ROEDE van TIELT jaargang 2011

Page 1

JL

: L7m?M e

P

i

./’!

t.

Driemaandelijks heemkundig tijdschrift

4 2 ste jaargang, nr. 1 - januari - februari - maart 2 0 1 1 AfgiftekaMoor 8700 Tie(t


"Spaar meer met

meibloem

Kasteelstraat 149 8700 TIELT

Recordbank"

Record Je eigen bankier. Tecordbank.be

Tel. 051 40 18 23 Fax 051 40 51 93

Priem & Partners Rameplein 7 8700 Tielt

www.demeibloem.be

Tel. 0 5 1 40 00 28

ing. bvba

KMO-ADVIES

Maertens Management & Co bvba Pittemsesteenweg 32 8700 TIELT Tel. 051 40 71 66 051 40 64 39 Fax 051 40 74 07 robert .maertens @mmconline .be www.mmc-maertens.be

PRIVAAT INDUSTRIE DOMOTICA Bruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 Gsm 0475 32 77 08 info@electro-debusschere.be


De Roede van Tieft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere Roede van fielt : Aarsele, Dentergem, Egem. Gottem. Kanegem. Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem. Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele 42ste jaargang, nummer 1, januari - maart 2011 wettelijk depot - BD 25413


De Roede van Tielt Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van kringen voor Heemkunde

Inhoud

Erevoorzitter

Paul Vandepitte, voorzitter 19702000

liiez Demarrez, Een Meulebeeks dilemma uit 1761: Is Petronilla Depestel buytten sinnigh? blz.

Voorzitter

30-43.

Berenice Vanrenterghem Wingensesteenweg 84, 8700 Tielt berenice_vanrenterghem@hotmail. com

Juul Desmet, Een Modelwerkhuis in Wakken, blz. 44-59.

Ondervoorzitter

Guido Lams, Een Wynghens wonder, blz. 60-68.

André Braet, Gewapende man­

nen in de Tieltse binnenstad anno 1789, blz. 3-29.

Juul Desmet Sanderusplein 1, 8720 Wakken iules.desmet@telenet.be

Eddie Verbeke, Antoon Vander Plaetse in Tielt 2010, blz. 69-78.

Secretaris-penningmeester

De

Philippe De Gryse Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt tel. + fax = 051/40 18 38

redactie,

Inhoud

41s,e

jaargang, blz. 79.

Redactieraad

Jaak Billiet, Philippe De Gryse (verantwoordelijke uitgever), Juul Desmet (nieuwsbrief), Céline D’hulst, Ronny Ostyn, Berenice Vanrenterghem, Eddie Verbeke (redactiesecretaris).

“De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. Lidgeld is 20 euro op 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, 8700 Tielt ; 30 euro voor steunende leden en 40 of meer voor beschermende leden. Bijdragen te bezorgen aan eddie.verbeke@pandora.be . Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud en de illustraties van zijn bijdrage. Deze mogen slechts overgenomen worden na uitdrukkelijke toelating van de redactie.

Website

http://www.go.to/rvt Bibliotheek en fototheek

Beemegemstraat 5, 8700 Tielt, open elke zaterdag van 10.00 tot 11.30 u, of na afspraak 051/40 18 38

Kaft

Detail van de kaart “District van Thielt (West-Vlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63 986 zielen” circa 1825, verzameling Paul Vandepitte.

Cartotheek en archief

Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak : ronnv. ostvn@telenet.be

2


André Braet

Gewapende mannen in de Tieltse binnenstad anno 1789 Begin 1700 waren vuurwapens in huis nog een luxe want bij dagloners en wevers werden zij niet aangetroffen1. Toch werd er op ganzen, merels en konijnen geschoten. Het zou een misvatting zijn te denken dat onze voorzaten geen verboden vuurwapens en scherpe wapens achter de hand hielden, vooral in woelige tijden.

Wapens in mensenhanden: een terugblik.

Het recht op jagen had de gewone man in de 16de eeuw volledig verloren. Deze exclusieve bezigheid kwam toe aan de edellieden en was een statussymbool. Maar het werkte wildstroperij in de hand, vooral tijdens oorlogen, troebelen en slechte leefomstandigheden2.Tijdens het laatste kwart van die eeuw was een wapen efficiënt om have en goed te beschermen tegen de plunderende en moorddadige vrijbuiters tijdens de godsdiensttroebelen3. In oorlogstijd werd van de bevolking verwacht dat zij over hun eigen vuur- of steekwapen beschikten. In 1638 bijvoorbeeld kon Tielt-Buiten 478 en Tielt-Binnen 140 personen als weerbare 1 C. SCHELSTRAETE, H. KINTAERT en D. DE RUYCK, Het einde van de onveranderlijkheid, Nevele, 1986, p. 192. 2 H. VANNOPPEN, Jacht en stroperij, o.c. p. 127-138. Zie ook L. VAN ACKER, Hondenmerken en jachtrechten in Vlaanderen, in Biekorf 99 (1999), p. 109. ' J. DECAVELE, Humanisme, reformatie en godsdienstberoerten, in De Geschiedenis van Tielf, Tielt, 2009, p. 91-96; F. HOLLE VOET, Beroerde tijden in de roede van Tielt, 1577-1609 in De Roede van Tielt, jg. 29, nr. 3 (1998), p. 116-133.

3


mannen van 20 tot 50 jaar oud - voor de organisatie van de plaatselijke wacht inzetten. Zij trokken op met hun eigen roer(geweer) als vuurwapen of met hun piek als steekwapen4. Algemene bewapening en recrutering van keurlingen anderzijds, was schering en inslag tijdens de veroveringstochten van Lodewijk XIV in de tweede helft van de 17dc eeuw. Vijandige en geallieerde legers trokken in 1678, 1683, 1689-1697 door Vlaanderen. Tielt was van 1694 tot 1697 door Franse troepen bezet5. Na de krijgsverrichtingen werd de bevolking in 1713 gewaarschuwd voor deserterende soldaten die hebben begonst het plat landt a f te loopen, rovende ende rantsonnerende de passagiers, plunderende de huysen in de vlecken ende dorpen6. Zo wees een lijkschouwing op 14 september 1715 van Jan van Flonacker uit Petegem bij Deinze uit, dat hij getroffen was door eenen bal van een fusicque inde slincke bille ghebeurt door eenen soldaat vande militaire trouppen alhier actuelijck ligghende in garnisoen door het bersten van sijne loope7. In 1734 werd opnieuw een ordonnantie uitgevaardigd die het bezit van zakpistolen en scherpe wapens verbood en zware sancties oplegde aan al wie alsnog deze wapens in bezit had8.

4 J. CALLENS, Weerbare mannen in de Roede van Tielt, anno 1638, Tielt, 2000, p. 4, 14 en 16-24. Volgens de nominatieve lijst komen we slechts aan 431 personen voor Tielt-buiten ! 5 M. CLOET, Een succesrijke contrareformatie, maar constant oorlogsgeweld (77* eeuw) in De Geschiedenis van Tielt, Tielt, 2009, p. 134136. 6 J.A. VARENBERGH, Tweede deel vanden vierden Placcaet-boeck van

Vlaenderen, behelsende Alle de Placcaeten, Ordonnantiën ende Decreten, geëmaneert voor de Provincie van Vlaenderen, Sedert ’t jaer 1684, tot ende met 1739, Brussel, 1740: verordening dd. 23.10.1713. 7 P. HUYS, Geneeskundigen in Deinze in de late 17e ende 18e eeuw, in Kring voor Geschiedenis en Kunst van Deinze en de Leiestreek, 70 (2003), p. 10 en 117. s J.A. VARENBERGH, Tweede deel vanden vierden Placcaet-boeck... o.c., Boek V, p. 1355-1360.

4


Toch lapte men massaal zijn laars aan deze bepalingen, met soms noodlottige gevolgen. Na de lijkschouwing op 5 november 1742 van Joannes Van den Dam uit Aarsele, werd zijn dood toegeschreven aan eene fusicq schote gelaeden geweest met zaet van loot in de rechte sijde onder de corte rebben9. Tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) pleegde de 160-koppige bende van Jan de Lichte, waarbij ook een paar Tieltenaren, niet minder dan 163 diefstallen. Ook zeven moordpogingen en tien moorden behoorden tot hun wandaden101. Uit het feitenmateriaal van de procesbundels blijkt dat deze streekrovers onder meer te Tielt, Kanegem, Ruiselede, Wingene, Meulebeke, Wakken en Dentergem actief waren. Zij wapenden zich met messen en stokken, soms met een pistool of degen. Op 9 september 1775 werd prins Louis Engelbert van Arenberg, later hertog van Arenberg, op zijn domein te Edingen blind door een kogel uit lord Gordon’s wapen, de Engelse ambassadeur te Brussel". In 1781 verwondde de moegetergde boer Augustijn Van Walleghem te Aarsele twee personen met zijn geweer. Zij kregen tientallen kogelzaadjes in de billen1213. De straffen voor moord, doodslag, verwondingen, roof en diefstal waren niet mals . Misdadig opzet met gebruik van vuurwapens was eerder uitzondering dan regel. Als verdedigingswapens hadden velen genoeg aan messen, stokken, rieken en bijlen. Studies wijzen uit dat gewelddaden tegen personen, waarbij soms een dode viel, overwegend (60 %) in herbergen gepleegd werden, de overige in de woonst, op straat 9 R.A.K., Scabinale annex 86, heerlijkheid Sint-Baafsabdij Gent, folio 126. 10 A. BRAET, Op roverstocht met Jan de Lichte, in Oud Ruysselede, 1985, nr. 2, p. 83-86. 11 H. VANNOPPEN, Jacht en stroperij, in Ons Heem 43 (1989), p. 186. 12 V. ARICKX, Vuurschoten op scherminkelaars te Aarsele, 1781, in Biekorf 88 (1988), p.433-438. 13 .1. DE BROUWER, Bloemlezing van gerechtelijke uitspraken, in Het Land van Aalst XXIV (1972), p. 1-21.

5


en op de kermis. Slechts in 3 % van de gevallen werd een vuurwapen gebruikt, meestal door gewapende bendes van twee tot vijf personen1415. Vele herbergen werden bestempeld als schuylplaetsen van vagabonden en ondeugende persoonen, door welke frequente occasien, de goede ingesetene... hun overgeven tot alle ongeregeltheden ende dronkenschappen: waer door menigvuldige gevegten ende ook doodsloegen veroorsaekt worden Op 21 juli 1779 werd een nieuwe ordonnantie met betrekking tot de herbergen uitgevaardigd. Behalve 39 herbergen telde Tielt 60 brandewijnkroegen. Schietwedstrijden met pijl of kogel werden streng verboden, behalve voor de erkende gilden1617! In die tijd bestond het vuurwapenpark in onze contreien overwegend uit geweren en pistolen voorzien van een degelijk maar vereenvoudigd steenslot aangebracht .

Majesteit, het volk leeft in onvrede !

De zeer geliefde Maria-Theresia, de Habsburgse vorstin en keizerin van het Roomse Rijk, regeerde van 1740 tot 1780 over de Zuidelijke Nederlanden. Bij haar aantreden behoorde de doorsnee West-Vlaming tot de rijkste Europeanen met een levensstandaard die het hoge niveau van de uitzonderlijke 15de eeuw bereikte. Door de hoge productiviteit van de landbouw en 14 J. HEUS, Criminaliteit in Vlaanderen op het einde van het Ancien Régime vanuit opsporingsberichten - Biekorf 98 (1998), p. 239-248. Zie ook D. MERTENS, Criminaliteit in de Stad Aalst en op het platteland tijdens de U fe eeuw, in Land van Aalst LIII (2001), p. 115-142 en 241-269. 15 P. DE GOESIN, Ordonnantie van haere Majesteyt Nopenden de Herbergen Van den 21 juli 1779, Gent, 1779. 16 V. ARICKX, Herbergen in de kasselrij Kortrijk in 1779, in De Leiegouw jg. Vil, afl. 1 (1965), p. 5-30. 17 C. WEYNS, Volkshuisraad in Vlaanderen, Beerzel, 1974 (4 delen), III, p. 1058-1293. Zie ook R.T.W. KEMPERS, Antieke vuurwapens, Bussum, 1973 en J.R. VAN DER NEUT, Buskruit, roermaker en schutter, Hoorn, 1981.

6


de werkijver van wevers en spinsters was het plattelandsleven aantrekkelijker dan de stad geworden18. In de tweede helft van de 18de eeuw verdubbelde de Tieltse bevolking en bereikte in de jaren 1790 de kaap van 10 000 inwoners, waarvan 35 tot 36 % in Tielt-binnen resideerde19. Maar het tij keerde als gevolg van de enorme bevolkingsgroei, de toenemende werkloosheid en de vele prijsstijgingen. In een tijdspanne van amper 30 jaar - van 1760 tot 1790 - kregen de land- en werklieden af te rekenen met verdubbelde bedrijfs- en landpachten20. De noden van de vele behoeftigen en bezitlozen kon de lokale armenzorg niet meer lenigen en voor de bedelaars was de overheid streng. Een edict van 14 december 1765 stipuleerde dat alleen bejaarden en gebrekkigen met vergunning mochten bedelen, vagebonden en Ledig-gangers waren alle de gene die niet en syn in eenigen dienst ofte ampt, oft die niet en doen eenigen Koophandel o f Ambacht, ofte niet en hebben de middelen om eenigsints te konnen leven. Deze laatsten moesten binnen de 15 dagen het land verlaten21. Het Kortrijkse stadsbestuur kon in 1770 zelfs de toestroom van vele verlaten kinderen niet meer aan22. Patrouilles werden uitgezonden om vagebonden en deserteurs aan te houden en aan de lokale gerechtsofficieren uit te

ls C. VANDENBROEKE, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren, 1981. 19 T. LAMBRECHT, Herstel, groei en transitie (18de eeuw) in De geschiedenis van Tielt o.c., p. 149. 20 K. VANDENBROEKE, Waregem van plattelandsdorp tot regionaal verzorgingscentrum 1440-1789, onuitgegeven verhandeling, Gent, 1989, Deel 1, p. 69. HEEMKRING DE GAVERSTREKE, Resolutieboek van Waregem 17261784 (copie), fol. 90v-91r (akte dd. 10.8.1740). Zie ook J.BPTE. H. SERRUYS, Derde deel van den zesden Placcaert-boek van Vlaenderen, Gent, 1786, p. 1677-1684. P. DEBRABANDERE en I. BAUWENS-DE JAEGERE, Jacques Goethals-Vercruysse en zijn tijd. Kortrijk, 1988.

7


leveren23245. Uit de Tieltse stadsrekeningen blijkt dat officier Jacobus Verstraete in de periode 1775-1784 instond voor meerdere bedelaars en gevangenen: deze colloqueren ende opbringen in stadts boye, ze montcost en stroot besorgen ende buyten de stadt leeden2â>. Een ander verhaal waren de edellieden, de stedelijke burgerij en de plaatselijke notabelen die kapitaalkrachtiger werden en investeerden in de opkomende zware industrie (steenkool, ijzer, staal en wapens) in Wallonië. Anderen richtten manufacturen op in Vlaamse steden of kochten onroerend goed op het platteland. In Vlaanderen waren een uitgebreid wegennet en betere waterwegen tot stand gekomen, en er werd volop gebouwd. Lemen hutten maakten plaats voor woningen in steen en het aantal herenhuizen nam snel toe op de Tieltse Markt, in de Kortrijkstraat en de Ieperstraat. Uit 1769 dateert de oudste Tieltse burgerwoning in de Nieuwstraat die toebehoorde aan Petrus Delcambe, griffier van het leenhof van Tielt. In 1773 werd de steenweg Tielt-Deinze in gebruik genomen. De Tieltse binnenstad onderging wijzigingen aan het Stokt, het Rame- en Hulsteplein. Uit het toegenomen weg- en marktverkeer putte de Tieltse stadskas in de jaren 1780 veel meer inkomsten van tollen en accijnzen26. Keizer Jozef II, zoon en opvolger van Maria Theresia na haar dood op 29 november 1780, oefende meer druk uit om de macht van de bevoorrechte standen en gilden te beknotten. In juni 1781 23 P. DECUYPERE, Het Kortrijkse Correctie- en Onnozelhnys in de Persilstraat XVIIIde en eerste helft van de XlXde eeuw, in De Leiegouw 33 ( 1991) p. 245-246. 24 F. HOLLEVOET, Stadsrekeningen Tielt: 1610-1794, Tielt, 2004, p. 474, 478, 482, 488, 492, 499 en 506. 25 DE PROVINCIE VROEGER EN NU. WEST-VLAANDEREN, Brussel, 1976, p. 20-24. 26 G. CALLAERT en P. SANTY, Bouwen door de eeuwen heen in

Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie WestVlaanderen; Gemeente Tielt, Vlaamse Overheid, Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend Erfgoed, Brugge, 2007, deel I, p. 14-17 e.v.; en T. LAMBRECHT en R. OSTYN, Herstel, groei en transitie ( 1Hdl' eeuw) in .De geschiedenis van Tielt, o.c. p. 144, 155 en 161.

8


had hij in onze contreien een verkenningstocht ondernomen en onder meer de steden Kortrijk, Gent en Oudenaarde bezocht27. Vertrouwd met het revolutionaire gedachtengoed in Europa vaardigde hij de ene ordonnantie na de andere uit. Eerst trachtte hij het kerkelijk bezit in handen te krijgen, dan plaatste hij de administraties onder strenge controle en trok de hele rechtspraak tot zich. Hoewel deze verlichte despoot, bijgenaamd keizerkoster, sommige hervormingen moest intrekken, werden 165 kloosters met een louter contemplatief leven afgeschaft (17831787)28. Een waakzame kerkelijke censuur kon de openlijke propagering van verlichte ideeën op het filosofische en breed maatschappelijk vlak na 1782 niet langer verhinderen. De antiklerikale periodiek Vlaemschen Indicateur ofte Aen-wijzer der Wetenschappen en Vrije Kunsten, die ook door land- en ambachtslieden gelezen werd, steunde openlijk de politiek van Jozef II29. De maatschappij werd geconfronteerd, enerzijds met de behoudsgezinde en gepriviligieerde adel, geestelijkheid en burgerij die in aanvaring kwamen met de hervormingsdrang van de regering, en anderzijds met het plattelandsvolk dat de verplichtingen tegenover hun feodale machthebbers en de vele belastingen meer dan beu was30. Een deel van de Tieltse leden van de kamer van retorica splitste zich in 1786 af van “Het Roosjen” en vormde de nieuwe kamer 27 E. HUBERT, Le Voyage de l ’Empereur Joseph II dans les Pays-Bas (31.5.1781 -27.7.1781), Luik, 1900. .!. ROEGIERS, Kerk en Staat in de Oostenrijkse Nederlanden - Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 9, Bussum, 1980, p. 363-364. Zie ook L. STRUYE, Kroniek van België, Antwerpen, 1987, p. 460-505, en B. VANDERMEERSCH, Het verzet van het ‘Belgisch’ episcopaat tegen de kerkelijke heryormingen van Jozef II, 1780-1790, in Trajecta 17.2008.4, p. 377-407. "4 J. SMEYERS, Literatuur en toneel in de Zuidelijke Nederlanden in de 7Y* eeuw, in Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 9 Nieuwe Tijd, Bussum, 1980, p. 190-195. 30 L. DHONDT, Politiek en institutioneel onvermogen in 1780-1790 in de Zuidelijke Nederlanden, in Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 9 Nieuwe Tijd, p. 139-159.

9


“Snoeyt eer ’t bloeyt” als blijk van hun keizersgezindheid en progressieve ideeën31. Na 40 jaar gespaard te zijn van oorlogsperikelen (van 1748 tot 1788) werden gewapende milities gevormd in de steden, ook te Tielt. Uit veiligheidsoverwegingen werd er in het voorjaar van 1787 een patriottencompagnie opgericht die de katholieke godsdienst en de oude vrijheden wilde verdedigen32. Tijdens de gewapende oproer op de Grote Markt van Brussel, in februari 1788, vielen er enkele slachtoffers. Verzet kwam er ook van de Oudenaardse wevers die hun taksen weigerden te betalen. En zowat 5 000 landslieden uit de streek van Schorisse weigerden in september van dat jaar nog langer belastingen te betalen33.

Het jaar 1789: onlusten en revolutie.

De strenge winter werd de voorbode van een onheilsjaar. In het voorjaar troffen de advocaten Hendrik van der Noot en Jan Frans Vonck voorbereidingen tot de opstand. In verlaten boerderijen werden buskruit, munitie en wapens verzameld34. De verzetsbeweging Pro Aris et Focis ( Voor Outer en Heerd) van de advocaten J.B. Verlooy en Jan Frans Vonck werd gesteund door de abdij van Tongerlo. Hendrik van der Noot zocht aanhangers en steun in het buitenland. Met de inname van de Parijse Bastille op 14 juli werd de roemruchte Franse Revolutie ingezet. Het opstandige Franse voorbeeld zette in Luik en Brussel tot navolging aan. Vooral de dreiging met een zware belasting (tot 40 %) op eigendom en winsten en de opstandige clerus leidde tot het gewapend verzet, 31 T. LAMBRECHT, Herstel, groei en transitie (18de eeuw), in De geschiedenis van Tielt o.c., p. 183. 32 T. LAMBRECHT, Herstel, groei en transitie (18de eeuw), in De geschiedenis van Tielt o.c., p. 183. 33 L. DHONDT, De plattelandsopstand der gelijken van 1790 - H.G.O.K.Oudenaarde XIX, 1978, p. 185-299. Zie ook voetnoot 37. 34 E.A. JACOBS, De Brabantse Omwenteling 1789-1790, Koninklijk Museum van het Leger en van krijgsgeschiedenis, Brussel, 1983.

10


de Brabantse Omwenteling of beter de Belgische Revolutie 1789-1790 genoemd. De gewezen kolonel J.A. Vander Mersch uit Ardooie voerde het patriottenleger aan dat op 24 oktober te Turnhout een eerste overwinning behaalde op de Oostenrijkse troepen35. Regionale politiebrigades konden het banditisme van gedemilitariseerde soldaten, ronddolende werklozen en vagebonden niet de baas36. En de revolutionaire ideeën wakkerden het onveiligheidsgevoel nog aan. Geen wonder dat vele burgers voorzorgen namen tegen mogelijke onlusten, inbraken of overvallen en een geladen vuurwapen aan de zolderbalk hingen.

Tielt-Binnen

De volledige bevolking van Tielt telde inmiddels bij de 9 000 inwoners, een aangroei van 62 % sedert 1765. Tielt-Binnen herbergde ruim 3 000 inwoners, hetzij minstens 600 gezin-nen3738. De zaterdagse markt van Tielt trok wellicht ook kopers van wapens en schietvoorraad aan, naast de traditionele goederen, zoals textiel, graangewassen, groenten en vee. Op de markt woonde koopman Jacobus Van Wambeke (overleden op 31 oktober 1794). Hij beschikte over 16 nieuwe fusiquen en 12 coppelen sakpistolen, ook nog 150 pond buspoeder en 300 pond schiedlood . Op 22 oktober 1789 vaardigde de regering een ordonnantie uit waarbij aan de kasselrijbesturen opdracht werd gegeven

35 Zie voetnoten 32, 37 en 38. 3<’ Onder meer politiebrigades. uitgerust met geweer, bajonet en sabel, vanuit Anzegem en Huyse-Lozer. Zie M. DECRITS, De politie in de kasselrij Oudenaarde 1773-1793, in Vlaamse Stam XXVII (1991), p. 229-232. 37 T. LAMBRECHT, Herstel, groei en transitie (18tu' eeuw), in De geschiedenis van Tielt, p. 149: In 1765 en 1785 telde Tielt-Binnen resp. 2 142 en 2 960 inwoners en Tielt-Buiten resp. 3 420 en 5 335. 38 R.A.G. Raad van Vlaanderen, bundel 32 207, telling Tielt-stad dd. 31.10.1789.


onmiddellijk een inventaris te laten opmaken van schiet-wapens en munitie in het bezit van de burgers . Op 31 oktober was de telling te Tielt-binnen al gebeurd. De lijst met alle wapenbezitters van Tielt-binnen werd opgesteld door griffier Joannes Carolus De Roo. In 1781 was hij reeds twee jaar in functie met een jaarwedde van 18 ponden Vlaams394041. De aangevers werden met hun aantal geweren (fusicken) en pistolen (.sackpistolen) en eventule munitie (gewicht buskruit en lood), lijn per lijn gerangschikt, op drie bladzijden. De volledige lijst werd op 11 november 1789 verstuurd naar mijnheer de Haveskercke, raedt ende advocaet fiscael van sijne Majesteyts mede Tot ghencf11. Uit het volgende overzicht blijkt dat het aantal gewapende gezinnen in Tielt-Binnen zich beperkte tot 54 op een totaal van minstens 600 gezinnen42. In 30 huishoudens was er één geweer of pistool voorhanden, bij 13 waren er twee wapens, bij 7 zelfs drie wapens en 2 met vier wapens. Koopman Jacobus Van Wambeke had er 40 te koop en koopman Maxiliaan Rappareliere had alleen munitie. Het gering aantal wapenbezitters te Tielt laat vermoeden er geen gevoel van onveiligheid heerste in de stad, allicht te wijten aan de officieren, Joannes Verhellen en Jacobus Verstraete, die hun taak van ordehandhaving nog goed vervulden. Vele Tieltse gezagdragers die tot de hoogste sociale laag van de bevolking behoorden, waren goed bewapend. Stadsbaljuw Petrus Dierckens en griffier Joannes De Roo waren elk met twee geweren en twee pistolen het sterkst bewapend. Ook enkele 39 R.A.G., Raad van Vlaanderen, bundel 32.207, o.c. De telling van TieltBuiten werd niet teruggevonden. 40 F. HOLLEVOET, Stadsrekeningen Tielt: 1610-1794, Tielt, 2004, p. 495531. 41 RAG, Raad van Vlaanderen, nr. 32 207 (Tielt-Binnen e.a.). 42 Het aantal gezinnen berekenden we à rato van 5 personen per gezin. In vele West-Vlaamse dorpen werden scores van 20 tot 30 % behaald.

12


kapitaalkrachtige handelaars, ambachtslui en land-bouwers voelden zich met wapens meer op hun gemak. Tot het kransje van notabelen op en rond de Markt behoorden nog enkele personen waarvan hun aanzien valt af te leiden aan de begrafenisplechtigheid met een hoge kerkdienst (6 of 9 lessen).

Wie is wie ?

De wapenbezitters werden door ons alfabetisch gerangschikt. Bijkomende gegevens over deze personen ter identificatie zochten wij in diverse bronnen43 .

ARICX JACOBUS - 2 fusiquen Afkomstig van Wingene. In 1710 te Tielt gehuwd met Anna Christina VANLERBERGHE uit Beemem; Verkocht in 1786 een erf in het straetien komende in d ’Iperstraete aan Antoon Verhelle. Zijn echtgenote overleed te Tielt op 25 januari 1793 en werd met een dienst van zes lessen begraven. Jacobus overleed te Tielt op 22 september 1794 in de leeftijd van 78 jaar.

BALLAERT JOSEPH FRANS - 1fusique Niet geïdentificeerd.

BENOIT FRANS - 1fusique Kapitaalkrachtige landbouwer. Geboren te Tielt op 19 september 1752 als zoon van Joannes Baptiste en Vercoutere Josepha. In 1786 te Tielt gehuwd met Isabella SCHUERMAN uit Tielt. Was in 1796-1797 en 1799-1800 lid van de Tieltse municipale raad. Behoorde in 1812 tot de 100 hoogst belasten van Tielt. Frans overleed in de Bruggestraat te Tielt op 14 januari 1821.

BRACKEVELT FRANS - 1fusique 43 R. TANGHE, Gezinsfiches Tielt in Documentatiecentrtum VVF-Tielt; J. BUYCK, Biografisch repertorium van de Tieltse municipale officieren o.er, en F. ttOLLEVOET, Stadsrekeningen Tielt: 1610-1794 o.c.

13


Geboren te Tielt op 25 september 1731. Achtereenvolgens gehuwd met Maria Theresia VANDE KERCKHOVE, Isabella HOSTE en Maria Catharina DE COCK. Frans overleed te Tielt op 5 februari 1792 en werd begraven met een dienst van zes lessen.

BRUYNEEL IGNAES44 -1 fusique Metser afkomstig van Ardooie (ook genoemd Bruneel Ignatius Josephus fs. Pieter) en poorter van Tielt aanvaard op 23.11.1776. In huwelijk met Regina BENOOT, later met Françoise WALLYN uit Tielt. Woonde in 1815 in de St.Janstraat 45 te Tielt.

DE BAKKER JACQUES - 1fusique Vermoedelijk te Tielt geboren op 14 december 1726 als zoon van Joannes. In huwelijk met Maria Anna DE CLERCQ uit Aarsele.

(DE) CONINCK JOANNES - 1 pistole Handelaar afkomstig van Lichtervelde (ook genoemd Deceuninck Jean). In 1779 te Tielt gehuwd met Coleta VERHEYE uit Tielt. Woonde in 1815 in de Hoogstraat te Tielt.

DE FUSTER ALBERT - 2 fusiquen Kapitaalkrachtige landbouwer op 11 oktober 1734 te Tielt geboren. In 1758 te Tielt gehuwd met Maria Theresia DE VOLDER uit Pittem. Hij was in 1796 gemeenteraadslid te Tielt en behoorde in 1812 tot de 100 hoogst belasten van Tielt.

DE GROOTE JOANNES45 -1 pistol Vermoedelijk “Petrus Joannes” te Tielt geboren op 27 oktober 1753 (fs. Alexander). Hij huwde in 1779 Agatha VANNESTE uit Ingelmunster en overleed te Tielt op 18 november 1814. 44 Een andere Ignatius Bruneel (fs. Jacob) was gehuwd met Theresia Braet fa. Cornelis en hij overleed te Tielt op 24 juni 1794 in de leeftijd van 62 jaar. 45 Een zekere Jan Baptiste De Groote uit Zingem volgde in de jaren 17811785 de Latijnse school te Tielt.

14


DE MEYERE IGNAES - 1fusique Landbouwer afkomstig van Meulebeke. In 1780 te Tielt gehuwd met Maria Victoria ROTTY. Hij was in 1784 en 1785 pachter van de stedelijke rude beesten en in 1787 en 1788 pachter van de accysen ‘morierschap’ (= vd Neermarkt tot de dweersche greppe met de Nieustraete Hooghstraete en St.Janstraete). Hij overleed te Tielt op 31 augustus 1803 in de leeftijd van 59 jaar.

DE

RAET

FRANS

(dheer)

-

1

fusique

Afkomstig van Vinkt. In 1743 te Kanegem gehuwd met Petronella HEYTENS. In 1759 kocht hij een huis in de Krommewal en in 1773 één in de Hoogstraat. In 1785 werd hij tot schepen van de stad verkozen en als “heer” betiteld. Hij overleed te Tielt op 9 december 1790 in de leeftijd van 72 jaar en werd met een dienst van drie lessen begraven.

DE ROO JOANNES (dheer, greffier der Stede van thielt) - 2 fusiquen 2 pistolen Te Ruiselede geboren op 21 december 1747 als zoon van griffier Joannes De Roo en Anne Maria De Beis. Hij huwde in 1783 met Catharina GILLIODTS uit Brugge en verwekte 9 kinderen (1784-1800). In 1804 behoorde hij tot de 60 hoogst belasten van het Leiedepartement46. Hij was ook “koninklijke notaris” en overleed in de Ieperstraat te Tielt op 17 maart 183447.

DE VLAMINCK BERNAERD (dheer) - 1 fusique en 1 sakpistol Geboren te Tielt op 24 januari 1723 als zoon van burgemeester Jan Baptiste en Marie de Croock. Volgde de Latijnse school te 46 J. BUYCK, Biografisch repertorium van de Tieltse municipale officieren en gemeenteraadsleden tijdens de Franse Periode (1795-1814), Tielt, 1998, p. 46-47. 47 M. BRAET, Griffier Hugo De Roo-Winnebroot en zijn nakomelingen te Ruiselede, Tielt en Brugge (1700-1900), in Oud Ruysselede jg. 2005, nr. 3, p. 95-101.

15


Tielt in de periode 1734-1740. Huwde met Maria Catharina PARET uit Wervik. Bekleedde de functie van stadsontvanger van 1756 tot 1761. Hij overleed te Tielt op 4 mei 1795, vermoedelijk in de Ieperstraat.

DE WIN CAREL - 1fusicq Vermoedelijk deze afkomstig van Zingem die in de periode 1783-1785 de Latijnse school volgde te Tielt.

DIERCKENS FREDERICQ (sieur) - 1fusique Distilleerder, geboren te Tielt op 15 november 1751. Zijn jeugdjaren bracht hij door in de Latijnse school te Tielt van 1762 tot 1768, in de voetsporen van zijn oudere broer Petrus Dierckens (zie verder). In 1793 gehuwd met Constantia Juliana LARMUSEAU uit Oudenaarde. Hij behoorde in 1812 tot de 100 hoogst belasten van Tielt. Woonde in 1815 in de Nieuwstraat en bij zijn overlijden op 10 juli 1831 in de Ieperstraat.

DIERCKENS JAN PHLIPS (sieur) - 1fusique Vermoedelijk “Philippus” (fs. Joseph) geboren te Kanegem op 26 mei 1726. In de periode 1756-1761 ontvanger van de bier- en wijnaccysen (stedelijke belasting). Huwde eerst met Maria Anna NEMEGEER en in 1789 met Barbara Theresia BRAEKEVELT uit Tielt. Hij overleed te Tielt op 4 september 1794.

DIERCKENS PETRUS (dheer bailliu der stede van thielt) - 2 fusiquen 2 sakpistolen Geboren te Tielt op 14 januari 1747 als zoon van Constantinus en Rosa Catharina Roelandts. Zijn jeugdjaren bracht hij door in de Latijnse school te Tielt van 1755 tot 1763. Hij huwde te Zwevezele op 30 juni 1775 met Theresia Ludovica PAUL uit Wingene48. Van 1778 tot en met 1791 aangesteld als baljuw van

48 J. BUYCK, Biografisch repertorium van de Tieltse municipale officieren..., o.c., p. 55.

16


Tielt49, later notaris en ontvanger van de directe belastingen en gehuisvest in de Kortrijkstraat.

DOBBELS JUDOCUS —1fusique 1 pistol Afkomstig van Meulebeke. Hij huwde te Tielt op 11 februari 1776 met Agnes VANDEVIJVERE. In 1815 woonde de 62jarige weduwe in de Ieperstraat.

DURYNCK (dheer) - 1fusique 2 pistolen Mogelijks verkeerde schrijfwijze van de geneesheer Jan Jacob DURY uit Leuven. Hij werd te Tielt als poorter aanvaard, twee dagen voor zijn huwelijk te Tielt op 6 juni 1757 met Anna Francisca DE VLAMINCK. Hij stierf te Tielt op 29 januari 1808 in de leeftijd van 83 jaar.

EGGERMONT J(acques) —1fusique Kapitaalkrachtige leerlooier, geboren te Deerlijk op 8 december 1757. Hij volgde vijf jaar de Latijnse school te Tielt (17681773) alvorens in 1777 te huwen met Angela TIJTGADT uit Dentergem. Hij kocht in 1778 een huis in de Krommewal en in 1779 “De Fortuyne” teynden d ’Hoogstraete. Hij zetelde ook als gemeenteraadslid en adjunct-burgemeester. Hij behoorde in 1812 tot de 100 hoogst belasten van Tielt en overleed er in de Hoogstraat op 28 januari 1817.

GEERAERT CHAREL (dheer, provincie) - 1fusique 2 pistolen

Ontfanghere

der

Afkomstig van Hulste. Vanaf 1771 tot en met 1794 maakte hij deel uit van het Tieltse schepencollege. Hij was gehuwd met Maria Anna VERDUYN en overleed op de Markt te Tielt op 24 september 1796 in de leeftijd van 71 jaar.

JOCHEM ANTHONE - 1fusique 49 In de periode 1785-1789 wordt Augustin vande Sande als baljuw geciteerd in T. LAMBRECHT, Herstel, groei en transitie (18tle eeuw) in De geschiedenis van Tielt o.c., p. 143.

17


Geboren te Tielt op 17 augustus 1731. Hij huwde in 1763 te Tielt met Elisabeth HOVAERE.

