hemelpoort leiden en duivels de verdoemden naar het hellevuur slepen. Hier loopt de hel verder op het middenpaneel. Op de achtergrond gaat een versterkte stad in vlammen op. De groteske taferelen op de voorgrond stellen de ondeugden voor die heersen over de wereld. Zij laten geen twijfel bestaan over de slechte afloop van dit Laatste Oordeel. Een perfecte illustratie van het vijftiende-eeuwse fin-desiècle pessimisme. Vandaag is dit merkwaardige topwerk opnieuw in zijn volle glorie te bewonderen in het Groeningemuseum. Dat onze Vriendenvereniging zowel bij de verwerving als bij de restauratie een belangrijke rol heeft gespeeld, vervult ons met fierheid.

Bibliografie —— M. Ilsink & J. Koldeweij, Jheronimus Bosch, Visioenen van een genie, Brussel, Mercatorfonds, 2016. —— J. Koldeweij, P. Vandenbroek, B. Vermet, Jheronimus Bosch, Alle schilderijen en tekeningen, Antwerpen, Ludion, 2001. —— T.-H. Borchert, Bosch in detail, Antwerpen, Ludion, 2016.

31


KINSOENS PORTRET VAN MARIE-JOSÉPHINE LAFONT-PORCHER

François-Joseph Kinsoen, Portret van Marie-Joséphine-Emilie Lafont-Porcher, circa 1827/1828, olieverf op doek, 100 × 81 cm, Groeningemuseum Brugge © Lukasweb – Art in Flanders


Het bevallige portret van zangeres Marie-Joséphine Lafont‑Porcher is een van de allereerste schilderijen, aangekocht door de Vrienden der Musea. Het doek, dat links onderaan in de bruine rotspartij met ‘Kinson’ is gesigneerd, werd al in 1907 verworven door de Brugse vriendenvereniging. — — Door Laurence Van Kerkhoven

Het schilderij kwam uit de verzameling van een zekere gravin de Conchy. Bij de aankoop werd het portret geïdentificeerd als dit van mevrouw Lafont, echtgenote van de beroemde Franse violist Charles Lafont. Omdat het Groeningemuseum pas enkele decennia later gebouwd zou worden, kreeg het portret eerst een plaats in het zogenaamde Museum voor Moderne Kunst dat in het voormalige Jezuïetencollege aan de Verversdijk geïnstalleerd was. Het vormde er een mooie aanvulling op Kinsoens monumentale historieschilderij De dood van de vrouw van Belisarius. Het portret van mevrouw Lafont-Porcher, geschilderd door de Brugse kunstenaar François-Joseph Kinsoen, werd enkele jaren geleden grondig bestudeerd door Dominique Marechal. Zijn bevindingen zijn te lezen in het Jaarboek 1989-90 van de Stedelijke Musea (Marechal, 1991). De exacte geboorte- en sterfdatum van de geportretteerde zijn tot nu toe niet bekend.

TIEN OM TE ZIEN

We weten wel dat juffrouw Porcher in het voorjaar van 1806 in Parijs trouwde met de toen beroemde violist Charles-Philippe Lafont (17811839). Het huwelijkscontract, daterend van 27 april 1806, wordt immers bewaard in de Archives nationales in Parijs (Letessier, 1978). Ze moet haar man vergezeld hebben tijdens zijn talrijke muziekreizen door Duitsland, Nederland, Italië, Engeland en Rusland, waar hij als eerste violist voor de tsaar optrad. Waarschijnlijk heeft het echtpaar de schilder Kinsoen ontmoet tijdens een van die internationale tournees. Mevrouw Lafont-Porcher was een interessante persoonlijkheid. Haar salons werden in de jaren 1830 drukbezocht door de elite van de Parijse kunstwereld. De bekende schrijvers FrançoisRené de Chateaubriand en Alexandre Dumas behoorden tot haar vriendenkring. Die laatste beschrijft haar in zijn memoires als volgt: “In die tijd was er in Parijs een heel artistiek salon: het was dat van Mevrouw

Lafont. Mevrouw Lafont was toen een vrouw van 36 à 38 jaar, stralend mooi, bruin en zeer goed geconserveerd, met veelzeggende zwarte ogen en heel soepel zwart haar. Voeg daarbij een allerliefste glimlach, de bevalligste handen van de wereld, een geest die zowel voornaam als mild was, en u zult zich slechts een zeer onvolmaakt idee kunnen vormen van de gastvrouw van dit salon. Haar man was Lafont, de instrumentalist, een groot viooltalent; hij was klein en blond en stond zijn vrouw uitstekend bij op de soirees die ze organiseerde. Maar, hij speelde slechts de rol van prins Albert aan het hof van koningin Victoria” (Marechal, 2005). Het portret is een typisch voorbeeld van Kinsoens opvallend vleiende en idealiserende schilder­trant die toen enorm gesmaakt werd door de rijkere klasse.

Bibliografie —— F. Letessier, François et ses deux Émilie? Autour d’un mystérieux billet de Chateaubriand, in: Bulletin Société Chateaubriand, 1978, nr. 21, p. 71. —— D. Marechal, Van portrettisten en geportretteerden. Enkele negentiende-eeuwse schilderijen en miniaturen in Brugs stedelijk bezit, in: Jaarboek 198990 Brugge Stedelijke Musea, Brugge, 1991, pp. 222-224. —— D. Marechal, François Joseph Kinsoen, in: D. Marechal (red.), De romantiek in België. Tussen werkelijkheid, herinnering en verlangen, tent. cat. Brussel (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België), 2005, p. 190.

33


EEN CONSOLEKLOK MET EEN VOS VAN JACQUES MINNE Deze prachtige consoleklok van de Brugse horlogemaker Jacques Minne bestaat uit twee delen, een wandklok en een bijpassende console waarmee de klok tegen de muur wordt gehangen. De Vrienden van de Musea kochten dit fraaie meubel in 1989 aan. — — Door Kristel Van Audenaeren

Jacques (of Jacobus) Vedastus (of Fidastus) Minne is uurwerkmaker van dienst voor deze klok. Over Jacques weten we niet echt veel. Hij werkt in Brugge en Menen, wordt geboren in 1716 en sterft in 1807. In de Gazette van Brugge, mooi ontsloten via erfgoedbrugge.be, kunnen we lezen dat Jacques Minne al zijn horloges en horlogemakersgereedschap op 8 mei 1802 publiekelijk verkoopt via Notaris De Bay. Minne is dan toch al 86. Dankzij Eddy Fraiture en de overgebleven materiële bronnen weten we dat Jacques zowel staande als penduleklokken maakt en de technieken uit Engeland en Frankrijk nauw op de voet volgt. Minne is de maker van de horlogemechaniek. Zijn naam prijkt op de wijzerplaat (J.Minne à Bruges). De behuizing kan best door een schrijnwerker zijn gemaakt en

34

mogelijk ook de schildering in vernis Martin-techniek. Het kan zelfs zijn dat het decoratieve ontwerp nog door een andere kunstenaar is gemaakt. De meeste klokken worden door meer dan een ambachtsman gemaakt. Deze consoleklok dateert uit het midden van de achttiende eeuw. In de periode van 17501760 zet de Franse stijl de toon voor de behuizing van klokken. De fraaie asymmetrische pauw en het ornamentele bovenwerk zijn overduidelijk rococo. De wandklok is getailleerd en behoort daarmee tot de meest gegeerde van de wandklokken in Franse stijl. Onderaan op de console staat in de donkergroene beschildering een jagende vos afgebeeld. De vos kijkt naar een raaf die een stuk kaas in zijn snavel houdt. Het gaat hier om een bekende fabel die zowel door Aesopus als

door Jean de La Fontaine wordt beschreven. In de verhalen van de Vos Reynaert komt dit verhaal ook terug. De vos overtuigt de raaf door gevlei om de kaas te laten vallen, vervolgens om de stinkende kaas terug op te rapen en eet dan de raaf, die naar beneden komt, op. Bij de schildering is gebruik gemaakt van de vernis Martintechniek. Met deze techniek, die door de Franse broers Martin werd geperfectioneerd, wordt het Japanse lakwerk geïmiteerd. De motieven op de klok zijn Europees, zoals de vos en de rozen. Het echappement, een belangrijke uitvinding Een exact lopend uurwerk lijkt nu een evidentie, maar eigenlijk is het een van de meest geniale en vernuftige uitvindingen van de mensheid. De klok zou al in de tiende eeuw uitgevonden zijn. Toch is het wachten op Christiaan Huyghens in 1657 om een exacte tijdsaanduiding te krijgen. De wereld geraakt vanaf dan letterlijk in de ban van de tijd. De slinger en het echappement bepalen de exactheid van een uurwerkmechanisme.

TIEN OM TE ZIEN


Klokken voor de uitvinding van Huyghens werkten vooral met gewichten. Het gewicht is rond een trommel gewonden en wordt naar boven getrokken. Het gewicht valt naar beneden en laat de trommel draaien. Door een weerstand valt het gewicht langzaam. Uit de stand van het dalende gewicht of uit het aantal trommelomwentelingen kan men dan de tijd bepalen. Huyghens voegt een slinger toe en een onderdeel dat de slinger reguleert: het echappement. De slinger wordt in beweging gehouden door het echappement, een radertje dat de slingerbeweging ook tegenhoudt. Tegelijk zorgt het echappement er ook voor dat de energie van de klok pulserend wordt doorgegeven, zodat de klok niet op hol slaat. Door de uitvinding van Huyghens krijgt onze consoleklok zijn compacte en elegante uiterlijk. Vanaf 1657 loopt de klok op tijd voor iedereen.

