UIT DE BRON
ALS VAN EYCK ‘VAN DYCK’ WORDT… JONKER JACOB EN ZIJN HOSPITA
De naam van Jacob van Eyck (1589/90-1657) is voornamelijk verbonden met Utrecht, waar de blinde jonker als beiaardier en ‘directeur van de klokwerken’ meer dan dertig jaar zijn stempel heeft gedrukt op de rijke klokkencultuur van deze voormalige bisschopsstad. Op mooie zomeravonden speelde hij virtuoos blokfluit op het Janskerkhof, repertoire dat werd vereeuwigd in de twee delen van Der Fluyten Lust-hof. Naar zijn leven is al sinds het einde van de negentiende eeuw onderzoek gedaan. Het Utrechts Archief is tegenwoordig goed ontsloten, ook digitaal. De kans dat er nog ‘nieuwe’ documenten
opduiken, lijkt daarmee klein. Toch kunnen we in dit artikel twee biografische bronnen aan het reeds bekende materiaal toevoegen. Een woord van dank gaat naar Henk Bruisten, die het belangrijkste document aan het licht heeft gebracht. Dat deze bron zo lang onopgemerkt heeft kunnen blijven, heeft alles te maken met een leesfout: een archiefmedewerker zag een exuberante hoofdletter E aan voor een D en las zodoende ‘Jacob van Dijck’. Het betreft een notarisakte van 2 maart 1648. Op die dag vervoegde een zekere Henrickghen Franß Verweij, weduwe van Jacob Gerritß Blom, zich bij de Utrechtse
notaris Nicolaes de Cruijff. Zij verklaarde ‘dat Jor Jacob van Eijck haer comparante eenige merkelijcke somme van penningen tot haer noottelijcke sustentatie ende onderhout hadde verstreckt ende verschooten, tot verseeckeringe ende op affcortinge vande welcke sij comparante voor desen gecedeert ende overgegeven heeft alle alsulcken huijsraet ende mobile goederen mitsgaders linnen en wollen als zij comparante hadde, geene vandien uytgesondert’. Al Henrickghens roerende goederen werden dus onomkeerbaar eigendom van Van Eyck, in ruil voor een som geld die hij haar had verstrekt. Wat was hier aan de hand? De persoon van Henrickghen Blom-Verweij was al bekend uit het testament dat Van Eyck in 1654 liet opmaken: ze was zijn hospita. Hij legateerde aan haar een bedrag van honderdvijftig gulden en een lijfrente van zeventig gulden per jaar. Door de notarisakte uit 1648 komen we iets meer te weten over hun relatie. Als weduwe kon Henrickghen klaarblijkelijk niet gemakkelijk rondkomen. Vermoedelijk is zij kort voor die tweede dag van maart 1648 Van Eycks hospita