LAMS JOSEPH - 1fusique Schoenmaker, geboren te Tielt op 9 december 1765. Hij huwde te Tielt op 7 juni 1791 met Isabelle Theresia LEMERCIER uit Deinze. In 1815 woonde het echtpaar in de Ieperstraat.

LEMAIEUR PHILIPPUS JOANNES - 1 fusique 2 sakpistolen Landmeter afkomstig van Wakken. Hij volgde de Latijnse school te Tielt in de periode 1751-1758. Hij ontving in 1788 zes ponden 6 schellingen en 8 deniers over het maecken vande caerten figurative van d ’omliggende prochien kercken ter cause het erigeren van een tribunal. Hij was in 1799 (van 18 maart tot 21 juli) president van de municipale raad en later gemeenteraadslid. Hij overleed in de Kortrijkstraat te Tielt op 15 mei 1807, ongehuwd.

LOONTGENS CONSTANTIJN - 1fusique Niet geïdentificeerd.

NAERT FRANS- 1fusique Niet geïdentificeerd.

PIFFEROEN PIETER JOSEPH - 1fusique Misschien zoon van Franciscus en afkomstig van Aarsele50. Te Tielt gehuwd op 29 november 1793 met Barbara DE MUYT. (onder voorbehoud). De kinderen van Joannes Pyferoen verkochten in de periode 1752-1754 huis en e rf ‘Het hantvat’ in de Ieperstraat.

50 Een andere Pieter Joseph Pifferoen was afkomstig van Ruiselede en huwde in 1771 met Anna Catharina Vandeweghe uit Ruiselede. Het gezin vertrok omstreeks 1786 uit Tielt naar Ruiselede.

18


RAPPARELIERE MAXIMILANNE (Coopman) - 5 pond buyspoeder en 150 schietloot Geboren te Tielt op 27 december 1748 als zoon van Jan Frans en Petronella WALDERAVENS.

ROBYNS Balthazar- 1fusique Kapitaalkrachtige handelaar in stoffen, afkomstig van Galmaarden. Aldaar geboren op 13 juni 1738. Hij huwde achtereenvolgens Maria Augustina VAN BELLEM, Isabella GYSSELS uit Jabbeke en Catharina Joanna DERAET uit Gent. Zijn eerste vrouw, overleden op 30 januari 1775 werd te Tielt begraven met een dienst van zes lessen. Hij was in 1796 plaatsvervangend vrederechter en behoorde in 1812 tot de 100 hoogst belasten van Tielt. Hij overleed in de Kortrijkstraat te Tielt op 30 januari 1834.

ROELANT JOANNE (vidua Dheer) - 2 fusiquen Weduwe van de Tieltse schatbewaarder Ignatius Roelant uit de periode 1771-177351.

ROELANTS PIETER (dheer) - 1fusique Kapitaalkrachtige zakenman te Tielt geboren op 13 juni 1736. Hij volgde de Latijnse school te Tielt in de periode 1747-1752 en huwde pas in 1784 met Theresia Dorothea HELLYN uit Eksaarde. Hij behoorde in de periode 1788-1794 tot het schepencollege en in 1812 tot de 100 hoogst belasten van Tielt. Hij overleed in de Hoogstraat op 10 september 1814.

THIENPONT (den brigadier) - 2 sakpistolen Handelaar Jean Thienpont is afkomstig van Gent. Hij huwde in 1787 te Tielt met Maria VERZEELE uit Tielt. In zijn hoedanigheid van brigadier betaalde de stad hem in 1790 de som van 53 ponden 4 schellingen en 6 deniers voor levering van 51 L. AILL1ET, De Poortersboeken van Tielt. Afschrift 1745 en bijlage, deel III, VVF-Tielt, 1998 p. 102. Zie ook R. DEBBAUT, De greffiers en het gemeentearchief in Heemkundige king Bos en Beverveld 2009, nr. 42, p. 139-145.

19


sabels en toebehoren voor de vrijwilligers. In 1815 woonde hij in de Ieperstraat.

TIERTELEZ CAREL -1 fusique Niet geïdentificeerd.

TIJTGAT CHAREL (dheer Le M(édecin) - 1 fusique 2 pistolen Misschien te identificeren als student van de Latijnse school te Tielt van 1768 tot 1772, afkomstig uit Dentergem. Hij zetelde in het Tieltse schepencollege van 1785 tot 1794. ïn huwelijk met Maria Josina CORNELIS 52.

VANDENHEEDE PIETER AUGUSTIJN (dheer, bailliu der heerl. van tomme haeghe) - 1fusique Niet geïdentificeerd. VANDE SANDE CAREL - 1fusique Geboren te Tielt op 28 januari 1759 als zoon van burgemeester Pieter Augustijn Vande Sande. Hij volgde de Latijnse school te Tielt in de periode 1770-1777 en huwde met Carolina RABOUT uit Brugge. In 1794 verantwoordelijk voor het lossen van de wagens van de keizerlijke troepen.

VAN HECKE ALBERT - 2 pistolen Handelaar afkomstig van Vinkt. Hij huwde in 1764 met Maria Anna COOPMAN uit Wielsbeke en kocht circa 1763 een huis met erf in de Brugstraat. Hij leverde in 1771 ijzerwerk en in 1790 schaliën voor het stadhuis. In 1815 bwoonde de weduwe huisnummer 4 in de Brugstraat.

VAN HEE JAN BAPTISTE - 1fusique

52 Een andere naamgenoot was landbouwer Charles T., in 1779 te Tielt gehuwd met Petronella Caron uit Kanegem.

20


Geboren te Tielt op 4 december 1741 en in 1770 te Kanegem gehuwd met Anna Maria VERMEERSCH. In 1779 kocht hij huizen met erf in de Krommewal.

VAN RENTERGEM PIETER - 2fusiquen Vermoedelijk geboren te Tielt op 29 juli 1742 (fs. Joseph) en in 1773 te Tielt gehuwd met Brigitta VANDAELE uit Tielt. Zij overleed reeds op 26 maart het jaar daarop en werd begraven met een dienst van zes lessen . C "3

VAN STEENHUYZE JOANNES - 1fusique Onduidelijk of het Joannes betreft (fs. Martinus) die gehuwd was met Maria Josepha VAN ROOSBEKE ofwel Joannes uit Oostrozebeke (fs. Joseph) die in 1772 te Ruiselede gehuwd was met Maria Catharina DEVOS, waarvan 3 kinderen te Tielt geboren in de periode 1785-1790.

VAN WAMBEKE JACOBUS Hij werd als eerste op de lijst vermeld met de volgende beschrijving: Jacobus van wambeke Coopman in fusiquen binnen de Stede van thielt decladeert te sijnen huyze t'hebben Eerst 150 Ib buyspoeder, drije hondert pond schiedlood (= 300 Ib), 16 nieuwe fusiquen (= 16 fusiquen), 12 Coppelen sak pistolen (= 24 sak pistolen). Hij werd te Ruiselede geboren op 13.10.1731 als zoon van Livinus en Petronella Vanhasche. Twee jaar vóór zijn dood kocht hij een huis met erf in de Ieperstraat en overleed te Tielt op 30 oktober 1794.

VAN ZANTVOORDE ALBERT (Den heer Advocaet, Bailliu der leenhove van gruythuyze) - 2 fusiquen 1 sakpistole Kapitaalkrachtige en invloedrijke Tieltenaar, geboren op 20 september 1735 als zoon van Maxmilianus Constantinus en53 53 Een andere naamgenoot Petrus V.R. (fs. Jacob) werd geboren te Tielt op 20 augustus 1735. Hij huwde in 1759 te Dentergem met Brigitta Vandenabeele. Hij overleed te Tielt op 9 augustus 1794. 21


Judoca Francisca De Jonckheere. Hij volgde de Latijnse school te Tielt in de periode 1746-1751 en huwde in 1771 met Maria Anna OOSTERLINCK uit Tielt. Vóór de Franse Revolutie zetelde hij in het schepencollege en was ook baljuw van de uitgestrekte heerlijkheid Gruuthuyse. Hij behoorde in 1804 tot de hoogst belasten van de stad en het kanton Tielt. Hij overleed in de Hoogstraat op 9 juli 1821.

VAN ZANTVOORDE GUILLE (dheer) - 1 fusique 2 pistolen Kapitaalkrachtige en invloedrijke Tieltenaar, geboren op 2 februari 1727. Hij was de broer van voomoemde Albert en volgde ook de Latijnse school in de periode 1737-1743 en 17461747. Gewezen schout en schepen in de periode 1761-1764. Hij kocht een huis met erf in de Sint-Jansstraat (in 1765) en een ander in de Hoogstraat (in 1778). Hij behoorde in 1812 tot de hoogst belasten van Tielt en stierf op 28 oktober van datzelfde jaar in de Nieuwstraat.

VAN ZANTVOORDE, VRAE1W ROSA (vidua van Don Constantin de Caigny) - 1fusique 2 pistolen Zij was geboren te Tielt op 6 september 1728 als dochter van Maximiliaen en huwde in 1753 te Tielt met de vooraanstaande heer Constantin DE CAIGNY (fs. dheer Jacques). Hijzelf was in krijgsdienst van de Spaanse koning en beleefde van 1735 tot 1748 veldslagen in Italië, Portugal en Afrika. Haar man overleed te Tielt op 4 januari 1776 en zij op 18 februari 179654.

VAN ZELE JAN BAPTISTE - 1fusique Niet geïdentificeerd.

VAN ZIELEGHEM PETRUS - 1fusique 2 pistolen Landbouwer te Tielt geboren op 9 februari 1758 als zoon van Joseph en Marianne Loontjens. Hij volgde de Latijnse school te Tielt in de periode 1769-1775 en huwde in 1780 te Tielt met 54 R. VANNESTE, Stamboom van de familie De Caigny, Tielt, 2003, p. 4445.

22


Joanna Brigitta CROP. Hij was lid van de municipale raad in de periode 1796-1798. Hij overleed in zijn woning, Krommewal 9 op 12 januari 1801.

VERDUYN JACQUES (dheer) - 1fusique Handelaar, geboren te Tielt op 13 april 1741. Hij volgde de Latijnse school te Tielt in de periode 1752-1759 en huwde in 1768 te Tielt met Anna Maria VANDERSCHAEGHE uit Wingene. Zij overleed te Tielt in 1786, amper 49 jaar oud en werd begraven met een hoge dienst van 9 lessen. In 1791 en 1792 leverde hij olie en kaarsen voor de stadslantaams.

VERHELLEN JOANNES (officier) - 2fusiquen In de 18de eeuw woonden enige tijd een viertal naamgenoten met dezelfde voornaam te Tielt: Joannes (fs. Joos) gehuwd met Joanna Bartselé; Joannes (fs. Joannes) gehuwd met Isabelle van Ryckeghem; Joannes (fs. Rogier) gehuwd met Brigitta Linclau en Joannes (fs. Pieter) gehuwd met Isabella Verheye. Alleen deze laatste verbleef in 1789 nog te Tielt. Hij was later bekend als schoenmaker en woonde in 1815 in de Ieperstraat, 68 jaar oud55. Eén van voomoemde vier, verkocht in de periode 1765-1770, herberg De Swaene in de Hoogstraat aan Jan Baptiste De Blaere.

VERSTRAETE JACOBUS (officier) - 1 fusique 1 sackpistol Jacobus werd te Tielt geboren op 9 juli 1737 en huwde er in 1765 Anna Maria VANDEWALLE. Zij overleed reeds in 1775 en werd begraven met een dienst van zes lessen. Als officier hield hij zich, van toen af, met bedelaars en ge-vangenen bezig en met de opleiding van militairen. Ook had hij in 1785 alle volwassenen (communicanten) van Tielt-binnen en -buiten moeten registreren36.*56 Met dank aan Jean Pierre Verhelle uit Koksijde die mij familiegegevens verstrekte. 56 F. HOLLEVOET, Stadsrekeningen Tielt: 1610-1794 o.c., p. 474, 487, 506 en 509.

23


VEYS JOSEPH (meester) - 1fusique 2 pistolen Meester-zilversmid uit Menen, eerst gehuwd met Anna Francisca RIJS en dan met Clara VERMANDELE. In 1783 werd hij te Tielt als poorter aanvaard en kocht een duur huis met erf op de Markt. Op 17 december 1790 stierf hij er reeds, 60 jaar oud. Hij werd begraven met een dienst van negen lessen.

VIJVENS Emmanuel (dheer pape) - 1 pistole In opvolging van pastoor L. Wauters tekende deze priester Emmanuel Livinus Vijvens eigenhandig doop-, huwelijks- en overlijdensakten in de kerkregisters vanaf eind augustus 1786 tot en met 11 januari 1803. Daarna was hij pastoor te Wakken en overleed aldaar op 27 december 1818 .

WALLAIN JUDOCUS (nagtroepen) - 1 pistol Judocus werd op 20 januari 1776 als poorter aanvaard, hij was gehuwd met Isabelle BOGAERD.Volgens de stadsrekeningen was hij ondermeer nachtroeper, cipier, horloge-opwinder en lantaamontsteker. In 1794 werd hij vergoed over syne gedaene voyagien als guide met militairen.

WAUTERS GILLIS (messagier dezer stede, mede bailliu der heerlicheit van Willecomme) - 2 fusiquen Geboren te Tielt op 10 maart 1730 als zoon van Simon en Anna Amelia De Keyser. Gehuwd 1°) met Theresia VANNIEU WEN HUYSE en 2°) met Anna Brigitta NAERT uit Pittem. Hij is vooral bekend als de boodschapper van de stad tot 1795, ook als kapitein van de burgerlijke wachten (in 1789) en de opsteller van barelen en banken voor de lijnwaadmarkt op de Lakenmarkt. In 1792 had hij twee voorname huizen gekocht op de Markt en in 1812 behoorde hij tot de 100 hoogst belasten van Tielt. Hij57

57 Deze pastoor werd te Huise geboren op 11 januari 1743. F. MICHEM, De parochie-geestelijkheid van het oude dekanaat Tielt, in De Roede van Tielt, jg. 8 (1977), p. 11 en 45 (aanstelling te Wakken in maart 1802).

24


overleed in de Nieuwstraat op 8 augustus 1817 in de leeftijd van 86 jaar.

WINDELS PIETER - 1fusique Afkomstig van Dentergem en in 1773 te Tielt gehuwd met de plaatselijke Joanna Theresia DELEERSNIJDER.

Ontwapening en herbewapening

De burgerlijke wachten van Tielt stonden onder bevel van kapitein Gillis Wauters die ook voor licht en verwarming met houillecolen in de stove zorgde. Kortrijk had op 13 november een patriottisch comité opgericht, terwijl de Oostenrijkse huzaren buiten de stad gekazerneerd lagen en personen opeisten voor mumtietransporten'58 . •

Op 16 november won de jonge prins Louis de Ligne de strijd tegen de Oostenrijkers te Gent, met behulp van de Gentse bevolking en talloze Kortrijkse vrijwilligers5859. Ondanks de kortstondige wapenstilstand die graaf d’Alton, keizerlijke opperbevelhebber in de Nederlanden, voor de periode van 25 november tot 12 december afsloot, escaleerde de opstand in Vlaanderen. Om de landslieden te ontwapenen lieten de Staten van Vlaanderen op 28 november overal de wapens ophalen60. Een persoonlijke getuige, Joannes Van Landuyt uit Nieuwerkerken bij Aalst, schrijft hierover in zijn memorieboek: Op het einde van dese maend sijn al de schietgeweiren moeten ingedragen worden, bij order van de keysersche, uyt vreese, van dat sij, van de borgers, en landlieden, souden vermoord geworden sijn.

58 Zie voetnoot 20. 59 Zie voetnoot 39. 6UL. DHONDT, De plattelandsopstand der gelijken van 1790, o.c. p. 226.

25


Maer daer sijn maer van de slegste ingedraegen, want de best sijn al verborgen61. Op 10 december komt Brussel in opstand. De sterk verzwakte Oostenrijkers, in oorlog met Turkije, trokken zich terug. Op 4 januari 1790 onttrok de provincie Vlaanderen zich, met een eigen Vlaams Manifest, aan het gezag van de keizer. Negen provincies verenigden zich in de onafhankelijke Republiek van de Verenigde Nederlandse Staten62. Op 9 januari 1790 was ook de Tieltse baljuw, Petrus Dierckens, te Gent present om zijn eed af te leggen. Enkele dagen later legden de andere stadsbestuurders de eed af in de Tieltse Sint-Pieterskerk63. De volgende maanden werden gekenmerkt door vrijwil­ ligerslegers met hun kokardes64. Geweren werden aangereikt door het hoofdcollege van Kortrijk. Enkele West-Vlaamse steden openden recruteringscentra65. In de Tieltse stadsrekening van 1790 lezen we talrijke uitgaveposten voor die vrijwilligers66: - coop van 14 fusicqen ten bedrage van 16 ponden 6 schellingen 8 deniers groot (de weduwe van Joannes Vanderougstraete) 61 L. ROBIJNS. Memorieboek van Joannes en Franciscus Van Landuyt uit Nieuwerkerken van 1751 tot 1808, in LiNiAalXXXII, 2 (2009), p. 34-46. 62 R. DE SCHRYVER, De Onafhankelijkheidsverklaringen van negen Oostenrijks-Nederlandse provinciën 1789-1790, in Docendo discimum. Liber amicorum Romain Van Eenoo. Band 2, Gent, 1999, p. 629-650. Zie ook voetnoot 37. 62 F. HOLLEVOET, Stadsrekening Tielt: 1610-1794, o.c., p. 521 en R. VANLANDSCHOOT, De Lange Negentiende Eeuw (1780-1900), in De geschiedenis van Tielt, o.c., p. 184. 64 Een ‘kokarde’ was een Frygische muts met rozet van rood-wit-blauwe stof, het symbool voor de Franse Revolutie. Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Kokarde 65 E. DEFOORT. Westvlaams aandeel in de opbouw van het leger der Verenigde Belgische Staten 1789-1790, in Belgisch Tijdschrift voor Militaire Geschiedenis XVI (1966), p. 306-319. 66 F. HOLLEVOET, Stadsrekeningen Tielt: 1610-1794, o.c., p. 521.

26


- syn verschot in het doen cuyschen ende racomoderen van de fusicquen (Louis Wauters) - het haelen vande fusicquen naer Cortryck (Emanuel Verse haege) - syn verschot in het coopen de 2 fluytiens voor de voluntaire (Eugene Larmuseau) - syne verschotten gedaen in het coopen vande 2 keteltrommels voor de voluntaire deser stede (baljuw Dierckens) - het opvoeren vande voluntaire naer Gend in het doen van hunnen eedt (Emanuel Verschaege en consoorten) - leverynghe van sabers senturons ende voorder ustancilen voorde voluntaire (Jan Baptiste Thienpond) - leverynghe van een fusique voor het vrycorps (Petrus Degeyter). Tegen het nieuwe bewind gingen ook groepjes keizers-gezinden in verzet, onder meer te Tielt-buiten, Zwevezele, Pittem en Wakken67. Tieltse vrijwilligers (voluntaires, patriotten, representanten van het volck) legden de Eed van Getrouwigheyd af aan de Staten van Vlaanderen te Gent op zondag 8 augustus 1790 in plaats van te Brugge op 1 augustus omme de meerder gemakkelijkheijt en minderen onkost, ende daer en boven om dat het voorder meer beletsel zoude brenghen aen den augst en landtsbauw en boven om dat ons bij missive van borghemeester ende Schepenen van thielt in daeten 25e Julij 1790 ons is aengheseijt dat way laeter soudden moeten optrecken naer de Stadt Ghent waer aen een Ighelyck sigh refussiert hebben wij ons ghepraemt gevonden toete stemmen van sondagh naest commende den versochten Eedt te gaen ontluijcken. Om deze volontairs ter Krighs offenijnge uyt te rusten hadden zij al 30 geweren ontvangen en vroegen ze om nog de 20 resterende, alsmede sabels en patroontassen (gibernes) te willen leveren omdat het corps sodanigh accreseert 68. 67 V. ARICKX, Keizersgezinden in het Tieltse en patriottinnen te Wingene, in Biekorf jg. 64 (1963), p. 329-332. 6H RA.KORTRIJK, Bruine Pakken 1° reeks nr. 5744'. lijsten van vrijwilligers Tielt e.a. anno 1790.

27


Diezelfde bron bevat een lijst dd. 15 september 1790 waaruit blijkt dat den etat major ende officieren van het corps voluntaire genaemt jaeghers Der prochie van thielt met den nomber der voluntaire bestond uit 63 personen, en met deze van Aarsele tot 200 personen gecrigeert. De overzichtslijst van het aantal vrijwilligers per parochie die binnen de stad van Cortryck hebben Kommen doen den Eed van trauwe... citeert volgende aantallen: Thielt buyten 300; Artzeele 260, Caeneghem 150; Ruysselede 320; Meulebeke 700; Wynghene 430, Denterghem 150; Sint-Eloys Vyve 50; Waereghem(-Kortrijks) 130, Desselghem 150, Beveren 100; Deerlyck 340... Deze honderden vrijwilligers hadden zich geëngageerd voor de strijd tegen het bewind van keizer Jozef II die enkele dagen later, op 20 september 1790, overleed. In december 1790 was de krijgsmacht van de Oostenrijkse Habsburgers op het ganse grondgebied terug en was het lot van de onafhankelijke republiek bezegeld. In januari 1791 moesten de wapens andermaal ingeleverd worden6970. Voor de dood van keizer Léopold II op 1 april 1792 luidde Joannes Verhelle de Tieltse klokken . Op 20 april 1792 verklaarde Frankrijk de oorlog aan Oosten­ rijk. Vele documenten over de vrijkorpsen tijdens de Bra-bantse Omwenteling werden vernietigd uit vrees voor weer-wraak tegen de vrijwilligers en hun familie. Er blijven alleen de memoires en dagboeken over. De Franse overheersing, die een totale en complexe omwen­ teling van de maatschappij zou teweeg brengen, was in zicht. Onder het Franse Bewind werd het inleveren van wapens verder doorgevoerd, maar de acties hadden weinig succes71. 69 F. DENYS, De vrijkorpsen van West-Vlaanderen 1794, Erpe, 2002, p. 149. 70 F. HOLLEVOET, Stadsrekeningen Tielt: 1610-1794, o.c., p. 527. 71 E. SE YNAEVE. De Franse perceptie van de Boerenkrijg. Leiedepartement jaar Vil (1798-1799), Izegem, 1998, p. 355.

28


Bijlage : illustraties.

In 1789 bestond in onze contreien het vuurwapenpark over­ wegend uit geweren en pistolen voorzien van een degelijk maar vereenvoudigd steenslot.

Frans steenslotgeweer, model 1777 (verzameling E. Seynaeve).

Pistool revolutionaire periode (verzameling E. Seynaeve).

Auteur : André Braet, Kruishoutemseweg 131, 8790 Waregem, braetandre@pandora.be

29


Iriez Démarrez

Een Meulebeeks dilemma uit 1761: Is Petronilla Depestel buytten sinnigh?

Een netelige kwestie

Op 20 april 1761 komen de schepenen van de baronnie van Meulebeke in extraordinaire vergaderynghe bijeen. Ze hebben naar aanleiding van het rapport van chirurgijn Dury een delicate zaak te bespreken: moet de schepenbank de bijna 66-jarige Petronilla Depestel krankzinnig verklaren of niet? In de scabinalen12 formuleert men voorzichtig het volgende verslag: Op het rapport aen ons gedaen door Joseph Hellebuyck dat Pieternella de Pestele f(ili)a P(iete)rs, wed(uw)e van Joos Staelens, sich in eenen miserabelen staet bevint, soo verre dat de redenen ontbreeken ende selfs buytten sinnigh bevonden wort, ter causen van welken den heer du Ry, dockter, met kennisse van schepenen aensocht sijnde ten eijnde haer te examineren, heeft aen ons verclaert dat sij nauweleer op den voet gelijck sij haer bevindt sal worden (h)erstelt, waeromme geresolveerd geworden wiert alle de naeste bestaende vrienden3 bij missive par off(icie)r t ’adverteren4 ende voor ons te compareren jegens hedent omme alsoo gesaemdelijck te beraemen en(de) te nemen de middelen daer toe convenierende5 wanneer gecompareerdt sijn Hindricq en(de) Joseph Verbreijt, Joseph en(de) Joannes Hellebuijck, Joanna de Vlamijnck en(de) Marie Magdalena de Clercq in de absentie van Nicolays de Pestele, haeren man, de welke versocht hebben den tijdt van 1 Rijksarchief Kortrijk, Scabinale Reeks, Scabinalen Meulebeke, Register 1753-1762, folio 171 v. 2 Besloten. 3 Verwanten. 4 Verwittigen. 5 Passende. 30


veerthien dagen omme te sien de veranderinge van de crancksinnighe, gedeurende welken den heer doctor aensocht wordt te doen de devoiren. In tegenstelling tot Joannes Dury en Joannes Hellebuyck aarzelt de schepenbank om de oude vrouw losweg krankzinnig te verklaren en men besluit voorzichtigheidshalve om ook nog het advies van de naaste familieleden in te winnen. Hebben die ook hun twijfels? In elk geval vragen ze veertien dagen de tijd om Petronilla’s gedrag zelf te observeren; Dury mag ondertussen de nodige medische zorg blijven verlenen.

Wie is wie

De hoofdrolspeelster is natuurlijk Petronilla Depestel, die op 1 mei 1695 boven de Meulebeekse doopvont gehouden wordt. Haar ouders6 zijn de Deinzenaar Petrus Depestel en Maria Verbrugghe uit Meulebeke. Maria is aan haar tweede huwelijk toe, want haar eerste echtgenoot, de 40-jarige Joannes Hellebuck, overlijdt op 24 november 1692. Petronilla Depestel krijgt er zo maar liefst zeven7 stiefbroers en -zussen bij. Nochtans groeit Petronilla enkel met Egidius en Franciscus op; de anderen sterven op jonge leeftijd. Twee volkstellingen bevestigen de grote kindersterfte ten huize Hellebuyck. Op 5 januari 15958, enkele maanden voor de geboorte van Petronilla, telt men in het gezin Depestel-Verbrugghe Pierre de Pestele, sa femme, deux enfans et un valet, ensamble cincq personnes9*.Het volgende jaar, op 25 januari 16961°, is het gezin flink uitgebreid: Pieter de Pestele pachtere, sijn huijsvrauwe, drije kinderen, Jaecq(ue)s Claerhoudt sijnnen cnape, Janneken Verbrugghe 6 Gehuwd te Meulebeke op 5 april 1693. 7 Egidius Hellebuyck (° 19.10.1678), Joannes Hellebuyck (° 27.08.1681), Judoca Ellebuc (° 26.04.1683), Joanna Hellebuck (° 02.11.1685), Joannes Hellebuck (° 03.12.1686), Franciscus Hellebuyck (° 03.01.1690), Judoca Ellebuyck (° 30.08.1692). s Rijksarchief Kortrijk, Bruine Pakken, n° 6614/1. 9 Pieter de Pestele, zijn vrouw, twee kinderen en een knecht, samen vijf personen. 111 Rijksarchief Kortrijk, Bruine Pakken, n° 6614/2. 31


ende Joosyne de Ceuninck jonghe dochters beede synne maerten, brenght vuyt 8. Nadat Petrus Depestel op 12 november 1708 overlijdt, blijft het derde huwelijk'1van Maria Verbrugghe met Judocus Gildemijn kinderloos. De jaren gaan voorbij en op 4 maart 1712 zegent de pastoor van Meulebeke het huwelijk van Petronilla Depestel en Judocus Staelens112 in. De piepjonge bruid is nog geen zeventien jaar; de bruidegom is met zijn dertig jaar een flink stuk ouder. Helemaal tegen de normale 18de eeuwse gang van zaken in, blijft het koppel kinderloos. De schepenen noemen in hun verslag twee tegenspelers van Petronilla bij name. Eerst en vooral vermelden ze den heer doctor die het medische rapport opgesteld heeft. Beschikt Joannes Dury13 over een artsendiploma of staat hij als chirurgijn een trapje lager? Hij duikt pas in 1757 in Meulebeke op en is daarom waarschijnlijk slecht op de hoogte van de ingewikkelde familieverhoudingen in het dorp. Kan Joseph Hellebuyck hem daardoor gemakkelijk voor zijn karretje spannen? Joseph, 44 jaar oud14, en Joannes, 52 jaar oud15, zijn twee zonen van Petronilla’s stiefbroer Egidius. Het tweetal groeit nagenoeg vaderloos op want Egidius overlijdt al op 23 oktober 1723. De pastoor vermeldt in de overlijdensakte weewarig dat de afgestorvene zeven kleine kinderen achterlaat, relinquens 7 proies. De volgende naeste bestaende vrienden die door de schepenen van Meulebeke uitgenodigd worden, zijn Hindricq en Joseph Verbreijt16, kinderen van Catharina Depestel, een halfzus van Petronilla’s vader. Van de patemele kant wordt trouwens ook Marie Magdalena de Clercq opgeroepen, die gehuwd is met Nicolays de Pestele17, volle neef van vader Petrus maar absent

11 Gehuwd te Meulebeke op 1 maart 1710. 12 Geboorteplaats en -datum onbekend (rond 1681?). 13 Geboren te Leuven; geboorte- en overlijdensdatum onbekend. 14 Geboren te Meulebeke op 18 juli 1716. 15 Geboren te Meulebeke op 10 april 1709. 16 Beide broers zijn niet in Meulebeke geboren. 17 Geboren te Meulebeke op 25 juni 1709 als zoon van Nicolas Pestel en Martina Gellinck. 32


op de vergadering. Wie Joanna de Vlamynck is, blijft tot nu toe een vraagteken.

Goede en kwade dagen

Judocus Staelens en Petronilla Depestel leiden in Meulebeke een rustig, onbesproken leven. Ze werken hard en komen niets tekort. Uit de prochierekeningen1'lS' blijkt dat Joos zoals alle andere dorpsgenoten ook zijn steentje bijdraagt in de dagelijkse beslommeringen van de prochie. Als in 1712 de kerkmuur by ordre vande wethouders gerepareerd wordt, wordt hij zestien schellingen groten betaald over gehaelt te hebben naer de voorseyde stadt van Cortryck met synen waeghen ende peerden twee voeren calck tot het maecken vanden meergeseyden kerckmeur. Het volgende jaar wordt Meulebeke belast met het logement van twee compaignien dragonders vande regimenten van Wallef ende vander Nath. De inwoners krijgen manschappen en paarden ingekwartierd en moeten hen den mondtcost verschaffen. Ook Staelens krijgt een gast over de vloer en wordt achteraf vergoed met de somme van achthien schellyn(ghen) acht groten vlaems over gelogiert te hebben eenen dragondere met syn peert gelycken tydt van vier daeghen. In 1716 duikt hij opnieuw in de prochierekeningen op als er op aandringen van pastoor Mys een extraordinaire betaelynghe gedaan wordt ter causen van alle de waeghevrechten die de naervolghende persoonen gedaen hebben, soo naer de stadt van Doornyck, Cortryck, Oyghem, Wielsebeke ende elders, tot het haelen van alle de materiallen dienende voor de restauratie vande kercke van dese prochie ende het maecken vanden nieuwen thooren. Staelens doet diversche waeghenreden voor de totale som van neghen ponden elf schellynghen dry grooten. En uit pure godsvrucht of misschien wel onder druk van de energieke dorpsherder schenkt hij daarvan een pont groote voor liberaele jonste**19 aenden thooren. Maar de restauratie van de Rijksarchief Kortrijk, Prochierekeningen van Meulebeke, Pakken n° 4 t.e.m. 9. 19 Als vrijwillige gift. 33


kerk is een werk van lange adem. Vijf jaar later, op 29 juni 1721, is Staelens opnieuw van dienst. Samen met een tiental anderen haalt hij alle de steenen ende calck naer de prochie van Anthoin buyten de stadt van Doornick tot het legghen ende paveren vanden vloer vande kercke deser prochie en hij ontvangt zijn loon voor ghedaen te hebben eene waeghenrede om steen ende over het brenghen van Cortryck een half voer deijlen voor de selve kercke. Maar Jacobus Mys blijft een onvermoeibaar bouwmeester en weet handig in te spelen op de godsvrucht en de portemonnee van zijn parochianen. Zo brengt hij Judocus Staelens er in 1729 toe om negen schellingen zes groten voorschot te betalen voor het coopen vande aerde tot het maecken vande ghes(eyd)e groote clocke met het haelen van de vracht naer de prochie van Roosebeke. En in 1733 spant Judocus opnieuw zijn paarden in over ghehaelt te hebben naer den gheseyden aert2021van Oyghem den nombre van vier duijst steen voor het maken vanden nieuwen kerckstichel. Nog volgens de prochierekeningen besluiten burgemeester en schepenen in 1740 om graan aan te kopen en weer is Staelens van de partij om in Ooigem neghenthien sacken van het voorseijde graen ter platse af te halen. De rustige jaren in Meulebeke lijken voorbij als de troepen van de Franse koning Lodewijk XV in de lente van 1744 de streek van Kortrijk opnieuw binnenvallen. Het hoofdcollege van de kasselrij laat op 12 juni een lijste ende declaratie21 opmaken van den nombre van persoonen binnen de prochie van Meulebeke bevonden en die connen gebruijckt worden voor pioniers, als oock vanden nombre van timmerlieden, metsers, hautsaeghers, waeghens ende peerden. Judocus Staelens verschijnt op die lijst met waeghen ende 2 peerden. Het worden moeilijke jaren voor Meulebeke, vooral tijdens de winter van 1745 als drye compagnien cavallerye van het regiment van Rohan ten dienste vande majesteyt van Vranckryck binnen dese voornomde prochie ghelogiert gheweest hebbende tsedert den 16en 8bre 1745 tot den 28tn april 1746, dagh van hun vertreck^. Ook op 20 Losplaats. 21 Rijksarchief Kortrijk, Bruine Pakken, n° 5678. 22 Rijksarchief Kortrijk, Bruine Pakken, n° 6257. 34


het hof van Staelens worden er soldaten ingekwartierd: Joos Staelens heeft gheloot vier mijters den tydt van 154 daeghen ... Item over ghestalt t ’hebben 4 peerden den tydt als v(ooren) van 154 daeghen ... Item over ghelevert t ’hebben aen de selve cavaliers vyftigh busschen en 20 faseelen clofhout. De Franse legers komen, maar trekken gelukkig ook weer weg en Meulebeke herstelt langzaam van het voorbije oorlogsgeweld. Judocus en Petronilla hebben tijdens de moeilijke jaren het hoofd boven water weten te houden en als Pieter Guilliaeme de Beis, greffier ende ghesworen landtmeter, in 1756 de verouderde landboeken uit 1654-1656 herwerkt, noteert hij Judocus Staelens als proprietaris van heel wat grond2’. De beschrijving van de percelen vertelt waar Judocus en Petronilla wonen: Oost aen (he)t voorgaen(de) eene behuysde hofstede met een stuck lants noort daer aen, paelende zuyt de voorn(oemde) straete (= de Cortryckstraete), west d(e) hoirs Joos en(de) Joan(ne)s de Vaere, noort de beke (= Citroenbeek) ende oost selfs landt en(de) behuysde erfve, gr(oot) de hof(sted)e ij c(enta) xxj roen, t(e) saemen ix c(enta) xj roen (IV 206). Aan het hof palen er nog belangrijke lappen grond: Oost aen(de) voorgaen(de) hof(sted)e een partyeken boomgaert alsnu behuyst, paelende zuyt de voorn(oemde) straete, west en(de) noort selfs hofstede en(de) lant en(de) oost ook syn selfs lant, gr(oot) j c(entum) iiij roen (IV 207). Oost aen (he)t voorgaen(de) een stuck lants, paelende zuyt de voornoem(de) straete, west selfs behuyst boomgaerdeken en (de) lant, noort de beke en(de) oost syn selfs meersch, gr(oot) vij c(enta) x roen (IV 208). Oost aen het voorgaen(de) eene partye ettyn(ghe) ofte meersch, paelende oost selfs ettynghe, zuyt den meersch van (de) hoirs s(ieu)r Laureyns de Gryse, west selfs landt en(de) noort de beke, gr(oot) v c(enta) iiij roen (IV 209). En tenslotte oost aen het voorgaen(de) een partyeken ettyn(ghe), paelende west selfs meersch, noort de beke, oost den meersch en(de) bosch sieur Pieter vander Moere en(de) zuyt d(e) hoirs s(ieu)r Jacobus de Jans, gr(oot) v c(enta) xiiij (roen) (IV 210).23 23 De percelen in het bezit van Judocus Staelens zijn I 317, IV 24, IV 187, IV 198, IV 206, IV 207, IV 208, IV 209, IV 210, IV 218, IV 341, IV 342, IV 351. 35


2 S De bezittingen van Judocus Staelens uitgetekend op de kaart van het landboek van 1654. (met dank aan Jos Demarée)

36


Projectie op een luchtfoto, (met dank aan Jos Demarée)

37


Een klein eindje verder is er een lang, smal stuk oost aen (he)t voorgaen(de) eene partye lants, paelende zuyt de voorn(oemde) straete (= den voetwegh naer den Paendermeulen), west d(e) hoirs Laureyns de Grijse, noort sieur Pieter vander Moere ende oost d(e) hoirs Guilliaeme vander Faillie, gr(oot) vj c(enta) vij r(oen) (IV 218). Schuin rechtover de hofstede van Judocus Staelens liggen nog twee percelen: Zuyt aen (he)t voorgaende een stucxken lants, paelende oost d(e) hoirs s(ieu)r Laur(eyn)s de Grijse, zuyt selfs, west en(de) noort den meersch, (groot) iij c(enta) v r(oen) (IV 341). Zuyt aen (he)t voorgaen(de) een stuck landts, paelende west de Cortryckstraete, noort selfs, oost d(e) hoirs Laureyns de Grijse ende zuyt de sel(ve) hoirs de Gryse, groot met een houcxken meersch op de west zyde vij c(enta) xxij r(oen) (IV 342). Tenslotte is Judocus Staelens nog de eigenaar van enkele grote stukken grond langs de Cortryckstraete, de huidige Oostrozebekestraat. Judocus Staelens en zijn echtgenote leiden in Meulebeke een voorbeeldig leven met als rode draad hard werken en diep geloven. Hun godsvrucht wordt ongetwijfeld nog aangescherpt als Judocus’ neefje Pieter Pauwels24 in 1733 door de tussenkomst van Onze-Lieve-Vrouw van Marialoop op mirakuleuze wijze geneest. Pastoor Mys getuigt in zijn Hantboeck der pastorije van Meulebeke25: Nota int iaer 1733 in de maent meye heeft dese O. L. V. van Marialoop een schoon mirakel gedaen aen Pieter Pauwels f(iliu)s Antone en Piternelle Staelens, die w(eduw)e was gebleven met 5 kinders. Desen Pieter creegh een accident in synen rechten aerm ontrent de 10 iaeren oudt synde, van het welcke hij van geen meesters en conde genesen worden. En hij haedde gebevaert naer O. L. V. van Hoogelee, van Assebroeck, Ryssel, Wondelgem, Wyngen xca al sonder hulpe, soo dat hij niet en coste wercken en synen aerm gebruycken 10 iaeren. Flij nam synen toevlucht met een vast betrouwen tot O. L. V. van Maerloop met belofte van eenen silveren haerm op te offeren als hij geit soude gecregen hebben 24 Petrus Pauwels, geboren op 20 maart 1716 als zoon van Antonius Pauwels en Petronilla Stalins; metekind van Petronilla Depestele. 25 Démarrez liiez, Hantboeck der pastorije van Meulebeke 1730, in: De Roede van Tielt, 2009, 40stejaargang, n° 4, blz. 282. 38


en syn moeder hem soude comen geven. En siet, terstonts is hij beginnen te genesen en 2 dagen daer naer daer syn 3 beentiens vuytgevallen en is op corte daegen soo wel genesen dat hij aile wercken kan doen: weven, spetten, delven, deschen en booten, houdt maeken xca. En int iaer 1734 heeft hij syn belofte volbrocht en hebbe hem daer ingehaelt met een kersse26278van een pont en een silveren been daer aen en gesongen een misse en gepredickt, mits dat dat mirakel heel den hoeck van(de) parochie kentbaer was. En van doen a f heeft Maria van Maerloop veele menschen die hunnen toevlucht tot dese H. Maeget met vast betrouwen naemen, getroost, geholpen en miraculeuselyck genesen. Wellicht heeft tante Petronilla Depestel ook haar duit in het zakje gedaan om de zilveren exvoto van haar metekind te helpen bekostigen. De families Staelens en Depestele kennen zoals iedereen goede en kwade dagen, maar ondertussen wordt Judocus Staelens toch een dagje ouder en op 11 december 1759 sluit hij voor eeuwig de ogen. De 77-jarige oud-schepen wordt exsequis summis of met de hoogste dienst ten grave gedragen.