Jacques Minne, Consoleklok in rococostijl, circa 1750-1760, hout, metaal en glas met versiering in verguld brons en vernis Martintechniek, Gruuthusemuseum Brugge

Bibliografie —— E. Fraiture, Uurwerkmakers en uurwerknijverheid in Vlaanderen,Leuven, Peeters, 2002. —— E. Fraiture, Belgische uurwerken en hun makers A-Z, Leuven, Peeters, 2009. —— J.G. Yoder, Christian Huygens: Book on the pendulum clock (1673) in I. GrattanGuinness (ed.), Landmark Writings in Western Mathematics 1640–1940, Amsterdam, Elsevier, 2005, p.35.

TIEN OM TE ZIEN

35



Jean-Bernard Duvivier, Portret van de famillie Villers, 1790, olieverf op doek, 112 × 145 cm, Groeningemuseum Brugge © Lukasweb – Art in Flanders

Met de opbrengsten van de museumshop bij de Memlingtentoonstelling van 1994 konden de Vrienden bij kunsthandel Jean-François Heim in Parijs dit fraai geschilderde familieportret aankopen. — — Door Rudy De Nolf

37


PORTRET VAN DE FAMILIE VILLERS


Jean-Bernard Duvivier is een van de vele, erg begaafde leerlingen van de Brugse Academie, die naar Parijs trok om er zich te vervolmaken. Hij kreeg er onder andere les van zijn stadsgenoot Joseph-Benoît Suvée. Na een lang verblijf en verschillende studiereizen in Italië, vestigde hij zich in Parijs, waar hij succes oogstte met zijn schilderijen. Ook zijn vele tekeningen en gravures illustreren het grote talent van deze vandaag wat vergeten Brugse kunstenaar. Bleu, blanc, rouge Duvivier schilderde dit opmerkelijke portret van de verder onbekende familie Villers in 1790. Het is een in alle opzichten interessant en intrigerend doek. We krijgen een inkijk in het salon van een adellijke familie, op een breekpunt van de geschiedenis: de Franse revolutie. Terwijl buiten de tijden onzeker zijn en de guillotine overuren maakt, zien we hier een aristocratisch gezin, gegroepeerd rond een medaillon in grisaille met daarop een vrouw in een antiek kleed die een hond knuffelt, een expliciet symbool voor de trouw. Trouw aan de jonge natie, die duidelijk aanwezig is in het tricolore kleurenspel, bleu, blanc, rouge, dat meermaals herhaald wordt. We vinden het onder andere

TIEN OM TE ZIEN

Het hele interieur baadt in een subtiel licht met zachte kleuren. Het meubilair is chic en eigentijds: de stoel à la reine, de driepotige guéridon en de canapé en gondole.

terug in de hoed en het kleed van de centrale figuur, en in de voorstelling van de moeder in de rode fauteuil. Maar ook trouw aan de familie, de kern waarop men in woelige tijden terugvalt. Een veilige haven Het huiselijke salon in Louis xvi-stijl, waar de scène zich situeert, is muziekkamer en bibliotheek: de veilige haven waar de gecultiveerde mens zich terugtrekt terwijl buiten de revolutie in alle hevigheid woedt. Muziek en boeken als steun en troost. De dochter links, met adembenemende wespentaille, tokkelt op een harp. Achter haar op een tafelpiano staat een opengeslagen partituur met muziek van de Duitse componist Gluck, die toen in Parijs erg populair was. Door het raam links zien we een naakte boom bij de rotonde van Reuilly in de buurt van Parijs, waar de terreur

heerst. Het contrast kan niet groter zijn. Het hele interieur baadt in een subtiel licht met zachte kleuren. Het meubilair is chic en eigentijds: de stoel à la reine, de driepotige guéridon en de canapé en gondole. De kledij met strikken, pluimen, kanten linten, mutsen en jabots, ademt verfijndheid uit. Het is een laatste voorstelling van de modieuze leefwereld van de aristocratie op het einde van het ancien régime. Vader en zoon dragen nog een gepoederde pruik met pijpenkrul, kanten mouwboorden en een jabot in dure Alençon-kant, typische accessoires van de mannenmode die weldra zullen verdwijnen. Een voorstelling die nostalgie uitademt, die de broosheid van alles wat men verworven dacht, illustreert. Een terugblik op een tijdperk dat toen al voorgoed voorbij was.

39




EEN BEWOGEN AANKOOP: L’ATTENTAT VAN RENÉ MAGRITTE


De aankoop van het schilderij L’Attentat (‘De Aanslag’) van René Magritte in 1967 was niet onomstreden en kende veel obstakels. Met koppige volharding wisten de Museumvrienden deze obstakels te overwinnen en zo de weg te plaveien voor de aanleg van een collectie moderne kunst voor de Brugse stedelijke musea. — — Door Filip L. Demeyer

Vóór 1970 kochten de in 1958 opgerichte Vrienden van de Stedelijke Musea zeven twintigste-eeuwse schilderijen aan: werken van Constant Permeke, Edgard Tytgat, Leon Spilliaert en Rik Wouters. In 1967 biedt zich een nieuwe kans aan om de collectie moderne kunst van het Groeningemuseum aan te vullen. Begin september van dat jaar heeft dr. Antoine De Jaeger, in zijn functie van voorzitter van de vzw Vrienden van de Stedelijke Musea, contact met mevrouw Renée Lachowsky uit Ukkel met het oog op de aankoop van een werk van René Magritte. Het overlijden van Magritte op 15 augustus van hetzelfde jaar is daar allicht niet vreemd aan.

Vorige pagina: René Magritte, L’Attentat (De Aanslag), circa 1932, olieverf op doek, 70 × 100 cm, Groeningemuseum Brugge. © Lukasweb – Art in Flanders

TIEN OM TE ZIEN

Mevrouw Lachowsky biedt uit haar bezit drie werken te koop aan van Magritte: La Tempête, Le Monde poëtique en L’Attentat, alsook een werk van Paul Delvaux en Le parc aux oiselles van James Ensor. Het aanbod wordt op 2 oktober besproken door de beheerraad van de Museumvrienden. De conclusie is dat de voorkeur voor een Ensor uitgaat naar de periode omstreeks 1900 en niet naar een werk uit 1918, dat de vraagprijs voor de Delvaux te hoog is, dat er geen interesse is voor La Tempête, maar wel voor Le Monde poëtique en L’Attentat van Magritte. Le Monde poëtique bevindt zich op een tentoonstelling in Stockholm maar L’Attentat is ter beschikking voor bezichtiging. Schepen Fernand Traen raadt Museumvrienden en -directie aan om over de prijs te onderhandelen en op 30 oktober 1967 een nieuwe beheerraad samen te roepen. Daar leest conservator Aquilin

Janssens de Bisthoven een nota van de schepen voor: “De heer Schepen is de aankoop van l’Attentat van R. Magritte genegen en belooft, zo nodig, de betaling door het Stadsbestuur te betrachten.” Schepen Traen wijst er evenwel op dat de Provincie West-Vlaanderen ook van plan is een Magritte te kopen “en er wel belust op zou zijn l’Attentat te verwerven, moesten de Museavrienden hun de zaak overmaken.” Het voorstel van schepen Traen luidt dan ook als volgt: “aankoop voor de Provincie WestVlaanderen door bemiddeling van de Museavrienden – op voorwaarde dat het Provinciaal Bestuur zich formeel en schriftelijk verbindt het schilderij in een voor het publiek toegankelijk museum en gelegen op het grondgebied van de stad Brugge tentoon te stellen.” Het is niet vreemd dat schepen Fernand Traen pleit voor een samenwerking met de Provincie. In 1963 kocht de

43


Provincie West-Vlaanderen 41 werken uit de kunstcollectie van Gustave van Geluwe. Na een aantal maanden te zijn getoond in het Provinciaal Hof, wordt de verzameling vanaf juni 1964 in drie zalen van het Groeningemuseum gepresenteerd. En schepen Traen ligt aan de basis van de eerste Triënnale voor actuele

zouden moeten komen.” Over een aankoop voor de Provincie is men niet eenduidig positief. “De Raad van Beheer van de vzw. De Museavrienden beslist evenwel vrij over de aankoop door de vzw. (+ financiering door het Stadsbestuur)”, aldus het verslag. Dr. De Jaeger krijgt de opdracht om over de prijs te

De conservator en de Museumvrienden enerzijds en de Provincie anderzijds zitten, ondanks de afspraken en de wens van de schepen, duidelijk niet op dezelfde golflengte… kunst in 1968, een samenwerking tussen Stad en Provincie. Voorzitter Antoine De Jaeger vraagt aansluitend, ondanks de afwijzing op de vergadering van begin oktober, ook aandacht voor Le jardin des oiselles (1918) van James Ensor. “Na bespreking is de meerderheid van de aanwezige leden van oordeel dat beide werken in stadsbezit