De staat van goed

Vermits Judocus Staelens trouw zijn jaarlijkse bijdrage van drie stuivers voor het buitenpoorterschap van Kortrijk betaald heeft, wordt er op 13 oktober 1760 - bijna een jaar na zijn overlijden door de Kortrijkse Weeskamer een staet ende inventaris van zijn hele hebben en houden opgetekend . De weesheren preciseren dat Staelens overleden is sonder lichaemelijcke hoirs achter te laten en dat Petronilla Depestele de houderigge van het sterfhuis is. Buiten de weduwe behoren de erfgenamen tot niet minder dan zes hoofden ofte staecken, zowel van vollen bedde als van alven bedde. Ze erven van henlieden oom, ouden oom ende ouden ouden oom, waardoor we de staat van goed een waar 26 Kaars. 27 Schepen van de baronnie van Meulebeke van 1726 tot 1731 (cfr. Prochierekeningen). 28 Rijksarchief Kortrijk, Wezerijboeken, n° 138 Wezerij Du Toict Minimus, 1760-1761, folio 19r-21 v. 39


staaltje van genealogisch speurwerk kunnen noemen. Eerst worden de immeuble goederen opgesomd, te beginnen met een behuijsde hof(sted)e becleedt met woonhuijs, scheure, wagenhuijs ende ovenbeur, benevens een huijs oost daer aen, met de landen van noorden ende eene partie lants oost aen het voors(eijde) huijs. Behalve deze hoofdbrok worden er ook nog zes bunders"9 land verdeeld, sijnde al suijver ende onbelast tensij met ’s heerens grontrenten. Natuurlijk worden ook de meuble goederen genoteerd, met o.a. het keucken ende slaepgerif, een keirne, de cuijpen, eemers, trogh, zeefde, olievattien, alle getauwe, het aerdewerck, de waegens, plougen, eeghden met het arnasch, de coijbeesten ende de peerden, de swijnen ende cuijpe, de roggeschooven in den schelf met 200 bondels hoij, de schooven ende diltepersen in de scheure met alam aldaer, den cordewaegen, claverbooten, het laete vlasch met het cloghout. De lange lijst eindigt met de cleederen ende lijnen van den overledenen ende van dese houd(erigg)e met de gouden rijngen ende cruijse. Vanzelfsprekend worden er in het sterfhuis geene contante pennynghen gevonden. Al bij al komen de weesheren tot de somme van baeten van iets meer dan 238 ponden. Natuurlijk zijn er ook nog de commeren die men van dit kleine fortuin moet aftrekken. Eerst en vooral zijn er allerlei uitvaartkosten: betaelt uit het gemeene aen den heer pastor over de funeraillie van den overledenen; betaelt over de kiste; gelevert uit het gemeene 2 sacken coorne aen den aermen bij den overledenen versocht; noch eenen sack ten profijte ende versoucke alsvooren; over lev(eringh)e van vleesch in de rauwmaaltijdt; over 2 missen. Bovendien staan er nog een paar rekeningen open: aen den docteur Durij; over thaire ende lev(eringh)e van bier; over wijnckelwaeren; aen den bouver; aen Frans Mortier cnape; aen Jacoba dienstmeid; aan Barbara Vlamijnck over dienstloon; aen de confrérie van S,e Joseph en verder zijn er nog een aantal administratieve vergoedingen voor het opmaken van de inventaris. De Weeskamer komt tot volgend resultaat: afgetrocken de schulden blijft baete £ 152-18-1-16. Van die som krijgt Petronilla de helft. De overblijvende 7629 29 Een bunder is 1 ha 41 a 70 ca. 40


ponden worden onder de talrijke andere erfgenamen verdeeld; ze worden er zeker niet rijk van. In de marge van het wezerijboek staat er vermeld dat de weduwe op 19 januari 1761 hun aandeel uijtgroot of afkoopt.

Uyt pure liefde Terug nu naar het begin van het verhaal. De erfenis van Judocus Staelens wordt pas in oktober 1760 geregeld en Petronilla Depestel blijkt er dan warmpjes in te zitten. Ruikt neef Josephus Hellebuyck zijn kans en wil hij het beheer over tantekes bezittingen in handen krijgen door haar krankzinnig te laten verklaren, maar twijfelen de andere familieleden aan de diagnose van dokter Dury? Of is de weduwe Staelens inderdaad helemaal van slag en kan ze zichzelf niet meer beredderen? De scabinalen geven het antwoord op al die vragen niet prijs. In elk geval wordt Petronilla niet buytten sinnigh bevonden en de hele zaak neemt een verrassende wending als ze op 6 november 1761 voor de schepenbank verschijnt om een donnatie ende erffenisse in proffyte van Joseph Hellebuyck te regelen. Ze verklaart met volle hennisse, memorie ende verstant, gebruykende haere vijf zinnen ende niet min dan met vrije wille, uyt pure liefde die sij is draegende tot Joseph Hellebuyck f(iliu)s Gillis, haeren neef ende in consideratie van de remarquable diensten t ’sedert de doodt van haeren man aen haer gedaen, te geven by forme van donatie inter vivos al haar onroerende goederen. Op dezelfde manier schenkt ze hem ook alle haere meubelen ende huyscatheijlen. In ruil belooft Joseph Hellebuyck het last van haer onderhoudt voor zijn rekening te nemen en bovendien van haer eerlijck te doen begraeven ende ’t celebreren van missen. Hoewel Petronilla al eind 1761 aan haar zielenheil denkt, is haar moment van afscheid nemen nog ver weg. Joseph Hellebuyck trekt met vrouw3031en vier kinderen'1' bij tante Depestel aan de 30 Maria Joanna Gauderis, geboren te Meulebeke op 3 juni 173 als dochter van Guihelmus Goderis en Maria Desimpelaere. 31 Maria Anna (° 19.04.1746), Petronella (° 21.12.1748), Barbara Theresia (° 26.03.1752) en Brigitta (° 22.07.1755). Petrus Josephus (° 21.08.1758) werd maar vier dagen oud. 41


Cortryckstraete in en neemt de touwtjes in handen. Veel tijd om van zijn nieuwe eigendommen te genieten is hem nochtans niet gegund, want hij overlijdt op 11 februari 1769 als hij nog geen 53 jaar oud is. Vermits zijn kinderen nog onbejaerd of minderjarig323zijn, maakt de Kortrijkse Weeskamer ook voor dit buitenpoorterlijke sterfhuis een staat van goed op, waaruit blijkt dat het grootste deel van Hellebuycks bezittingen rechtstreeks van tante Petronilla’s donnatie komt. De slotrekening van de inventaris vermeldt een batig saldo van maar liefst 391 ponden; de achterblijvers vallen zeker niet zonder middelen van bestaan. Al is Joseph Hellebuyck nu overleden, toch blijft de oude dag van Petronilla Depestel verzekerd. Schoonzoon Ignatius Vermeulen, gehuwd met de oudste van de vier dochters Hellebuyck, neemt de hofstede over en laat in de loop van de volgende jaren het huis grondig opknappen. De kosten worden door Vermeulen telkens op de erfgoederen van zijn schoonvader verhaald. In de rekening3435 die de Kortrijkse Weeskamer inschrijft, staat er dat het woonhuijs ... mine was menacerende en noodigh hadde van nieuwe opgebauwt te worden. Ignatius’ harde zwoegen wordt door de weesheren verbond: Den afval van het oudt huijs en de brockelijnghen der gevelde boomen sijn gelaeten iegens den aerbeijt bij den rendant gedaen in het haelen van saevel, ’t kuijsschen van het steen, de waeghereden gedaen naer Cortrijck, Wielsbeke ende naer den steenhoven in het toehaelen tiggels, pannen en steen tot de restauratie van het selve huijs. Op 9 september 1773, terwijl de verbouwingswerken nog in volle gang zijn, sterft de inmiddels 78-jarige Petronilla Depestel. In de reeds vermelde rekening worden de begrafeniskosten die de familie Hellebuyck moet dragen, gedetailleerd opgesomd: betaelt aen den heer onderpastor Maligo over t ’exonnoreren 20 missen 1-6-8-0; aen den heer onderpastor Desmet ter gelijcken 32 Jonger dan 25 jaar. 33 Rijksarchief Kortrijk, Wezerijboeken, n° 144 Wezerij De Bonduwe, 17671769, folio 43r-44v. 34 Rijksarchief Kortrijk, Wezerijboeken, n° 150 Wezerij Robyn junior, 17721774, folio 3 8v-41v. 35 Uitgedrukt in ponden, schellingen, groten courant. 42


causen 1-8-4-0; aen Pieternelle Pollet over taire in de rauwmaeltijdt 1-3-4-0; aen Ignatius Schotte, coster, over de funeraille rechten 5-18-4-0; aen Frans Vercruijsse over het backen van broodt gedestribueert aen den aermen 0-12-11-0; aen d(en) h(eer) Ponthevilles sindicq over 60 missen 3-10-0-0; gelevert 6 vat rogghe, 3 vat terwe, 3 hespen in de rauwmaeltijt geconsumeert en aen de aermen uijtgedeelt 2-18-10-6. Zoals destijds voor de schepenbank met neef Joseph overeengekomen, is Petronilla Depestel volgens haar wens eerlijck begraeven. En niemand heeft er ooit nog op gezinspeeld dat het oudje buytten sinnigh zou geweest zijn.

Bronnen

Gemeente-archief Meulebeke, De landboeken van Meulebeke, 1654-1656 (met kaarten) Gemeente-archief Meulebeke, De landboeken van Meulebeke, 1756-1757 Gemeente-archief Meulebeke, Parochieregisters Rijksarchief Kortrijk, Bruine Pakken, n° 6614, 5678 en 6257. Rijksarchief Kortrijk, Prochierekeningen van Meulebeke, Pakken n° 4 t.e.m. 9 Rijksarchief Kortrijk, Scabinale Reeks, Scabinalen van Meulebeke, Register 1753-1762 Rijksarchief Kortrijk, Wezerijboeken, n° 138 Wezerij Du Toict Minimus, 1760-1761 Rijksarchief Kortrijk, Wezerijboeken, n° 144 Wezerij De Bonduwe, 1767-1769 Rijksarchief Kortrijk, Wezerijboeken, n° 150 Wezerij Robyn junior, 1772-1774

liiez Démarrez, C. Buyssestraat 34, 9810 Eke-Nazareth, inez.demarrez@hotmail.com

43


Juul Desmet

Een modelwerkhuis in Wakken Halverwege de negentiende eeuw was de oude linnenhuisnijverheid op sterven na dood. Voor de daardoor ontstane werk­ loosheid, armoede en hongersnood moest men dringend een op­ lossing vinden. De industriële revolutie met de noodlottige sociale gevolgen was ingezet. Comités voor het behoud van het handweven, voor de strijd tegen het mechanisch garen, allerhande onderzoekcommissies en subsidies brachten geen soelaas. Uiteindelijk kwam men tot de vaststelling, dat het onontkoombaar was de weg van vernieuwing en industri­ alisatie op te gaan. In 1841 kwamen nieuwe staatssubsidies vrij die voor een gedeelte moesten gebruikt worden voor de oprichting van ‘model-weef-werkhuizen’ ( vertaling van Ate­ lier modèle de tissage). In de volksmond werd zo’n gebouw eenvoudigweg ‘weefschool’ genoemd. De bedoeling was aan jonge wevers een beroepsopleiding te geven en de nieuwe technologieën aan te leren. In 1844 werd in Roeselare het eer­ ste werkhuis opgericht. Het was op dit West-Vlaamse initiatief dat de nationale regering zich in 1847 baseerde om een KB1 (26.01.1847) uit te vaardigen waarbij de gemeenten verplicht werden een werkschool voor het spinnen en weven van batist2 op te richten. Tielt was er nogal vlug bij en halfweg 1847 be­ schikte men er al over een dergelijke weefschool. In 1848 volg­ den Pittem, Rumbeke, Aarsele, Lichtervelde, Meulebeke, Ingelmunster, Oostrozebeke, Ruiselede, Staden en Wingene. In Wakken talmde men. De reden daarvoor was te zoeken in de bestuurloosheid van de gemeente. Eind 1847 ontbraken er vijf raadsleden te weten drij behoorende aen de serie aftredende den 1 Koninklijk Besluit. 2 Van Dale: batist: zeer fijn en zacht doek, uit de zachtste en langste vlasvezels geweven.

44


31 december 1845 en twee die overleden zijn. Daarom werd beslist de kiezers buitengewoonlijk bijeen [te] roepen op 14.12.1847 ten einde aldaer over te gaen tot de kiezing van vijf leden ter voltalligmaking van de gemeentel. Raed: Niettemin kwamen de nog in functie zijnde raadsleden op 30 november 1847 samen om de inhoud van twee officiële brie­ ven van de arrondissementscommissaris (02.10.1847 en 28.11.1847) te bespreken. De raad bestond uit burgemeester Albert De Borchgrave, de schepenen De Backer en Vanschoebeke, de raadsheer Bulte en secretaris Leo Storme. Albert De Backer*4, van beroep koopman en raadslid stelde voor om zijn huis in de Kapellestraat ‘houdende hetgeen door hem bewoond en nog een achtergebouw gestaen op den cour van gemelde woonhuyzen ’ daarvoor ter beschikking te stellen. Hij stelde een huurprijs van 160 frank per jaar voor. Daarvoor zou ‘de geldelijke tegemoetkoming vanwege de gemeente, bepaeld op een jaerlijksch bedrag van 300 frank in aenmerking komen’. Men schreef er uitdrukkelijk bij voor zoveel de fmantiële toe­ stand der gemeente zulks mag toelaten. Op het voorstel van De Backer werd niet ingegaan. Het zou anderhalf jaar duren vooraleer met de uitbouw van een atelier begonnen werd. Het ontbrak de Wakkenaren zeker niet aan goede wil, wel aan geld. Er werd dan ook een goedkope (officieel niet aanvaarde) oplossing gevonden. Inderdaad in juli/augustus 1849 werd in een gedeelte van een bestaand gebouw in de Barbierstraat een leerwerkschool geïmproviseerd. De bewijzen hiervoor vinden wij in het verslag van de gemeenteraadszitting van 12.01.1850: overwegende dat het ge­ bouw bestaende uit zes wooningen staende en gelegen in de barbierstraat, eigendom van het armgesticht dezer gemeente reeds voor een gedeelte tot leerwerkschool sedert zeven 1 GAW: verslag gemeenteraadszitting 14.11.1850. 4 Volgens de Atlas der buurtwegen woonde de ongehuwde Albert De Backer samen met zijn broer Joannes en de inwonende dienstmeid Coleta De Cavel in het begin van de Kapellestraat (artikelnummer 272). De school staat vermeld op artikelnummer 276.

45


maanden gebruikt wordt. Het was de vernieuwde gemeente­ raad met burgemeester De Borchgrave, schepen Vanschoebeke, de raadsleden Gheerbrant, Peers, Belpaire, Toye en se­ cretaris Storme, die dit ootmoedig toegaf. Blijkbaar had de arrondissementscommissaris opnieuw5 ver­ wezen naar het KB van januari 1847. De Raad nam er akte van dat het KB vereiste dat een behoorlijk lokaal ter uitsluitelijken koste ten dienste der model werkschoot moest ter beschikking gesteld worden en dat de gemeente voor een vijfde deel in alle de kosten moest tussenkomen. Men vroeg de officiële toelating om een weef model school in te richten volgens de voorschriften van het KB. De raad drong opnieuw aan om hiervoor het bestaande gebouw in de Barbierstraat ten dienste stellen en voor een vijfde tussen [te] komen in de inrigting en bewerking dezer school welk volgens hiernevens gevoegde begroting op eene som van veertien honderd twee en tachtentig francs 60 centimen wordt bepaald. Verder zal de gemeente voor wat het bestuur der werkschoot betreft zich gedragen aen het gene bij gemeld koninklijk besluit wordt voorgeschreven. De arrondissementscommissaris reageerde niet positief op het voorstel van de gemeenteraad. Dat bleek uit zijn brief van 16 maart. Als gevolg hiervan kwam men op 19 maart 1850 weer samen6. Nu drong men er formeel op aan bij de minister van binnenlandse zaken om deze gemeente te willen erkennen als de zetel van een gesubsidieerd model werkhuis, bepaeldelijk bestemd tot het aenleren van de verbeterde linnenweverij en van andere geweefsels. Men motiveerde de vraag met de vermel­ ding dat Wakken een bevolking heeft van 2363 zielen, waeronder men 420 persoonen telt, alle onvermogend zijnde, die hunne middelen van bestaen moeten vinden in het verbeterd handwerk, en wel hoofdzakelijk in de weverij.

5 Brief van de arrondissementscommissaris van 21.11.1848. 6 De Raad bestond uit burgemeester De Borchgrave en de leden Gheerbrant, Peers, Belpaire en Boone en secretaris Storme.

46


Op de zitting van 5 november 18507 stelde de gemeenteraad een organisatiecomité (une commission pour l ’organisation d ’atelier d ’apprentissage) samen. De raad stelde voor: Peers Louis, fabrikant - Directeur, Van Wassenhove Jean, notaire Trésorier, Vermeeren Charles, fabrikant de toiles, Boone Charles, cultivateur, Toye Antoine, blanchisseur. Gemeente­ secretaris ‘ Sr Storme’ zou ook voor dit comité als secretaris optreden. Later (in 1869) werd Adolphe De Borchgrave be­ noemd tot penningmeester van het modelwerkhuis. In die tunetie volgde hij Charles Vermeeren op. o

Het staat dus vast dat men vanaf juli/augustus 1849 leerde weven in een gedeelte van een bestaand gebouw in de ‘Barbierstraat’ die zes kleine woningen omvatte. Deze locatie was zeker niet ideaal en was ook niet uitsluitend gebruikt voor de ‘weefschool’. Waarschijnlijk daarom heeft de provinciale over­ heid die noodoplossing niet aanvaard. In elk geval werd in die tijd deze locatie door de hogere overheid nooit als ‘weef­ school’ omschreven.

De huisjes in de Barbierstraat

Het gebouw in de Barbierstraat bestond oorspronkelijk uit zes kleine woningen. Wellicht heeft men twee huisjes samenge­ voegd tot een groter geheel en waarschijnlijk heeft men daar­ in de eerste getouwen opgesteld. Op de Poppkaart van Wak­ ken, die in 1856 klaar was, vindt men inderdaad maar vijf huisjes meer. (nummers 405, 407, 409, 413, 415). Het valt op dat de nummers 410 (huis) en 411(tuin) ontbreken. Wij ver­ moeden sterk dat deze samengevoegd werden met 408 en 409. Niet alleen de grootte van deze percelen, maar ook het feit dat ze 408a en 409a geworden zijn wijzen daarop. Is dit de plaats 7 GAW: Verslag nr. 170 van 5.11.1850: volledig in het Frans gesteld. De raad bestond uit: burgemeester De Borchgrave, de schepenen Van Wassenhove en Vanschoebeke en de raadsleden Gheerbrant, Belpaire, Peers, Boone en Toye en de secretaris Storme. s GAW: ‘Répertoire analytique de la correspondance administrative’ 1869 nr. 1308.

47


waarin de eerste ‘leerwerkschool’ - zonder officiële goedkeu­ ring - werd geïmproviseerd? Wij nemen dit voor waar aan.

\

Tekening naar ‘plan parcellaire de la commune de Wacquen parP.C. Popp’ (1856)

48


In de bijhorende legger vonden wij volgende omschrijving: 404 406 408a 412 414

tuin tuin tuin tuin tuin

68.01 nf 36.01 98.00 27.01 35.01

405 407 413 415 409

huis huis huis huis huis

33.14 24.25 24.15 42.14 78.00

Dat het ging om ‘huisjes4, bewijzen de kleine oppervlakten: vijf huisjes plus bijhorende tuintjes waren volgens de PC Poppkaart slechts 504.70 m2 groot. Sommige huisjes hadden slechts een oppervlakte van 24 m2, anderen van 33 m2. Dus ruimten van nauwelijks 5 bij 6 m. Een geschenk van Gheerbrant

Het loont de moeite even na te gaan hoe het armbestuur in het bezit was gekomen van deze huisjes. Op 30 november 1847 had Joannes Gheerbrant9 ze gekocht aan de erfgenamen van Louis Desmet in een openbare verkoop gehouden door notaris Vanrobaeys van Oostrozebeke.10 De voomoemde Joannes had de eigendom aan zijnen vader Joannes Gheerbrant11, ridder van het eerelegioen, huidenvetter afgestaan voor duizend frank12. De omschrijving luidde: zes aeneenhoudende woonhuizen, gele­ gen ten dorpe van Wacken, in de barbierstraet, groot onder910* 9 Jean Fidéle Dominique Gheerbrant (°20.08.1820 - f 30.09.1896, onge huwd). Schepen en voorzitter van de kerkfabriek. 10 Akte 30.11.1847. 11 Joannes Gheerbrant (° 14.09.1778 - f16.12.1871) Notaris Jan Vanwassenhove, Wakken van 12.08.1848

49


bouwgrond en lochting, volgens cadaster, vier aren vijf en zestig centiaren ( Bij Popp 5 aren en 4 centiaren!) bekend op het plan nrs 404 tot 415 SB. Vader Joannes en moeder Marie-AnneTherese Gheerbrant stonden de eigendom af aan het armbestuur bij schenking onder de levende n . Het armbestuur werd bij Koninglijk besluit, gegegeven te Laecken, den vijfden July jongstleden gemachtigd te aanveerden. De voorwaarde voor deze schenking werd door het echtpaar Gheerbrant-Gheerbrant als volgt omschreven: telken jare te beginnen met het jaer achtien honderd acht en veertig te doen celebreren in de kerke van Wacken, ter gedachtenis der zielen van den gever, zijne huisvrouwe Dame Marie-Anne-Thérèse Gheerbrant en familie: Ie een jaergetijde met drij nocturnen, geassisteerd door den onderpastor, die zal misse lezen, binnen het zingen der noc­ turnen, gevolgd door een gezongen misse, met een Deprofundis en Libéra, na de misse aen de tombe, dit jaergetijde zal jaerlijks moeten gedaen worden den eersten dijssendag na den feestdag van de heilige Drijvuldigheid-dag. 2e Voorts nog twee gezongen missen telken jare ter intentie van de gever en zijne huisvrouw. Deze goddelijke diensten zijn t ’zamen geschat op dertig francs tegens uitkeering aen het kerkbestuer van dertig francs ’s jaers. Het armbestuur zal deze som betalen aan het kerkbestuur. De gemeenteraad gaf zijn goedkeuring betreffende de schenking aanvaard op 8 februari 1848 14 Joannes Gheerbrant, officier van het erelegioen, oud officier der huzaren onder Napoleon I, ontvanger, rechter bij de recht­ bank van koophandel, burgemeester en provincieraadslid (fotoverzameling J. Desmet)134

13 Akte notaris Jan Vanwassenhove, Wakken 05.02.1848. 14 GAW: verslag gemeenteraadszitting nr. 133 van 08.02.1848.

50


De eerste echte weefschool: zaal en of werkzaal

een nieuwbouw voor zieken­

Het gemeentebestuur paste uiteindelijk (en gedwongen) een nieuwe tactiek toe: een aanvraag voor een nieuwbouw met eventueel een dubbele functie: ziekenzaal en werkhuis werd ingediend. In de Staet van geprojecteerde werken binnen de gemeente Wakken (18.02.1850) lezen we: Ziekenzael o f hospitael kunnen tevens dienen voor werkzaal. Approximatif bedrag der werken: fr 4500,00. Dit project werd aanvaard want op 28.02.1851 werd een subsidie van 1000 frank toegekend voor het bouwen d ’une salle d ’hôpital destinée aux personnes atteintes de maladies contagieuses.15 [ziekenzaal bestemd voor personen met besmettelijke ziekten] Het werd een eenvoudig gebouw van 16.50 m op 6.50 m met “hôpital, coupe et façade pour la Construction d ’un hôpital pouvant servir au besoin d ’atelier modèle, faisant dépendance de l ’hospice des vieillards”16 [ziekenzaal, doorsnede en voorzicht voor de bouw van een ziekenzaal die indien nodig kan gebruikt worden voor modelschool, bijgebouw van het ouderlingengesticht]. Nu werd niet getalmd: op 19.03.1851 was het bestek klaar. Geraamde kostprijs 3834,38 frank. Tussen het opmaken van het bestek en de aanbesteding verliepen ca. 15 maanden. Het jaar nadien (22.06.1852) gingen burgemeester en schepe­ nen naar het raedhuis waar een openbare aanbesteding werd gehouden tot het bouwen van eene zael dienende voor hospital in geval van besmettelijke ziekten en desnoods voor werkhuis gezegd: atelier modèle. Leo Declerck werd als naleegsten verleeger als aennemer aenveerd voor de somme van twee duizend zes honderd zeventig francs. Wanneer dit gebouw gebruiksklaar werd, is niet duidelijk.

15 Brief nr. 149b van Commissariat de l’arrondissement de Thielt-Roulers. 16 Juul Desmet: ‘Van oudemanshuis tot woon- en zorgcentrum’, 2003. p. 37.

51


Maar dat het gebruikt werd als modelwerkhuis staat vast. 17 Op 4 janumari 1851 stuurde de arrondissementscommissaris zijn goedkeuring voor dit project.1718 Vanaf 1851 krijgt het “atelier d’apprentissage’ een jaarlijkse subsidie van de provincie voor zijn werking.19

Reconstructie van het eerste nieuw gebouw dat als ‘modelwerkhuis’ en/of ‘ziekenzaal’ kon worden aangewend.

In oktober 1890, zoveel jaren later, werd expliciet bevestigd door het gemeentebestuur: overwegende dat het gebouw, thans

17 In mei 1895 schreef men: Overwegende dat het Oudemanshuis dezer Ge-

mee nte, noodzakelijk dient vergroot te worden. Overwegende dat dit zeer voordeelig zoude kunnen gedaan worden door bijvoeging van een bijstaande gebouw, het armbestuur toebehoorende, gediend hebbende tot gemeentelijk weefschool, en thans ongebruikt. ( Jules Desmet: ‘Van oudemanshuis tot woon- en zorgcentrum’, 2003. p. 42). 18 GAW: ‘Répertoire analytique de la correspondance administrative’ 1851 nr. 1. 19 GAW: ‘Répertoire analytique de la correspondance administrative’ 1895 nr. 29.

52


gebruikt tot modelwerkhuis, en het armbestuur toebehoorende gemaakt geweest zijnde voor hospitaalzaal, niet voorzien is van een huis voor den Weef-Leer-meester, en te klein om aan alle de vereischte voorwaarden te voldoen.

Leraar

Als het ‘modelwerkhuis’ was ingericht, zocht men een ge­ schikte leraar. In 1862 vond men die ‘leermeester’.20 Hij kwam van Deerlijk en heette Domien (Dominicus) Verschuere. Hij was getrouwd met Elisabeth Farçy. Aanvankelijk woonde hij in de Markegemstraat (nr. 86)21, later kreeg hij zijn woning in de Barbierstraat nr. 2.22 Toen Domien en Elisabeth nog in de Markegemstraat woonden werden volgende kinderen geboren: Maria (26.02.1866); Guido (25.04.1868), Romania Elodie (07.08.1870), Octaaf Robert (07.06.1873) en Julien ( 17.08.1875).

Het gebouw waarin Domien Verschuere woonde, zoals het zich nu nog bevindt in de Hugo Verrieststraat nr. 2 (Eigen foto) 20 GAW: ideml862 nr. 751 20 januari. Ingezonden eene beraedslaging houdende benoeming van eenen leraar in ’t modelwerkhuis. 21 Kiezerslijst 1894: vóór 1891... Markegemstraat 86. 22 Kiezerslijst 1899: vóór 1895... Barbierstraat 2.

53


* VOO &

RED

fiR

ZTF-L.

vjn E L I S A B E T H FARÇY V/pc.tat ran DOM1EN V b WSCILL'EHE

ihcbórv.'i Je i ï J-JTWVO.'JeMii’i uLvi I .W»-i IftSC,in UWcikf'fi£ifjliftm.Wgtitn'/tufKunVa J>J FifauuW ƒ.<?ƒƒ,

Z?.r r-YïJ i'itf n

u

l

i

w

»

rf«r ƒƒ, AvrimYf-

Ltoe vrou'.v v u 5 vun tcrbrtin ^r.’dbl. uiu'ur v\ dcu. tlc^i vXuoJEc, -it ii^uüiid sprr.fc; scj Lv. uni v'Ji litiii. J i:D. VsIJ. <jc3llkVl>. ik- x ^ .u .h dit: ~>.èiL J . i i y.-^k CC/ k«rrt a ln l IttfV ft mv-/l>!h i :.3 i , iiidtlt tiï*:ii- v. il X I t .1f wn’ L

rTa^ilf ftll.je o x ^ J . ÿ < k l i v [ i l Pt . 1. 72\ hivll n M < tH ' o V lili » li*ÿ i i V r r viiif* ■!* r

«ï«! ia* I i| ih- hif-rtn ilt* Ui’ iHtifi.l M'< ^ r c wt*|ck Ilirgÿwftl-in "#:i \ri_ fa> o1** rti'lfid rtr«tr ^rwi wq y # r *£■ d n : wcr tic ir.st J«:ur ü;.cen, wil .a c ïr et.-w iclitj mei I k a : In Ket i t i e r ï lemen miles. w h ttr lljk t wo.Klei. Kun. VI NL Vja i Liwd, HtiStfdt K jVLfcnen, in mijn k-.'-ii Ih .'j ife t! ï-l .n jk li.* .i> .ii à iiM v.J k IICv i te hcm iliilftl f □ k v a r i a m ,i, AsrihODfl uii-ix laMgto Ivnlo; bfcHl cv tn /n w j.-iri a w fyluui; wvt* I w r # vun h trt wi ilr,;

en Te-rpert rr»Y c c ts k r u k - ut ïw c Eïtb.Vn A ltc c e i er ZS71 CrOLOOf. Wcotd e n L ï c ï d o . iT .n n rc jiT to u il 4JI J . a l l a i t e c o rc c O iertcd.i

b w i E, Wvrji •MAJt)'. W*öftS*»

Domien Verschuere overleed in 1909. Wellicht betekende zijn dood meteen het einde van de weefschool. In 1913 werden im­ mers de weefgetouwen verkocht en het gebouw werd verhuurd als werkplaats voor voddenverwerking en later als kazerne voor de brandweerwagen van het lokale brandweerkorps.

Tweede weefschool

Op 10.1 1.185 523 informeerde de arrondissementscommissaris het gemeentebestuur dat la députation permanent dans sa séance du 2 du courant a accordé sur les fonds de la province un subside de fr 400 pour aider la commune à établir un second atelier de tissage. L ’administration Communale, par sa lettre du 16 de fait connaître que les travaux d ’expropriations du nou­ vel atelier seront achevés vers la nouvelle année, [de bestendige 23 GAW: ‘Répertoire analytique de la correspondance administrative’ 1855 nr. 390.

54


deputatie, in haar zitting van de 2de van deze maand, heeft uit de provincietoelagen 400 ft. toegekend om de gemeente te hel- pen een tweede weefschool op te richten. De gemeentelijke ad­ ministratie deelt met haar brief van 16 dezer mee dat de ontei­ geningsprocedure van het nieuwe atelier zal beëindigd zijn tegen het einde van het jaar]. Dit atelier is bedoeld voor de opleiding van meisjes.24 Waar het tweede atelier werd opgericht werd niet expliciet aangegeven, maar een verwijzing in 1872, maakt dui­ delijk dat die ‘tweede’ weefschool zich ook dicht bij het rust­ oord bevond. Men vroeg onmiddellijk een provincietoelage van 400 ff. om 12 weefgetouwen aan te kopen (Demande d’un subside sur les fonds de la province de 400 ffs pour acheter 12 métiers bat­ tants). Deze subsidie kwam het jaar daarop.2526 In 1858 werd opnieuw een aanvraag tot subsidiëring (500 ff.) voor het meisjesatelier ingediend. 26 Eigenaardig genoeg, kwam - nog tijdens het bouwen van het meisjes atelier - van het arrondissement de vraag naar een rap­ port over de noodzaak voor het behouden of afschaffen van de leerschool. Het sprak vanzelf dat het gemeentebestuur opteerde voor het behoud.27 In de daaropvolgende jaren ging de betoelaging verder (1861: 398,19 ft.; 1863: 600 ff.; 1865: 800 ff.; 1867-68-69: 800 ff.) 24 GAW: Répertoire analytique de la correspondance administrative’ 1856 nr. 4 8 5 .‘11 Xbre transmission d ’une ordonnance de paiement de 1200 fr à titre de subside sur les fonds de l’état pour aider cette com­ mune à organiser un atelier d ’apprentissage pour les jeunes filles’. 25 GAW: idem. 1856 nr. 442 ‘ontv. 400 fr pour completer l’outillage de l’atelier d’apprentissage’. 26 GAW: idem 1858 nr. 435 ‘24 juli: adresse une requête à la députation permanent tendant à obtenir un subside de 500 fr pour l’atelier des filles’. 27 GAW: idem 1860 nr. 590 ‘ 11 april van arr Comm. Demande un rapport concernant le maintien ou la suppression de l’atelier d'apprentissage. Transmis les considérations qui militent en faveur du maintien de l’atelier d’apprentissage par lettre du 19 avril’.

55


In 1870 wees het gemeentebestuur erop dat het lokaal gebruikt voor weefatelier dringend aan herstelling toe was. Het gemeen­ tebestuur toonde zich bereid de nodige herstellingen en verbe­ teringen aan te brengen op voorwaarde dat door de provincie en de staat een tegemoetkoming in de kosten werd toegestaan.28 Het bewijs dat die werken uitgevoerd werden vindt men in de overeenkomst tussen armbstuur en pastoor Laridon. In 1872 werd dit beheerscontract betreffende het rustoord gemaakt. Men schreef : een huis met zijne erve en verdere aanhoudende ge­ bouwen alsmede de naastpalenden atelier o f weefschool aan het huis met 1juli 1872 en de 2de weefschool aan het huis, zohaast de voornamen atelier zal gemaakt zijn. We mogen dus aannemen dat men de herstellings- en verbeteringswerkzaamheden aan de weefschool beschouwde als een nieuwe weefschool (2de). Er staat daarbij uitdrukkelijk ver­ meld dat ze zich aan het huis bevond.

Een totaal nieuwe leerweefschool: 1890

Intussen bezat de gemeente nog altijd de huisjes in de Barbierstraat uit de schenking van 1847 door Joannes Gheerbrant. Reeds 36 jaar lang had men (vermoeden we toch) de 30 frank voor de gezongen missen betaald. En veel hadden de huisjes niet opgebracht. Integendeel: in 18842<) wees het ‘Bureel van weldadigheid’ erop dat de vijf huisjes zich in zeer bouwvalligen staat bevonden en jaarlijks aan het Armbestuur groote herstellingskosten veroorzaakten.*29

GAW: idem 1870 nr. 1387 ’29 sept Information à Mr. Le Gouver­ neur que l’administration Comle recon nait que le local servant d’atelier laisse à désirer et que la commune est disposée d’y faire les réparations et améliorations nécessaires moyennant l’intervention de l ’Etat et de la Province. 29 GAW: verslag armbestuur van 03.07.1884.

56


Overwegende dat deze kotjes, door hunne kleinheid zeer onge­ zond zijn voor hunne inwoners, en door hunne samenhooping zeer slecht voor zeden en werkzaamheid Overwegende dat deze huisjes allen bewoond zijn door armlastigen dezer gemeente, welke geenen pacht beta­ len... stelde het armbestuur voor de eigendom te verkopen voor 2000 fr. aan Alfons Blondeel, koopman in Wakken. Blondeel was voornemens de huisjes te vernietigen en op deze plaats een schoon gebouw te laten oprichten. Maar Blondeels voornemen werd ook niet gerealiseerd. Dat merken we op, een zestal jaar later, uit een reactie van de gemeenteraad. Inderdaad de weef­ school in de Markegemstraat voldeed niet langer meer aan de gestelde eisen. De gemeenteraad verwoordde dit in zijn zitting van 28.09.1890. Overwegende dat het gebouw, thans gebruikt tot modelwerkhuis, en het armbestuur toebehoorende gemaakt geweest zijnde voor hospitaalzaal, niet voorzien is van een huis voor den Weef-Leermeester, en te klein om aan alle de vereischte voorwaarden te voldoen. Overwegende dat het municipaal gevang30 dezer gemeente, insgelijks veel te wenschen laat, te meer dat het zelve zich bevindt op den minder bevolkten kant der gemeente. Weer stelde de raad voor om de school in de Barbierstraat te bouwen. Wat veertig jaar geleden niet mogelijk was, bleek nu de oplossing te zijn. Wel zou men voormelde huisjes afbreken en op derzelven plaats een nieuwe weef-leerschool met huis voor den leermeester en municipaal gevangenhuis laten bou­ wen. Henri Brandes, bouwkundige te Gent werd aangesproken. Volgens zijn bestek werd het werk geraamd op 10 027,74 fr. Op 14 oktober 1890 kreeg de gemeente van de bestendige depu­ tatie van de provincie de definitieve toelating.

In die tijd bevond de gevangenis zich in de Molenstraat.

57


Rond de eeuwwisseling kwam dus het nieuwe multifunctionele gebouw in de Hugo Verrieststraat (vroeger Barbierstraat). Uiteindelijk en na 40 jaar slaagde het gemeentebestuur in zijn opzet: de huisjes in de Barbierstraat (eigendom van het armbestuur) tot weefschool om te vormen. Het nieuwe gebouw bevatte ook een bijhorende woning voor de ‘leermeester’. Het gebouw moet nog zijn functie behouden hebben tot ca. 1910. Op 15.11.1913 besliste het toenmalige schepencollege de openbare verkooping der oude weefgetouwen en lanteernen te doen op 25 november as om 10 u voormiddag.

‘Slunsekot’ en bergplaats voor de brandspuit

Korte tijd nadien kreeg het gebouw een andere functie. Karei Derijcke huurde het gebouw en baatte er een voddenmagazijn en -werkplaats uit. In de volksmond werd dit het ’slunsekot’ genoemd. Het sorteren en snijden van de vodden gebeurde in de Hugo- Verrieststraat in het lokaal waar de vroegere weefschool geweest is en in de achterbouw van ‘Het Bourgondisch Kruis ’. Voor de eerste wereldoorlog werkten er een dertigtal meisjes en vrouwen. 31 Tijdens de jaren van de Grote Oorlog werd de activiteit geschorst. Dat lezen we in het verslag van de gemeente­ raadszitting van 15.02.1920: Aangezien Ch. Derijcke gedu­ rende de jaren 1916/17/18 geen gebruik van gemeld gebouw heeft kunnen maken ten gevolge van de inkwartiering: besluit: te ontslaan van betaling van de pachtsom dezer jaren mits 100 frank en de afstand van een gedeelte van het gebouw tot het inrichten eener bergplaats voor de brandspuit. En zo weten we meteen dat de Wakkense spuitgasten vanaf 1920 daar hun brandspuit konden onderbrengen. Op vandaag is het gebouw nog eigendom van het OCMW en wordt het als sociale woning verhuurd.

31 Juul Desmet: ‘Over cafés gesproken’, 1982, p. 69.

58


Het personeel van het voddenverwerkend bedrijf Charles Derijcke vóór WO I. De foto werd genomen op de binnenplaats van het ‘Hotel de Flandre’. Boven v.l.n.r. Achiel Derijcke, Emilie Blondeel, Bemar- dine Callens, Elvira Beke en Charles Derijcke. Tweede rij: Emma Vermeersch, Amandine Carton, Edonie Follens, Maria Sengier, Edo-nie Deseyn en Margariet Derijcke. Derde rij: Maria Lambrecht, Zul- ma Vens, Maria Guillemijn, Rachel Lagaisse, Lucie Vanackere, Zulma Carton en Adrienne Derijcke. Zittend: Maria ‘Pardesus’, Maria De-splenter, Irma Lefevere, Laura Carton, Irma Vanheyse, Maria Beke en Madeleine Derijcke. (Fotoverzameling JD)

Auteur: Juul Desmet, Sanderusplein 1, 8720 Wakken jules.desmet@telenet.be

59


Guido Lams

Een Wynghens wonder (1)

Inleiding

Bij het doornemen van het nummer vier, jaargang 2009, van de Roede van Tielt: “Handtboeck der pastorije van Meulebeke door pastor Jacobus Mijs” door Iriez Démarrez, botste ik op blz. 290 op de naam “Wynghen”. Daar moest ik meer over weten! Heeft die Marie Catlyne Van Hoordende écht bestaan te Wingene? Voorzitter Lieven Lams ging op zoek in het gemeentearchief en na lang zoeken (waarvoor dank) kwam Marie Catlyne (N)Oordende te voorschijn. Catlyne, dochter van Valentinus Oordende en Maria Anna Temmerman werd geboren te Wingene op 18.10.1700 en was dus 33 jaar als ze “miraculeus” genas in Maerloop! We volgen Pastor Mijs in zijn verhaal.

Wynghen helpt niet!

“Int iaer 1733 in de maent meye heeft des O.l.Vrouwe van Marialoop een schoon mirakel gedaen aen PIETER PAUWELS fs. Antone en Pitemelle Staelens, die w(eduwe) was gebleven met 5 kinders. Desen Pieter creegh een accident in synen rechten aerm ontrent e 10 jaer oudt synde, van het welcke hij van geen meesters en conde genesen worden. En hij haedde gebeevaert naer O.L.V van Hoogelee, van Assebroeck, Ryssel, Wondelgem, WYNGHEN, xca, al son­ der hulpe soo dat hij niet en coste wercken en synen aerm gebruycken 10 jaeren. (In Wingene zal Pieter en ook Catlyne, denkelijk ingeschreven zijn in het Genootschap van O.L. Vrouw van Carmel - begonnen 1655 -, maar zijn naam vinden we niet terug, daar pastoor Dugardyn (1824-1861) 60


doorheen de eerste bladzijden de namen van zijn nieuwe leden krabbelde, zodat de oude lijst onleesbaar geworden is.) Hij nam synen toevlucht met een vast betrouwen tot O.L.V. van MAERLOOP met belofte van eenen silveren haerm op te offeren als hij geit zoude gecregen hebben en syn moeder hem soude comen geven. En siet, terstonts is hij beginnen te genesen en 2 dagen daer naer daer syn drie beentiens vuytgevallen en is op Corte daegen soo wel genesen dat hij alle wercken kan doen: weven, spetten, delven, deschen en booten, houdt maecken xca. En int jaer 1734 heeft hij syn belofte volbracht en hebbe hem daer ingehaelt met een kersse van een pont en een silveren been daer aen en gesongen een misse en gepredickt, mits dat dat mirakel heel den houc van (de) parochie kenbaer was. En van doen af heeft Maria van Maerloop veele menschen die hunnen toevlucht tot dese H. Maeget met vast vertrouwen naemen, getroost, geholpen en miraculeuselyck genesen. Q(uod)d att(esto)r J. Mijs pastor”

Marie Catlyne Oordende

Hierna vervolgt pastor Mijs met een reeks van 35 mirakels door hem opgetekend vanaf 1726 tot 1736, waarvan nr. 33 over de Wingense MARIE CATLYNE VAN HOORDENDE. “Marie Cathelyne Van Hoordende, jongedochter oudt 33 jaeren, gebortich van WYNGHEN, heeft mij op eedt 61


verclaert dat Maria van Maerloop int jaer 1734 in de maent 7ber haer miraculeuselyck haedde genesen van een ongeneselycke sieckte door de docteurs ende m(eeste)rs, om van welcke genesen te worden sy te Brugge de doctors en veel mees­ ters en medecynen te vergeefs haedde genomen en gesproken. Te weten van een tirringe met een gedurige corse, al haer bloet synde bedorven, haedde een diffdlancie van(de) nature altyt sweetende sulck een slape maege dat sy geenen boillon en vermoght en 1 of 2 beetiens maer seffens coste heten. Welcke sieckte wel 3 jaeren haedde gedeurt en is sonder eenige medecynen maer door Maria te Maerloop heel en wel genesen geworden. Item de selve Marie Catlyne 15 maenden daer naer een groote en lanckdurende pyne in de knien, beenen ende rugge, doende celebreren eene misse te Maerloop en haeren toevlught nemende, is van al die pynen subit verlost geworden. Al het voorschreven heeft sy mij op haer waereyt comen de­ clareren, Q(uo)d attestor. J. Mijs, pastor”.

De capelle van Marialoop

Pastoor Mijs beschrijft het ontstaan van de kapel en begint met de instelling van het “Broederschap van Onze-LieveVrouw van den Heiligen Rozenkrans” op 27 juni 1655. (Latijn) Antonius Daubermont van de predikheren, familie van de Adriaen de Beer, heer van Meulebeke (gehuwd met Agnes Josepha Daubermont) kwam naar Meulebeke om het Broe­ derschap officieel in te stellen in de Sint-Amanduskerk van Meulebeke. Pastor Mijs vertelt: “Van de capelle van Marialoop; dese is gebout soo men seght van(den) heer van Meulebeke de Beer, die als dan nogh geenen baron en was maar is geworden int jaer 1651, en al ist dat sij op de jurisdictie staet van(den) heer van Maerloop, is te presumeren dat Maerloop oock aen hun toebehoorde gelyck Lendelede en andere parochiën die sy in 62


houwelycke dote geven. De missen syn van hun al gefondeert. Dese capelle is soo oudt dat sij in de caerte bekent staet vide plura fol(io) 83”. In 1501 werd de capelle van Marialoop bij Pauselijke Bule overgedragen aan het Bisdom Gent. Het was denkelijk een houten kapel, midden de bossen en moerassen. Ook bij Sanderus is de kapel reeds opgetekend. Op 12 september 1619 werd de kapel geconsacreerd en in een verslag van 1623 staat: “Te Meulebeke ging de grote jaarlijkse gebedstocht naar de kapelle van Marialoop.”

Kapel van O.L.Vrouw van Marialoop (tekening Guido Lams)

De eerste grote stenen kapel zou er gekomen zijn in 1756, vergroot in 1777 en plechtig ingewijd op 25 maart 1777. In 1772 was de kapel verruimd met een portaal. Tijdens de franse Revolutie (1789/1800) werd de kapel gesloten, verbeurd verklaard en gebruikt als paardenstal. De kapel bleef gelukkig intact. In 1934 werd de kapel nogmaals 63


verruimd en in 1935 door Edgar van Bavegem, kunstschilder, bewoner van “Ter Borcht” en ex-burgemeester van Meulebeke (1921-1926), voorzien van mooie schilderijen die o.m. het verhaal vertellen van het ontstaan van de kapel. (Jan de Beer, op jacht in de bossen van Marialoop, werd aangevallen door een wild dier en aangegrepen door angst, riep hij OnzeLieve-Vrouw ter hulp en beloofde een kapel te bouwen als hij de aanval overleefde.) Filip-Alexander de Beer (2), heer van Meulebeke, liet in 1756 de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand bouwen. Hij liet door de gekende Gentse beeldhouwer Lauwers een le­ vensgroot Mariabeeld maken, dat een plaats kreeg vooraan in de kapel. Op de voet staat de tekst: “Uit wie Jezus geboren is.” Daaronder prijkt het wapenschild van de familie de Beer. De verering van Onze-Lieve-Vrouw van Marialoop kende een groeiend succes. Tot op heden is de kapel van Marialoop, vooral gedurende de meimaand, een gekend bedevaartsoord, niet alleen voor de inwoners van Meulebeke, maar ook voor de ganse streek, tot zelfs het noorden van Frankrijk. De kapel wordt nog steeds goed onderhouden door de familie Thienpont. In de meimaand zijn dagelijks meer dan 1 000 bedevaarders in de kapel en ’s zondags tussen 5 000 en 6 000. Of er nog mirakels genoteerd worden zoals in de tijd van pastoor Mijs weten we niet.

Onze-Lieve-Vrouw van (altijddurende) Bijstand

Maria, gekend onder duizend namen, heeft als heel oude naam: Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand. Heel vroeg vereerde men in Konstatinopel een wonderbeeld van Maria, Moeder van God. Men vertelde dat het beeld getekend werd door de heilige Lucas, apostel en evangelist. Tijdens de orlog tegen de Turken had de Madonna de kristenen beschermd. In 1499 kwam de beeltenis in Rome en er gebeurden heel wat mirakelen rond deze beeltenis. Door de Franse Revolutie bleef het beeld verborgen. In 1867 werd het schilderij terug­ gevonden en Paus Pius IX schonk het aan de paters Redemp­ 64


toristen die de devotie tot Maria van Altijddurende Bijstand overal bekend maakten en ze probeerden, vooral door de “missieprediken”, in iedere parochie een Broederschap in te richten. De Paus kroonde plechtig het beeld op 23 juni 1878. Sedertdien vinden we in iedere kerk een beeltenis van OnzeLieve-Vrouw van Bijstand, in beeld of schilderij. Oudere Broederschappen werden aangesloten bij Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand.

De verering van Onze-Lieve-Vrouw te Wingene

Onze-Lieve-Vrouw van het Scapulier (3) De verering van Onze-Lieve-Vrouw te Wingene was reeds heel oud. In 1655, op het feest van Onze-Lieve-VrouwHemelvaart, werd te Wingene met grote luister, het Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van het Scapulier of Carmel ingesteld door E.P. Daniel a Sancta Maria, Provin­ ciaal der Carmelieten van België. Pastoor Joannes Courtois (1622-1662) kreeg van de bisschop van Brugge, Dionisius Christophori, de toelating het Broeder­ schap van de Carmel te stichten. Het oorspronkelijk register: “Liber Archiconffatemitatis”, gelukkig ontkomen uit de brand van 1679, bestaat heden nog in de pastorie, beginnend met drie perkamenten bladen et de wapens van de families van Haveskercke (Wingene) - Adornes (Poelvoorde) en Wyts (Wildenburg). Enkele dagen na de geboorte werd ieder nieuw kindje door de moeder naar de kerk gebracht waar het kindje opgedragen werd aan Maria (4) (cfr. Opdracht Jezus in de tempel). Het kindje kreeg aan het Onze-Lieve-Vrouwaltaar het Scapulier opgelegd en werd ingeschreven in het Register van OnzeLieve-Vrouw van het Scapulier. Dit gebeurde in Wingene nog tot in 1946. (5) Op 15 februari 1833 kreeg pastoor Dugardyn (1824-1851) een relikwie van Onze-Lieve-Vrouw en werd ter verering in een zilveren schrijntje geplaatst. Op 3 maart 1848 bekwam hij een tweede relikwie voor het klooster der Dienstmaagden 65


van Maria en op 19 september 1856 een derde dat in 1867 dienen zou voor het nieuwe Sint-Elooi. Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans Op 19 september 1856 bekwam Pastoor Dugardyn een relikwie van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans. Op 28 mei 1862 werd het Broederschap plechtig ingesteld. Het beeld van Onze-Lieve-Vrouw (6), dat vooraan links naast het Onze-Lieve-Vrouwaltaar staat, werd meegedragen in de processie en werd vooral vereerd door de Congregatie der Jonge Dochters (7). Ook het Onze-Lieve-Vrouwaltaar kreeg in 1885 een beeld van Onze-Lieve-Vrouw met het Scapulier; (8) “Zondag toekomende, eerste zondag van de maand, solemnele mis van den Heiligen Rozenkrans, vollen aflaat en processie na d’Hoogmisse, volgens de intentie van den Paus...” (Ree. Boek 30.9.1888) Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand Van 5 tot 16 mei 1921 was er in de Sint-Amanduskerk te Wingene een grote Missiezending gepredikt door de paters Redemptoristen uit Roeselare. Als afsluiting van de zeer geslaagde Zending werd een omhaling gedaan om een aandenken van deze Missie “ten eeuwigen dage” in de kerk uit te stallen. Het werd een drieluik met de beeltenis van Onze-Lieve-Vrouw van Altijd Durende Bijstand. (9) Meteen werd een Aartsbroederschap opgericht, zoals de Paters Redemptoristen reeds in meer dan 300 kerken in Vlaanderen hadden ingericht. Dagelijks branden er nog steeds kaarsen voor het beeld en komen mensen bidden en danken voor genezing of het bekomen van een of andere gunst. Nota: (1) “Hantboeck der pastorije van Meulebeke door pastor Jacobus Mijs, 1730” door liiez Démarrez in de Roede van Tielt jaargang 2009 nr. 4. (2) In Wingene was de familie de Beer goed gekend. Pieter Adomes (°1599 f 1659) heer van Poelvoorde, was gehuwd met Agnes de Beer, dochter van de heer van Meulebeke. Pieter en Agnes staan met hun vier kinderen ingeschreven, met hun wapenschild, op de eerste bladzijden van

66


het Confrerieboek van Wingene. Ook de herberg en de wijknaam de Beer dateren uit deze Periode. (3) Zie artikel: “Het broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van het Scapulier” in Jaarboek 2 p. 127-141. (4) “De opdracht” Zoals Maria en Jozef met de kleine Jezus naar de tempel gingen om hun kindje aan de Heer op te dragen, zo werden de moeders in vroegere tijden aangezet dit voorbeeld te volgen. Gewoonlijk trok de moeder, enkele dagen na de geboorte, naar de kerk. Ze kwam binnen langs het zijpor­ taaltje (nu lange gang, zonder deur naar buiten, waar de berging van materiaal en kuisgerief is) de kerk binnen. Het kindje was nog niet gedoopt en mocht dus niet binnen langs de gewone deur! Moeder en kind wachtten achteraan in dc kerk tot de pastoor - in misgewaad - hen kwam ophalen. Moeder kreeg een offerkaars (in plaats van de duifjes van Maria) en volgde de priester naar het Onze-Lieve-Vrouwaltaar. Daar werd het kindje gezegend, de traditionele gebeden werden gelezen en het scapulier werd opgelegd. De offerkaars werd aangestoken en voor het altaar geplaatst. Daarna trokken moeder en kind mee de sacristie binnen om ingeschreven te worden in het “Register van Onze-Lieve-Vrouw van de Carmel”. Veel moeders vertelden me dat ze niet gaarne de opdracht deden, zo publiekelijk... zitten wachten achteraan in de kerk ... met de pastoor mee naar voor trekken terwijl de parochianen aan het “gapen” waren ... Maar, het was tot aan de tweede wereldoorlog een vaste gewoonte... dus, men kon niet anders! (alhoewel niet iedereen de opdracht deed). (5) In 1945 kreeg Wingene een nieuwe pastoor - Gustaaf Lambrecht die het Broederschap niet echt kon aanbevelen. In 1946 waren slechts 18 inschrijvingen (9j. en 9m.). In 1948 kwam Philippe Vandewiele de lange reeks afsluiten (19.5.1948). Het boek is bewaard in de pastorie. In de periode van Catlyne Oordende werden alleen bedevaarders ingeschreven: in 1733 waren er 13 (3 m. en 10 vr.), in 1734 ook 13 (4 m. en 9 vr.), in 1735: 26 (9 m. en 17 vr.), in 1751: 60 (24m. en 36 vr.). Hun namen zijn niet meer te ontcijferen. Pastoor Petrus Dugardyn “krabbelde” - uit zuinigheid - in de oudere bladzijden twee of soms drie, of vier kolommen nieuwe leden van de confrérie. In totaal telden we 6 440 inschrijvingen, jaar na jaar verschillend in aantal. De grote golf van inschrijvingen begon op de eind­ periode van pastoor Termote, toen systematisch werd ingeschreven bij de “opdracht” van een nieuw kind. In 1887 werden 150 kinderen ingeschreven op een geboortetotaal van 198. In 1888 waren er dat 211 op 223 geboorten! In de periode van Pastoor Devos (1891-1923) werd wel het hoogtepunt bereikt met een gemiddelde van 126 per jaar, meestal inschrijvingen bij de “opdracht” enkele dagen na de geboorte. Ook 67


pastoor Six (1923-1945) deed het goed met een gemiddelde van 80 per jaar. Na hem was het definitief gedaan. (6) Het Onze-Lieve-Vrouwbeeld werd in 1892 besteld bij Matthias Zens te Gent. Het was een gift van de parochianen en kostte 850 frank. Het was mooi gepolychromeerd, omringd door een lichtkrans, doch werd in 1973, op bevel van pastoor A. Cappoen, grijs geschilderd. Het staat vooraan naast het Onze-Lieve-Vrouwaltaar. (7) De congregatie der Jonge Dochters werd ingesteld door pastoor Petrus Dugardyn in 1840 en telde weldra 500 leden. Ze droegen steeds hun scapulier en beloofden iedere dag hun rozenkrans te bidden en in de SintAnnakapel op zondag trouw de Congregatie bij te wonen. De Congregatie zou blijven bestaan tot eind 1965. (8) In 1885 werden de bouwvallige zijaltaren vervangen, rechts SintAmandus, langs de vrouwzijde het Onze-Lieve-Vrouwaltaar. Het altaar werd gebeeldhouwd door Verbeke uit Brugge en stelt Simon Stock - prior der Carmelieten - voor die van Onze-Lieve-Vrouw het scapulier ontvangt (1251). De brandramen, in 1918 door de ontploffing van de kerktoren vernietigd, werden vernieuwd door glazenier Wybo uit Doornik met o.m. de optocht der pelgrims naar Maria. (9) Het schilderij werd door een onbekende kunstschilder in 1921, in opdracht van de paters van Roeselare, geschilderd op zink. Het middendeel stelt de klassieke Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand voor. Op de zijpanelen staan engelen die de bazuin blazen. In 1929 werd het schilderij hersteld (afschilfering) door kunstschilder Chevalier uit Roeselare.

Bronnen: Hantboeck der pastorije van Meulebeke door pastor Jacbus Mijs - Roede van Tielt, 2009.

Het Boek van Meulebeke - R. Germonprez. Kapel Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand - folder V.U. Lucas Martens. Kapel van Bijstand Bedevaartsoord - Weekbode 7-14 en 21.9.1990. De Sint-Amanduskerk te Wingene - G. Lams, 1994. Ree. Boeken van de Sint-Amanduskerk - kerkarchief Wingene. Liber Archiconfraternitatis 1655 - archief pastorie Wingene.

Auteur : Guido Lams, Weverijstraat 6, 8750 Wingene

68


Eddie Verbeke

Antoon Vander Plaetse in Tielt - 2010

Inleiding

André Brandt (Brugge 1933 - 2008) was leraar aan het SintJozefscollege van Tielt van 1959 tot 1963. In die jaren leerde hij Antoon Vander Plaetse kennen die er lessen dictie gaf en vrij vlug werden ze geestesgenoten en vrienden. André Brandt was immers vrij actief in het Tieltse culturele leven, Davidsfonds, Theater Malpertuis, Moeder Tieltse en dat zinde Antoon Vander Plaetse wel. In 1963 trok André Brandt naar de Heilige Familie, waar hij directeur was van 1967 tot 1969. Dan trok hij naar het HTI Sint-Michiels, Brugge waar hij les gaf tot aan zijn pensioen. Na zijn overlijden schonk zijn dochter Hilde Brandt, in naam van haar familie, aan de heemkundige kring ‘de Roede van Tielt’ een map met handschriften, foto’s, persknipsels en herinneringen aan Antoon Vander Plaetse die André Brandt verzameld had. Dit is dan ook de onmiddellijke aanleiding tot dit artikel, met onze dank aan de familie Brandt, Brugge. Op volgende bladzijde een kopie uit die farde.

Beknopte biografie

Antoon Vander Plaetse (Tielt 1903 - Kortrijk 1973) was eerst een tijdje bankbediende. Zijn liefde voor literatuur en toneel begon echter reeds in het zevende studiejaar. (In die tijd was er ook nog een achtste studiejaar !)

69


e& r c<'4 ~ o ~ * ~

tJ f y e f tU to * .

é £ e rft* t ~ * a '

■S*£?-*cé%a '

*rx * -L * -* & C .

/%%c z ^ p é é '.

e^T *t~*

'r r u f . .

,w *

- i A

f e

t _

£X -,m «~£ L4 s**#*«*-

/

^0-^31*nr**z£ . , . l/^éót — A v '^ î^ 'W t 3^«S■<^L‘X - '^ » -' »

é%**ê*

Æi-C-ÂJ^ ^jLD-/

/ ^ l A C t^ * v /-

&C*~-

ey . -o -\_ **(■■*-*-

.- .

<Sk~.-£?.*.*-7C-« ij»*'

■’h w t**^'? 0Ü.

tC-Cf &:■&-£

•'•'^ ih ?v ö .--i .

- j^

■O*"*-*s/ *

^ ir ff% - - é ~

£ < 3 ./& * --< > ~ T j(> t------

•K »*a

&ér*^****m'%~ -

iCL/ f^L.tM n^ 'ItfVï

,

ÿ

0jfo f- é£%

J jo fr U

/ ƒ

J

? 70

r

li/*-tr'i4/ - • i


Van 1926 tot 1939 acteerde hij bij ‘Het Vlaamse Volkstoneel’. In die jaren begon hij ook reeds op te treden als declamator en dat zowel in binnen- als buitenland, van De Panne tot Maaseik ; in Lisieux, Rijsel ; Groningen, Amsterdam ; Münster, Hannover ; Milaan, Rome ; Amerika en Canada ; om een greep te nemen uit de vele steden en avonden. Hij was mede­ werker aan Radio en TV-zenders zoals vaste medewerker aan de wereldzender Radio Vaticana. Leraar dictie in het middel­ baar onderwijs en aan het Stedelijk Muziekconservatorium Kortrijk. Optredens in opdracht van het Ministerie van Nationale Opvoeding, provincie- en gemeentebesturen. Medestichter van het tijdschrift (West-)Vlaanderen. Voorzitter dramatische kunst Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond. Voorzitter van de auditiecommissie voor het gesproken woord BRT-Stuido Kortrijk. Jurylid van de commissie VisserNeerlandiaprijzen in Den Haag alsook van verschillende conservatoria, toneelinstituten en muziekacademiën. Regisseur voor veel toneelgezelschappen, ontwerper en regisseur van stoeten en massaspelen, zoals de Mariale Stoet Tielt 1954, de Kattestoet leper 1955, de Rodenbachstoet Roeselare 1956, de Sint-Niklaasstoet Sint-Niklaas 1959, Praalstoet der Nederlandse taal Kortrijk 1960, Reynaert de Vos­ optocht Hulst (Nederland) 1961. Hij schreef meerdere boeken over dictie en voordrachtkunst alsook autobiografische bedenkingen. Zijn stem is vereeuwigd op meerdere fonoplaten vooral met teksten van Guido Gezelle, Stijn Streuvels, Félix Timmermans ; maar evenzeer klassieke letterkunde en middeleeuwse balladen en passiespelen. Cyriel Verschaeve, Wies Moens, Stijn Streuvels en André Demedts behoorden tot zijn beste vrienden, om er maar enkele te noemen.

71


Sint-Janstraat 1 0 3 -1 0 9

Braets Molen rond 1900, gezien vanaf grond ouderlijke woning Vander Plaetse.

Antoon Vander Plaetse werd geboren in 1903. In dat jaar vestigde zijn vader Jules zich als bakker in de Sint-Janstraat. De ouders van Vander Plaetse gingen na hun huwelijk in 1897 vier jaar wonen in de herberg ‘In ’t Kanon’ te Kanegem (nu Nagelstraat 11), daarna woonden ze nog twee jaar in ‘De Flessche’ tussen Tielt en Kanegem, waar de Kerkebosstraat op de Kanegemstraat uitkomt. Hij groeide op met vier broers en een zus. De bakkersoven was in de huidige garagepoort van huis nr. 103. Zelfheeft Antoon ook nog geholpen in de bakkerij maar het was zijn broer Gérard die de bakkerij overnam. Deze werd later overgenomen door hun eerste knecht Georges Debacker (nomen est omen) die verhuisde naar Sint-Janstraat 68. Diens zoon Jozef liet de bakkerij over aan Lieven Deboever die de zaak einde 2010 stopzette. Zijn jongste broer Gérard ging wonen in Sint-Janstraat 105 en zijn zus Germaine in Sint-Janstraat 107, waar vader Jules op zijn oude dag introk. In nr. 109 woont nu de familie Coghe 72


Vander Plaetse, de kleindochter van broer Maurits. De kinderen Coghe zijn dus achter-achter-kleinkinderen van Jules. Bekend is het verhaal dat Antoon Vander Plaetse op zijn kamer voor een open venster declameerde zodat heel de straat het hoorde. Hij had er zicht op Braets molen.

Tramstraat 10

Na zijn huwelijk met Maria De Stoop in 1928 ging het jonge paar zich in Gent vestigen, wat gunstig was voor zijn werk maar enkele jaren later kwamen ze terug naar Tielt en vestigden zich voorlopig in de Nieuwstraat, daarna in de Tramstraat, met weinig comfort.

Markt 28

Daarna trok de familie naar de Markt waar zijn vrouw een winkel van breiwaren had. Van hieruit beleefde Antoon Vander Plaetse ook de tweede wereldoorlog waarover hij schrijft in ‘Op mijn woord, een levensbericht’ dat in 1974 postuum door Lannoo uitgegeven werd. In de jaren 1980 werd het huis afgebroken en kwam de uitbreiding van apotheek Wostyn er. (foto 1939)

73


In 2003, dertig jaar na het overlijden van Vander Plaetse, hij zou dan 100 jaar geweest zijn, heeft een tijdelijk comité gezorgd voor een passende hulde in het cultuurcentrum Gildhof. Zijn vier kin­ deren, de ganse familie en veel vrienden waren getuige van een mooie activiteit. Initiatiefnemers waren theaterMalpertuis, heem­ kundige kring De Roede van Tielt en de Stedelijke Academie voor Muziek en Woord. Aan zijn toenmalige woning werd een gedenkplaat, werk van zijn oudste zoon Christiaan, aangebracht. Kortijkstraat 57

Nadien ging het gezin zich vestigen in de Kortrijkstraat 57, naast het college waar hij ook les gaf. Hier is nu huis Vanneste. In 1959 trok het gezin naar Kortrijk, Hovenierstraat, waar Antoon Vander Plaetse bleef wonen tot zijn overlijden in 1973. Antoon Vander Plaetselaan

De grond tussen de Driesstraat en de Beemegemstraat werd verkaveld en kreeg de naam ‘De Witte Kave’ Verschillende straten werden er genoemd naar min of meer bekende Tieltenaren en zo kreeg Antoon Vander Plaetse in 1976 zijn straat ! 74


S in t- M ic h ie ls tr a a t 5 - 9

Het Gildhof werd gebouwd in 1905 op initiatief van baron Mulle de Terschueren. Hier had het eerste openbare optreden van Antoon Vander Plaetse plaats. Na veel problemen en omzwervingen werd in 1980 hier een stadsschouwburg en later een echt cultuurcentrum gecreëerd. De eerste zaal links werd de ‘Antoon Vanderplaetsezaal’ gedoopt. De naamgeving gebeurde ook niet zonder slag of stoot en de raad van bestuur moest een compromis vinden tussen de visie van de (B)SP en de VU. Maar Antoon Vander Plaetse liet zich nooit intimideren.