44

onderhandelen. Ondertussen schrijft conservator Aquilin Janssens de Bisthoven een nota voor het schepencollege met een voorstel tot aankoop van L’Attentat en Le jardin des oiselles met een betalingsplan voor de vzw met tussenkomst van de Stad en een ‘Rijkstoelage’, gespreid over de jaren 1967, 1968 en 1969. De ‘Stadskas’ heeft

een aantal opmerkingen op de nota omdat de regeling fiscaal zeer nadelig is (dubbele overdracht van eigendomsrecht en bankintresten op de lening van de vzw). Het Stadsbestuur gaat niet onmiddellijk over tot een beslissing. Op Sinterklaasdag 1967 komt de aankoop van L’Attentat uitgebreid ter sprake binnen de museumcommissie. Die bestaat uit een mix van kunstliefhebbers en deskundigen, alsook stedelijke en provinciale vertegenwoordigers. De vergadering wordt voorgezeten door prof. dr. Egied Strubbe. Hij doet vooreerst zijn beklag over het feit dat er niet vroeger een vraag tot advies aan de commissie werd gesteld. “Prof. Strubbe meent dat een voorafgaandelijk advies van de museumcommissie niet alleen voor het geval Magritte maar voor alle belangrijke aankopen, hetzij door het stadsbestuur, hetzij door de Vrienden van de musea, de te volgen procedure zou moeten zijn.” Gedeputeerde Jozef Storme verzoekt om een principiële tussenkomst. Hij verwijst naar de overeenkomst tussen het stadsbestuur en de provincie waarbij bepaald werd dat de stad geen modern werk (vanaf het expressionisme) zou aankopen, op kleiner werk van Brugse hedendaagse schilders na. De provincie zal geen oude kunst verwerven “en mocht

TIEN OM TE ZIEN


haar een schenking van oude kunst te beurt vallen dan zou deze onvoorwaardelijk ook in bruikleen aan de stad worden afgestaan.” Er ontspint zich een uitgebreide discussie waarbij het ook gaat om enerzijds de plannen voor “één centraal museum of museumcomplex (op de gronden van het SintJanshospitaal)” en anderzijds de ideeën voor een provinciaal cultureel centrum op SintPieters (“een inplanting die door het stadsbestuur van Brugge zelf is opgedrongen geworden”). “Er is wel gezegd geweest dat de provincie in haar toekomstig cultureel centrum de actuele kunst ‘op de voet’ zou volgen, maar met een volwaardig museum voor moderne kunst, los van een stedelijk museumcomplex, is men van stadswege nooit akkoord geweest, omdat men zich steeds op het standpunt gesteld heeft dat de uitbouw van twee musea voor schilderkunst in een stad zoals Brugge onredelijk zou zijn”, oppert prof. Strubbe. Waarop gedeputeerde Storme repliceert “dat de provincie niet kan wachten op dat centrale museum, dat er misschien maar binnen 20, 30 of 40 jaar zal komen…”. De conservator en de Museumvrienden enerzijds en de Provincie anderzijds zitten, ondanks de afspraken en de wens van de schepen, duidelijk

TIEN OM TE ZIEN

niet op dezelfde golflengte… Maar de eindconclusie voor de aankoop van de Magritte is positief. “Het advies is gunstig”. Al laten de commissieleden Storme, Gyselen en Kervyn nadrukkelijk noteren “dat dit niet betekent dat het een verwerving voor het stedelijk museum wordt.” L’Attentat wordt tijdens de vergadering van de museumcommissie getoond en het schilderij zou Brugge niet meer verlaten. Vriendenvoorzitter Antoine De Jaeger koopt de Magritte… en de Ensor met een bbl-lening “aan bijzonder gunstige voorwaarden”. Vervolgens, op 22 december 1967, aanvaardt het stadsbestuur de twee schilderijen in bruikleen: L’Attentat vanwege de vzw De Vrienden van de Stedelijke Musea en Le jardin des oiselles (‘Het Park met Wijfjesvogels’) vanwege dr. Antoine De Jaeger. De Ensor blijft in het bezit van de familie De Jaeger en keert in 2002 definitief terug naar de erfgenamen. Om het schilderij van Magritte definitief te verwerven voor de Brugse Stedelijke Musea vragen de Museumvrienden aan Emile Langui, administrateur-generaal voor Schone Kunsten, ‘een milde toelage’ en steun voor de uitbouw van een stedelijke verzameling moderne kunst. De Vriendenvereniging is

duidelijk vastberaden om op de ingeslagen weg verder te gaan. Op de beheerraad van 25 maart 1968 stelt beheerraadslid Luc Vierin voor om desnoods de statuten, die bepalen dat enkel werken van overleden schilders mogen aangekocht worden, te wijzigen. Er wordt een subcommissie in het leven geroepen die voorstellen zal doen aan de Raad van Beheer. Jaak Fontier en dr. Paul Van Eeckhoutte worden aangeduid als lid van die commissie. Op 6 juli 1970 krijgt voorzitter De Jaeger een brief met het verlossende bericht van minister van Cultuur Frans Van Mechelen dat er een rijkstoelage van 640 000 Belgische frank voor de aankoop van L’Attentat wordt verleend.

Bibliografie —— Archief Groeningemuseum, dossiers 0000.GRO1631.I en 0000.GRO1632.I —— J. Fontier, De eigentijdse beeldende kunst in Brugge 1945-1999. Een documentatie met kritische bedenkingen, in Kruispunt. Literair kwartaalschrift, 41(2000)183, p. 27-91. —— F. Traen, Brugse memoires, Brugge, 2015, p. 69-74. —— W. Van den Bussche, Provinciaal Museum voor Moderne Kunst. Kataloog (4-talig), Brugge, 1979, p. 11-17.

45


Paul Delvaux, Sérénité, 1970, olieverf op paneel, 122 × 152 cm, Groeningemuseum Brugge © Lukasweb – Art in Flanders



EEN OPDR ACHT VOOR

PAUL DELVAUX De commotie rond de aankoop van het schilderij L’Attentat van René Magritte in 1967 schrikte de Museumvrienden niet af om verder in te zetten op de verwerving van moderne kunst. Integendeel, in 1971 verwerft de Stad Brugge een schilderij van die andere Belgische surrealist, Paul Delvaux, opnieuw via bemiddeling door de vzw Vrienden van de Stedelijke Musea Brugge. — — Door Filip L. Demeyer Zoals in het voorgaande artikel over de aankoop van L’Attentat van Magritte wordt vermeld, biedt mevrouw Lachowsky in 1967 ook een schilderij van Delvaux te koop aan. De Brugse Museumvrienden achten de vraagprijs te hoog en geven voorzitter dr. Antoine De Jaeger de opdracht om met de kunstenaar zelf in contact te komen met de vraag om speciaal voor het Groeningemuseum een schilderij te maken. Het werk wordt gezien als een pendant van L’Attentat “waardoor het museum een volwaardige vertegenwoordiging zal hebben van het Belgisch surrealisme (dat van internationale betekenis is)”, schrijft adjunct-conservator Dirk De Vos in een verantwoordingsnota.

48

Het onderwerp is Brugge, de geest van de middeleeuwen en de Vlaamse primitieven. Vraagprijs 1 miljoen Belgische frank. Delvaux schildert het werk op paneel in Veurne en geeft het de titel Sérénité. In oktober 1970 is het klaar. Om geen problemen te hebben met een mogelijke subsidiëring (het aanslepen van de aanvraag voor de Magritte zit nog vers in het geheugen) wordt door conservator Aquilin Janssens de Bisthoven aan het College voorgesteld om minstens een deel door de Stad te laten betalen. Op verzoek van schepen Fernand Traen wordt aan Emile Langui, “Ere-DirecteurGeneraal voor Schone Kunsten” en auteur van een boek over Delvaux, een advies gevraagd.

“Deze wees erop dat Brugge nooit meer de kans zou hebben een volwaardig werk van Delvaux te kopen, zoals het aangebodene, tegen de voor dit schilderij gevraagde prijs (1 000 000 frank).” De conservator wijst er in een nota voor het Schepencollege ook op dat de verwervingspolitiek van de Museumvrienden moet geprezen worden en de waarde van de Magritte op enkele jaren tijd merkelijk gestegen is. “Ik meen dat het College de vzw Museumvrienden mag aanmoedigen in de thans gevolgde aankooppolitiek, t.w. topwerken te kopen waarvan de kunstwaarde algemeen en op het internationaal vlak aanvaard wordt. De in 1967 verworven Magritte is thans zeker 3 000 000 waard (3 × de aankoopprijs, in 3 jaar tijd of 70% meerwaarde per jaar). Door het bezit van het schilderij van Magritte (…), verkreeg het stedelijk museum Groeninge – ook als moderne verzameling – een bijzondere faam in het buitenland (o.m. tentoonstellingen te London en te Osaka).”

TIEN OM TE ZIEN


"De beschikbare ruimte wordt voortdurend kleiner, zodat hoe langer hoe meer werken in de depotruimte verzeilen. " — — Willy Van den Bussche Op voorstel van schepen Traen beslist het College uiteindelijk het volledige bedrag zelf te betalen. Na enige discussie met een zevental tussenkomsten van raadsleden, keurt de gemeenteraad van 19 februari 1971 de aankoop goed met 24 stemmen voor, 9 stemmen tegen en 7 onthoudingen (omdat “het bedrag van de aankoop niet voldoende verantwoord is”). Er wordt een subsidie van 60% verkregen vanwege de Minister van Nederlandse Cultuur Frans van Mechelen. Sérénité is waarschijnlijk de eerste museumaankoop waarop btw moet worden betaald. De nieuwe regeling is op 1 januari 1971 in voege getreden en hoewel het werk geleverd is in 1970, worden de facturen vereffend in 1971 en 1972. De btw-voet bedraagt 6%… Vanaf 1972 wordt de beheerraad van de Vrienden uitgebreid met onder meer Jaak Fontier en dr. Paul Van Eeckhoutte. Het gevolg laat