Op de schouw hing een groot portret, geschilderd door Door Gevaert in 1972 . Dit bleef er hangen tot in 1991, tot het her­ schikken van de lokalen en hier de foyer ‘De Scene’ ingericht werd. De toonzaal in het verlengde van foyer ‘De Scene’ noemt nu de Antoon Vander Plaetsezaal. In het “Beknopt verslag van de vergadering van 12.11.80” van de Raad van Bestuur van de Culturele Infrastructuur vermeldt verslaggever Jean Lemey het volgende : “Terloops bevestigt de burgermeester (= Daniel Vander Meulen) dat : - het schepencollege destijds besliste om te gelegener tijd ‘iets’ te doen voor Antoon Vander Plaetse in het Gildhof (schilderij of buste). - het in de zaal aanwezige schilderij werd besteld door een zoon van Vander Plaetse. 75


- het schepencollege dat schilderij heeft betaald.” De beide zonen Vander Plaetse weten hier echter niets van. Het schepencollege van 7 januari 1977 besliste wel tot aankoop voor 30 000 frank bij schilder Door Gevaert, Condédreef 47, Kortrijk. Een eventueel aankoopdossier of andere briefwisseling ontbreekt. Nu staat het schilderij in de gang aan het bureau van de huidige directeur Erik Demoen te wachten op een nieuwe bestemming. Zo verkeerd is dat nu ook niet als we weten dat Demoen een kleinzoon van Antoon Vander Plaetse is, zoon van dochter Lena. Laat grootvader maar waken ! Hier nog een kleine anekdote, verteld door mr. Paul Bekaert, eerste voorzitter van het cultuurcentrum : Wij vergaderden met de raad van bestuur in de Vander Plaetsezaal. De wind speelde in de schouw. Hierdoor bewoog het portret van Antoon Vander Plaetse en maakte lawaai. Burgemeester Daniel Vander Meulen merkte op dat Antoon Vander Plaetse gans zijn leven niet had kunnen zwijgen en nu hij overleden is, nog niet kan zwijgen. Beernegemstraat 5

In de kelders van de oude Sint-Lucaskliniek, nu Aleydis, instituut voor verpleegkunde, is de bibliotheek gevestigd van de heemkundige kring ‘De Roede van Tielt’. De kring bezit een uitgebreide bibliotheek met enerzijds boeken van en over Tielt alsook een afdeling ‘streekgenoten met de pen’. Zoals je hieronder kan lezen, is Antoon Vander Plaetse hier mooi vertegenwoordigd. De bibliotheek is elke zaterdagmorgen open van 10.00 u tot 11.30 u of na afspraak op 051/40 18 38. Cyriel Verschaeve, zoals ik hem heb gekend. Rozengaard, Deerlijk, 1964. 192 blz. illustraties. Op mijn woord (een levensbericht). Lannoo, Tielt, 1974. 126 blz. + inhoud I bibliografie + illustraties. 76


Practische uitspraakleer. Lannoo, Tielt, 1941. 2de omgewerkte uitgave, gebonden. 276 blz. Het lied der geuzen. Strijdgedichten verzameld door Antoon Vander Plaetse. Lannoo, Tielt, 1942, 216 blz. illustraties. Dietsche balladen, verzameld door Antoon Vander Plaetse en ingeleid door drs. Karei Vertommen. Lannoo, Tielt, 1944. 242 blz. Wezen en techniek van de voordrachtkunst. Lannoo, Tielt, 1948. 304 blz., illustraties. Uw volk roept op u ! Jong-kultuurleven, l stejaargang nr. 6, maart 1956, blz. 176-177 (ill.) De regie. In : Jubelviering Klein Seminarie Roeselare 1906 1956. Sofokles : Antigone. (Klein Seminarie, Roeselare, 1956). 16 blz. illustraties op blz. 4-5. Herinneringen aan het Vlaamse volkstoneel. Davidsfonds, Leuven, 1960. Keurreeks nr. 80, 158 blz. + 23 foto’s buiten tekst. Buitenlandse invloeden op het expressionistische toneel in Vlaanderen na 1918. West-Vlaanderen, 1l dejaargang, november-december 1962, nr. 66, blz. 432-437, illustraties. Van horen zeggen - citaten uit mijn werk : om na te denken, te lachen of te grijnzen. Ant. Vander Plaetse, Kortrijk, 1969, 2de druk, 48 blz. Het Vlaamse Volkstoneel in dienst van de volkskultuur. Overdruk van De Gids op Maatschappelijk Gebied, zonder uitgever, plaats ofjaar. Blz. 413-428. Alexianenplein

Zo heet het plein tussen het stadhuis en de lakenmarkt sinds 2010. Tot de Franse revolutie was hier immers een hospitaal van de zusters Alexianen. Hier is de hoofdingang van de openbare bibliotheek met als postadres Lakenmarkt 9. Ook hier kunnen we werken van Antoon Vander Plaetse ontlenen : Dietsche balladen, 1944 Herinneringen aan het Vlaamse volkstoneel Davidsfonds nr. 80) 1960 Cyriel Verschaeve zoals ik hem heb gekend, 1964 77

(Keurreeks


Huldeboek Antoon vander Plaetse 60 jaar, 1964 Verschaeviana nr.l -4, 1973 Op mijn woord, een levensbericht, 1974

Bovenstaande houtskooltekening werd gemaakt naar een bekende foto door Jos. Fred. Smith (Le Touquet Paris-Plage 1920 - Deinze 2009). Meer van deze schilder met Engelse vader en West-Vlaamse moeder, is te zien in het museum van Deinze en Leiestreek. En tenslotte :

Grafschrift voor mezelf (uit Valavond) Vander Plaeste Antoon zong niet één zuivre toon. Wie hem ooit heeft gehoord kreeg genoeg van het woord ! Auteur : Eddie Verbeke, Félix D’Hoopstraat 170, 8700 Tielt eddie.verbeke@pandora.be

78


inhoud 41ste jaargang

41/1 januari februari maart 2010 Eric Bekaert, Molens en molenaars in Dentergem, blz. 3-37 Paul Bekaert, In de ban van de ring, blz. 38-43 Claude Moors, Stadsrekeningen, een schatkamer, blz. 44-67 Eddie Verbeke, Muzikanten uit de Roede van Tielt, blz. 71-75 Eddie Verbeke, Een haiku voor Tanneken, blz. 76-79

41/2 april mei juni 2010 Jaak Billiet, 75 Jaar Onze-Lieve-Vrouwekoor Tielt, een kroniek, blz. 83-160

41/3 juli augustus september 2010 Stefaan De Groote (geschiedenis), Rik Desmet (natuurgebied), Christa Campe, Josué Strobbe, Wies Vermeulen e.a. (medewerkers), Wontergem, een historische en ecologische verkenning, blz. 163-253

41/4 oktober november december 2010 Rudi De Brabandere, Alexander Spierinc, soeverijn-baljuw van Vlaanderen, blz. 259-275 Eddie Verbeke, Een obiit voor Spierinck, blz. 276-278 Jan Vandermeulen, De wieg van de chemische oorlog staat in Tielt, blz. 279-331 Chris Vynckier, Fritz Haber, topwetenschapper, blz. 332-339 Roger V. Verbeke, Pieter Meersseman, brancardier, oorlogsdichter, blz. 340-352

79


f®r Wij danken onze trouwe sponsors en Beschermende leden 2011 (40 euro en meer):

Leon Huys, Eddie Verbeke, Eric Van Luchene, Luc Vanrenterghem, Julien Verbrugge, Frans Missant, Michel Vandenbulcke, Guy Vandenbulcke, Berenice Vanrenterghem, Anne-Marie Geeroms, Hugo Geiregat en Hannes Vanhauwaert (allen uit Tielt), Marianne Vincke (Bellegem), J. Vandewynckel (Brugge), Jonny Vangampelaere (Aarlen), Roger Clarysse (Pittem)

Steunende leden 2011 (30 euro) :

Antoinette Neirynck, Frans Demarey, Robert Vanneste, Herman Verkinderen, Raf Bauwens, Zusters van het Geloof, Paul Doorns, Rudi Ailliet, Marie-Rose Allaert, Lionel De Clerck, Lucien De Brabandere, Albert Verleyen, Frans Vanderplaetse, Robert Declerck, Lucien Snauwaert, Rita Marichael, Godfried Lannoo en Christine De Zeure (allen uit Tielt), Mare Naessens en Michel Cloet (beiden uit Kessel-Lo), Willy Persyn (Wingene), Koen Degroote (Wakken), Jan Herman (Gent), Patrick Haesevoets (Diest), Jacques De Leersnijder (Hever), Walter Verhelst (Leuven), Paul Callens (Pittem), Edelhart De Ruyck (Aalst), Inez Démarrez (Nazareth), Wilfried Ledoux (Aarsele), Albert Jonnaert (Sint-Genesius-Rode), Luc Vermaete (Sint-Andries), Jean Verstraete (Ruiselede), Jan Neirinck (Brugge) en Sven Vermaete (Meulebeke) Lijst afgesloten op 1 februari 2011 80


Uitvaartcentrum

DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies - Funérarium Stationstraat 103 - 8700 TIELT Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27

A LFA GROUP ALL-IT PARTNER

DLE COMPUTERS Vredestraat 20 8700 Tielt 051/40.61.93 www.alfagroup.be

Vijvestraat 39 8720 Oeselgem Tel. 056 61 13 38 info@ taelman.be w w w .taelm an.be

Lo o s v e l d t - B e i r n a e r t uurwerken - juwelen

ARLETTE LOOSVELDT

ISABELLE DE GROOTE

051 4 0 10 75

Kortrijkstraat 97-99-101 8700 Tielt Tel. 051 40 00 20 info@jacquesdorly.be

www.loosveldtbeirnaert.be

w w w .ja cq u e sd o rly.b e

KORTRIJKSTRAAT 3 9 I 8 7 0 0 TIELT


\

A V I

Mandelvijver 25 • 8720 Wakken 056 61 53 02 • Fax 056 61 53 03 crea.druk@skynet.be

@ ne<z II 1 D R U K

www.papillio.be

BLONDEEL •

van ontwerp tot afgewerkt drukwerk

»

Uitgever seizoenmagazine Papillio

krielt

Met steun van de Vlaamse overheid

Stad op de hoogte

Provincie

W est-Vlaanderen Door mensen gedreven

Crea-Druk Blondeel, Wakken


....... ) .—^ rj i v ; M eeke

Poelvofid 1

V-4 ;* .

V. v ' y/

ZootenhuUe

'Jlateliruj Jtraeteje

fchuwerj'

°M hoek

!oeAooom

'canh

O ro o t i^J C kaerlout

W<ujen iranw/ldi/fèJ~\%L rMaritujhi'i.

\v t

W aekeri

% j€ asH ?erçbru çqe

7a n sb r iy g e

'd e A beele

|

ftujeh nunsterl / \ r

| vtpe^c

\Aieunienhove

// Wre&h ’iweuihem et>eren l.enae/eife

Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 4 1 ste jaargang, nr. 1 - april-m ei -juni 1 0 1 1 Afgiftekantoor 8700 Tielt


"Spaar meer met

meibloem

Kasteelstraat 149 8700 TIELT

Recordbank"

Record Je eigen bankier. recordbank.be

Tel. 051 40 18 23 Fax 051 40 51 93

Priem & Partners Rameplein 7 8700 Tielt

www.demeibloem.be

Tel. 051 40 00 28

ing. bvba

KMO-ADVIES

Maertens Management & Co bvba Pittemsesteenweg 32 8700 TIELT Tel. 051 40 71 66 051 40 64 39 Fax 051 40 74 07 robert .maertens @ mmconline.be www.mmc-maertens .be

PRIVAAT INDUSTRIE DOMOTICA Bruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 Gsm 0475 32 77 08 info@electro-debusschere.be


De Roede van Tieft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt : Aarsele. Dentergem. Egem, Gottem. Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem. Oostrozebeke. Pittem. Poeke, Ruiselede, Sehuiferskapelle. Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt. Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. 42sle jaargang, nummer 2, april - juni 2011 wettelijk depot - BI) 25413


De Roede van Tielt

Inhoud

Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van kringen voor Heemkunde

Ronny Ostyn, De huizen bij het Tieltse marktplein : hun eigenaars en bewoners (15de - 18^e eeuw), blz. 83 - 243.

Erevoorzitter Paul Vandepitte, voorzitter 19702000

Voorzitter Berenice Vanrenterghem Wingensesteenweg 84, 8700 Tielt berenicejvanrenterghem@hotmail. com Ondervoorzitter Juul Desmet Sanderusplein 1, 8720 Wakken iules.desmet@telenet.be Secretaris-penningmeester Philippe De Gryse Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt tel. + fax = 051/40 18 38 Redactieraad Jaak Billiet, Philippe De Gryse (verantwoordelijke uitgever), Juul Desmet (nieuwsbrief), Céline D’hulst, Ronny Ostyn, Berenice Vanrenterghem, Eddie Verbeke (redactiesecretaris).

"De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. Lidgeld is 20 euro op 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, 8700 Tielt ; 30 euro voor steunende leden en 40 of meer voor beschermende leden. Bijdragen te bezorgen aan eddie.verbeke@.pandora.be . Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud en de illustraties van zijn bijdrage. Deze mogen slechts overgenomen worden na uitdrukkelijke toelating van de redactie.

Website http://www.go.to/rvt Bibliotheek en fototheek Beernegemstraat 5, 8700 Tielt, open elke zaterdag van 10.00 tot 11.30 u, of na afspraak 051/40 18 38

Kaft Detail van de kaart “District van Thielt (West-Vlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63 986 zielen” circa 1825, verzameling Paul Vandepitte.

Cartotheek en archief Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak : ronnv.ostvn@telenet.be

82


Ronny Ostyn

De huizen bij het Tieltse marktplein: hun eigenaars en bewoners (15de-18de eeuw) Inleiding Wie het stratenpatroon in de Tieltse stadskern aandachtig bekijkt, komt al vlug tot de vaststelling dat de stad zich ontwikkeld heeft bij het kruispunt van twee assen. Langs de as Bruggestraat-Kortrijkstraat is er de open ruimte van de Hoogmarkt, kennelijk een restant van een vroeger dorpsplein in de nabijheid van de Sint-Pieterkerk. Een verbreding van de as Ieperstraat-Sint-Janstraat (of Hoogstraat) vormt een grotere, oostelijk van het kruispunt gelegen ruimte die men de Neermarkt noemde.(l) Op het einde van de dertiende eeuw, toen hun dorp een stad geworden was, bouwden de Tieltenaren hier een halle en een belfort.

Detail uit de negentiende-eeuwse kadasterkaart van P.C. Popp met de ligging van de Hoogmarkt en de Neermarkt. 83


Van het vroegere uitzicht van het middeleeuwse Tieltse marktplein is weinig bekend. Vanaf de zeventiende eeuw is er meer houvast dankzij landmeter Loys De Bersacques, de eerste die er een visueel beeld van naliet. In 1616 maakte hij een kleurrijke schets van De Quaede Schuelt, het stadsdeel dat zich uitstrekte van de noordoostkant van de Neermarkt tot aan de Poekebeek. In 1635 tekende hij ook de perkamenten deelkaartjes bij het Landboek van Tielt-binnen.(2) Het bekende stadsplannetje van Tielt in Sanderus’Flandria Illustrata (16411644) wordt eveneens aan hem toegeschreven. Dat toont enkele verschilpunten met zijn schetsen in het Landboek, het stadsbeeld had zich inderdaad sinds 1635 al wat gewijzigd.(3) In 1645 zou dat beeld trouwens drastisch veranderen. Toen legden de Fransen een groot aantal van de in hout opgetrokken huizen in de as.

Neermarkt en Hoogmarkt: detail uit Tielt in Sanderus’ Flandria Illustrata 1641-1644.

Wie waren de mensen die de huizen aan het tweeledige marktplein tijdens het Ancien régime bezaten en meestal ook bewoonden? Hoe evolueerde dat onroerend bezit door de eeuwen heen? De basisgegevens voor het chronologisch raamwerk dat ik samenstelde en waarin zowel de huizen als hun eigenaars of bewoners een plaats vinden, heb ik geput uit de transcriptie van het 20ste-penningkohier (1572) door Luc 84


Neyt(4) en de Landboeken van Tielt-binnen (1635 en 1732) door Frans Hollevoet(5). Het zijn drie momentopnamen die hier als vaste ijkpunten gehanteerd worden. Het eerste beschrijft Tielt anno 1572 toen godsdiensttroebelen en oorlogsgeweld het stadsbeeld nog niet vertekend hadden en de pest de bevolking nog niet had gedecimeerd of op de vlucht gejaagd. Het tweede geeft de toestand weer in 1635, na de jaren van hoogconjonctuur die volgden op het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) en de korte inzinking in 1631, maar vóór de vernielingen van 1645. Het derde geeft een beeld van de stad in 1732 aan de vooravond van de grootste demografische expansie uit haar geschiedenis. De aaneenschakeling van deze momentopnamen maakt af en toe een evolutie van het stadsbeeld zichtbaar, maar ze laat ons vooral toe de eigenaars en de bewoners van de panden nader te leren kennen. Om de ijkmomenten 1571, 1635 en 1732 te overbruggen heb ik gegevens ingelast uit een toelichting(6) bij het kaartje van De Bersacques uit 1616 en van de Graantelling in 1709(7). Gegevens van vóór het eerste ijkpunt en de meeste tussenschakels in de eigendomsevolutie vond ik in de transcriptie van de Tieltse stadsrekeningen door Frans Hollevoet(8) en Claude Moors(9). Bij verkoop, erfenis of ruil van onroerend goed noteerde de ontvanger in die rekeningen onder meer de namen van de betrokken partijen en de opbrengst van de taks die de stad daarbij inde: de tiende penning. Naast het belangrijke studiemateriaal dat Arthur-Robert Tanghe naliet in de vorm van zijn overzicht van De poorters van Tielt van voor 1550 tot 1614(\d) en de transcriptie door Lucien Ailliet van de Poortersboeken van Tielt( 11) vormde ook de publicatie van de aanhef van de zeventiende-eeuwse Staten van Goed door Claude Moors(12) een nuttige infomatiebron. Een belangrijke historische bron kwam de lijst van ijkmomenten nog aanvullen toen Emmanuel Waûters het Disregister van I462( 13) onder mijn aandacht bracht. Daarmee bestrijkt de reeks moment­ opnamen een periode van zowat vier eeuwen. Bijzondere dank ben ik verschuldigd aan Frans Hollevoet en Claude Moors die mij de digitale versie van hun transcriptie van 85


de Tielste Landboeken en Stadsrekeningen ter beschikking stelden. Ook dank ik Emmanuel Waûters die mij toeliet het disregister 1462 uit zijn verzameling historische documenten te transcriberen en digitaal toegankelijk te maken. In overzichtskadertjes worden bij elk huis de relevante bronnen aangegeven met als afkortingen: DR = Disregister 1462, PK = 20ste-penningkohier 1572, KS = Kwade Schuld 1616, GT = Graantelling 1709, LB = Landboeken 1635 en 1732, telkens met het itemnummer eigen aan de bron; en SR = Stadsrekeningen 1394-1796. De schrijfwijze van de persoonsnamen is deze die in de respectieve bronnen voorkomt.

Vijf momentopnamen + de stadsrekeningen Het disregister van 1462 (PR) Het disregister van 1462 somt onder meer de namen op van 22 personen met een eigendom ten voorhoofde aen de marct waarop een rente rustte ten voordele van de dis. Het verschaft een momentopname van het tweeledige Tieltse markplein anno 1462. Enkele eigendommen waar geen disrente op rustte ontbreken. Bij de beschrijving van de huizen en hun eigenaars is ‘Anno 1462’ dan ook vaak het vertrekpunt. De 20ste-penningkohieren van 1571 (PK) in de middeleeuwen vroeg de vorst in tijden van acute geldbehoefte aan zijn onderdanen een belasting in de vorm van een Bede. Die werd over de kasselrijen verdeeld en door de lokale overheden verhaald op alle inwoners met uitzondering van adel en geestelijkheid(14). In de zestiende eeuw poogden Karel V en Philips II een modem belastingstelsel op te zetten. Zij voerden de 100ste penning (1% van het vermogen), de 20ste penning (5% bij verkoop van onroerend goed) en de 10de penning (10% van verkochte roerende goederen) in, belastingen waar ook adel en geestelijkheid aan onderworpen waren. De kohieren van de heffing van 1571 bleven bewaard in het Gentse Stadsarchief 15). Claudine Verbeke gebruikte ze in 1988 als 86


basis voor een studie van de sociaal-economische en demografische toestand in de Roede van Tielt in 1571(16). De Tieltse VVF-afdeling publiceerde in 2003 de tekst van het kohier van Tielt-binnen in een transcriptie door Luc Neyt. Een eerste luik van het 20ste-penningkohier vermeldt de geschatte waarde van grond in Tielt-buiten waarvan de eigenaars en pachters in Tielt-binnen woonden. Het tweede somt per straat van Tielt-binnen de eigenaars of huurders van gronden en gebouwen op met hun geschatte waarde. Die werd met 5% belast. Jan Van Beemondt en Lambrecht Bagghaert, twee Tieltse notabelen, namen elk een luik van het werk voor hun rekening. Voor Tielt-binnen bracht de 20ste penning voor de overheid, na aftrek van 1% voor de ontvangers, 73 pond 5 schellingen en 5 denieren ‘groote’ Vlaams op. Van de 35 panden op de Markt omschrijft het kohier er 26 als huusen, 1 als een huuseken en 2 als cleene huusekens. De overige zijn huns met bogaert en schuere, huus met peertstal, enz... De belasting varieert tussen 20 pond en 2 pond 10 schellingen. Uitspringers zijn Het Schaec (20 pond) en in mindere mate een niet bij naam genoemd huis naast het kerkhof (= Den Hert) (8 pond) en De Valcke (6 pond). Het enige huuseken werd met 2 pond belast; de twee cleene huusekens met respectievelijk 24 en 25 schellingen (1 pond = 20 schellingen; 1 schelling = 12 denieren). De willekeurige volgorde waarin het 20ste-penningkohier de huizen en eigenaars opsomt, laat niet altijd toe om ze exact te situeren. De beschrijving van de toestand ‘Anno 1571’ blijft in ons overzicht vrij summier en vaak luidt het commentaar hier dan ook: ‘dit huis is niet met zekerheid te situeren in het 20stepenningkohier’. De Gheleshentheyt vanden rouy shenaempt de auaede schuelt, 1616 (KS) Op een groot deel van de historische stadskern (de Quaede acker) woog een ‘sous-rente’ die deel uitmaakte van een grafelijke fundatie in de kerk van Harelbeke ten voordele van 87


het Sint-Salvatorskapittel. De rente op de percelen van de Quaede Schuelt werd jaarlijks als één geheel ‘afgeroepen’ en geïnd. Vandaar de titel van het plannetje dat Lowys de Bersacques in 1616 tekende: De gheleghentheyt vanden ronp ghenaempt de Quaede Schuelt. Het Tieltse stadsarchief bewaart een document met de beschrijving van de betreffende percelen. Voor enkele huizen en percelen aan de noordzijde van de Neermarkt vormen het plannetje en de beschrijving een bijkomende momentopname(17). Twee Landboeken van Tielt-binnen: 1635 en 1732 (LB) De gesworen prysers Vincent Bagghaert en Jan De Caigny stelden tussen 1621 en 1635 op basis van de opmeting door Lowys de Bersacques een ‘Landboek van Tielt-binnen’ samen. Zij verdeelden het grondgebied van het schependom in 10 segmenten, cerken genoemd,(18) kloksgewijs rond het tweeledige marktplein gelegen. Binnen de cerken noteerden ze van elk perceel de ligging, de naam van de eigenaar en de prijsie: de geschatte ‘kadastrale waarde’ in de vorm van een ‘fiscale oppervlaktemaat’. De oppervlaktematen die zij daarbij hanteerden: 1 bunder of 400 grote vierkante roeden (1 bunder is ook gelijk aan 3 gemeten) (N.B. 1 bunder is 1,417 ha; 1 grote vierkante roede is= 35,42 m2) dienden dus niet om de grootte van een pand, maar om de geschatte ‘kadastrale waarde’ uit te drukken. Er werden in Tielt-binnen 368 al dan niet bebouwde percelen gemeten en ‘geprijsd’(19). Zij behoorden toe aan een 200-tal eigenaars. Het Landboek van Tielt-binnen door Gyselbrecht Hubertus De Cock van 1732 volgt hetzelfde stramien als dat van 1635. De Graantelling van 1709 (GT) De zogenaamde Graantelling, uitgevoerd in december 1709,(20) kwam er na een vraag van de overheid aan de gemeentebesturen. Die dienden met het oog op het ontvangen van overheidssteun de quantiteijt die ijder stadt ende landt nodich souden hebben voor hunne respective subsistentie tot de maendt van Maerte toecommende mee te delen. Deze declaratie van tgonne d ’insetenen van Thielt noodich hadden van graenen ten jaere 1709 was tegelijk een verkapte bevolkingstelling. Samen met de


18 toenmalige bewoners van het Hospitaal waren de 50 gezinnen met hun huispersoneel die aan de tweeledige Tieltse markt woonden goed voor 270 inwoners. Heel Tielt-binnen telde eind 1709 welgeteld 1575 inwoners. Wij maakten van de Graantelling gebruik om de afstand tussen het Landboek van 1635 (met zijn aanvullingen tot ca. 1680) en dat van 1732 ( met zijn aanvullingen tot ca. 1750) zo veel mogelijk te overbruggen. De stadsrekeningen (1394-1794) (SR) De stedelijke belastingen in Tielt bestonden onder meer uit accijnzen op wijn, bier, garen en vlas, graan, olie en azijn, zuivel en pluimvee, vlees, levend vee, leder en textiel. Ook boetes, het inschrijven van nieuwe poorters, ontpoortering of niet-resideren in de stad door poorters brachten de stad geld op. Naast deze inkomsten die systematisch in de stadsrekeningen werden opgetekend inde Tielt ook de thiende pennyngh op de verkoop, erfenis of ruil van onroerend goed. Deze belasting, die niet langer op de opbrengst van de grond, maar op de geschatte waarde van de eigendom werd geheven, maakte het samenstellen en bijhouden van Landboeken noodzakelijk. De inschrijving van de opbrengst van de tiende penning in de stadsrekeningen laat toe om de eigendomsoverdracht van heel wat panden op de voet te volgen. De stadsrekeningen zijn het cement dat het bouwsel van onze momentopnamen bijeenhoudt.

89



Met het stadsplan uit de Flandria Illustrata voor ogen volgt onze beschrijving een lus met als vertrekpunt de priesterage (Huis nr. 0, nu dekenij) in de Ieperstraat en als eindpunt het daar tegenoverliggende Naeldenurch (Huis nr. 51). Wij houden halt bij elk huis aan de Hoogmarkt en de Neermarkt om via de opeenvolgende momentopnamen de eigendoms- en bewoningsgeschiedenis te schetsen.

De pastorie (nr. 0) en de vier huizen ten zuiden van de Sint-Pieterskerk (nrs. 1-4) Huis nr. 0 De priesterage in de Ieperstraat Het huis van de parochiepape, in de teksten vaak de priesterage genoemd, herbergde de pastoor. De eerste Tieltse kerkbedienaar die opduikt in de teksten is Lambertus Teche. Zijn naam wordt genoemd in een tekst uit 1177 toen één enkele pastoor nog de hele parochie bediende en lang vóór de villa que dicitur Tiletum een stad werd.(21) Vanaf 1206 vinden we twee kerkbedienaars. Zij nemen elk een portie van het Tieltse grondgebied voor hun rekening. Die tweeledige kerkelijke organisatie ging dus een administratieve tweedeling vooraf. Dat onderscheid tussen Tieltbinnen en Tielt-buiten ontstond pas in de tweede helft van de dertiende eeuw wanneer Tielt een stad werd. De tekst van 1206 noemt enkel de voornamen van de Tieltse pastoors: Jordanus en Balduinus. Maar van heel wat van hun opvolgers kennen wij de volledige naam. In 1330-1342 waren Olivier Vander Cruysse en Jan Van Ghendt de kerkbedienaars. Later vinden wij Jan Vander Haghen (1366-1369), Jan De Smet (1368-1369), Willem Van Hamme (1381-1393), Rogier Vanden Riede (1393-1394), Geraerd Van Damme (1415), Olivier Hame (1415-1440), Jan Divere (1421), Jan Hugonis (1421-1426), Jan De Corte (1455), Victor Haghelynck (1447-1475), Pieter Perths (1455), Maarten Bostoen (1467), Boudewijn Van Gheluwe (1467-1468), Jan Pipe (1468), Jacob De Jonghe (1468-1475), Jan Van Maerle (1482), Jan Vander Schuere (1484), Vincent Andries (1482-1492), Jacob De Clercq (1494), Jan De 91


Cruydenaer (1515), Passchier Schelstraete (1515-1528), Willem Vande Putte (1515-1543), Jan Gerben (1539), Michiel Vander Schueren (1543), Philip De Neckere (1552-1557), Steven Tytgat (1552-1557), Jan Brootcoren (1556), Lauwerijs De Fraeye (1571-1580), Gheeraert Quartier (ca.1558-ca.1578), Joos Gheeraert (1578), Jan De Sanghere (1584-1613), Jacob De Vooght (1584-1590), Jaspar Simoens (1585-1604), Willem Guens (1610-1613)... Zij hebben telkens één portie van het grondgebied onder hun hoede. De ondernemende pastoor-deken Jan De Mol (1613-1655) nam de bediening van beide porties op zich, maar hij liet zich wel bij staan door een onderpastoor. Anno 1462 Het Tieltse disregister van 1462 vermeldt logischerwijs twee pastorieën: één op de plaats van de huidige dekenij in de Ieperstraat naast het erf van Gheeraert De Hondt: Gheeraert De Hondt up zynen plee erven (...) palende jeghen de priesterage. En een tweede in de Bruggestraat en langs het huidige Kerkestraatje ter hoogte van het kerkhof (toen nog rond de kerk): De priesterage in de Brugghe strate west ten kerchove ute commende, noort palende jeghen tstraetkin oost ter Brugghe strate ute commende (...) De priesterage in de Ieperstraat was in 1462 bewoond door Jan Van Pitthem, priester, lesgever in het kerkschooltje en ontvanger van het kapittel van Harelbeke. Het pand was toen waarschijnlijk een eigendom van pasoor Victor Haghelynck. Nog in 1635 rustte er een jaergetyde op voor zijn zielenheil: Perceel 20 van de Kerckencerck in het Landboek van Tielt-binnen is Belast ande kereke over tjaerghetyde van Victoor Haghel soo langhe als de priesteraghe in wesen zal syn met 2pl4s tsiaers. Anno 1571 Ook de 20ste-penningkohieren van 1571 vermelden de priesterage van Gheeraert Quartier op de plaats van de huidige dekenij in de Ieperstraat. Haar ‘kadastraal inkomen’ wordt geschat op 3 pond grote, wat een belasting van 3 schellingen betekent (3 pond = 60 schellingen; 1/20 daarvan = 3 schellingen). 92


Geeraert Quartier, in 1571 pastoor van de tweede portie, was al vroeger in Tielt actief. Wij vinden hem in de stadsrekening van 1550-1552 als plaatsververvanger van de schoolmeester: Heer Gheeraerdt Quartier hem toegheleyt byder wet voor tbedienen vander schole inde absentie vanden schoolmeestre: 2p8s. Hij was actief op velerlei terreinen. In 1560 werd hij zelfs gevierd als koning van de gilde der kruisboogschutters: Heer Gheeraert Quartiers presbytere ende pasteur conynck vande cruusboghe naer coustume 4 cannen. (SR 1560-62) Lauwereis De Fraeye bediende de eerste portie van 1571 tot 1580. Na hem kwamen Jaspar Simoens (1585-1604) en Willem Guens (1610-1613). De kadastrale waarde van het huis van pastoor Lauwereys De Fraeye in de Bruggestraat werd geschat op 4 pond grote. Goed voor een belasting van 4 schellingen (4 pond = 80 schellingen; 1/20 daarvan = 4 schellingen). Van 1579 tot 1584 was door de godsdiensttroebelen bijna iedereen de stad ontvlucht. Zoals veel huizen stonden ook de pastorieën er verlaten bij. In 1585 kreeg Geeraert Quaertier als opvolger Jan De Sanghere (1585-1613). Hij is de pastoor die in 1587 door de ‘geuzen’ uit Sluis een tijdlang werd gegijzeld. De priesteraghe kwam erg gehavend uit de godsdienstroebelen. Wanneer Jan De Mol zich in 1613 in Tielt kwam vestigen was ze nog altijd onbewoonbaar en diende hij een huis te huren. Later kocht hij het huis De Vlieghende Weirelt dicht bij de SintPieterskerk (zie verder, bij huis nr. 1). Stadsarchivaris Désiré De Somviele vroeg zich in Thieltsche Menghelingen (1878) af waarom Deken de Mol de tiendeheffers niet verplicht heeft een nieuwe pastorie te bouwen. Hij kocht voor eigen gebruik het huis genoemd De Vliegende Weerelt’ staande aan de oostkant van het lijkhekken o f kerkballie. Anno 1635 In het landboek van Tielt-binnen wordt de priesteraghe in de Ieperstraat gevormd door percelen nrs. 20 en 21 van de Kerkencerck. Of na haar wederopbouw deken Jan De Mol daar ooit zijn intrek nam is niet zeker. De priesteraghe omvatte meer dan alleen een pastoorshuis. Er hoorden ook een schuur, een 93


wagenhuis en zelfs een brauwerie bij. Samen met het kerkgebouw zal een groot deel van de pastorie op 25 september 1645 door Franse soldaten in brand worden gestoken. Anno 1732 Ook in het landboek van 1732 bestaat de pastorie in de Ieperstraat uit de samengevoegde percelen 20 en 21 van de Kerkencerck, nl. een lochtijnck geschat op 200 (vierkante) roeden en een erf geschat op 20 (vierkante) roeden kadastrale waarde. Flet landboek vermeldt de naam van de toenmalige bewoner niet, maar in 1732 is Willem De Lau bedienaar van de Sint-Pieterskerk. Huis nr. 0 De pastorie 1462 1571-1580 1585-1604 1610-1613 1635 1645 1647 1732

DR 175, PK245, LB20+21, SR (Victor Hagelinck) Lauwereys De Fraeye (Jaspar Simoens) (Willem Guens) ? Grotendeels door brand vernield Het wagenhuis en de 2 poorten hersteld (Willem De Lau)

94


Huis nr. 1 De Vlieghende Weirelt Anno 1571 Dit huis is niet met zekerheid te situeren in het 20stepenningkohier opgesteld in 1571 door Jan Van Beemondt en Lambrecht Baggaert. In 1614 was De Vlieghende Weirelt staende ant kerckhof eigendom van Romain De Caigny. Hij gaf het als borgstelling voor zijn vakkundig uitvoeren van enkele grote werken, o.m. de restauratie van de kerk van Pittem. Anno 1635 Het Landboek van Tielt-binnen van 1635 beschrijft dit pand als Thuys van heer ende Mr Jan de Mol Pastor van Thielt ende deken vant selve quartier, ghenaempt De Vlieghende Weirelt en schat zijn ‘kadastrale waarde’ op 2 bunder. Er rustte een jaarlijkse rente op ten voordele van de kerk (9 pond 12 schellingen den penninck 16e) en nog eens 12 schellingen 4 denieren die Pieter Verstraete die op het westeynde vande selve erve jeghens de poorte van het kerckhof ghetimmert heeft een huysseken diende af te dragen. Deze eigendom van Jan De Mol brandde afin 1645. Jan De Mol in 1613 als pastoor aangesteld, werd dat jaar ook poorter van de stad: Mr Jan De Mol pastoor van Thielt es poorter ontvanghen ende heeft betaelt: 20s. (SR 1612-14) Toen hij deken werd in 1616 schonk het stadsbestuur 15 kannen wijn voor de feestmaaltijd: Heer ende meestere Jan De Mol deken ende pastoor deser stede 15 stede kannen wyns, tzynder maeltyt in tnemen vande pocessie van deken van tkestendom: 18p. (SR 1616-18) Voor hij eigenaar werd van De Vliegende Weirelt nam de stad ook een deel van zijn huishuur voor haar rekening: Heer ende mr Jan De Mol ende pastor deser stede over tgoene hem jaerlycx toegeleyt es tot hulpe van zyne jaerlycxe huusheure ten advenante van 24p tsiaers: 48p. (SR 1616-18) Jan De Mol kocht een eigen woning, De Vlieghende Weirelt, vóór 1619. In dat jaar kocht hij ook van zijn buurvrouw Josine Verdorme (Judoca Van Dormael) de poort tussen zijn huis en Den (Ghouden) Leeu.(22) Hij noteert in zijn Liber Manualis: Op den 18. Sporcle hebbe 95


gecocht iegens Josine Van Dorme weduwe van Loys du Moulin ende daer naer gehuwet met Guillam Eeckaert, die poorte tusschen de Leuw ende myn huys voor tweehondert guldens eens te betalene binnen ses maenden met bespreek dat de kelder van tsecreet sal langs die poorte geruymt worden ende onderhouden worden ter gemeene coste van die den Leuwe ende poorte sullen toebehooren (...)(23) Het al te goede nabuurschap tussen de pastoor en zijn buurvrouw Josine Verdorme deed sommigen de wenkbrauwen fronsen. Men beweerde zelfs dat hij de vader van haar kind was. Haar echtgenoot verbood haar in elk geval nog een voet in het pastoorshuis te zetten. (24) De pastoor-deken was niet onbemiddeld. Rond 1620 kocht hij nog een erf aan het einde van de Crommewael: 22 sept. 1620 so hebbe gecocht iegens Jan Blomme syn huys ende erve inde Crommewael.(25) Hij kon ook rekenen op de financiële steun van het stadsbestuur: Heer ende meester Jan De Mol over een derde part hem toegeleyt tot hulpe van tdecken van zyne scheure: 36p. (SR 1626-28) In 1635 kreeg hij voor een termijn van zes jaar de opbrengst van het verpachten door de stad van het ‘morierschap’, het ophalen van het huisvuil en schoonhouden van de straten. Dit als vergoeding voor zijn hulp bij het opstellen van het Landboek van Tielt-buiten:(26) Angaende tmorierschap es geaccordeert tot profjyte van heer ende meestere Jan De Mol voor den tyt van 6 toecommende jaeren innegegaen barnesse 1635 waervooren hy belooft heeft tzynen coste te leveren eenen pertinenten lantbouck innehoudende alle de huysen erffven meulens landen ende meerschen geleghen binnen desen schependomme met canten zyden ende abouten ende behoorlyke lantmate met eene caerte figurative oock te becostigen de prysie ende estimatie vande voorseide huysen erffven ende muelens te doene by geswooren prysers etc al in gevolge vande contracte vanden 18-8-1635 hiermede gaende dus hier tvoornoemde morierschap alleendelyck vuytgetrocken pro memorie. (SR 1634-36) Enkele jaren voor zijn dood in 1656 kocht deken Jan De Mol nog een vijftal huizen en betaalde de tiende penning aan de stad: Heer ende meestere Jan De Mol vande erfve gecocht jeghens 96