TIEN OM TE ZIEN

niet lang op zich wachten. In de eerste helft van de jaren 1970 worden tal van werken van hedendaagse kunstenaars aangekocht: Gilbert Decock, Raoul De Keyser, Dan Van Severen, Etienne Elias en Pol Mara in 1972, Amédée Cortier en Gilbert Swimberghe in 1973, Marcel Maeyer in 1974… Op die manier krijgt het Groeningemuseum een bescheiden maar uitgekiende collectie hedendaagse Belgische kunst. En de samenwerking met de Provincie West-Vlaanderen? Na de Triënnales van 1968, 1971 en 1974 zijn er plannen voor een vierde in 1977 maar die komt er niet, wegens meningsverschillen tussen Stad en Provincie. Omdat de stedelijke collectie groeit en er steeds minder plaats is in het Groeningemuseum voor de provinciale verzameling, ontstaan ook op dat vlak spanningen. “De beschikbare ruimte wordt voortdurend kleiner, zodat hoe langer hoe meer werken in de depotruimte verzeilen. Iedere gelegenheidstentoonstelling in het museum veroorzaakt eveneens een globale verhuizing van de werken. Daar deze tentoonstellingen telkens plaats vinden in het hoogseizoen, zijn de kunstwerken van de Provincie bijna nooit te zien en schijnen uiteindelijk alleen bestemd voor het

wintertoerisme”, aldus Willy Van den Bussche in de inleiding van de eerste catalogus van het Provinciaal Museum voor Moderne Kunst (pmmk) uit 1979. In 1973 worden alle werken van de Provincie uit het Groeningemuseum weggehaald voor de tentoonstelling ‘Van Permeke tot Heden’ in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel en aansluitend in het Casino van Knokke-Heist. Op 24 november 1973 gaat het pmmk in de Lakenhalle van Ieper open. In 1986 verhuist het museum naar de seo, een voormalig warenhuis in Oostende. De Stad Brugge blijft al die tijd met medewerking van de Vrienden zijn collectie moderne kunst verder uitbouwen. De Magritte en de Delvaux zijn ondertussen een veelvoud van hun aankoopprijs waard, aan de huidige veilingprijzen zo’n 3 à 5 en 1 à 2 miljoen euro…

Bibliografie —— Archief Groeningemuseum, dossier 0000.GRO1652.I —— J. Fontier, De eigentijdse beeldende kunst in Brugge 1945-1999. Een documentatie met kritische bedenkingen, in Kruispunt. Literair kwartaalschrift, 41(2000)183, p. 27-91. —— F. Traen, Brugse memoires, Brugge, 2015, p. 69-74. —— W. Van den Bussche, Provinciaal Museum voor Moderne Kunst. Kataloog (4-talig), Brugge, 1979, p. 11-17.

49


TWEE GIPSEN

GEZELLEBEELDEN

Het eerste ontwerp (?) van Jules Lagae voor het standbeeld van Guido Gezelle in het Gezellemuseum Foto: Cel Fotografie Stad Brugge


In 1996 kochten de Vrienden van Musea Brugge op een Brusselse veiling twee gipsen beelden van Guido Gezelle. Beide zijn van de hand van beeldhouwer Jules Lagae (1862-1931) en zijn ontwerpen voor het Gezellemonument, een vaste waarde in het Brugse straatbeeld. Zo rustig en waardig als Gezelle vanaf zijn sokkel richting OnzeLieve-Vrouwekerk en Gruuthusepaleis tuurt, zo verhit en bitsig waren de discussies die aan de oprichting van het monument voorafgingen. — — Door Inge Geysen

“Lagae is een salonbeeldhouwer” In 1930 zou Gezelle 100 jaar geworden zijn. In het hele land wil men de dichter herdenken. In Brugge, zijn geboorte- en sterfplek, mag een monument niet ontbreken. Niemand minder dan architect Henry van de Velde tekent een groots opgezet ontwerp waarbij een granieten beeld van Gezelle (vijf à zes meter hoog!) omgeven wordt door een tuinaanleg met terrassen, trappen, perken en een waterspiegel. Het geheel zou een plaats krijgen dichtbij het geboortehuis van de dichter. Voor de uitvoering van het beeld dienen meerdere kunstenaars een ontwerp in. Twee ontwerpen worden weerhouden, dat van Jules Lagae en dat van Oscar Jespers. Daarbij heeft Lagae voor de West-Vlamingen en de Gezellianen de beste kaarten: de in Roeselare geboren beeldhouwer heeft de dichter

TIEN OM TE ZIEN

bij leven mogen portretteren en hij maakte het dodenmasker van Gezelle. Hij heeft Gezelle als het ware in de vingers. Hun voorkeur gaat dan ook uit naar Lagaes traditionele en natuurgetrouwe ontwerp. Daarbij komt nog dat de dichter Lagae apprecieerde, wat mag blijken uit het feit dat Gezelle Lagae in een van zijn gedichten vernoemt én een gedicht aan hem opdraagt. Van de Velde daarentegen laat zijn voorkeur voor Jespers duidelijk blijken. Volgens zijn medestander August Vermeylen gaat van Jespers’ ontwerp ‘iets heroïsch en groots’ uit. Na heel wat getouwtrek moet het kamp Vande Velde echter in het zand bijten. Er komt een bronzen standbeeld van Gezelle van de hand van Lagae, vlakbij de Onze-Lieve-Vrouwekerk. De onthulling vindt plaats op 4 mei 1930 in het bijzijn van koning Albert en koningin Elizabeth.

Lagae en Jespers verenigd Eén van de in 1996 aangekochte gipsen is overduidelijk een ontwerp voor het Brugse standbeeld. De houding van de dichter komt grotendeels overeen met het uiteindelijke beeld. Het andere gips toont een volledig vrijstaande Gezelle in een soberder vallend kleed. Deze keer houdt hij zijn brevier met beide handen vast, wel opnieuw met een vinger tussen de pagina’s. Gaat het hier om het eerste ontwerp dat Lagae maakte? Dat wordt immers als volgt omschreven: “(Gezelle) alleen in priestertoog en cingel, staat eenvoudig met de brevier in de hand, het hoofd voorovergebogen. De toog is bijna zonder plooien en verraadt een welgevormd bovenlijf.” Beide gipsen zijn vandaag te zien in het Gezellemuseum. Net als een Gezellekop van… Oscar Jespers. Ook het dodenmasker ligt in het museum en in de tuin, onder de prachtige ceder, staat een bronzen Gezellebuste van de hand van Lagae.

Bibliografie —— L. Van Biervliet, Geen beeld van Jespers voor Gezelle in Brugge 1930, in: Gezelliana, 1989, nr. 1, pp.79-85. —— A. Vanhoutryve, Brugse Stand- en Borstbeelden. Historische analyse en retrospectieve, Brugge, 1989, pp. 160-199.

51


DE MINZAME REBECCA, HELDIN OP EEN ZEVENTIENDE-EEUWS WANDTAPIJT

Anoniem, De minzaamheid van Rebecca, circa 1650-1660, wol en zijde, 272 × 395 cm, Gruuthusemuseum Brugge


In het vierde museumbulletin van 2017 kon u lezen over De vroomheid van Hannah, een recente aanwinst voor het Gruuthusemuseum. Al in 2000 wordt een ander wandtapijt uit deze reeks verworven door de Vrienden van Musea Brugge, De minzaamheid van Rebecca. Net zoals bij De vroomheid van Hannah blijft zowel wevers­atelier als ontwerper (voorlopig) anoniem. — — Door Kristel Van Audenaeren Op dit Bijbelse tafereel uit het Oude Testament staat Rebecca afgebeeld die de knecht van Abraham water geeft. Het verhaal staat beschreven in Genesis 24:11-20. Abraham vraagt aan zijn oudste knecht, diegene die alles voor hem beheert (vermoedelijk gaat het om Eleziër ook al wordt hij niet bij naam genoemd) om een bruid te zoeken voor zijn zoon Isaak. Hij draagt zijn knecht op om de bruid niet in Kanaän te zoeken, waar Abraham al lange tijd woont, maar bij zijn familie in Nahor. Eleziër komt aan bij de bron van Nahor en bidt tot God dat hij een jonge vrouw zal sturen die, als Eleziër vraagt om water, hem dit water zal geven en bovendien zal aanbieden om zijn kamelen water te geven. Rebecca komt bij de bron, Eleziër vraagt haar water en zij biedt daarna spontaan aan om ook de kamelen te laven. De knecht vertelt vervolgens aan haar familie wie hij is, de knecht van de rijke Abraham, hun familielid en vraagt

TIEN OM TE ZIEN

toestemming om Rebecca mee te nemen als bruid voor Isaak. Hij heeft juwelen mee voor Rebecca en krijgt toestemming van haar familie. Centraal op het wandtapijt zien we Rebecca die de knecht te drinken geeft en tegelijk zien we gecombineerd de volgende scènes: de knecht geeft de juwelen aan Rebecca en daarachter houdt vermoedelijk Laban, de broer van Rebecca, de kamelen van de knecht in toom. De dorpelingen en andere reizigers kijken op de achtergrond toe. De Latijnse tekst in de cartouche bovenaan vertelt over de daad van Rebecca: “affabilitas rebeccae mala aurea in lectis argenteis qui loquitur verbum in tempore suo prov xxv” (vrije vertaling: Minzame (of vriendelijke) Rebecca, zoals gouden appels in zilveren zettingen is het woord gesproken op de juiste tijd. (prov. 25:11)). In de cartouche onderaan staat “quin et camelis hauriam aquam gen.xxiii” of “zelfs voor de kamelen zal ik water

trekken – gen. 24”. Het ontwerp voor het wandtapijt en de hele reeks die vermoedelijk uit acht wandtapijten bestaat, is heel waarschijnlijk in de omgeving van Pieter Paul Rubens te situeren. De figuren op het wandtapijt vertonen grote stilistische gelijkenissen met figuren uit schilderijen van de meester zelf. Mogelijk werden voor de cartons ook handige samenstellingen gemaakt op basis van Rubens’ tekeningen. Een verdere verwijzing naar de omgeving van Rubens is mogelijk te vinden in de boorden. De boordversiering van De minzaamheid van Rebecca vertoont een grote overeenkomst met deze van De zeven vrije kunsten. Deze reeks wandtapijten waarvan in de Gruuthusecollectie drie wandtapijten te vinden zijn (De apotheose van de zeven vrije kunsten, De dialectica en De astrologia), is ontworpen door een andere leerling van Rubens, Cornelis Schut. Wat er ook van zij, dit is een virtuoos en evenwichtig uitgewerkt wandtapijt met goed geproportioneerde figuren en mooi afgebeelde kamelen.