Jan Vande Kerchove cum suis inde Iperstrate: 8p; Myntgen De Raelle van thuys ende erfve vercocht aen heer ende meestere Jan De Mol inde Cortryckstrate: 72p; heer Jan De Mol vande erfve gecocht jeghens de We Joos Haeck inde Iperstrate: 2p. (SR 1648-50) en Heer ende meestere Jan De Mol vande heelft vande erfve gecocht jeghens Jan Van Roosbeke inde Crommewael: 3p4s; heer ende meestere Jan De Mol van thuys ende erfve gecocht jegens dhoirs Pr Van Coolen inde Brugstrate: 108p. (SR 1650-52) Anno 1732 Het Landboek van Tielt-binnen vermeldt in 1732 als eigenares Ester Lemelle: Ester Lemelle een huijs ende erfve genaemt De Vliegende Weirelt. Zij werd poorteres in 1714 en is de dochter van Jan Lemelle die in 1705 overleed en die als weldoener van het patersklooster in de kerk van de minderbroeders werd begraven.(27) Volgens de stadsrekeningen had haar moeder haar het huis geschonken. Bij de overdracht betaalde zij 1 pond 10 schellingen belasting aan de stad: (Ontvangen) van Ester Lemelle van thuys ontfanghen by gifte van haere moeder staende inde Iperstraete: lplO. (SR 1711-18)

Huis nr. 1 De Vlieghende Weirelt 1614 1619 1635 1645 Voor 1705 Voor 1711 1711 1732

LB1, SR Romain De Caigny (aannemer, meestertimmerman) x Margaretha Van Aelst Jan De Mol (pastoor-deken) Jan De Mol Door brand vernield Jan Lemelle De moeder van Esther Lemelle Ester Lemelle Ester Lemelle

Huis nr. 2 Den Ghouden Leeu Anno 1571 Huis niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier. 97


Anno 1635 In 1635 bezat Jan Bruynsteen Den Ghouden Leeu met een ‘kadastrale waarde’ geschat op 1 bunder 300 roeden. Er rustte een jaarlijkse rente op van 22 pond den penninc 16e ten voordele van de kerk en van 18 pond den penninc 16e ten voordele van Jan Van Zantvoorde. Herberg Den Ghouden Leeu heeft een rijke geschiedenis. In het begin van de 17de eeuw zijn Lucas Van Lovene en Jacques Van Beemont er de tavemiers. Wij vinden ze vaak terug in de stadsrekeningen: Lucas Van Lovene tavernier inden Ghouden Leeu van ghelycke dyversche teeren by dyversche capiteynen ende soldaten ghedaen (...) (SR 1602-08); Jaques Van Beemont weert inden Gouden Leeu vande taeyren ghedaen by myn heere den procuruer generael Schoerman met zynen agent ende die vander wet als den zelven generael alhier quam inspectie nemen vande quade straten ende weghen bynnen stede ende schependomme (...) (SR 1612-14) Jacques Van Beemont trouwde ca. 1607 met Josyne Verdorme die wij al kennen als buurvrouw van Jan De Mol: Jacques Van Beemont en Josyne Verdorme zyne wettelyke huisvrouw kennen schuldig te zyn aan Jacques Oste, fs Stevens, poorter in Kortrijk, de somme van 24 pond groote, en belasten hun huis en erfve Den Ghouden Leeu staende te Thielt aan het kerkhof, ten voorhoofde op de Yperstrate. Jacques Van Beemont stierf vóór 1618 want Josyne Verdorme wordt in de stadsrekeningen van 1616-18 ‘weduwe van Jacques Van Beemont’ genoemd: Jossyne Verdorme We van Jaeques Van Beemondt tavernier inden Gouden Leeu over zeker teeren thaeren huuse ghedaen (...) Herberg Den Hert, vier huizen verder, was in 1612 in het bezit gekomen van Jacques Van Beemont. Na zijn dood hertrouwde Josyne Verdorme met Loys du Molin, de tavernier uit Den Hert en ging daar ook wonen. Zij bleef daar na het overlijden van haar tweede echtgenoot in 1618: Jossyne Verdorme, weduwe van Loys du Molin, fs Guille, (...) belast haar huis daar zij date deser woont, gebruikt voor herberghe genaemt Den Hert (...) In 1619, kort na het overlijden van haar tweede man hertrouwde Josyne Verdorme met Guilliaeme Eeckaert,(28) de eigenaar van 98


Den Ghouden Leeu, die de herberg van zijn broer Gillis had gekocht. Beide broers zullen in 1631 sterven tijdens de grote pestepidemie. Ca. 1622 verkocht Guilliaeme Eeckaert de herberg aan Jan Bruynsteen, een handelaar in buskruit, lood en lonten: Jan Bruynsteen fs Joos over leverynghe van boscruyt, loot ende lonten (...) (SR 1620-22); Jan Bruunsteen van thuus ghecocht jeghens Guilliaem Eeckaert inde Yperstraete genaemt Den Gouden Leeuw (...) (SR 1622-24). De nieuwe eigenaar baatte de herberg zelf uit: Jan Bruunsteen tavernier inden Gauden Leeuw (SR 1628-30) en Jan Brunsteen tavernier inden Leeu over gelycke soldaten teeren (...) en Jan Brunsteen over schade gedaen byden cantynmeestere vande Ingelschen in zyn huys genaempt den Leeuw (...) (SR 1632-34) Op 25 september 1645 zullen de Fransen ook dit huis in brand steken. Anno 1732 Met het huis verdween kennelijk ook de naam Den Ghouden Leeu. De woning die in 1732 op die plaats stond was eigendom van Elisabeth Vander Meulen. Haar man was Philippe Van Rhae, een poorter van Tielt die in 1730 overleed. Huis nr. 2 Den Ghouden Leeu 1602-07 1607 -14 1612-14 Voor 1618 1619 1635 1645 1732

LB2, SR

Lucas Van Lovene (tavernier) Jacques Van Beemont x Josine Verdorme Jacques Van Beemont (+ voor 1618) x Josine Verdorme x Loys Du Molin (+ ca. 1619) Gillis Eeckaert Guilliame Eeckaert (+1631) x Josine Verdorme Jan Bruynsteen (handelaar in buskruit, lood en lonten) Door brand vernield Philippe Van Rhae (+1730) x Elisabeth Vander Meulen

99


Huis nr. 3 Het Ghouden Hooft 1 Anno 1571 Huis niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier. Rond 1608 kocht Romain De Caigny van de kerkmeesters het huis Het Ghouden Hooft dat nog aan Jan Vande Pitte had toebehoord: Romayn Canghy vanden huuse by hem gecocht jeghens de kercke commende van Jan Vanden Pitthe ghenaempt het Ghouden Hooft (...) (SR 1608-10). Hij verkocht het in 1620 aan Jan Van Mullem. De erfelijke cijns bleef aan de kerk. Anno 1635 Pieter Beke die schepen was van 1602 tot 1608 en van 1614 tot 1616 stadsontvanger, kocht Het Gouden Hooft 1 rond 1622: Pieter Beke van thuus gecocht genaempt tGouden Hooft (...) (SR 1622-24). Hij was getrouwd met Petronella Potvliet. Na zijn dood in 1633 kwam het huis in het bezit van Gillis Beke, één van zijn 11 kinderen. Die verwierf in 1626 het poorterschap, samen met zijn oudere broer Pieter. Gillis trouwde in 1628 met Elisabeth Vander Keere, een dochter van burgemeester Pieter Vande Keere: Gillis Beke fs Prs poorter van Curtrycke, thuywelyck hebbende Betken Vande Keere fa Prs over den löden penninc vande goederen haer ten huywelycke ghegheven by haeren vader 24p. (SR 1632-34) Het Ghouden Hooft 1 was in 1635 zijn eigendom en had volgens het Landboek een geschatte kadastrale waarde van slechts 266 (vierkante) roeden. In 1645 brandde het pand af. Gillis Beke overleed een jaar later. Kort daarna stierven ook drie van zijn vijf kinderen.(29) Gillis’ weduwe, Elisabeth Vande Keere, vinden wij terug in de Hoogstraat: Noe De La Bulcke pachter van thoude vleeschuys midtsgaders vande erfve ligghende tusschen de vangenisse ende thuys vande We Gillis Beke (SR 1656) en (...) t ’oude vleeschuys en d ’erve ligghende tusschen de ghevanghenisse ende thuys vande We Gillis Beke. (SR 1662-64) Gillis Beke had, samen met zijn schoonbroer Roelant Vande Keere, ca. 1632 dit huis in de Hoogstraat gekocht: Roelant Vande Keere ende Gillis Beke over den 10de penninc van thuys gecocht jegens Jan Blanckaert doude staende inde Hoochstrate (...) (SR 1632-34) 100


Jan De Cogghe kwam in het bezit van het door brand vernielde Gouden Hooft 1 en van het aanpalende huis met dezelfde naam dat eveneens in 1645 afbrandde en dat toebehoorde aan Gillis Beke’s zus Suzanna. Jan De Cogghe werd voor 8 jaar vrijgesteld van belasting als hij de nieuwbouw in steen optrok en van een hard dak voorzag. Hij voegde de twee percelen samen en bouwde er een nieuwe woning die in 1666 kadastraal op 1 bunder 266 roeden werd geschat. Hij trouwde ca. 1650 met Lisbette Bruneel: Jan De Cogghe over de ontvremdynghe vande poorterye van Lisbette Bruneel fa Laureins zyne huusvrauwe (...) (SR 1648-50) Hij overleed in 1662 maar was ondertussen een tweede maal getrouwd, nu met Janneken Swanckaert.(30) Zij zal later ook hertrouwen, met Carel Van Daele: Carel Van Daele thuywelycke hebbende Janneken Swanckaert We van Jan Cogghe es schuldich ghelyck issue ende oock haere ontvremdynghe (...) (SR 1662-64) en het huis in 1681 verkopen: Joos Merly van thuys ende erfve ghecocht by décrété gecompiteert hebbende wylent Jan De Cogghe staende an het kerchof (...) (SR 1681) Anno 1709 Uit de Graantelling van 1709 blijkt dat hier nu het zevenkoppige gezin van Joos Cornelis woont. Zij zijn waarschijnlijk huurders. Anno 1732 Na 1732 zijn kerkontvanger Engelbert Battheus en Ignatius Merli, de nieuwe eigenaars van het eengemaakte pand.

101


Huis nr. 3 Het Ghouden Hooft 1

LB3, GT, SR

Voor 1608 Voor 1608 Ca. 1608

Jan Vande Pitte De kerkmeester van de Sint-Pieterskerk Romain De Caigny x Margaretha Van Aelst

1620 Ca. 1622

Jan Van Mullem Pieter Beke (+1633) x Petronella Potvliet

(meester-timmerman, aannemer)

{houthandelaar, schepen, stadsontvanger)

1635 1645 1666

1681 1709 Na 1732

Gillis Beke, fs Pieters (+1646) x Elisabeth Vander Keere Door brand vernield Jan De Cogghe (+1662) Heropgebouwd in steen. Samengevoegd met huis nr. 4. x ca. 1650 Lisbette Bruneel x (na 1662) Janneken Swanckaert Janneken Swanckaert x Carel Van Daele Joos Merly Joos Cornelis (huurder) Engelbert Battheus en Ignatius Merli

Huis nr. 4 Het Ghouden Hooft 2 Anno 1571 Huis niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier. Anno 1635 Het Landboek van 1635 vermeldt hier Thuys van Susanne Beque fa Pieters oock ghenaemt Het Ghouden Hooft. ‘Kadastrale waarde’: 1 bunder. Suzanne Beke is een dochter van Pieter Beke en Petronella Potvliet en een zus van Gillis Beke, de eigenaar van het aanpalende Ghouden Hooft 1. Zij trouwde in 1634 met Paulus Vermeulen. Ca. 1648 is zij weduwe: Suzanne Beke We Pauwels Vermeulene over d ’ontvremdynge van haere poorterye (...) (SR 1648-50). Het perceel van haar in 1645 afgebrande huis werd door Jan De Cogghe opgekocht en samengevoegd met dat van het aanpalende Gouden Hooft 1 (zie hierboven nr. 3). Suzanne Beke hertrouwde in 1650 met Pieter De Clercq. 102


Anno 1732 Na 1732 zijn kerkontvanger Engelbert Battheus en Ignatius Merli, de nieuwe eigenaars van het eengemaakte pand met een ‘kadastrale waarde’ van 1 bunder 166 roeden.

Huis nr. 4 H et Ghouden Hooft 2 LB4, SR 1635-45 Suzanne Beke, zus van Gillis Beke x Pauwels Vermeulen x Pieter De Clercq 1645 Door brand vernield Jan De Cogghe (+ 1662) x ca. 1650 Lisbette Bruneel x Janneken Swanckaert Janneken Swanckaert x Carel Van Daele 1709 Joos Cornelis (huurder) Na 1732 Engelbert Battheus en Ignatius Merli

Tussen huis nr. 4 en huis nr. 5: Het Beurzeke Tussen Het Ghouden Hooft 2 (nr. 4) en De Pluyme (nr. 5) leidde een nauwe doorgang naar het zuidportaal van de SintPieterskerk. Daar bevond zich Het Burseken. In een artikel De Kerkestichel en de herberg de Pluim zegt Arthur Impe(31) over Het Beurzeke: (...) We vinden dit huis op zichtkaarten aangegeven als oud publicatiehuizeke, maar in de oorkonden als kerks tichel. De geschiedenis van het publicatiehuizeke werd in 't kort geschetst door wijlent den heer De Somviele in eene aanteekening, die hij stelde op een exemplaar van den landboek van Thielt-Binnen: “Van onheugelijke tijden stond tusschen het kerkenhol o f kerckenstichele een huizeke competerende de stad genaamd Het Beurzeke, ’t welk vague en onbewoond stond en daarom in 1672 verscheinsd werd aan zekeren Johannes Ailliet voor 27 jaren. Die cheins werd later nog vernieuwd tot dat het in 1783 in eeuwigen cheyns gegeven werd aan Pieter Beert” (...)

103


Het was een huis met tipgevel, later wellicht veranderd in een halve ronde o f renaissance gevel, en had eenen ingang met vier trappen. De Somviele noemt het een juweeltjen van oudvlaamschen bouwtrant. Volgens hem werd het huis vercheynsd aan Joannes Ailliet, waarschijnlijk is deze er niet ingegaan want ’t zelfde jaar wordt het vercheynsd aan Geeraert Bruneel den oude, eigenaar van het oostelijk eraan palend huis den herberg de Pluime. (...) Het was zijn zoon Pieter die na hem de Pluime en het Burseken betrok. (...) Pieter Bruneel kan slechts enkele jaren eigenaar van de Pluime geweest zijn. De register "de Ligger” vermeldt het vague en geabandonneerd sterfhids van dheer Pieter Bruneel in 1696. (...) In den Landboek van 1732 staat Het Beurseke op den naam van Pieter Van Caeneghem, zoon van Jacques. De Van Caeneghems hielden het Beurseken tot in 1759. (...) In 1783 trad de meester-metser Petrus Beert in den pacht. (...) In een lijst zonder datum van cynsbetalers, lees ik: ‘‘Pieter Spuyssens marckt, Borzeke 16 guldens 20 cents”; in eenen anderen bundel “Oude grondrenten der stad Thielt 18341874”: Nummer 62 ‘‘Spuyssens kinders Jan 34 frank 28 ’s jaars - hebben betaald tot 31 April 1869”. Vandaag noemen de Tieltenaars de doorgang tussen de markt en de Sint-Pieterskerk nog altijd Spuyssens Hol in herinnering aan stadsbode Pieter Spuyssens, de negentiende-eeuwse bewoner van Het Beurzeke. Het Burseken 1672 1672

1709 1732-1759 1783 1850 .... -1869

Verpacht voor 27 jaar aan Johannes Ailliet Verpacht aan Geeraert Bruneel, de oude (ikerkmeester, schepen) Pieter Bruneel (+ ca. 1696), fs Geeraerts Pieter Van Caeneghem Pieter Van Caeneghem, fs Jaecques In eeuwige cheyns aan Pieter Beert (meestermetser) Herberg St-Eloy, bewoond door ... Lambrecht Pieter Spuyssens en kinderen

104


De drie huizen ten noorden van de Hoogmarkt (nrs. 5-7) Huis nr. 5 De Pluyme Anno 1571 Houthandelaar Pieter Van Valensyn was van 1500 tot 1502 stadsontvanger en tussen 1504 en 1540 herhaaldelijk schepen. Hij was getrouwd met Cathelyne Simoens. In de stadsrekening van 1513-15 wordt hij ‘voorschepen’ (burgemeester) genoemd: 8 kannen gheschoncken Pieter Van Valenchynes voorscepene van deser stede ter eerster messe van broeder Jan Van Valenchynes zyn zone in tclooster ten observanten buten Brugghe (...) In zijn ambtsperiode situeert zich het voorval met het hert dat men kon vangen in de Sint-Pieterskerk en dat men naar Kortrijk bracht als geschenk voor de keizer: Pieter Van Valenchynes, Lauwers Van Ravesteyn, Christiaen Bibau, Pieter Brielman, Pieter Neemgheer ende dontfangher van dat zy upden 2-8-1513 trocken te Curtricke jeghens de comste vanden keyserlicker maiesteyt om te vercrighene confermacien van zekeren previleghien ende der selver keyserlicker maiesteyt te presenteerne eenen jonghen herdt die ghelopen quam binder kercke van Thielt ende aldaer metten handen ghevanghen was ende wats tyts te Thielt inde kerckesteghele onthouden was zo verren dat mids dat myn heere te Curtricke niet en quam, maer vertrack van Audenaerde naer Deynze ende also voort naer Roessellaere ende van daer den coninc van Inghelant voor Theeremburch zo was bider wet in handen van joncheere Fransoys heere vander Ghracht doe capeteyn up tcasteel te Curtricke den zelven herdt ghedeliveereert tot behouf ende up hopen o f myn heere den keysere te Curtricke hadde ghecommen elc van 2 daghen: 12p. (SR 1513-15) In dezelfde stadsrekening lezen wij nog: (Betaelt aen) Roeghier Buse waghenaere die te Curtricke voerde up zynen waghen den herdt die hier te Thielt inde kercke ghelopen quam in hoymaent 1513 ende van welken herdt ghevoert was te Curtricke in handen van myn heere vander Ghracht capiteyn vanden casteele te Curtricke om te presenteerne mynen heere den keysere: 34s. 105


In de Sint-Pieterskerk verwijst een in steen gebeitelde tekst naar dit voorval uit 1513 Op Ste Benedictus dach, te clocke zesse, Quamp hier eenen hert in de kerke gheghaen Binnen dat men dede de eerste messe, Ende was bachten d'hooghen autaer ghevâen; Op dien tijt laeghen de Inghelsche voor Terwaen.

1513

Sint-Benedictusdag: 11 juli Terwaan door de Engelsen belegerd, gaf zich over op 23 augustus 1513

Pieter Van Valensyn stierf ca. 1550. Een van zijn dochters is getrouwd met Wouter Temmerman: Meester Wouter Temmerman vanden ghoede zyn huusvrauwe verstorven byden overlydene van Pieter Van Valenchyne hueren vadere (...) (SR 1550-52). Volgens de 20ste-penningkohieren van 1571 deelde Cathelyne Simoens de eigendom van het 'huis naast Den Hert’ met haar dochters Tanneken en Maye: De weduwe Pr Van Valensyn brinct over met Tanneken Van Valensyn ende Maye haer sustere haer huus neffens Den Piert ende es geestimeert op 3p. Het huis droeg toen blijkbaar nog niet de naam De Pluyme. Anno 1635 Geraard Bruneel, de oude, ca. 1585 gehuwd met Anna Baggaert, was al vóór 1635 eigenaar van thuys ende erfve ghenaempt De Pluyme. Gheraard Bruneel, de jonge, erfde het pand dat in 1635 kadastraal 2 bunder groot was. Er rustte een jaarlijkse rente op van 26 schellingen ten voordele van de kerk plus een half pond was voor een bijkomend door de kerk afgestaan stukje grond. De jonge Geraard Bruneel was ‘meester van de capelle’ van het Stokt en gehuwd met Joanna Beke. Zij was een zus van Gillis Beke, eigenaar van Het Gouden Hooft 1 en van Suzanna Beke, eigenares van Het Ghouden Hooft 2. Joanna Beke overleed in 1660. Haar enige zoon werd stadsschout. Van haar vier dochters bleef er slechts één in Tielt: Catharina Bruneel die trouwde met Jacques Van Caeneghem die wij al ontmoetten in het relaas van A. Impe over Het Beurzeke, hierboven. Anna Baggaert was 106


ook de moeder van Laureyns Bruneel die wij als eigenaar van huis nr. 12 zullen aantreffen. Zij verscheen als weduwe in de stadsrekeningen in 1634-36 toen zij de kaarsen leverde die de schepenen droegen in 1635 in de jaarlijkse Sacramentsprocessie: (...) ande We Laureins Bruneel over de leverynge van 11 witte flambeeusen by die van tmagistraet gedregen (zyn) ten lichte vanden hoohweerdigsten Sacramente op heylich Sacramentsdach 1635. Dat deed zij ook in 1645, 1651 en 1652. Anno 1732 In 1732 is Jacques Van Caeneghem, fs Comelis, door zijn huwelijk met Catharina Bruneel eigenaar van De Pluyme. De familie Van Caeneghem hield het pand wellicht in bezit tot in 1759 want tot die datum behield ze ook het aanpalende Burseken. Huis nr. 5 De Pluyme Voor 1550 1550 1571 Voor 1635 1635 1732

PK 164, LB5, SR Pieter Van Valensyn x Cathelyne Simoens Cathelyne Simoens + Tanneken en Maye Van Valensyn De weduwe van Pieter Van Valensyn + Tanneken en Maye Van Valensyn Gheraerd Bruneel, de oude x Anna Baggaert Gheraerd Bruneel, de jonge x Joanna Beke (+1660) Jaecques Van Caeneghem x Catharina Bruneel

Huis nr. 6 Den Hert In de stadsrekening van 1438-39 lezen wij dat de voogden van de minderjarige kinderen van Arend Vanden Driessche Den Hert verkopen aan Jan Van Huele: Item ontfaen vanden deele vander stede In Den Hert twelke Jan Van Huele cochte jeghen de vooghden van A rends hinde Vanden Driessche (...) En ook dat Jan en Sander, de kinderen van Arend Vanden Driessche, de 107


belasting op hun deel van de erfenis betalen aan de stad: Item ontfaen van Janne ende Sanderse Vanden Driessche van haerlieder deele vander stede in Den Hert (...) Dezelfde stadsrekening leert ons dat de nieuwe eigenaar, poorter Jan Van Huele, toen pas getrouwd was: Item den xiijen in lauwe gheschynct Janne Van Huele poortre vander stede als hij zine feeste hilt van zijnen huwelike (...) Enkele jaren later verkocht Jan Van Huele de herberg aan Lauwers Haben die hem onder voorwaarde wegschenkt aan Pauwels Hooft. De stad ontving de tiende penning: Item ontfaen vander stede ende herberghe In den Hert gheleghen an de maerct die Jan Van Huele vercochte Lauwers Haben de welke den zelven coop overghaf Pauwelse Hooft die de ghifte daerof ontfaen heeft up de voorwaerde tusschen hemlieden ondersproken (...) (SR 1445-46) Welke die voorwaarde was, werd niet meegedeeld. De naam Lauwers Haeben duikt vaak op in de rekeningen. Hij was stadsgriffier van 1409 tot 1415. In 1435-36 was hij schepen, in 1437-38 stadsontvanger en in 1450-51 opnieuw schepen. In 1445-46 woonde hij niet meer aan de Hoogmarkt maar ‘over den waterloop’, dus ten noorden van de Poekebeek: Item noch ontfaen van Philipse Van Landnut vander huere vanden poele ende wateringhe ligghende an de noordside van ziner stede in de Brugstrate over den waterloop bi Lauwers Haebs (...) (SR 1445-46). In 1462 vinden wij hem als eigenaar van huis nr. 23 aan de Neer markt. ‘Bij Lauwers Haebs’ kon men wijn halen: Item ghesend minen heere den souverain den xxviif dach in octobre iiij kannen Rijnsch wijns ghenomen te Lauwers Haebs in mijns heeren herberghe te vij s den stoop beloopt Ivj s (SR 1418-19) en zijn herberg kreeg belangrijke bezoekers over de vloer: Item up den verzworen maendach naer kerstdach bij den bailliu scoutheete ende scepenen present mer vrauwen Van den Gruuthuse ende mer vrauwen van Lens vertert te Lauwers Haebs iij p. xv s en Item als Vranke Van Widebrouc anderwaerven zijnen eed ghedaen hadde bailliu van Thielt te zijne trocken scepenen bij hem te Lauwers Haebs ende verterden iij pond. (SR 1415-17) 108


In zijn herberg vonden belangrijke bijeenkomsten plaats, zoals het nakijken van de stadsfinanciën door de schepenen: Item vertert te Lauwers Haebs als scepenen den staet van der stede ghevisitert hadden ende collacierden omme hare rekeninghe te makene (...) (SR 1417-18) of na een terechtstelling: Item den anderen dach in hoymaend verteert bij den bail!in scoutheete ende schepenen te Lauwers Haebs als Clais De Toolnare ghejusticyert was (...) (SR 1418-19). Ook de politieke toestand werd er besproken: Item verteert te Lauwers Haebs den iif dach in ougst als scepenen vergadert waren ende bij hemlieden onboden hadden de rade ende de notable van der stede omme advys met hemlieden te hebbene up zonderlinghe zaken grootelike aenghaende der vrijhede van der stede (...) (SR 1423-25). Men belandde ook ‘te Lauwers Haebs’ na de begrafenis van een vooraanstaand man: Item verteert te Lauwers Haebs als Bartholomeus Dabt begraven was de welke scepene ghestorven was vander stede ende zine medeghezellen den zelven Bartholomeus hadden ghedraghen ter kerken waert scepenen ende meer andere te ghader zijnde (...) (SR 1425-26) en bij het vernieuwen van het stadsbestuur: Eerst verteirt den anderen den iije ende den iiije dach van wedemaend in tjaer xiiif .xxviij te Lauwers Haebs als meester Jan Van den Keythulle raed ende meester Jan Van Ghend secretaris van minen heere den hertoghe van Bourgoingnen grave van Vlaendren als commissarise te Thielt commen waren metgaders den bailliu van Thielt omme de wet te vernieuwene ende de rekeninghe van der stede te hoorene (...) (SR 1428-29) Stadsontvanger Pauwels Hooft, die de herberg ‘kreeg’ van Lauwers Haeben in 1445-46, was schout geweest in 1435-37 en schepen in 1438-39. In 1448-50 was hij opnieuw stadsontvanger maar ook wijnleverancier. Tussen 1445 en 1451 kocht het stadsbestuur geregeld bij hem de presentwijn bestemd voor hoge bezoekers: Item gheschynct miner joncfrauwe Lodewijcx wive Vanden Gruuthuze nu onlanx doe zij metten voorseiden Lodewijc eerst te Thielt quam met hueren state Hij kannen Riinsch wiins van vj grooten den stoop ghehaelt te Pauwels Hoofs (...) (SR 1449-50) 109


Anno 1462 Ook in het disregister van 1462 treffen wij Pauwels Hooft aan. Er stond een jaarlijkse rente van 29 schellingen ten voordele van de dis door hem te betalen up zyne stede Inden Hert. Het register verwijst ook naar een (h)ouden bouc(32) en daarin stond de disrente op Den Hert op naam van Willem Van Riemslede en Janne Den Abdt. De eerste zal in 1395 schepen worden, de tweede sergeant van de Tieltse militie bij het beleg van Calais in 1436. Pauwels Hooft overleed rond 1469. Katelijne, zijn weduwe, stond haar deel van Den Hert af aan haar gehuwde zoon Aernout Verrinen: Item over den xen penning van dat Katheline de weduwe van Pauwels Hooft o f ghinc ende up drouch Aernout Verrinen hueren behuweden zone huer deel ende recht vander erve daer Den Hert up staet xviij s parisis. (SR 1469-71) Rond 1530 kocht Adriaen De Meyere het huis en erf genaamd Den Hert, op dat ogenblik een gemeenschappelijke eigendom van Pieter Bultin en zijn minderjarige broers en zussen voor wie hun voogden Jan Van Colen en Stevin Vanden Wychuuse optraden: (...) vanden huuse ende erve ghenaempt Den Hert vercocht by Pieter Bultin zyn poorcie ende by Jan Van Coolne ende Stevin Vanden Wychuuse voochden vanden weezen zyn broeders ende zusters huerlieder deel ende poortie vanden zelven huuse tsamen voorde somme van 54pgr coopéré Adriaen De Meyere. (SR 1528-32). Als nieuwe poorter stond hij in 1524 met zijn hele gezin in de stadsrekening vermeld: Adriaen De Meyere Ghermyne zyn wyf ende Joorkin Pierkin Ghillekin Franchynekin ende Thannekin zyne kinderen alle poorters incommen 14-6-1524 (...) (SR 1523-26) Kort daarop verkocht Adriaen De Meyere het pand aan Jacob Van Beaumont: Adriaen De Meyere van zynen huuse ande maert ghenaempt Den Hert ende ghelt 54p gr coopéré Jacop Van Beaumont (...) (SR 152832) Den Hert was nog altijd de plaats waar belangrijke zaken besproken werden. Zo onderzochten ca. 1537 baljuw en schepenen er of de Vlaamse vertaling van het Nieuwe Testament door minderbroeder Symoen wel zuiver op de graat was: Betaelt 110


inden Hert van een ghelaghe ghestelt byden bailliu ende wethouders deser stede alsmen ondersouck ghedaen zoude hebben by broeder Symoen minderbroedere van dese Vlaemsche nyeuwe testament (...) (SR 1537-39) Het stadsbestuur ontving er nog steeds de belangrijke bezoekers: Jacop Van Beaumont weerdt inden Hert van een ghelaghe vertheert den 20-5-1539 present heeren ende wet van deser stede feestierende joncheere Cornelis de Ghramez ende myn heeren den ontfanghere vanden Vryen zynen schoonbroedere (...) (SR 1537-39) Naar aanleiding van het plan om het Stoktgebied bij het schependom te voegen werd Jacob Du Viviers, auditeur bij de Rekenkamer, er op een maaltijd getrakteerd: Mr Jacob Du Viviers auditeur inde camere van rekenynghe van dat hy hier ghesonden was vanden heeren vanden rekennyncamere omme hem te doen informerene vander plaetse ghenaemt de Stoet met zynen adiounct (...) en (...) zo hebben die vander wet hem ghepresenteert een maeltyt inden Hert aldaer alsdoe verteert was by hem heere ende wet (...) (SR 1548-50) Traditioneel kwam men daar bijeen naar aanleiding van een terechtstelling: Jacob Van Beemont weert inden Hert van zekere verteerde costen byden bailliu ende der wethouders van deser stede als Joos Satyt, Phelips Bynet, Vinchent De Witte ende Gheerolf Neerync ghejustichiert waren (...) (SR 1541-43) en Inden Hert als Pieter Mahieu gherecht ende ghiusticiert was metten baste van ghelaghe alsdoe verteert ten laste vander stede (...) en Inden Hert boven dat de heere betaelde als justicie ghedaen was van Willem De Ghyselare. (SR 1552-54) In 1554 was waard Pieter De Weerdt Jacob Van Beemonts opvolger in Den Hert: Pieter De Weerdt weert inden Hert die poorter gheworden es den 5en in juny '54 (...) (SR 1552-54) In de Stadsrekeningen van 1564-66 lezen we dat de eigenaars van Het Schaeck en van Den Hert hun eigendommen ruilen: (...) van diversche schriftueren ende instructien by hem (Jan Van Haelmeersch) ghestelt midts proces vande manghelynghe vanden Schaecke over Den Hert (...)