Bibliografie —— G. Delmarcel & E. Duverger, Brugge en de tapijtkunst, Brugge, Louis de Poortere, 1987. —— G. Delmarcel, Het Vlaamse Wandtapijt van de 15de tot de 18de eeuw, Tielt, Lannoo, 2000.

53


DE PLAQUETTE VAN LODEWIJK VAN GRUUTHUSE

Plaquette van Lodewijk van Gruuthuse, vijftiende eeuw, zilver, 11,5 cm, Gruuthusemuseum Brugge


Er is natuurlijk zijn paleis, maar veel voorwerpen die rechtstreeks met Lodewijk van Gruuthuse in verband staan heeft Musea Brugge niet in de collectie. Met steun van de Vrienden kon in 1979 wel een zilveren plaquette verworven worden. Een verfijnd voorwerp, dat echter een klein mysterie blijft. — — Door Kristel Van Audenaeren

De plaquette is 11,5 cm in doorsnede. Centraal staat een helm met een kroon en daaronder het wapenschild van Lodewijk van Gruuthuse omringd door de ketting van het Gulden Vlies. Daaronder is op twee banderollen Lodewijks devies Plus est en vous te lezen. Boekbeslag Alles wijst er dus op dat deze plaquette heeft toebehoord aan Lodewijk van Gruuthuse. De functie echter blijft onduidelijk. De plaquette hangt aan een ketting. Er wordt dan ook vaak gezegd dat het om een draagteken gaat. Maar omdat het zilver erg dun en fragiel is, lijkt dit weinig waarschijnlijk. Bovendien zijn de rand met parelversiering waarschijnlijk en de ketting zeker latere toevoegingen. Het is best mogelijk dat de plaquette uit een groter geheel is gesneden, uit het beslag van

TIEN OM TE ZIEN

een boekband bijvoorbeeld. Dat zou niet zo vreemd zijn: Lodewijk van Gruuthuse had een belangrijke bibliotheek met tientallen kostbare handschriften. Er zijn voorbeelden uit andere bibliotheken bewaard gebleven van boeken met dergelijk beslag op de band. In Lodewijks bibliotheek zaten ook handschriften die met het Gulden Vlies te maken hadden: mogelijk een handschrift met de statuten van de Orde (nu in de bibliotheek van Besançon) en zeker twee volumes met Guillaume Fillastres Histoire de la Toison d’Or (bewaard in de bnf, Parijs). In deze twee royale volumes (zo’n 44 op 32 cm) zijn eigendomskenmerken van Lodewijk van Gruuthuse terug te vinden maar het is niet zeker dat de boeken oorspronkelijk voor hem bestemd waren. De eigendomstekens passen namelijk niet mooi in de rest van de

decoratie, wat de vraag oproept of het geen latere toevoegingen zijn. Lodewijk werd ridder in de Orde van het Gulden Vlies in 1461. Hij voerde belangrijke opdrachten uit voor de Bourgondische hertogen Filips de Goede en Karel de Stoute. Zo regelde hij het huwelijk van die laatste met Margaretha van York in 1468. Heeft Lodewijk de plaquette van de hertog of een ander belangrijk iemand cadeau gekregen? En heeft die ooit de (helaas verwijderde) oorspronkelijke band van de Histoire de la Toison d’Or gesierd? Het is een wilde, maar aanlokkelijke gissing. Techniek De plaquette is uitgevoerd in de niello-techniek. Niello ontstaat uit het mengen van zilver, koper en zwavel (en soms lood) en heeft een diepzwarte kleur. Zilversmeden gebruiken niello om een decoratie te accentueren die ze in zilver gegraveerd hebben. Daarbij wordt de niello boven het zilveren oppervlak gesmolten. Daarna schuurt de zilversmid het oppervlak op zodat de zwarte niello enkel in de gegraveerde lijnen achterblijft. Na het polijsten contrasteren de zwarte lijnen mooi met het omringende zilver. Je zou voor minder een boek uit de kast halen.

55


Borstjuweel van Joos de Bul, vijftiende eeuw, verguld zilver en koper, 13 Ă— 17 cm, Gruuthusemuseum Brugge


EEN BIJZONDER

BORSTJUWEEL Het Veilingshuis Marc Van De Wiele kreeg voor zijn voorjaarsveiling van 2018 een bijzonder aanbod binnen. Op vraag van Musea Brugge kocht de Vriendenvereniging dit interessante vijftiende-eeuwse borstjuweel van Joos de Bul aan: een getuigenis van Bourgondisch Brugge. — — Door Kristel Van Audenaeren

Wie is Joos de Bul? Hij is niet van de minste. Toernooiridder, zelfs hoofdman (forestier) van het ridderlijk gezelschap de Witte Beer en later stadsmagistraat. Samen met zijn vader Pierre vecht hij dapper bij het beleg van Calais in 1436 tegen de Engelsen onder Filips de Goede. Het beleg draait uit in voordeel van de Engelsen, maar Joos heeft indruk gemaakt. Hij wordt dankzij zijn heldhaftigheid kapitein van de stad Brugge. Onder Karel de Stoute wordt Joos stadsmagistraat van Brugge. Hij verblijft in dezelfde kringen als Lodewijk van Gruuthuse en is een belangrijk en invloedrijk man. Door Karels huwelijk met de zus van

TIEN OM TE ZIEN

koning Edward iv, Margaretha van York, worden de banden met de Engelse vorst aangehaald. Als diezelfde Edward iv in 1471 in ballingschap zijn toevlucht zoekt in Brugge, is Joos een van de notabelen die de koning en zijn entourage met open armen ontvangt. De dankbare koning schenkt Joos een ordeketting van het huis van York. Joos is naast een rijke patriciër ook een gulle mecenas. Zijn grootste giften zijn aan het SintJoosgodshuis in de Ezelstraat te Brugge. In 1454 wordt het godshuis grondig verbouwd, heel waarschijnlijk dankzij een riante schenking van Joos de Bul. Onderaan een originele makelaar uit de vijftiende eeuw

is het wapenschild van Joos aangebracht. We weten ook dat hij diverse liturgische gewaden, een tapijtkleed en een schilderij schonk. Joos de Bul is een vooraanstaand lid van de Gilde van Sint-Joos en deken van het Broederschap van Sint-Joos. Joos sterft in 1488 en wordt samen met zijn vrouw, Katharina de Backere, in het koor van de kapel van het Godshuis begraven. De grafsteen is bewaard. Het borstjuweel, het teken van de deken van de Broederschap van Sint-Joos Centraal onder een gotisch baldakijn staat op het juweel de beschermheilige Sint-Joos afgebeeld. Onderaan staat op

57


Een borstjuweel wordt traditioneel gedragen door de hoofdman of deken van een broederschap of gilde tijdens speciale plechtigheden of processies. het wapen van de familie de Bul. Links en rechts van het baldakijn verschijnt een hand met een slinger uit de wolken. We zien daarbij nog restanten van de intialen. Waar oorspronkelijk een J en K moeten gestaan hebben, blijft nu nog slechts een K, voor Katherine , over. Het is het embleem van Joost en Katherine de Bul. Hetzelfde embleem is ook zichtbaar op de grafzerk in het Sint-Joosgodshuis. Het borstjuweel is van verguld zilver en koper. De afbeelding van de heilige, herkenbaar aan zijn reistas/beurs, is geëmailleerd, net zoals het wapenschild en het embleem. Soms wordt SintJoos ook afgebeeld met een schip. Een borstjuweel wordt traditioneel gedragen door de hoofdman of deken van een broederschap of gilde tijdens speciale plechtigheden of processies. De verering van Sint-Joos

58

(ook wel de heilige Judocus) in Vlaanderen in de vijftiende eeuw heeft te maken met het klooster van Saint-Jossesur-mer. Het klooster is een belangrijk bedevaartsoord voor de graven van Vlaanderen en in een enkele kroniek wordt graaf Arnulfus zelfs genoemd als abt van Saint-Josse. De hertogen van Bourgondië zetten deze verering voort. Filips de Goede en Karel de Stoute bezoeken beiden het bedevaartsoord en doen vele en grote schenkingen. De broederschappen van Sint-Joos wijden zich enerzijds aan de devotie van de heilige en anderzijds aan de sociale en caritatieve zorg van minderbedeelden. De broederschappen ontfermen zich veelal over ambachten en neringen die met zee of visvangst te maken hadden. In het geval van het SintJoos Broederschap te Brugge gaat het over de beurdenaars of de kleine visverkopers.

Bibliografie —— James Weale, Notitie voor het bulletin van de gilde van Sint-Thomas en SintLucas, 1900 —— Valentin Vermeersch, Grafmonumenten te Brugge voor 1578, Brugge, Raaklijn, 1976, pp. 340-344 —— Hilde De Bruyne, De godshuizen in Brugge, Brugge, Roularta Books, 1994, pp. 28-33 —— Hilde Lobelle, Het Sint-Joosgodshuis: schenkingen vermeld in een 15de-eeuws register,in Liber Amicorum André Vanhoutryve, Brugge, West-Vlaamse Gidsenkring, 1990, pp.123 – 134. —— André Vandewalle, De beurdenaars en het beheer van het Sint-Jooshuis te Brugge, 15de-16de eeuw, in Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis, nr. 130, Brugge, 1993, pp.145-157.

Volgende pagina: Het voormalige passantenhuis Sint-Joos in de Ezelstraat. In de kapel ligt Joos de Bul begraven.

TIEN OM TE ZIEN




Dat Vrienden zich niet altijd beperken tot aandachtig museumbezoek, het bijwonen van lezingen en de lectuur van kunsttijdschriften en catalogi, mag duidelijk worden uit het verhaal van twee gepassioneerde Museumvrienden. Ze vertellen hoe en waarom ze plots geboeid werden door een kunstwerk en de maker ervan en hoe ze dan verder uitgebreid op zoek gingen naar de context waarin de werken tot stand kwamen: wie is de kunstenaar, wat bezielde hem of haar, welke (nu verloren) boodschap zit er achter het werk? En of het nu om een groot marmeren beeld gaat of over een klein miniatuurschilderijtje, de passie is duidelijk altijd even groot.



De Passie van een Vriend: Jan Vandemoortele en de Madonna van Michelangelo Jan Vandemoortele is doctor in de ontwikkelingseconomie en bracht zijn ganse loopbaan door bij de Verenigde Naties. Hij woonde en werkte in verschillende landen in Afrika, waar hij zijn echtgenote ontmoette – een architecte uit Lima, Peru. Na Afrika verhuisden ze naar New York, vervolgens naar Pakistan waar hij VN-ambassadeur was. Nu is Jan actief als onderzoeker en docent. Hij publiceert regelmatig in wetenschappelijke tijdschriften en boeken. Jan en zijn vrouw wonen nu in Brugge, waar hij stadsgids is en lid van de Vrienden van Musea Brugge. Een Vriend die bijzonder geïntrigeerd is door de Madonna van Michelangelo. — — Interview door Rudy De Nolf

Vanwaar komt je interesse voor Michelangelo’s Madonna? De overgang van de middeleeuwen naar de moderne tijd boeit me enorm. Een figuur zoals Juan Louis Vives fascineert me. Ook Anselmus Adornes is zo’n overgangsfiguur: hij opende in feite de eerste bibliotheek in Brugge door zijn rijke boekencollectie beschikbaar te stellen voor iedereen in zijn privékapel, de Jeruzalemkapel. Die mensen begonnen anders te denken en stonden open voor

D E PA S S I E VA N …

Jan Vandemoortele

verandering. Ik vind hen heel toepasselijk voor onze tijd nu, met de vele, razendsnelle veranderingen op allerlei gebied. Verandering lijkt de enige constante in het leven. Ook in de renaissancekunst zie je die veranderingen. Vermits de Madonna met Kind het enige werk is van de grootmeester van de renaissance dat deel uitmaakt van het Belgische kunstpatrimonium, werd ik er automatisch door aangetrokken. In plaats van de gebruikelijke voorstelling van een vrome moeder die haar kind in de arm of op schoot houdt, maakte Michelangelo een revolutionaire nieuwe compositie. Zijn Madonna moet een bizarre indruk hebben gemaakt op de Bruggelingen van toen. Na meer dan dertig jaar in het buitenland, lees ik veel over Brugge in het Engels. In die Engelse lectuur vond ik zelden of nooit een vermelding van kardinaal Piccolomini van Siëna als het over de Brugse Madonna gaat. Hier kreeg ik vaak het verhaal te horen dat deze kardinaal het beeld bestelde bij Michelangelo, maar het uiteindelijk weigerde zodat het in handen kwam van rijke Brugse kooplieden, Alexander en Jan Mouscron.

63


Eerst en vooral past het beeld niet in de nis waarin het geacht wordt te prijken. De nis op het altaar in de Dom van Siëna heeft een diepte van 39 cm, terwijl de sokkel van het Brugse beeld een diameter heeft van 51 cm. Ik vond het vreemd dat buitenlandse kunsthistorici de link met Siëna niet maakten. Zo ben ik mij gaan verdiepen in de zaak. Ik was gebeten om te weten. Vrij vlug werd het duidelijk dat die kardinaal van Siëna helemaal niets te maken heeft gehad met de Brugse Madonna. Is het verhaal dat hier verteld wordt, dan foutief ? Ik vrees het. Het idee dat de Brugse Madonna deel uitmaakte van de Piccolomini-opdracht, werd voor het eerst naar voor geschoven in 1942 door Wilhelm Valentiner, een Duits kunsthistoricus die zijn loopbaan doorbracht in de Verenigde Staten en werkte voor het Metropolitan Museum in New York en het Getty Museum in Los Angeles. Internationaal laten de meeste kunsthistorici zijn stelling echter links liggen. Heel wat aanwijzingen trekken die immers in twijfel. In 2017 publiceerde ik daarover een artikel in het tijdschrift Biekorf. Laten we het hier bij de drie voornaamste tegenargumenten houden. Eerst en vooral past het beeld niet in de nis waarin het geacht wordt te prijken. De nis op het altaar in de Dom van Siëna heeft een diepte van 39 cm, terwijl de sokkel van het Brugse beeld een diameter heeft van 51 cm. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat Michelangelo

64

een werk zou hebben geleverd waarvan de sokkel de nis met een derde overschrijdt. Ten tweede: Michelangelo tekende in 1501 een contract met kardinaal Piccolomini, de latere paus Pius iii, om vijftien marmeren beelden te vervaardigen. Dit bewaard gebleven document vermeldt alleen heiligen als figuren, geen Madonna. Vreemd dat de Brugse Madonna dan toch tot die opdracht zou behoren. Ten slotte: de gebroeders Mouscron waren niet toevallig in Firenze toen Michelangelo het beeld te koop zou hebben gesteld, zoals de Piccoloministelling laat vermoeden. In de boekhouding van hun bankier staat dat ze Michelangelo in twee schijven betaalden, met een interval van bijna een jaar. Bovendien betaalden ze de eerste schijf drie jaar voor de acquisitie van het kunstwerk omstreeks 1505. Dat strookt niet met de stelling dat ze precies op het goede moment op het toneel verschenen om het beeld te kopen. Daarenboven is het heel waarschijnlijk dat ze Michelangelo persoonlijk kenden. De gebroeders Mouscron hadden een handelsfiliaal in Firenze en verbleven er dus vaak. In de boekhouding van hun bankier staan verschillende betalingen tussen hen vermeld. De eerste transactie dateert van lang voordat de Brugse Madonna werd vervaardigd: op 30 juni 1500 deed Michelangelo een betaling aan de Mouscrons, waarschijnlijk voor de aankoop van Vlaams laken. Kortom, de gebroeders Mouscron komen duidelijk naar voor als de meest plausibele kandidaat-opdrachtgevers. Maar absolute zekerheid zullen we pas hebben wanneer het contract tussen de Mouscrons en Michelangelo voor de opdracht wordt teruggevonden.

Het Piccolomini-altaar in Siëna Foto: Miguel Hermoso Cuesta

D E PA S S I E VA N …



66

D E PA S S I E VA N …


De Brugse Madonna is dus niet oorspronkelijk gemaakt voor de Piccolomini-kapel in de Dom van SiĂŤna en nadien geweigerd door de opdrachtgever, paus Pius III? Dat klopt. Nochtans vindt de hypothese bijval in vele publicaties in onze contreien. Ik vermoed dat de stelling extra prestige geeft aan het werk: een beeld besteld door een paus krijgt meer aandacht dan een besteld door vrij onbekende lakenhandelaars. Bovendien zorgt de stelling voor een leuk verhaal, volgens hetwelk kardinaal Piccolomini het beeld zou geweigerd hebben omdat hij het onfatsoenlijk vond om Jezus spiernaakt voor te stellen. De stelling zou ook een verklaring bieden voor de neergeslagen blik van de Madonna en Kind. In SiĂŤna zou het beeld immers op een hoogte van ongeveer negen meter staan, waardoor de Madonna en het Kind zouden neerkijken op de gelovige voor het altaar. Heeft het ook iets te maken met de disproportie tussen het Kind en de Moeder? Verschillende kunsthistorici hebben erop gewezen dat het hoofd van de peuter iets te groot is. Volgens de aanhangers van de Piccolomini-stelling zou de kunstenaar dat opzettelijk gedaan hebben want het beeld zou bekeken worden vanuit een lagere kijkhoek dan nu het geval is. Maar dat is larie en apekool. Zelfs op een hoogte van negen meter blijft het hoofd van de peuter enorm groot. Verdere details trekken de stelling in twijfel. Als Michelangelo wist dat het beeld zich hoog op het altaar zou bevinden, waarom beitelde hij kuiltjes op de knokkels van het linkerhandje van het Kind? Op negen meter hoogte zouden die niet zichtbaar zijn. Gelukkig is het tij aan het keren. Het opschrift in de Onze-Lieve-Vrouwekerk werd onlangs vervangen door een nieuwe tekst waarin geen verwijzing meer wordt gemaakt naar Piccolomini.