111


Anno 1571 Het 20ste-penningkohier noteerde in 1571 Jonathas Vanden Havere als eigenaar van syn huus staende op de marct neffens het kerckhof. Het werd met 8 pond groote belast. Jonathas Vanden Ghavere troffen we al aan vóór 1571. Hij verkocht in 1554-56 een vierde van Den Hert aan Pieter De Weerdt: Pieter De Weerdt van een vierendeel vanden huuse ghenaemt Den Herdt by hem ghecocht ieghens Jonatas Vanden Ghavere (...) (SR 1554-56) In 1568-74 vermeldden de stadsrekeningen er diverse drinkgelagen: Ten huuse van Jonathas Vanden Ghavere ghepresenteert myn heere van Moscron int vernieuwen vanden wet 6 cannen, myn heere Den Baenst 6, Lowys Van Havere 4, de dochtere vanden ghreffier 4 cannen alsse huude Meester Lauwereyns Driepondt 2, den promotuer ende den ghreffier vande gheestelycke hove 4, den hueversten vande provisie vande ghrauwe broers hier commende visitacie nemen vanden zusterhuuse 3 (...) (1568-70); Jonatas Vanden Ghavere van teere ghedaen upden vercooren maendach 1571 ende '72 (...) (SR 1570-72) en Byden ontfanghere over de teere van een compaignie Schotten ten 13e décembre 1579 ten huuse van Jonathas Van Gavere (...) (SR 1578-80) Na de dood van Jonathas Van Gavere kwam de herberg in handen van weer een Jacob Van Beemont, waarschijnlijk een zoon van de hoger vermelde Jacob Van Beaumont: (...) van Vincent Baggaert als curateur ten sterfhuuse Jonatas Vande Gavere over tvercoopen vande erfve ghenaemt Den Hert verkocht an Jaques Van Beemont (...) (SR 1612-14) Wanneer vóór 1617 Jacob Van Beemont overlijdt, is Loys Du Molyn tavernier in Den Hert. Loys Du Molyn tavernier over zeker teeren tzynen huuse ghedaen byden deurwaerder van tcomptoir van Westvlaenderen, mitsgaders burchmeestere end schepenen (...) en Loys Du Molyn tavernier over zeker teire ghedaen by Andries Couvreur deurwaerder vanden ontfangher van Westvlaenderen commende tot visiteren vande vanghenesse den 16-10-1617 (...) (SR 1616-18) Loys De Molyn trouwde korte tijd daarna met zijn buurvrouw Jossyne Verdorme uit Den 112


Ghouden Leeu (zie hoger, nr. 2), de weduwe van Jacques Van Beemont, die Den Hert van haar man had geërfd. In 1619 was zij opnieuw weduwe: Jossyne Verdorme, weduwe van Loys du Molin, fs Guille, (...) belast haar huis daar zij date deser woont, gebruikt voor herberghe genaemt Den Hert. Zij trad verder op als eigenares van Den Hert'. Joosyne Verdorme op haere supplicatie van dat zy heeft doen calsyen voor haeren huuse ghenaemt den Hert opde hooghemarct deser stede verre inde maerct (...) (SR 1618-20) Nadat Guilliame Eeckaert haar derde echtgenoot was geworden, zien wij hem van 1622 tot 1631 optreden als tavemier: Guilliaeme Eeckaert tavernier inden Hert over de teere tsynen huuse gedaen by pastoor (...) (SR 1622-24) en Guillaume Eeckaert tavernier inden Hert over de teere tzynen huyse by schepenen gedan in tnemen van pocessie vanden nieuwen bailliu Keysere (...) (SR 1628-30) Anno 1635 In 1632 vinden we Antoon Suwiers / Souhiers, Josine’s vierde man, als eigenaar van Den Hert. Het pand wordt kadastraal op 4 bunder geschat. In 1632 bood Antoon Suwiers of Souyers onderdak aan kapiteins van de Engelse huursoldaten. Hij werd hiervoor vergoed door het stadsbestuur: (...) soo es hier binnen deser stede by ordre van zyne Majesteyt gearriveert opden 1112-1632 den capiteyn Lucy Luckenaer ende Torolt met hemlieden compagnien wesende Ingelschen ende aldaer in garnisoene gelegen tot den 5-4-1633 dat zy verdeelt wierden opde Casselrye ende hebben de voornoemde Capiteynen ten incommen gelogiert geweest ten huys van Anthone Suwiers ende aldaer verteert by onderrekenynge: 120p. Een tijdlang logeerde daar nog de echtgenote van één van die kapiteins: Anthone Suwiers over de houdenisse van 8 weken vande huysvrauwe vanden Capiteyn Luckenaer naer tvertreck vande compagnie: 51pl5s. Het scenario herhaalde zich in 1633: Guillaume Moenens, Rougier De Smet, Franchois Vanden Berge en Anthone Suwiers over de houdenesse van elk 6 Italianen, 4 x 6p: 24p en Anthone Suwiers tavernier inden Hert 9pl8s8gr over taire tzynen huyse gedaen by 3 Capiteynen vande Ingelschen te weten Lucy Luckenaer ende Wynsor hier geariveert den 13-121633 met 4 compaignen Ingelschen by ordre van don Willem 113


Tresain: 119p4s. (SR 1632-34) Het stadsbestuur vergaderde nog geregeld in Den Hert: Anthone Suwiers ende andere over diversche teeren by burchmeestere ende schepenen gedaen in menichfuldige vergaderyngen van tcollegie soo in tparticulier als met die van Thielt buyten in trepartiseren vande garnisoenen ende vrouwen tfourieren van dien t ’onderrekenen (...) (SR 1634-36) Antoon Suwiers overleed ca. 1640: Laureins VandeWalle, Jooris Van Winsberghe cum suis hoirs immobiliaire van Antone Suwiers overleden poorter deser stede over dissue vande goederen by hemlieden ghedeelt ten sterfhuyse vanden voornoemde Antone. (SR 1640-42) Zijn weduwe baatte de herberg verder uit: An Jossyne Verdorme tavernierige inden Hert van menichtfuldige tairen thaeren huyse gedaen (...) (SR 1646-47) en Joosyne Verdorme tavernierighe inden Hert van hopende soldaten teeren (...) (SR 1648-50) en nog Joosyne Verdorme tavernierige inden Hert van teere tsynen huyse gedaen byden voornoemden Capiteyn ende andere officieren eer zy gelogiert waeren (...) (SR 1652) Van 1654 tot minstens 1669 was Danneel Robyn de nieuwe tavernier: Daneel Robyn tavernier inden Herdt van theire tsynen huyse gedaen als tproces gewesen was vande kercke (...) (SR 1654) Ook nu kwamen er geregeld hoge militairen en notabelen over de vloer: Daneel Robyn tavernier inden Hert over tgone tstadts laste ghevallen es vande theiren tsynen huyse gedaen by den voornoemde heere Capiteyn ende syne suytte met 7 peerden (...) (SR 1654) en Danneel Robyn tavernier inden Hert tzynen huyse verteert by myn heere Dennetieres hoochbailliu der stede ende Casselrye van Cortrycke met syne swyte alhier commende opden 8-9-1662 syn eedt doen inde kercke deser stede over de Casselrye ter presentie vande ghedeputeerde vande Roeden (...) (SR 1662-64) In 1683 is Den Hert herberg én brouwerij. Eigenaar is nu Guillaume Du Molyn, burgemeester van 1660 tot 1665 en weer van 1669 tot 1672. Hij is in 1640 gehuwd met Marie De Wulf: Guilliame Du Molin poorter van Curtrycke, thuywelyck 114


hebbende Mary De Wulffa Michiels over de ontvremdynghe van haerepoorterie (...) (SR 1638-40) Waard is Guillaume Vanden Berghe, Tielts poorter vanaf 1669 en schepen en leenman van de heerlijkheid Gruuthuse: Compareerden voor ons Brghmre en schepenen der Stede van Thielt, ende voor Gillis Vermeulen, geauthoriseerden officier der heerlykhede ende Leenhove van Gruuthuyse, mitsgaders Pieter Bruneel ende Guillaume Vanden Berghe, schepenen ende Leenmannen der voorseyde heerlykhede ende Leenhove in persoone d ’heer Guillaume Du Mollin ende Andries Du Mollin synene sone, soo over syn selven als hem sterck maeckende over dhoirs dheer Pieter de Jonckheere, welcke voornomde comparanten te kennen gaven dat Meester Hubertus Du Mollin, syne sone, van intentie is hem te begeven tot den priesterlycken staet en dat hy daertoe niet en can ghepromoveert worden ten sy hy alvooren voorsten sy van behoorlycken tytel weerdich tweehondert guldens sjaers (...). Deze titel werd bezet op de eigendommen van Guillaume du Mollin, te weten o.m. d'herberg ende brouwery Den Hert op de Markt te Thielt, gebruikt door d ’heer Guillaume Vanden Berghe à 18 p. groote sjaers en A en Guillaume Vanden Berghe hostelier inden Hert over thairynghe ghedaen int visiteren de ghevangenisse deser stede (...) (SR 1687) Tussen 1707 en 1710 verkochten Hubertus Du Molin en zijn medeërfgenamen Den Hert aan Louis Symoens: (...) d ’heer Louis Symoens vanden coop van t'huys Den Hert angegaen jegens Hubertus Du Molin met consoorten (...) (SR 1707-10) Louis Symoens was Guillaume’s schoonzoon, de man van Pieternelle Du Molin. Waard in Den Hert was toen JasparLodewijk Billiet, een zoon van griffier Jacques Billiet. In 1720 vergaderden notabelen er over de bouwplannen voor het college. Jacobus Vande Keere was er dan ‘hostelier’: aen Jacobus Vande Keere hostelier inden Hert over het tractement gepresenteert aen mijn edel heeren van het hooftcollegie alhier expres gecommen synde inde maent van Juny 1720 tot het ordonneren ende reguleeren den opbouw vande studentescholen (...) (SR 1719-21) En volgens SR 1726-27 kocht Simoen Glorieux in die jaren de helft van het pand dat toen aan de dis toebehoorde: (...) van Simoen Glorieux van dhilft vanden huyse ende erfve Den 115


Hert ghecocht jegens de directeurs van het godtshuys deser stede. Enkele jaren later werd het eigendom van de heer Van Beveren: (...) sieur Joannes Demeulemeestere over mijnheer Van Beveren ter causen thuys ende hostelrye genaemt Den Hert byden selven heere Van Beveren gecocht van Simoen Glorieux ende aenden selven Meulemeestere overgelaten. (SR 1728-32) Anno 1732 In het Landboek van 1732 staat Den Hert op naam van Mijnheer De Beir. In 1746 zal Jan Verlinde door een ruiloperatie de nieuwe eigenaar worden: Jan Verlinde getrauwt met de We Judocus Lams, ende ter causen de mangelinge vanden selven huyse jegens ’t huys genaemt Den Hert (...) (SR 1743-48) Jan Verlinde zal enkele jaren later als kranzinnige in de stadsgevangenis belanden: (...) officieren deser stede over hunne devoiren gedaen in het colloqueren den crancksinnighen Jan Verlinde in stadts boye daer inne begrepen het oppassen ende noriture den tijdt van 22 daghen (...) (SR 1752-55)

DR1, PK163, LB6, SR Jan Dabt en Willem Van Riemslede Pauwels Hooft Pieter Bultin + broers en zussen Adriaen De Meyere Jacob Van Beaumont I Jonathas Van Ghavere Jonathas Vanden Ghavere (3/4), Pieter De Weerdt (1/4) De eigenaars van Den Hert en Het Schaeck ruilen hun eigendommen. Jonathas Van Gavere Jacques Van Beemont II (+ voor 1618) x Josyne Ver dorme Loys Du Molin {tavernier) (+ 1619) x Josyne Verdorme Guilliame Eeckaert (tavernier) (+ 1631) x Josyne Verdorme Anthone Suwiers (tavernier) (+ ca. 1640) x Josyne Verdorme

Huis nr. 6 D en H e rt

Voor 1462 1462 Voor 1530 Ca. 1530 Ca. 1532-1554 Voor 1554 1554-56 1564-66 1579 1612 1618 of 1619 Tussen 1619 1632

116


1640-1652 1654-1669 1683

Voor 1710 Ca. 1710

1720 Voor 1726 1726-27 1727 1732 1743

Josyne Verdorme (tavernierighe) Danneel Robyn (tavernier) Guillaume Du Molyn (heer) x Marie De Wulf Herberg en brouwerij. Tavernier: Guillaume Vanden Berghe Hubertus Du Molyn, fs Guillaume en medeerfgenamen Loys Symoens (heer), eigenaar x Pieternelle Du Molyn. Waard: Jaspar Lodewijk Billiet Jacobus Vande Keere (hostelier) Dis Simoen Glorieux (1/2) De heer Van Beveren (1/2) Mijnheer Philippe Joseph De Beir Jan Verlinde, eigenaar door ruil

Huis nr. 7 Zonder naam (Hoek Hoogmarkt-Bruggestraat) Anno 1571 Huis niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier. Anno 1635 Landbouwer Jan Roose, fs Willem, trouwde ca. 1575 met Catharina Van Ryckeghem. Zij hadden zes kinderen: Jan, Omaer, Judocus, Joanna, Catharina en Judoca. Hij duikt op in de stadsrekening van 1599-02 wanneer hij de haver levert die het leger opgeëist had: Jan Roose van 10 vaten haver by hem ghelevert onder de serviele vander stede ghelevert anden capiteyn Ghonty onder het Reghiment van monsieur Catryse tot Tourout (...) Catharina Van Ryckeghem, stierf ca. 1598. Jan Roose hertrouwde met Anna Bogaert tussen 1602 en 1608 Op dat ogenblik was hij stadsschepen: Jan Roose schepene deser stede tzynder bruloft 4 stede cannen wyns (SR 1602-08). In 1616 leverde hij het stro waarmee men de vernielde halle van een tijdelijk dak voorzag: Jan Roose over de leverynghe van een vaeme en halff gheley stroo veroorboort opde voornoemde halle. (SR 1616-18) Jan Roose stierf in 1629. Het hoekhuis Markt117


Bruggestraat was in 1635 in het bezit van zijn weduwe en had een ‘kadastrale waarde’ van 2 bunder 200 roeden. In 1640 wisselde zij het om voor grond gelegen in Tielt-buiten met Hendric De Nolf en zijn echtgenote Mayken Van Ryckeghem: Hendric De Nolf thuywelyck hebbende Mayken Van Ryckeghem van thuys ende erfve opde mart neffens de Brughstraete by haer vercreghen ten tytle van manghelynghe voor sekere landen jeghens Tanneken Vanden Bogaerde We Jan Roose gheleghen onder de heerlycheden vanden Roosebicxchen Lembeke ende Ampmanie (...) (SR 1638-40) Mayken Van Ryckeghem overleed in 1644: Cathelyne, Gheraerdyne ende Jacomyne Van Ryckeghem fii Prs ende consorten hoirs ten sterfhnyse van Mayken Van Ryckeghem fa Prs, overleden huysvrauwe van Hendryc De Nolff over dissue vande goederen by hemlieden ten voornoemden sterfhuyse gedeelt (...) (SR 1644) Haar weduwnaar, Hendric De Nolf, was van 1654 tot 1657 stadsontvanger. Hij overleed in 1658. Jan Jochem en zijn kinderen waren de erfgenamen: Jan Jochem es schuldich over dissue vande goederen by hem en zyne kynderen gedeelt ten sterfhuyse van Hendric De Nolf d ’oude (...) (SR 1658) Het hoekhuis Markt-Bruggestraat komt zo in handen van zijn dochter Elisabeth Jochem die als eigenares in het landboek opgetekend staat: Debet alsnu Elyzabeth Joachim fa Jans successie. Anno 1732 In 1732 was het huis deels in handen gekomen van Jan Baptist Boute en van de kinderen van Pieter Boute. Lieven Benoit kocht het in 1751 van Pieter Boute, fs Pieters: Lieven Benoit van het huys ende erfve ghecoght jeghens Pr Boute op de hooghmarct (...) (SR 1749-50). In 1781 verkocht Lieven Benoit het hoekhuis aan Lrans Ameye: Carel Dutoict als geauthoriseert over Lieven Benoit vanden huyse ende erfve by dito Benoit vercocht aen Frans Ameye staende op den hoek vande Brughstraete ende de marckt (...) (SR 1781)

118


LB7, SR

Huis nr. 7 zonder naam

Voor 1635 1635

1640 1658 Na 1658 1732 1751 1781

Jan Roose x Tanneken Boghaerts Tanneken Boghaerts, weduwe van Jan Roose Mayken Van Ryckeghem (+1644) x Hendric D eN olf door ruil Hendric De Nolf (+1658) (stadsontvanger) Jan Jochem en zijn kinderen erven het huis van Hendric De Nolf Elyzabeth Joachim, fa Jans Jan Baptiste Boute en de wezen van Pieter Boute Lieven Benoit Frans Ameye

De huizen nrs 1 tot 7 mogen wij als voorname woningen beschouwen. Zes van deze zeven droegen een naam: De Vlieghende Weirelt, Den Ghouden Leeu, Het Ghouden Hooft 1 en 2, De Pluyme en Den Hert. Zij waren centraal gelegen in de historische stadskern en werden hoog getaxeerd in de 20stepenningkohieren. Ook het bedrag van de 10de penning bij hun verkoop of overdracht was niet gering. Hun grote ‘kadastrale waarde’ die in het Landboek staat opgetekend wijst eveneens in die richting. Vaak waren hun eigenaars of bewoners notabelen (stadsontvanger, burgemeester, schepenen, pastoor-deken,...) of kapitaalkrachtige handelaars (houthandelaar, handelaar in buskruit,...). De herbergen Den Hert en Den Ghouden Leeu speelden een voorname rol in het Tieltse sociale leven.

119


De tien huizen ten noorden van de Neermarkt (nrs. 8-17)

Huis nr. 8 Het Cloosterken (hoek Neermarkt-Bruggestraat) Anno 1571 Huis niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier. Anno 1616 Het hoekhuis Neermarkt-Bruggestraat staat afgebeeld op het plannetje Den Roup ghenaempt de Quaede Schuelt dat Lodewijk de Bersacques in 1616 tekende. Het perceel draagt daar evenwel geen nummer en het ontbreekt in de bijhorende beschrijving bewaard in het Tieltse stadsarchief.(33) Het hoort blijkbaar niet bij de rentegronden van de Qnaede Schuelt. Anno 1635 In tegenstelling tot wat zijn naam laat vermoeden was Het Cloosterken een private woning. In het Landboek van 1635 staat het pand op naam van Petronella Potvliet, de weduwe van houthandelaar Pieter Beke die in 1633 overleed. Wij vermeldden hem al als eigenaar van het huis Het Gouden Hooft 2 (zie hoger, huis nr. 3) dat hij rond 1622 aankocht. Pieter Beke, schepen van 1602 tot 1608 en stadsontvanger van 1614 tot 1616, was ver van onbemiddeld. In de loop der jaren kocht of erfde hij in Tieltbinnen meerdere eigendommen: Pieter Beke over den coop van 120


een deel erfve jeghens de hoirs Adriaen De Ruese per apoyntement (...) (SR 1597-99); Pieter Beke ter causen dat hy heeft ghedeelt tghoet van Jan Beke ende zyn huusvrauwe (...) (SR 1602-08); Pieter Beke over zeker erfve by hem ghecocht inden Crommewael (SR 1608-10); Pr Beke vande erfve gecocht jeghens h. Denys Van Ryckeghem (...) (SR 1614-16); Pr Beke van thuus ende erfve ghecocht jeghens Jan Beke zynen broeder gheleghen inde St Janstrate (SR 1618-20); Pr Beke over Gillis Goethals van renten vuyt syn erfve ande veemarct, neffens t ’schuttershof (...) en Pr Beke over d ’helft van ontrent een bunder lants ligghende inde Cortrycstrate ghecocht vande kinderen Gillis Goethals (...) (SR 1620-22); (...) van Jan Van Zantvoorde betaelende over Jooris De Labbe vande drefve vercocht an Pr Beke inde Cortrickstraete (...) (SR 1622-24); Pr Beke over den 10de p van thuys ende erfve gecocht jeghens Toucheyn De Reu staende inde Hoochstrate (...) (SR 1628-30) Zijn dochter Suzanne Beke erfde het Cloosterken. Zij had eerder al Het Ghouden Hooft 2 (huis nr. 3) geërfd en trouwde in 1634 met Paulus Vermeulen uit Wingene die in 1647 overleed. Via haar tweede huwelijk met Pieter De Clercq in 1673 kwam een deel van Het Cloosterken (enkel het gebouwtje) bij zijn zoon, eveneens Pieter, terecht. In 1684 werd de rest van het perceel verkocht aan Joos Lambert. Het Cloosterken stond in 1684 getaxeerd op 200 roeden, de rest van het perceel op 1 bunder 200 roeden. Anno 1732 In 1729 was Het Cloosterken eigendom van Jacques De Caigny. Hij behoorde tot de vierde generatie Tieltse De Caigny’s, een familie uit Armentières (of uit Cagny in Normandië)(34) die zich hier op het einde van de zestiende of het begin van de zeventiende eeuw kwam vestigen. Jacques De Caigny was kandidaat in de Rechten (Leuven, 1699) en heer van Zeebrouck, een achterleen van Willecomme. In 1706 was hij ook baljuw van de heerlijkheid Tomme. In Tielt was hij schepen van 1706 tot 1722, burgemeester in 1724-1725 en opnieuw van 1728 tot aan zijn dood in 1729. 121


In haar licentiaatsverhandeling over de schepenen van Tielt in de 18de eeuw schrijft Cecile Van De Casteele: Het grootse gedeelte van Jacques De Caigny’s fortuin bestond uit de nalatenschap van zijn grootmoeder Marie Antoinette Goudenhooft. Onder deze goederen bevonden zich 14 hofsteden (1 in Pittem, 1 in Aarsele, 1 in Wingene en 11 op Tielt-buiten), gronden (ca. 13 b 77r die zich in Ruiselede, Gottem, Aarsele en vooral in Tielt bevonden) en vijf huizen (nl. een huisje in Wingene, een huis met erf en hof in de Hoogstraat, verpacht voor lip. gr. sjaars aan zijn schoonbroer schepen Maximiliaan Van Zantvoorde, een huis op de Neermarkt, verpacht voor 7p. gr. per jaar, de herberg “De Keijsere” in de Kortrijkstraat, verpacht voor 12 p. gr. per jaar en een huis genaamd “Het Cloosterken” in de Brugstraat, voor 2p 6sch. 8gr. per jaar verpacht). Dit alles besloeg - samen met vier lenen (...) - een oppervlakte van ruim 78 b. 352 r. en bracht jaarlijks 187 p. 12sch. lögr. aan pacht op.(35) Zoals vermeld in het Landboek van 1732 bleef na Jacques De Caigny’s dood Het Cloosterken in handen van zijn weduwe, Joanna Clara van Zantvoorde, een dochter van burgemeester Guillaume van Zantvoorde en Marie Antoinette Goudenhooft.(36) Jacques De Caigny en Johanna Clara Van Zantvoorde, gehuwd in 1706, hadden 15 kinderen, waarvan er 9 in leven bleven: Rosa (°1709), Maximiliaan (° 1710), Constantijn (° 1712), Marie (° 1718), Antoon (° 1719), Leopold (°1721 ) die schepen was van 1743 tot 1752 en burgemeester van 1752 tot 1755; Joannes (°1723), Jozef (°1725) en Jacobus (°1728). Maximiliaan werd priester in de Gentse St-Jacobskerk. Marie stierf als kloosterlinge in 1803. Jacobus was schepen van 1756 tot 1761 en burgemeester van Tielt van 1764 tot aan zijn dood in 1765. Constantijn werd kolonel van de Waalse Garde en trouwde in 1753 met zijn nicht Rosa van Zantvoorde, fa Maximiliaan (eveneens burgemeester van Tielt). Hij overleed in 1776 en ligt begraven in het O.L.V.-koor van de Sint-Pieterskerk. Zijn portret behoort tot het patrimonium van het Tieltse stadhuis. 122


Johanna Clara Van Zantvoorde stierf in 1768. Ook zij ligt begraven in de Sint-Pieterskerk. Het Cloosterken was toen al in handen gekomen van Pietemelle Gilliot, de weduwe van Judocus De Rammelaere. Hij was messagier van de stad. In 1743 was hij nog ‘jonghman’.(37) Pieternelle Gilliot hertrouwde met Jan Baptiste De Smet.(38) Hij zal, samen met de kinderen van Judocus De Rammelaere het Het Cloosterken erven.

Huis nr. 8 Het Cloosterken KS, LB109, SR 1616 Hoekhuis Neermarkt - Bruggestraat 1633 Pieter Beke (houthandelaar, schepen, stadsontvanger)x Petronella Potvliet 1635 Petronella Potvliet, weduwe van Pieter Beke Pauwels Vermeulen (schout, kerkontvanger) x Suzanne Beke, fa Pieter 1684 Pieter De Clercq x Suzanne Beke, fa Pieter + Joos Lambert Voor 1729 Jacques De Caigny x (1706) Joahnna Clara Van Zantvoorde 1729 Johanna Clara Van Zantvoorde, de weduwe van Jacques De Caigny (heer van Zeebrouck, baljuw van Tomme, schepen, burgemeester) Voor 1768 Judocus De Rammelaere (messagier) x Pieternelle Gilliot (x Jan Baptiste De Smet) Jan Baptiste De Smet + de kinderen van Judocus De Rammelaere en Pieternelle Gilliot

Huis nr. 9 Zonder naam Anno 1571 Huis niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier. Anno 1616 Het huis staat afgebeeld op het plannetje Den Roup ghenaempt de Qnaede Schuelt van Lowys de Bersacques. Het perceel draagt geen nummer en het ontbreekt in de bijhorende beschrijving bewaard in het Tieltse stadsarchief. Evenmin als

123


het aanpalende Cloosterken hoort het bij de rentegronden van de Quaede Schuelt. Anno 1635 Eustaes Vande Keere, zoon van burgemeester Gillis Vande Keere en Judoca Bibau, trouwde in 1614 met Jacquemyne Dhondt. Hij overleed in 1636. Vier jaar later stierf zijn echtgenote. Zij lieten zeven kinderen achter: Gillis, Guillaume, Tanneke, Pieterke, Eustaes, Cathelynken en Hansken. Eustaes Vande Keere bezat niet alleen een huis met een ‘kadastrale waarde’ van 2 bunder aan de Neermarkt, maar ook nog een mote en een meersch in de Bruggestraat, een huys, erve en bogaert in de Hulststraat en een erve in de Kortrijkstraat. Hij was baljuw van Tielt-ten-Hove: Eustaes Vande Keere bailliu van Gruuthuuse over tdaghvaerden van Pr Roose tot Brugge (...) (SR 1626-28) en baljuw van het Leynsche. Daarnaast was hij ook brouwer: Eustaes Vande Keere over de leverynghe van cleen bier veroorboort byde metsenaers ghevrocht hebbende ande halle (... ) (SR 1618-20) en van 1630 tot aan zijn dood in 1636 was hij lakensnijder in Wingene. Hij pachtte in Tielt geregeld de bier- en wijnaccijns en ook een deel van de ‘Saldaignes rente’, een lening die de stad afbetaalde met de opbrengst van een accijns op de verkoop van bier en wijn. Twee jaar na zijn dood kocht zijn weduwe, Jacquemyne Dhondt, een huis op de Hulst: Jacquemyntken De Hont We Eustaes Vande Keere van thuys ende erfve ghecocht jeghens de We Guillaume Vande Keere opde Pluist f...j(SR 1638), maar zij bleef in Wingene wonen. Zij stond met haar zoon Pieter als ‘afzittende poorteres’ in Tielt genoteerd: We Eustaes Vande Keere in Winghene over tjaer 1636, 1637, 1638 ende 1639. (SR 1638) In 1662 kocht Jan Vander Piete, fs Hubrecht, het huis aan de Neermarkt. Hij trouwde in 1682 met Judoca Vande Keere, dochter van Roeland Vande Keere. In 1664 was hij ontvanger van de Rederijkersgilde: De stad doet aen Jan vander Piete, ontvangher der Rederijkgilde van St.-Jans eene somme van 8-68-0 gr. uitbetaelen tot hulpe van hemlieden zware oncosten ghedoocht ende ghesupporteert van op den tweeden Sinxendach 1664 speelwijs vertoocht t'hebben de ‘Comedye van 124


Heraclius ’.(39) In 1688 kocht Jan Vander Piete nog een huis (zie verder, huis nr. 16), ditmaal met een brouwerij, op de Neermarkt: (...) dheer Jan Vander Piete fs Hubrecht als cooper van thuys ende brauwerije ghestaen opde neermarckt deser stede (...) (SR 1688-89) Hij was schepen in Tielt van 1686 tot 1692 en werd burgemeester in 1693. Dat ambt oefende hij uit tot aan zijn dood in 1706. In 1697 tekende hij de Declaratie vande Privilegiën ende Documenten (...) ghevonden in de archieven der stede van Thielt, een gedeeltelijke inventaris van het toenmalige stadsarchief.(40) Zijn dochter Rebecca Vander Piete trouwde met schepen Jan De Blaere die hem in 1706 als burgemeester opvolgde. Anno 1732 In 1732 was Ferdinanda De Caigny, de weduwe van Comelis Van Brabant en dochter van Willem de Caigny, fs Romein en Judoca de Jonckheere, samen met haar kinderen eigenares van huis nr. 9. Comelis Van Brabant was timmerman. Hij leverde ook hout aan de stad en restaureerde de stadseigendommen. Vanaf 1687 duikt hij op in de stadsrekeningen: (Betaelt) aen Joannes De Wachtere ende Cornelis Van Brabant over reparatie ghedaen aen het stadthuys int vermacken vande vensters, steegher, aenslaen van schaillebert met leverynghe van stijlen, bert ende naghels daertoe noodigh (...); (Betaelt) aen Cornelis Van Brabandt temmerman over reparatie ghedaen met de leverynghe daer toe dienende voor de Latijnsche schole (...); (Betaelt) aen dhuysvrauwe Pr De Blaere over haer verschot gedaen aen Cornelis Van Brabant temmerman gherepareert hebbende de taefele vande laecken elle (...) (SR 1687) en (Betaelt) aen Cornelis Van Brabant temmerman over het maecken alle de vinsters vande halle leveringhe van hout soo platen bert als andersints aerbeyt in het vermaecken de heusien van het stadthuys (...) (SR 1698-01) Comelis Van Brabant overleed in 1707.(41)

125


KS, LB110, SR Onbebouwd perceeltje. Eigenaar niet vermeld Eustaes Vande Keere x Jacquemyne Dhondt (baljuw van Tielt-ten-Hove en het Leynsche, brouwer, lakensnijder) Jan Vander Piete x Judoca Vande Keere (ontvanger van de Rederijkerskamer, schepen, burgemeester, brouwer) De weduwe (Ferdinanda de Caigny) en de kinderen van Cornelis Van Brabant (,stadstimmerman)

Huis nr. 9 zonder naam

1616 1635

1662

1732

Huis nr. 10 De Vier Heemskinderen Anno 1462 In een tweede luik van het disregister van 1462, toegevoegd in 1466, wordt al verwezen naar de erve daer wylent De Vier Heemskindren up stonden commende metten voorhoofde ten steenputte waerdt die up de marct staet. Het huis zal meer dan eens vernield en weer opgebouwd worden. Anno 1571 De 20ste-penningkohieren vermelden in 1571 Adriaen Lansins als eigenaar van een huus staende op de marct met een cleen huuseken. Tussen 1585 en 1587 draagt hij Jan Rotsaert op om diverse uitgebrande huizen in Tielt te verkopen, onder meer De Vier Heemskinderen en het aanpalende Aendekin: (...) ten laste van Adriaen Lamps(ins) (...) heeft Jan (Rotsaert) verkocht eene verbrende plaetse te Thielt ande marct gheheeten De Vier Heemskinderen an Jan Cruycke, een verbrende plaetse daer neffens ghenaempt Het Aendekin an Jan Rasseye, twee erfvekins inde Crommewael an Jaeques Oste, een verbrendt plaetskin inde Brughstrate an Jan Rasseye ende een verbrendt plaetskin inde Hoochstrate an Willem De Hane, ter hauce vercocht (...) (SR 1585-87)

126


Jan Cruycke werd eigenaar van het uitgebrande pand De Vier Heemskinderen, het aanpalende Haendeken ging naar Jan Basseye. Jan Cruycke, handelaar in ijzerwaren en waarschijnlijk ook smid, trouwde rond 1563 met Maria Van Schillebeke. In 1572 was hij kapelmeester. In 1585-1591 en 1594-1595 was hij schepen en van 1592 tot 1594 stadsontvanger. Jan Cruycke was een bemiddeld man. Hij kocht een deel van een erf uit het sterfhuis van Jan Vande Gavere om het aan het erbij aansluitende klooster van de Grauwe Zusters te schenken: (...) vercoopynghe van een partiekin erfve ghecommen uuten sterfhuuse van wylen Jan Vanden Gavere becommert overleden ghecocht by Jan Cruucke ende ghesconcken tclooster vande graen zusterkins van Thielt als daer noort anne gheleghen. (SR 1589-91) Rond 1600 was hij één van de geldschieters van de stad. Hij stierf ca. 1614, zijn echtgenote was al in 1596 overleden. Via hun zoon Lucas Cruycke (+ ca. 1627) kwamen De Vier Heemskinderen in het bezit van diens echtgenote Josyne Pieters. In 1634 verkochten Josyne Pieters en haar kinderen Jan en Roeland Cruycke hun huis De Vier Heemskinderen, gelegen aan de Tieltse Neermarkt, aan Louis Succaet, de echtgenoot van Elisabeth De Smet. Anno 1616 Het bebouwd perceel op het plannetje uit 1616 draagt geen nummer en ontbreekt in de bijhorende tekst. Dit pand staat dus evenmin als de twee vorige op rentegrond van de Quaede Schuelt. Anno 1635 Het Landboek noemt Jan Blanckaert, de jonge, als eigenaar van het pand dat kadastraal op 2 bunder wordt geschat Hij trouwde met Jacomyne Van Gyseghem en was in 1624 poorter van Tielt. In de jaren 1632-1634 verkocht hij het huis aan Pauwels Vermeulen. Er rustte een rente op van 30 schellingen ten voordele van de dis. Samen met zijn echtgenote Suzanne Beke bezat Pauwels Vermeulen ook het hoekhuis Het Cloosterken (huis nr. 8): (...) Pauwels Vermeulene van thuys ghecocht jeghens Jan Blanckart opde mart (...) (SR 1632-34) Na de dood van Pauwels Vermeulen hertrouwde Suzanne Beke in 1650 met 127


Pieter De Clercq. Toen ook die stief was De Vier Heemskinderen eigendom van zijn weduwe en zijn erfgenamen. Anno 1709 Volgens de Graantelling van december 1709 woonde hier Jan Vergote. Hij was gehuwd met de weduwe van Jan De Vildere: Mr Jan Vergote t ’huywelick hebbende de We Mr Jan De Vildere poortresse (...) (SR 1702-05). Jan De Vilder ligt begraven in de m inderbroederskerk. Anno 1732 Tussen 1711 en 1718 kocht Maria Cruycke De Vier Heemskinderen van Jan Vergote: (...) vande We Dheer Joannes Lambrecht vanden coop van t ’huys de Vieraymans Kinderen jeghens Jan Vergote (...) (SR 1711-18) Deze kleindochter van Roeland Cruycke en Martina Cordier was in 1687 getrouwd met Johannes Lambrecht, zoon van burgemeester Antoon Lambrecht en van jonkvrouw Catharina Jochem. Johannes Lambrecht oefende het schepenamt uit van 1698 tot 1703. In 1697 was hij ook syndicus o f ‘geestelijke vader’ van de minderbroeders. Hij was een van de meest welstellende inwoners van de stad. Zijn rijkdom lag vooral in renten en in een bloeiende linnenhandel.(42) Wanneer hij in 1703 op 38-jarige leeftijd overleed en in de kerk van de minderbroeders werd begraven, liet hij zeven minderjarige kinderen achter. Maria Cruycke zal later de taak van ‘geestelijke moeder’ van het minderbroedersklooster op zich nemen en ook de werking steunen van de Latijnse school: (...) aen Joffrauw de We dheer Joannes Lambrecht geestelicke moeder vande eerweerdighe paters recollecten over haer verschot int coopen de maendelicke prysen voor de studenten alhier in collegie der voorseyde paters recollecten studerende met pennen, inckt ende pampier voor de meesters (...) (SR 1728-32) Het Landboek van Tielt-binnen van 1732 vermeldt haar als eigenares van De Vier Heijmanskinderen. Zij overleed in 1740 en werd bij haar man in de minderbroederskerk begraven.