J A N VA N D E M O O R T E L E

67


Algemeen wordt gesteld dat de Brugse Madonna geen devotiebeeld of mirakelbeeld is. Maar daar blijft het gewoonlijk bij. Wat het beeld wél voorstelt, blijft in het ongewisse, bijna enigmatisch. Ben je blij met het nieuwe opschrift? Ja en nee. Natuurlijk ben ik blij dat Piccolomini’s dagen in Brugge geteld zijn. Het idee dat hij de Madonna met Kind bestelde, is veel te lang in Brugge blijven hangen. Toch moet de nieuwe tekst verder aangepast worden. Afgezien van de twee feitelijke foutjes die er nog in staan, komt die tekst naar voor met een nieuwe stelling waarmee ik niet akkoord ga. De Brugse Madonna wordt namelijk beschreven samen met de twee levensgrote beelden die zich op het altaar bevinden. Het ene stelt geloof voor, het andere hoop. Vermits geloof, hoop en liefde de drie goddelijke deugden zijn, besluit de nieuwe tekst dat het beeld van Michelangelo de liefde voorstelt. Niet alleen ontbreken de nodige historische bronnen om dat te staven, maar het gaat om een averechtse redenering. De betekenis van een beeld dat kort na 1500 werd vervaardigd, kan niet worden uitgelegd aan de hand van beelden die zo’n 250 jaar later tot stand kwamen. Michelangelo had niets te maken met die andere beelden. Voor mij houdt dit geen steek.

68

We weten dus niet wat het beeld van Michelangelo voorstelt? Inderdaad. Er is niet alleen onzekerheid over de opdrachtgever, maar ook over de betekenis van dit beeldhouwwerk. Dat is uitzonderlijk. We weten precies wie de opdrachtgevers waren voor zijn andere meesterwerken en wat de betekenis ervan was. Algemeen wordt gesteld dat de Brugse Madonna geen devotiebeeld of mirakelbeeld is. Maar daar blijft het gewoonlijk bij. Wat het beeld wél voorstelt, blijft in het ongewisse, bijna enigmatisch. Heb je een idee wat het beeld voorstelt? Absoluut. Het beeld is een altaarstuk dat naar de transsubstantiatie verwijst, de meta­ fysische wezensverandering van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus. Archiefdocumenten, de historische context, maar ook details van het beeld staven dit. Als altaarstuk heeft het kennelijk een liturgische betekenis. Wanneer de priester de eucharistie vierde voor het altaar, zagen de mensen bij de consecratie niet enkel de hostie en de kelk maar ook de lichamelijke manifestatie van Christus, in de vorm van het beeld. Het altaarstuk bood dus een visuele ondersteuning voor de transsubstantiatie. Kan je dat verduidelijken? Het Kind maakt zich klaar om een neerwaartse stap te zetten naar het altaarblad, waar Zijn offergave wordt herdacht tijdens de eucharistieviering. Vandaar dat het beeld zich net boven het blad bevindt. Toen Jan Mouscron het beeld schonk aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk in 1514, en niet in 1515 zoals vermeld staat in het nieuwe opschrift, werd een akte opgesteld die bewaard wordt in het Rijksarchief in Brugge. Daarin staat expliciet vermeld dat het beeld niet verplaatst mag worden. Dat wijst erop dat de positie van het beeld van belang is, en verband houdt met de betekenis ervan. De Brugse Madonna bevindt zich op ooghoogte, net

D E PA S S I E VA N …


boven het altaarblad. Elke andere positie zou de beeld­­vorming tenietdoen. De Madonna en het Kind hebben hun blik gericht op het altaarblad, waar de offergave plaatsgrijpt. Hun blik is niet gericht op de gelovige die voor het altaar staat, zoals vroeger verondersteld werd. Wat was de historische context en hoe verklaart die de betekenis van het beeld? De transsubstantiatieleer stelt dat bij de consecratie door de priester, het lichaam en bloed van Christus tegenwoordig komen in het brood en de wijn. De reformatie stelde het vermogen van de priester om zo’n transformatie teweeg te brengen in vraag. Een alternatieve theorie werd geformuleerd: die van de consubstantiatie. Die gaat ervan uit dat het lichaam en bloed van Christus al aanwezig zijn in het brood en de wijn. Discussies over trans- en consubstantiatie veroorzaakten al verdeeldheid binnen de kerk voordat Luther op het toneel verscheen in 1517. De sacramentariërs, een beweging actief in de Lage Landen, verkondigden een extreme visie. Zij beweerden dat het brood en de wijn puur symbolisch waren. Dat idee ontstond precies in de tijd van Jan en Alexander Mouscron. Er woedden hevige debatten over het sacrament van de eucharistie. Was het beeld bedoeld om de aanhangers van transsubstantiatie een riem onder het hart te steken, als verzet tegen de radicale visie van de sacramentariërs? Dat blijft een open vraag. Heeft het beeld dan niets met liefde te maken? Natuurlijk drukt het zachtmoedige liefde uit. Maar dat is niet de essentie ervan. De Madonna beschermt het Kind met de linkerhand en met haar knieën. Haar mantel dekt deels het hoofd van de peuter toe, waardoor Michelangelo de geborgenheid tussen moeder en kind benadrukt. Tegelijkertijd aanvaardt Maria dat haar Zoon zijn opdracht op aarde moet vervullen en een beetje

J A N VA N D E M O O R T E L E

terughoudend laat ze hem los om zich naar het altaarblad te wenden. Vaak zegt men dat Maria dromerig voor zich uitkijkt, zonder passie of emotie. Inderdaad, ze kijkt niet naar het Kind maar wel naar de plek waar hij zal opgeofferd worden, het altaarblad. Haar blik drukt sereniteit en terughoudendheid uit. Welk detail staaft de stelling dat het beeld naar transsubstantiatie verwijst? In haar rechterhand houdt de Madonna een boek vast, hoogstwaarschijnlijk de bijbel. Michelangelo beitelde echter geen boek maar een tablet. Het opmerkelijke detail is dat de tablet licht in aanraking komt met het Kind. Wellicht verwijst dit naar een bekend vers aan het begin van het evangelie van Johannes: “Het woord is mens geworden.” Dit verwijst naar een transformatie en houdt dus verband met de transsubstantiatie. Kortom, het is vrijwel zeker dat het beeld zich op de plaats bevindt waarvoor het ontworpen werd: niet hoog op een altaar in Siëna maar laag op een altaar in Brugge. Uiteindelijk blijkt de Brugse Madonna niet zo enigmatisch meer.

69



Portret van een vriend: Marie-Gabriëlle Capets Portrait du Citoyen Suvée, peintre De aankoop van een klein portretje leidde tot een boeiende zoektocht naar geportretteerde en maker. De vermeende maker is waarschijnlijk het model. Maar wie hield dan het penseel vast? – Door Rudy De Nolf Rudy De Nolf

Dit verhaal begon met een misverstand. TillHolger Borchert, toen nog conservator van het Groeningemuseum, kocht in 2013 met de centen van de Vrienden van Musea Brugge, op een veiling in Brussel, een miniatuurportretje. In de catalogus werd het toegeschreven aan de Brugse schilder Joseph-Benoît Suvée . Het stelt een zittende man in redingote (lange overjas) voor, met een tekenmap op de knie en een tekenstift in de hand. Enkele maanden en vele discussies later, kwam men tot het besluit dat Suvée niet de maker maar wel de geportretteerde was. Dit bleek onder andere na vergelijking met de portrettekening van Suvée door Joseph-François Ducq in de collectie van het Groeningemuseum. Bleef natuurlijk de vraag wie dit fijne miniatuurschilderijtje dan wel had gemaakt.

Marie-Gabriëlle Capet, Miniatuurportret van Joseph-Benoît Suvée, circa 1799, olieverf op paneel, 28 × 17,5 cm, Groeningemuseum Brugge © Lukasweb – Art in Flanders

D E PA S S I E VA N …

Met de Franse revolutie stijgt de vraag naar miniatuurportretjes. Het is net alsof, in een tijd waarin het leven weinig prijs heeft, het belangrijk wordt een beeltenis te hebben van de geliefde, de vriend(in), het familielid... Heel wat vrouwen specialiseren zich in dit fijne werk. Schilders zoals Augustin, David en Suvée houden een school voor meisjes – een welkome bijverdienste in deze onzekere tijden. Door het égalité-principe mogen vanaf 1793 ook dames hun werken tentoonstellen op de grote jaarlijkse Salons. Dat is ook voor ons een meevaller, want dankzij de bewaarde catalogi vinden we hun namen en werken terug. Adjunctconservator Laurence Van Kerkhoven bestudeerde de stukken en ontdekte het volgende. Mademoiselle Capet Op het salon van 1799 stelt een zekere MarieGabriëlle Capet een groot pastelschilderij en een miniatuurschilderijtje van le citoyen Suvée tentoon. In een rapport dat in 1808 aan keizer Napoleon wordt voorgelegd, lezen we deze lovende woorden: “Dès l’exposition de 1796, on vit de bons portraits en

71



Marie-Gabriëlle Capet, Atelierscène, 1808, olieverf op doek, 69 × 83,5 cm, Neue Pinakothek München

Op dit schilderij uit 1808 verbeeldt Capet erg mooi de rolverdeling: Madame Labille schildert, Vincent geeft aanwijzingen, Marie-Gabrielle houdt het palet vast en kijkt ons ietwat vragend aan.


miniature, au pastel et à l’huile par Mlle Capet. Elle s’est surpassé depuis dans les portraits de MM. Suvée, Houdon, Meynier (…).” Capet was blijkbaar geen onbekende naam. Toch weten we bitter weinig over de jeugdjaren van deze kunstenares. Ze werd geboren in een eenvoudig gezin in Lyon en kwam in Parijs in het atelier van Madame Adélaïde Labille-Guiard terecht. Deze hield een schilderschool open waar meisjes de kunst van het zo populaire miniatuur schilderen leerden. Zo ook Marie-Gabriëlle die, als we opmerkingen in de pers mogen geloven, snel blijk gaf van groot talent. Ze kon op veel bijval rekenen telkens ze exposeerde. Ze woonde in bij haar lerares en bleef er ook toen deze, na haar echtscheiding, ging samenleven en in 1799 trouwen met de schilder Francois-André Vincent. Op een prachtig schilderij uit 1808, dat nu in München wordt bewaard, verbeeldt Capet erg mooi de rolverdeling: Madame Labille schildert, Vincent geeft aanwijzingen, Marie-Gabrielle houdt het palet vast en kijkt ons ietwat vragend aan . Enkele jaren geleden liep er in het Musée Cognacq-Jay in Parijs een tentoonstelling waar tekeningen van Vincent, deels uit privécollecties, werden getoond. Er was een karikatuur van Suvée bij, waarbij diens lange neus prominent in beeld komt. Toch zit er geen spoor van venijn in de tekening. Er is duidelijk sympathie voor het model, een huisvriend, met wie Vincent samen in Rome aan de Franse Academie had gestudeerd. Suvée zou ook nog eens de buurman van Vincent en Labille worden. Ze woonden alledrie in het Palais des Sciences et des Arts, het vroegere Louvre én hij was getuige op hun huwelijk. Suvée was voor Capet dus zeker geen onbekende. Op eigen vleugels Tijdens de troebele jaren van de Franse Revolutie zaten familieleden van Vincent gevangen en kwamen sommigen zelfs onder de hakbijl van de guillotine terecht. Suvée belandde in 1794 ook

74

Hoe dan ook, voor sommige van haar grote miniaturen, en zonder twijfel uit spaarzaamheid, zien we haar enkel ivoorblad gebruiken voor het gezicht; de rest van de ondergrond is karton. Het is op het einde van de achttiende eeuw dat men dit procédé begint toe te passen en Capet was een van de eersten om dit te doen. een tijdje in de gevangenis. Een jaar later, na de val van de Franse revolutionaire leider Robespierre, wordt Suvée herbevestigd in zijn functie als directeur van de Franse Académie in Rome. In 1799, het jaar waarin ons portretje vermoedelijk werd geschilderd, wachtte Suvée nog altijd op de definitieve toelating om naar Italië te vertrekken. Die kwam er uiteindelijk eind 1801. Was het nakende vertrek de aanleiding om enkele portretjes te maken voor de vriendenkring die achterbleef? In die jaren ging Madame Labilles wankele gezondheid verder achteruit. Misschien stapte leerling Marie-Gabriëlle toen uit haar schaduw en begon ze naast miniaturen ook zelf olieverfschilderijen en pastels te maken, grotere formaten dus. Mijns inziens is het portret van Suvée trouwens geen echt miniatuurschilderijtje, maar een ricordo, een versie in klein formaat of ontwerp van een groter schilderij. Zoals al gezegd, vermeldt de

D E PA S S I E VA N …


Röntgenopname, Miniatuurportret Suvée, KIK

catalogus van het Salon van 1799 zowel een kleine als een grote versie van het portret van Suvée door Marie-Gabrielle. Ook in de oeuvrecatalogus van Vincent vinden we enkele voorbeelden waarbij telkens zowel het grote als het kleine formaat van een pastel of olieverfschilderij worden vermeld. Het blijkt dus om een courante praktijk te gaan. Ook de techniek, die wordt gebruikt in het portretje van Suvée, lijkt in de richting van Mademoiselle Capet als maakster te wijzen. Bij het schilderen van miniaturen gebruikte men ivoorblad (feuille d’ivoire) als onderligger, zeker voor de ‘incarnaten’ (het gezicht en de handen). Een röntgenfoto van het KIK toont aan dat bij het portretje van Suvée er duidelijk een andere ondergrond is gebruikt voor het gezicht en de handen, meer dan waarschijnlijk ivoorblad dus . In de monografie Gabriëlle Capet par le Comte Arnauld Doria uit 1934 vonden we interessant materiaal dat onze bevindingen lijkt te bevestigen.

R U DY D E N O L F

Daar lezen we zelfs dat Capet een van de eersten was die het gebruik van strookjes ivoorblad als ondergrond voor het gezicht (en de handen) heeft toegepast rond 1800. Ook de praktijk van kleine versies maken van grote portretten, wordt hier vermeld. “Notre artiste, qui n’avait présenté que des miniatures au Salon de 1798, en fera figurer encore au Salon suivant, mais accompagnées cette fois de quelques pastels, répétés en miniature, des peintres Suvée et Meynier, le premier ami intime de Vincent, (…).” (p. 25. “Onze kunstenares, die enkel miniaturen tentoonstelde op het Salon van 1798, toonde er ook op het volgende Salon, maar deze keer samen met enkele portretten in pastel, herhaald in miniatuurversie, van de schilders Suvée en Meynier. De eerste was een intieme vriend van Vincent (…).”) Over een gesigneerd miniatuurportret van beeldhouwer Houdon door Capet, dat thans wordt bewaard in het Musée des Beaux Arts in Caen, staat het volgende geschreven: “Le Houdon de Mlle Capet présentait un autre intérêt, purement technique celui-là. Henri Bouchot, qui dut avoir entre les mains un des deux exemplaires, se pose cette question : « Sur quelle matière Houdon avait-il été peint ? Isabey ni Augustin n’avaient encore rendu pratique la plaque d’ivoire réservée pour la tête et collée sur un carton dont on s’efforçait de dissimuler les sutures au milieu d’accessoires ménagés habilement. (…) ce moyen n’est guère employé encore. Gabrielle Capet fut l’une des premières à s’en servir. »” (De Houdon van mej. Capet was vanuit technisch oogpunt interessant. Henri Bouchot, die een van beide exemplaren in handen moet hebben gehad, stelt zich deze vraag: “Op welke ondergrond is de Houdon: geschilderd? Noch Isabey, noch Augustin hadden al voor het gezicht gewerkt met ivoorblad dat gekleefd werd op karton waarbij men de

75


overgang handig camoufleerde. (…) deze werkwijze was toen nog nauwelijks toegepast. Mej. Capet gebruikte ze als een van de eersten.”)” En verder: “Comme support Mlle Capet se sert quelquefois de carton, habituellement de plaque d’ivoire. (…) toutefois, pour certaines de ses grandes miniatures, et par mesure d’économie sans doute, nous la verrons n’utiliser l’ivoire que pour la tête, le reste du support étant en carton. Dans ce cas, elle le découpait pour y encastrer l’ivoire (…). C’est à la fin du 18e siècle que cet habile procédé commença à être employé et Capet sut, une des premières, en tirer parti.” (“Als ondergrond gebruikte mej. Capet soms karton, maar meestal ivoorblad. (…) Hoe dan ook, voor sommige van haar grote miniaturen, en zonder twijfel uit spaarzaamheid, zien we haar enkel ivoorblad gebruiken voor het gezicht; de rest van de ondergrond is karton. In die gevallen knipte ze in het karton om het ivoor in te passen (…). Het is op het einde van de achttiende eeuw dat men dit procédé begint toe te passen en Capet was een van de eersten om dit te doen.”)

Zelfportret? Misschien moet ook het zelfportret, dat Suvée zogezegd in de gevangenis schilderde en dat op de tentoonstelling in Tours te zien was, eerder aan Marie-Gabriëlle Capet toegeschreven worden. Uit haar testament van 20 oktober 1818 leren we dat ze aan de schilder Mesnier, leerling van Vincent, le portrait en pastel de M. Suvée nalaat… Waarschijnlijk had ze daarvan ook een olie op doekversie gemaakt, zoals dat toen gangbaar was.

Bibliografie —— Gabriëlle Capet par le Comte Arnauld Doria, Edition d’études et de documents, Paris, 1934. —— Musée des Beaux-Arts de Caen, Marie-Gabriëlle Capet (1761-1818), une virtuose de la miniature, Gent, Snoeck, 2014 (tentoonstellingscatalogus). —— M.-J. Bonnet, Liberté, égalité, exclusion, Femmes peintres en Révolution (1770-1804), Parijs, Vendémiaire, 2012. —— J.-P. Cuzin, Vincent, entre Fragonard et David, Parijs, Arthena, 2013. —— S. Join-Lambert & A. Leclair, Joseph-Benoît Suvée (1743-1807), Parijs, Arthéna, 2017.

Joseph-Benoît Suvé, Zelfportret (?), circa 1794, privéverzameling Parijs

76

D E PA S S I E VA N …



Adjunct-conservator Laurence Van Kerkhoven geeft uitleg bij het in 2014, met financiĂŤle inbreng van de Vrienden, aangekochte werk van Franciscus Josephus Kinsoen


Colofon MB, Musea Brugge Magazine, verschijnt driemaandelijks en wordt uitgegeven door vzw Vrienden van de Stedelijke Musea te Brugge Verantwoordelijke uitgever: Bertil van Outryve d’Ydewalle, p/a Dijver 12, 8000 Brugge Coördinatie: Sibylla Goegebuer Eindredactie MB 3-2018: Inge Geysen, Aleid Hemeryck & Geert Souvereyns

Redactie MB 3-2018: Till-Holger Borchert, Rudy De Nolf, Hubert De Witte, Inge Geysen, Sibylla Goegebuer, Aleid Hemeryck, Geert Souvereyns museumbulletin.redactie@brugge.be Vormgeving: Cedric Verhelst m.m.v. Dimitri Claerhout Druk: Stevens Print Musea Brugge Dijver 12, 8000 Brugge T 050 44 87 43 F 050 44 87 78 www.museabrugge.be musea@brugge.be


S C H AT T E N VA N V R I E N D E N


S C H AT T E N VA N V R I E N D E N



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.