128


Huis nr. 10 D e Vier H eem sk in d eren

1466 1571 Ca. 1585 1585

Na 1614 1616 1634 1635

1709 Ca. 1718 1732

DR319, PK 165, KS, LB111, GT, SR

Huis vernield. Adriaen Lansins Door brand vernield Jan Cruycke x Marie Van Schillebeke (ijzerhandelaar, smid, kapelmeester, ontvanger) Lucas Cruycke x Josyne Pieters Bebouwd perceel Louis Succaet x Elisabeth De Smet Jan Blanckaert, de jonge x Jacomyne Van Gyseghem Pauwels Vermeulen x Suzanne Beke (x Pieter De Clercq) De weduwe Suzanne Beke en kinderen van Pieter De Clercq Jan Vergote x de weduwe van Jan De Vildere Maria Cruycke , de wed. Joannes Lambrecht (schepen, linnenhandelaar) Maria Cruycke, de weduwe van Joannes Lambrecht

Huis nr. 11 HetAendeken Anno 1462 Het disregister van 1462 vermeldt als eigenares van het huis Int Aendeken (Eendje) Margriete (Meyers), de weduwe van de vroegere schepen en stadsontvanger Gillis Den Borchgrave. Het pand lag aan de Neermarkt en had een uitgang langs de Bruggestraat. In een ouder disregiser stond het op naam van Pieter De Koot die tussen 1394 en 1431 eveneens herhaaldelijk schepen was. Het huis was belast met 4 schellingen 4 denieren ten voordele van de dis. Uit het jaergetyde van Margriete Meyers blijkt dat Het Aendeken in 1466 in handen was gekomen van Pieter Van Pamele: Margriete Meyers weduwe Gillis Borgraven gaf binnen den voorseiden ottroeye myns geduchts heeren up haer huus ende stede ghenaemt Dhaendekin zuut ter 129


marct ute commende nu toebehoorende Pietren Van Pamele omme een jaerghetyde te doene (...)(43) Anno 1571 Het 20ste-penningkohier noemt al in 1571 Jan Vande Basseije als eigenaar van huis nr. 11. Uit latere stadsrekeningen weten wij dat Jan Rotsaert in opdracht van Adriaen Lamps(ins) het uitgebrande Aendekin verkocht aan Jan Vande Basseye: (...) ten laste van Adriaen Lamps(ins) (...) heeft Jan verkocht een verbernde plaetse (...) ghenaempt Het Aendekin an Jan Basseye (...) (SR 1585-87) Jan (Vande) Basseye trouwde ca. 1540 met Catharina Vander Piete. Hij werd poorter in 1555 en was tussen 1558 en 1584 meermaals schepen. Van 1562 tot 1568 is hij ook driemaal naeen stadsontvanger en in 1574-76 en 1584-1586 burgemeester. Jan Vande Basseye was textielhandelaar: Jan Basseye van t'leveren van 5 ellen fluweels om de banden vande voorseide keerels ten 8p8s p d'elle van fringhen 3Os p van vrecht ende de zelve laekens te deelen (...) en: Jan Basseye van 7,5 ellen ghroen laken veroorboirt ande chysghen van schepenen camere ten 36sp d'ellle midts naghelen ende leere (...) (SR 1564-66) Ook in de blekerij was hij bedrijvig: Jan Basseye ter causen van dat hy overghelaten heeft dese stede zekere partien touchierende der bleeckerie te weten den tansteen 2 fornoisketels 4 cuupen noch 4 ketels om te beghieten (...) (SR 1566-68) Zijn dochter Anna Vande Basseye trouwde met stadsontvanger Jaspar Vande Waetere. In 1581-1584 waren bijna alle schepenen op de vlucht voor het oorlogsgeweld, maar Jan Vande Basseye en Lambrecht Baggaert bleven samen met baljuw, griffier en ontvanger de stad besturen. Later zullen zij zich daarvoor met terugwerkende kracht een extraatje toekennen: Eerst alzoo duer de voorleden trouble zoo wel eenighe vander wet van Thielt als andere private persoonen vertrocken zyn in diversche plaetsen ende dat overzulcx tlast vande stede meest al ghebleven es up joncheer François Doverloope hoochbailju jeghenwoirdich der zelver stede ende roede van Thielt midtsghaders Jan Basseye 130


Lambrecht Bagghaert schepenen Pieter Pantin ghreffier ende Olivier Vanden Keere ontfanghere der zelver stede den termyn vande voornomde 4 jaren soo es van ouden tyden lovelic gheobserveert dat den hoochbailju schepenen ghreffier ende ontfanghre elc toegheleyt ende ghejondt es alle twee jaren elc eenen kerle lakene metten toebehoorten ende aleyst zoo dat de baten ende incompsten de voornomde 4 jaren minder zyn dan up andre tyden uut oirsake vande voornomde troublen soo zyn nochtans de lasten zwaerdere ende danghereusere gheweest dan up andere tyden zoo wirden alhier ghestelt voor elcken vande boven ghenode presente voor haerlieder 2 keerel lakenen metten fluweele ende toebehoorten over de voorn. 4 jaren: 25Op. (SR 1580-85) Jan Vande Basseye overleed ca. 1587. Anno 1616 Het perceel is bebouwd maar draagt geen nummer op het plannetje uit 1616. Het wordt niet vermeld in de bijhorende tekst. Het pand stond niet op rentegrond van de Quaede Schuelt. Anno 1635 In het Landboek van Tielt-binnen van 1635 staat dit huys en erve op naam van Jan Vander Brugghe. Het is geschat op 1 bunder 200 roeden ‘kadastrale waarde’ en is belast anden dysch met 32 schellingen 9 denieren. Jan Vander Brugghe (Verbrugghe), de oude, is poorter van Tielt geworden rond 1614: Jan Vander Brugghe es poorter ontfanghen met wyf ende kynderen up conditiën zoo verre hem eenich poorters goet versterft de stede danof te dienen ende trecht betaelen, ende heeft betaelt (...) (SR 1614-16) Hij trouwde met Petronella Van Ryckeghem. Zijn zoon Jan Vander Brugghe, de jonge, zal in 1634 trouwen met Willemyntje Tulck, fa Jan. De Vander Brugges pachtten herhaaldelijk de wijnaccijns, de bieraccijns en de accijns op de ‘ruwe beesten’, het levend vee. Jan Vander Brugge (de jonge ?) was in 1655 schepen van het Schaakse en schepen van Tielt van 1648 tot 1652 en weer in 1664 en 1669. Hij verkocht in 1671 de uitweg via de Bruggestraat van het perceel van Het Aendeken aan schoolmeester Jan De Meulenaere. Jan Vander Brugge, senior, 131


bezat ook het huis t'Handvat in de Ieperstraat en kocht in 1652 twee derden van nog een huis op de markt: Jan Vander Brugge doude van twee deelen van dryen van thuys ende erve gecocht jegens Joachim Provier opde mart (...) (SR 1652-54) Het Aendeken kwam in bezit van Jan Vander Brugghes ‘erfgenaeme’ die evenwel in het Landboek niet bij naam genoemd wordt. Anno 1732 Het Landboek van Tielt-binnen vermeldt als eigenaar van dit perceel Jaspard De Smet die in 1664 geboren werd als zoon van Jasper De Smet en Maria Vande Keere. Hij trouwde in 1692 met Anna De Meulenaere en overleed in 1734. Hij was buitenpoorter van Gent en werd poorter van Tielt in 1716. Van zijn tien kinderen bleven er slechts vijf in leven. Hij was chirurgijn: (Betaelt) aen Jaspard De Smet meester chirurgijn over den selven ghequetsten ghecureert t 'hebben (...) (SR 1719-21)

Huis nr. 11 Het Aendeken Voor 1431 Voor 1462 1462 1466 Voor 1571 Ca. 1585

1635 Na 1635 1732

DR2 en 318, KS, LB112, GT, SR

Pieter De Koot (schepen) Gillis Den Borchgrave (schepen, ontvanger) x Mergriete sMeyers Mergriete sMeyers Pieter Van Pamele Adriaen Lamps(ins) Door brand vernield Jan (Vande) Basseye x Catharina Vander Piete (linnenhandelaar, schepen, ontvanger, burgemeester) Jan vander Brugghe (schepen) x Petronella Van Ryckeghem De erfgename van Jan Vander Brugghe Jaspard De Smet, de jonge (chirurgijn) x Anna De Meulenaere

132


Huis nr. 12 Zonder naam Anno 1462 Gillis Vander Piete staat in het register van 1462 vermeld als eigenaar. Er is sprake van een huus ende stede belast met 12 schellingen aan de dis. In een ouder register stond het pand op naam van Lauwers Den Poortere. Anno 1571 Het perceel is niet met zekerheid te situeren in het 20stepenningkohier. Anno 1616 Op het plannetje dat Lowys de Bersacques in 1616 tekende is het perceel onbebouwd en niet genummerd. Het behoort niet tot de rentegronden van de Quaede Schuelt. Anno 1635 In 1635 waren de wezen van Laureyns Bruneel (broer van Geraerd Bruneel, de jonge, en eigenaar van huis nr. 5, De Pluyme) in het bezit van het nu bebouwde perceel met huis nr. 12 aan de noordkant van de Neermarkt. De ‘kadastrale waarde’ van het pand werd geschat op 1 bunder 200 roeden en er rustten twee renten op: één van 32 schellingen 9 denieren ten voordele van de dis en één van 3 pond grote ten voordele van het Graususterhuys. Laureyns Bruneel trouwde in 1616 met Petronella Bruynsteen, fa Maerten. Als ijker stond hij in voor ticken vande drooghe maeten. (SR 1626-28) Hij stierf in 1631, het jaar van de grote pestepidemie. Na hem werd Pieter De Clercq de eigenaar van huis nr. 12. Hij trouwde in 1650 met Suzanne Beke, de weduwe van Paulus Vermeulen. Wij troffen haar al aan als eigenares van Het Ghouden Hooft 2 (huis nr.4) en van Het Cloosterken (huis nr. 8) en De Vier Heemskinderen (huis nr. 10). Pieter De Clercq overleed in 1673. Hij was nieverspoorter.(A4)

133


Anno 1709 Volgens de Graantelling woonden hier in 1709 de vier leden van het gezin van Joseph Vander Moere, sinds 1696 echtgenoot van Maria Theresia Simoens en poorter van Tielt sinds 1697. Anno 1732 Het landboek van Tielt-binnen vermeldt in 1732 nog altijd Joseph Vander Moere als eigenaar van huis nr. 12. Tussen 1698 en 1729 was hij meermaals schepen. In 1729 trad hij op als plaatsvervanger van de overleden burgemeester Jacques De Caigny. Hij was handelaar in grondstoffen en leverde geregeld allerlei koopwaar aan de stad: (Betaelt) aen Srs Joseph Vander Moere Pr Van Brabant Vincent Vander Haghe ende Joannis Dierckens over het maecken 23 nieuwe brantheemers met de leverynghe van het leer (...) (SR 1698-01); (...) aen Sr Joseph Vander Moere over leverynghe van serryse, Spaens groen, roomenie, olie daer mede de poorte van het stadthuys ende vinsters zyn gevarwet (...) (SR 1702-05); (...) aen d ’heer Joseph Vander Moere over leverynghe van eecken custen ende dillen tot reparatie van stadts goederen, met leverynghe vande varwe daer mede het stadthuys is geschildert (...) (SR 1711-18); (...) aen d ’heer Joseph Vander Moere over leverynghe van boomen ende timmerhout tot reparatie ende erstellynghe van de halle torre ten jaere 1718 (...); (...) aen d ’heer Joseph Vander Moere over leverynghe van flambeeusen voor den collegie ten jaere 1720 varwe ende olie tot het schilderen van t'nieuw belfort (...) (SR 1719-21); (...) aen wylent den Burgmeestere Vander Moere over leverynghe van seruysse, swartsel, calck, lym ende diergelycx vervrocht aende studente scholen (...) (SR 1728-32) Joseph Vander Moere’s echtgenote, Maria Theresia Simoens, overleed in 1625. Hij hertrouwde in 1730 met Marie Pietemelle Van Brabant. In 1733, een jaar na het overlijden van haar man, zal zij hertrouwen met schepen Laureyns Verduyn. (...) sieur Laureyns Verduyn over t 'recht issuwe ende ontvremdynghe van jouffrauw Marie Pieternelle Van Brabant syne huysvrauwe te voorent We van d ’heer Joseph Vander Moere (...) (SR 1733-38) Huis nr. 12 was nog in het bezit van Laureyns Verduyn toen hij in 1754 overleed. 134


Huis nr. 12 zonder naam DR3, LB113, GT, SR Voor 1462 Lauwers Den Poortere 1462 Gillis Vander Piete 1616 Onbebouwd perceel. 1635 De wezen van Laureyns Bruneel (schepen, ontvanger)x Petronella Bruynsteen Pieter De Clercq x Suzanna Beke (weduwe van Pauwels Vermeulen) 1709 Joseph Vander Moere (schepen, burgemeester, handelaar) 1732 Joseph Vander Moere (handelaar) x Maria Theresia Symoens x Marie Pieternelle Van Brabant (x Laureyns Verduyn) (handelaar) 1754 Laureyns Verduyn

Huis nr. 13 Zonder naam Anno 1462 Het huis dat volgens het disregister aan Michiel Van Pontebrouc had toebehoord, was in 1462 eigendom van Grietkin en Callekin, twee kinderen van Matheeus Eerpools. Het was belast aan de dis met 5 schellingen 6 denieren. Anno 1571 Het perceel is niet met zekerheid te situeren via het 20stepenningkohier. Anno 1616 Op het plannetje dat Lowys de Bersacques in 1616 tekende is dit perceel onbebouwd en niet genummerd. Anno 1635 Het Landboek situeert hier een erf van Romain De Caigny. naam werd geschrapt en vervangen door Joos Vander Piete. perceel nr. 13, met een ‘kadastrale waarde’ van slechts roeden, is blijkbaar afgesplitst van perceel nr. 12. Op 135

Die Het 100 het


deelkaartje van de Noordoostcerc bij het Landboek van Tieltbinnen (1635) staat hier een huis met een brede gevel parallel met de Neermarkt afgebeeld. Het werd gekocht door de dochter van schepen Martin Bruynsteen, nl. Petronella Bruynsteen, de weduwe van Laureins Bruneel. Haar kinderen bezaten het aanpalende huis nr. 12. Volgens het Landboek heeft zij hier op een nieu huys ghetemmert in den somer 1639. Het stadsplan uit Sanderus’ Flandria Illustrata (1641-1644) toont op dit perceel nu een huis met een smalle gevel haaks op de markt. Het viel onder de Quaede Schuelt. Omdat op het perceel een nieuw huis stond werd de ‘prijsie’ opgetrokken tot 1 bunder 133 roeden (1 bunder = 400 grote vierkante roeden) Petronella Bruynsteen overleed in 1647 en werd begraven in de kapel van de Grauwzusters.(45) Anno 1732 Jacobus Van Lokeren zal eigenaar worden van huis nr. 13 causa uxoris. Het werd in 1732 nog steeds op 1 bunder 133 roeden ‘kadastrale waarde’ geschat. Jacobus Van Lokeren was van 1733 tot 1743 en van 1756 tot 1761 schepen van de stad en van het Schaakse. Van 1743 tot 1749 was hij ontvanger van de pointingen van Tielt-binnen en van Tielt-buiten en in 1752 ook baljuw van Poeke en het Halewynse. In 1753 was hij épicier.{A6) Ca. 1739 huwde hij met Joanna Theresia Vander Moere van wie hij dus huis nr. 13 erfde.

DR4, KS, LB114, SR Huis nr. 13 zonder naam Michiel Van Pontebrouc Voor 1462 Matheeus Eerpools Grietkin en Callekin Eerpools 1462 Onbebouwd perceel 1616 Romain de Caigny: geschrapt > Joos Vande 1635 Piete Petronella Bruynsteen, weduwe van Laureins Na 1635 Bruneel Nieuw huis. Petronella Bruynsteen, weduwe 1639 van Laureins Bruneel Joanna Theresia Vander Moere Voor 1739 Jacobus Van Lokeren x Joanna Theresia 1739 136


Vander Moere (schepen van Tielt en van het Schaeksche, ontvanger van de pointingen, baljuw van Poeke en Haleviyn, ‘épicier j

Huis nr. 14 Zonder naam Anno 1462 In 1462 had baljuw Jan Van Der Gracht hier zyn huus ende stede, belast aan de dis met 7 schellingen en 6 denieren. Jonker Jan Vander Gracht was hoogbaljuw van Tielt van 1455 tot 1468. In een ouder disregister stond het huis op naam van Omaer Van Crovelt die baljuw was van 1390 tot 1407 en schepen in 14101411. Tielts oudst bewaarde baljuwsrekening, deze van 13901391, nu in de Archives Départementales du Nord in Rijsel,(47) is van zijn hand. Omaer Van Crovelt overleed rond 1418: Item ontfaen van Janne Van Crovelt over zijne medepleghers van der verstervenesse van Omaer Van Crovelt (...) (SR 1418-19) Het disregister van 1462 vermeldt op fol. 56r zijn jaergetyde: Over Oomaere Van Crovelt zyne vorders ende naercommers up Sente Omaers dach met vigiliën ende messe van vigiliën eiken prochipape Hij schellingen eiken capellaen ij schellingen den scoolmeestere ende den costers eiken ij schellingen den priester vander messe Hij schellingen dyaken ende subdyaken van andoene eiken xij denieren den scoolmeestere enden den costers eiken van andoene xij denieren met j ponde was Ende te deelne upden selven dach xxiiij provenen van broode van vj denieren stic ende der up xxiiij groote in vleessche. Anno 1571 Volgens het 20ste-penningkohier bezat Jan Vande Pitte in 1571 hier een huus met peertstal waarvan de jaarlijkse opbrengst werd geschat op 3 pond 10 schellingen. Hij was gehuwd met Maria Vander Piete en had twee kinderen: Guillaume en Roeland. Jan Vande Pitte kocht het huis (nr. 14) in 1556-1558: Jan Vande Putte van een huus by hem ghecocht ieghens Jaspar Van Hecke staende bachten dhalle (...) (SR 1556-58) Hij overleed ca. 1589. Jaspar Van Hecke van wie hij het huis kocht was als protestant veroordeeld door de Conseil des Troubles{48) en was volgens 137


het poortersboek van 1632 samen met zijn echtgenote Cathelyne Vander Piete uuten lande ghetrocken. (49) Anno 1616 Op het schetsje met de Quaede Schuelt (1616) draagt het perceel het nr. 12. Volgens de beschrijving van het erf was het zes en een halve vierkante roede groot, maar het perceel draagt geen nummer.(50) Het was eigendom van de erfgenamen van Guillaume Vande Pitte en belast aan de dis met 20 schellingen paris is. Guillaume Vande Pitte pachtte geregeld de graanaccijns. Hij trad op als wijnleverancier en als schout en cipier: (...) Ghnillame Vande Pitte van 21 pinten wyns ghelevert eenen schamelen man die duerschoten was in zyn been vande sauldaten (...); (...) Ghuillaume Vande Pitte ter causen van 32 stoopen en half wyns ghehaelt by Pieter Lanweryn kapiteyn ende luytenant van tcornel Vlendre van Marc(h)ant (...) (SR 1578-80) en Vanden Pitte Guillaume, écoutète et cepier de Thielt: commission d'office (1578)f 51) Anno 1635 De erfgenamen van Guillaume Vande Pitte en van Maria Vander Piete blijken in 1632 in Haarlem te wonen.(52) Het pand is in 1635 eigendom van Roeland Vande Keere. De ‘kadastrale waarde’ werd geschat op 2 bunder 200 roeden. Roeland Vande Keere, zoon van burgemeester Pieter Vande Keere, trouwde in 1626 met Judoca Beernaert, dochter van Guillaume Beernaert: (...) ter bruyloftfeeste van Roelant Vande Keere allieerende met de dochter van Guillaume Beernaert (...) (SR 1626-28) Roeland Vande Keere was brouwer: Roelant Vande Keere brauwer over de leverynge van een tonne biers gepresenteert ande corporaels vande wacht (...) en Roelant Vande Keere brauwer over de leverynge van 2 halfve tonnen biers ande Cellebroeders dienende inde contagieuse zieckte (...) (SR 163234) In 1633 was hij dismeester en in 1645 stadsontvanger. Hij overleed tijdens zijn ambtsperiode in 1646 en de stadsrekening werd in 1647 afgesloten door zijn broer Laureis Vande Keere en 138


door Guillaume Beernaert, broer van Judoca. Zij namen ook de voogdij op zich vande weesen Roelant Vande Keere in zyn leven ontfangher der stede van Thielt (SR 1644-46) wanneer in 1646 ook Judoca en twee van haar kinderen, Pieterken en David, stierven.(53) Die wezen waren: Macharius, Petronella (zij zal trouwen met Charel Tuytens: Charel Tuytens over de ontvremdynghe vande poorterye van Petronelle Vande Keere fa Roelants zyne huysvrauwe (SR 1648-50), Catharina, Josyne en Marie (die zal trouwen met Jaspar De Smet, de oude: Jaspar De Smet thuwelyck hebbende Marie Vande Keere fa Roelants over d ’ontvremdynghe van syne huysvrauwen poorterie). (SR 165456) Jaspar De Smet, de jonge, zoon van Jaspar De Smet, de oude, en Marie Vande Keere, zal de helft van huis nr. 14 erven en ook eigenaar worden van Het Aendeke (huis nr. 11). Meesterchirurgijn Jaspar De Smet, de jonge, werd in 1664 in Tielt geboren en trouwde in 1692 met Anna De Meulenaere. De andere helft van huis nr. 14 was sinds 1652 eigendom van Jaecques Verpiete. Die was in 1639 gehuwd met Elisabeth Beemaert, zus van Judoca en dochter van zijn buurman Guillaume Beernaert. Later zal het echtpaar ook het aanpalende huis nr. 15 kopen. Anno 1709 In 1709 woonde Jaspard De Smet, de jonge, hier met zijn zeven gezinsleden. Hij was Gents buitenpoorter en werd in 1716 ook poorter van Tielt. Anno 1732 Ook het Landboek van Tielt-binnen van 1732 vermeldt Jaspard De Smet als eigenaar van huis nr. 14. Hij zal in 1734 overlijden.

139


Huis nr. 14 zonder naam Voor 1462 1462 Voor 1558 1558 1571 1616 1635

1652

1709 1732

DR5, PK170, KS12, LB115, SR Omaer Van Crovelt (baljuw, schepen) Jan vander Gracht (hoogbaljuw) Jaspar Van Hecke x Catelyne Vander Piete: uitgeweken naar het Noorden Jan Vande Pitte x Maria Vander Piete Jan Vande Pitte: Huis met paardenstal De erfgenamen van Guillaume Vande Pitte (schout, cipier) en Maria Vander Piete Roeland Vande Keere x Judoca Beernaert, fa Guillaume (dismeester, ontvanger, brouwer) Jaspard De Smet, de oude x Marie Vande Keere, fa Roeland Jaspar De Smet, de jonge (1/2) x Anna De Meulenaere en Jaecques Verpiete (1/2) x Elisabeth Beernaert, fa Guillaume Jaspar De Smet, de jonge (meester-chirurgijn) x Anna De Meulenaere) Jaspar De Smet, de jonge (meester-chirurgijn) x Anna De Meulenaere

Huis nr. 15 Zonder naam Anno 1571 Huis niet met zekerheid penningkohieren.

te

situeren

via

de

20ste-

Anno 1616 Het perceel draagt het nr. 13. op het kaartje dat Lowys de Bersacques tekende van de Quaede Schuelt. Volgens de bijhorende beschrijving was Guillaume Bemaerdt de eigenaar. Hij zal in 1623 overlijden. Anno 1635 Thuys en erve behoren volgens het Landboek van Tielt-binnen in 1635 toe aan de weduwe en kinderen van Ghuilliame Beemaerd. De ‘kadastrale waarde’ van het pand was 266 140


vierkante roeden. Die werd in 1638 verhoogd tot 3 gemeten.(54) Op het huis rustte een rente ten voordele van de dis van 7 schellingen 6 denieren en een erfdienstbaarheid namelijk liber passaghie met peerden ende waeghens tusschen dit huus ende thuus daerneffens competeren Jaques Verpiete ende Marie Vande Keere met ghetydighe vrucht te weten den meswaeghen ende oughstwaeghen. Ghuilliame Beemaert werd in 1571 geboren en trouwde met Petronella Van Hee. Hun huis aan de noordzijde van de Neermarkt was een woonhuus met drye vloeren, daerby een loge met een zwynscot ende de erfve daer neffens ende medeghaende, groot ontrent vyff roeden en half (55) staende binnen deser stede op de vyschmart achter de halle, oost jeghens thuus ende erfve Pr Vande Keere, zuut de voorn, vyschmart, west heml. selfs naervolghende erfve belast an tcappitel van Harelbeke (...). Item een vervallen hofstede en erfve commende by coope uuten sterfhuuse van Guille Vande Pitte oost jeghen heml. voors. huus ende erfve zuut de voorn, vyschmart west derfve Joos Vander Piete (...) Terwijl de Garenmarkt zich aan de zuidkant van het marktplein situeerde, bevond de Vismarkt zich achter de halle, aan de noordkant. Het pand was in 1635 in het bezit van zijn weduwe (+ ca. 1648) en kinderen Willem jr., Judoca, Elisabeth, Catharina, Jacoba en Anna. Judoca Beernaert trouwde in 1626 met Roeland Vande Keere (zie huis nr. 14) en Elisabeth Beernaert trouwde in 1639 met Jaecques Vander Piete. Die had de helft van het aanpalende huis nr. 14 gekocht. Jan Dierckens, fs Joos, Tielts poorter geworden in 1648-1650, kocht in die jaren van Willem Beernaerd, jr. het huis aan de Neermarkt: Guillen Beernardt van thuus ende erfve vercocht aen Jan Dierkens staende achter de halle (...) (SR 1648-50) Hij was handelaar in lederwaren: Jan Dierckens over leverynghe van reepen dienende tot d ’oorloghe deser stede die vande Franschen vyandt genomen syn geweest (SR 1658-60) en (...) aen Jan Dierckens over tmaecken van 2 reepen dienstigh tot het afsluytten vande gaeremarckt ende voor de gareclocke opde halle (...) (SR 1690-92) Hij was gehuwd met Cathelyne Lambrecht die na het overlijden van haar echtgenoot in 1697, 141


het huis verkocht aan Cathelyne Dierckens, de weduwe van Jan Veroustraete: (...) Cathelyne Dierckens We Jan Veroustraete van het huys ende erfve gecocht jeghens Cathelyne Lambrecht We Jan Dierckens staende op de neermarckt deser stede achter d ’halle (...) (SR 1692-97) Anno 1732 In 1726-1727 was het huis via de weduwe en erfgenamen van Adriaen Dierckens in handen gekomen van weer een Jan Dierckens: (...) van Joannes Dierkens vanden huyse ende erfve ghecocht vande Weduwe ende hoirs Adriaen Dierckens (...) (SR 1726-27). Het werd in 1732 nog altijd kadastraal op 400 roeden geschat. KS13, LB116, SR Guillaume Beernaert x Petronella Van Hee De weduwe (Petronella Van Hee) + de kinderen van Ghuilliame Beernaert Guille Beernaert, jr. Jan Dierckens, fs Joos, (handelaar in lederwaren) x Cathelyne Lambrecht Cathelyne Dierckens, de weduwe van Jan Veroustrate en erfgenamen Adriaen Dierckens De weduwe + de erfgenamen van Adriaen Dierckens Joannes Dierckens

Huis nr. 15 zonder naam

1616 1635 Ca. 1650 Na 1650 Ca. 1695 Voor 1727 Ca. 1727 1732

Huis nr. 16 Zonder naam Anno 1571 De 20ste-penningkohieren noteren in 1571: Pieter Vande Keere heurt een huus jeghens synen vader voor 4p 10s g. Pieter Vande Keere, de oude, was de zoon van burgemeester Olivier Vande Keere. Hij werd ca. 1575 geboren en trouwde ca. 1600 met Isabelle De Meulenaere, een dochter van de in 1594 overleden baljuw Zacharias De Muelenaere. Pieter Vande Keere, de oude, was stadsontvanger van 1618 tot 1619 en schepen van 1622 tot 142


1626. Hij was ook jarenlang burgemeester, nl. van 1626 tot 1630, van 1632 tot 1638 en weer van 1641 tot aan zijn dood in 1643. Anno 1616 In 1616 vinden wij onder nr. 14 op het kaartje van Lowys De Bersacques zijn zoon Pieter Vande Keere, de jonge, als eigenaar. Het erf was 52 vierkante roeden groot en paalde in het oosten aan het Hospitaal (huis nr. 17), in het zuiden aan de markt, in het westen aan het erf van Guilaume Bernaerdt (huis nr. 15) en in het noorden aan het pand van het grauwzusterhuis in de Bruggestraat. Anno 1635 Het landboek van Tielt-binnen vermeldt in 1635 nog steeds Pieter Vande Keere als eigenaar. De ‘kadastrale waarde’ werd op 2 bunder geschat. Huis nr. 16 mét brouwerij kwam later in handen van Roeland Vande Keere, de oudste zoon van Pieter Vande Keere. Die bezat al huis nr. 14 en was gehuwd met Judoca Beemaert. Na hem ging het pand over in handen van zijn dochters Petronella Vande Keere (in 1649 gehuwd met Charel Tuytens) en Catharina Vande Keere. Die trouwde in 1651 met Hendric Coussens: H eynderyck Coussens thuw elyck hebbende Catharine Vande Keere over de ontvrem dynghe van syn huusvrauwens poorterie (...) (SR 1650-52) Het pand had een uitweg naar de Bruggestraat en ressorteerde onder de Quaede Schuelt. Later zal een deel ervan in handen komen van Joos De

Meyere, de tweede echtgenoot van Petronella. Een ander deel zal naar de kinderen van Hendric Coussens, de echtgenoot van Catharina, gaan. Anno 1732 Het Landboek van Tielt-binnen noteert als eigenares in 1732 Jouffrouw de Weduwe D heer Joannes Vander Piete, dus Judoca Vande Keere. Jan Vander Piete heeft het huis nr. 16 met brouwerij in 1688 gekocht van de weduwe en de erfgenamen van Joos De Meyere: (...) dheer Jan Vander Piete f s H ubrecht als cooper van thuys ende brauwerije ghestaen opde neermarckt deser stede gecom peteert hebbende de Weduwe ende hoirs Joos 143


D e M eyere (...) (SR 1688-90) Jan Vander Piete overleed in 1706

overleed en het pand bleef in handen van zijn weduwe. In 1732 was de ‘prijsie’ 1 bunder 200 roeden. Huis nr. 16 zonder naam, met brouwerij Voor 1571 1571 1616 1635

1688 1732

PK171, KS14, LB117, SR

Olivier Vande Keere x Catharina Fierens Pieter Vande Keere (ontvanger, schepen, burgemeester) Pieter Vande Keere x Isabelle De Meulenaere Pieter Vande Keere x Isabelle De Meulenaere Roeland Vande Keere x Judoca Beernaert Petronella Vande Keere x Charel Tuytens x Joos De Meyere Catharina Vande Keere x Hendric Coussens Jan Vander Piete x Judoca Vande Keere Judoca Vande Keere, de weduwe van Jan Vander Piete

Loys De Bersacques: ‘Den Roup ghenaempt de Quaede S ch u elt’, 1616

144


Huis nr. 17 Het Hospitael Anno 1571 In 1571 werden de (potentiële) jaarlijkse opbrengsten van het hospitaalpand van de zusters alexianen (huis, boomgaard en schuur, zonder de ‘bilken’) op 6 pond grote geraamd. Het bedrag van de 20ste-penning belasting is niet ingevuld in het kohier. Anno 1616 Op het kaartje van Lowys De Bersacques draagt het hospitaalpand het nummr 15. Het strekte zich uit over 278 en een halve vierkante roede en paalde in het zuiden aan het erf van De Burse. Het oostelijk en het noordelijk deel van de boghaert ressorteerde onder de Quaede Schuelt, een ‘sous-rente’ die woog op een deel van de Quaede acker die een groot deel van de historische stadskern besloeg. Die rente maakte deel uit van een grafelijke fundatie in de kerk van Harelbeke ten voordele van het Sint-Salvatorskapittel. De rente op de percelen die binnen de Quaede Schuelt lagen, werden in één keer afgeroepen. Vandaar de titel van het plannetje dat Lowys de Bersacques in 1616 tekende: De gheleghentheyt vanden roup ghenaempt de Quaede Schuelt. (56) Anno 1635 Volgens het Landboek van Tielt-binnen was de ‘kadastrale waarde’ van het Hospitaal 595 roeden groot. De ‘bilcken’ werden op 2 bunder geprijsd, een raming die in 1642 werd gehalveerd. Anno 1709 Volgens de Graantelling telde het Hospitaal in december 1709 achttien bewoners. Anno 1732 In 1732 was volgens het Landboek van Tielt-buiten de ‘kadastrale waarde’ van het Hospitaal nog steeds 595 grote vierkante roeden en deze van de ‘bilken’ 1 bunder.

145


Huis nr. 17 Het Hospitael PK174, KS15, LB118 1571 hospitael: huns metten bogaert ende schuere 1616 hospitael 1635 hospitael: huns met lochtinghen, boghaert ende bilcken 1709 hospitael: 18 bewoners 1732 hospitael: huus met lochtinghen, boghaert ende bilcken

Het Hospitael (huis nr. 17) en drie van de tien huizen aan de noordzijde van de Neermarkt dragen een naam: Het Cloosterken (huis nr. 8), De Vier Heemskinderen (huis nr. 10) en Het Aendeken (huis nr. 11). Den huizen van dit segment van het marktplein leden erg onder de vernielingen in de jaren 15791585. De Vier Heemskinderen en Het Aendeken werden door brand verwoest. Het Aendeken werd niet heropgebouwd en de naam raakte in onbruik. Op het plannetje van Lowys de Bersacques zijn in 1616 aan de noordzijde van de Neermarkt slechts zes van de tien percelen bebouwd. De politieke rust tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) en een betere conjunctuur in de daaropvolgende jaren zorgden voor een periode van herstel en van uitbreiding van het woningenbestand. In 1635 beschrijft het Landboek daar negen van de tien percelen als thuys ende erve van... Het stadsplannetje in Sanderus’ Flandria Illustrata (1641) laat daar ook een meer aaneengesloten bebouwing zien. Op perceel nr. 13 werd in 1639 een nieuwe woning opgetrokken. Bij huis nr. 14 hoorde een paardenstal. Bij huis nr. 16 hoorde een brouwerij en misschien ook bij het pand nr. 9 dat een tijdlang eigendom van een brouwer was.

146


Fragment uit een van de deelkaartjes bij het Landboek van Tielt-binnen, 1635 (SAT OA 355)

Fragment uit Thielt ten ja ere 1635, anoniem (SBK, Fonds De Bethune, Hs. 176)

Van de huizen aan de noordzijde van de Neermarkt was in 1635 de geschatte ‘fiscale oppervlakte’ 1 of 2 bunder en in het geval van Den Hert zelfs 4 bunder, wat in vergelijking met de percelen elders in Tielt-binnen aan de hoge kant is. De sociale en financiële status van de opeenvolgende eigenaars van deze 147


huizen is hoog. Net als aan de Hoogmarkt vindt men er de notabelen van de stad: kapitaalkrachtige handelaars (houthandelaar, brouwer, linnenhandelaar, ijzerhandelaar, kruidenier), een vrij beroep (chirurgijn), ambtenaren (baljuw, schout, stadsontvanger). Eén eigenaar bezat ook een heerlijkheid. Veel van die huiseigenaren waren herhaaldelijk pachter van accijnzen en oefenden het schepenambt of dat van burgemeester uit. Hun onderlinge verwantschap was erg groot. Hier duiken de namen op van families (De Caigny, Vande Keere, Cruycke, Simoens,...) die hun stempel drukten op het zeventiende- en achttiende-eeuwse Tielt. Zij hielden de huizen van dit deel van de Neermarkt soms generaties lang in hun bezit.

De huizen ten oosten van de Neermarkt (nrs. 18-25)

Huis nr. 18 Zonder naam Anno 1462 Het erf met het huis nr. 18 lag naast de hospitaalpoort en paalde aan het hospitaaldomein van de zuster alexianen. Er rustte in 1462 een disrente op van 2 schellingen 6 denieren. In opvolging van zijn vader Jan Colve, die daar volgens de (h)ouden bouc had gewoond, vermeldt het disregister Rogier Colve als eigenaar. Hij bezat ook huis nr. 22: De Burse. Misschien was hij 148


herbergier want de naam Roegaer Collef duikt in de stadsrekeningen geregeld op als wijnleverancier: Item gheschynct den joncvrauwen vanden hospitale up den sinxendach te haren natale twee kannen wijns deene kanne ghehaelt te Pieters Vander Beke root ende dandre te Roegaer Collefs al te v grooten den stoop comt xx s (SR 1446-47) en Item gheschynct ter feeste ende brulocht van Sanders dochtre Vander Lake die begheven ende ghecleedt wart in tcloostre tSpremailgen Hij kannen wijns de twee kannen Rijnsch ghehaelt deene tscoutheetens dandre te Waeys te vj grooten den stoop ende dandre twee Vrancx te Collefs deene root ende dandre wit te Hij grooten den stoop beloopt tsame xl s. (SR 1447-48) Anno 1571 Het huis is niet met zekerheid te situeren in het 20stepenningkohier van 1571. Anno 1635 Catelyne Pantin, een dochter van Jan Pantin die schepen van Tielt was van 1578 tot 1584, en van Maria Van Ryckeghem, trouwde in 1608 in Wingene met apotheker Gabriel Bultinck. Rond 1620 ging hij zich in Brugge vestigen waar hij vijfjaar later overleed. Zijn zoon Willem Bultinck zal in Brugge abt van ter Duinen worden en een andere zoon, Pieter Bultinck, was van 1647 tot 1681 pastoor in Kanegem. Samen met Catelyne Pantin bezat Gabriel Bultinck in Tielt het huis nr. 18. Zij verkochten het in 1621 aan de zusters alexianen met name aan Jouffr. Cathelijne Wanckaert, meesterigge, Mary Bonte en Elisabeth van Oudenhuuse, religieusen van het hospitaal, geassisteerd met deken de Mo/(57) die het in 1635 op hun beurt verkochten aan Raphaël Van Poucke. Het werd geprijsd op 1 bunder. Raphaël Van Poucke, in 1619 getrouwd met Judoca Pauwels, had meerdere eigendommen vooral in Tielt-buiten. Zijn huis nr. 18 aan de Neermarkt, belast aan het Hospitaal met 4 pond grote per jaar, verkocht hij aan Jan Comelis. Hij bezat ook het aanpalende huis nr. 19 eveneens in 1635 gekocht van Marie Pantin, de zus van Catelyne. Jan Comelis had drie kinderen bij zijn eerste echtgenote Elisabeth Van Gampelaere. Bij Suzanne 149


Van Ackere, zijn tweede echtgenote, had hij er zeven. Hij was chirurgijn. Zo betaalde de stad hem in 1658 24 pond voor het verzorgen van gewonde soldaten: Mr Jan Cornelis over tcureren van eenen gequetsten soldaet: 6p; en Mr Jan Cornelis over tcureren van 2 gequeste soldaeten den eenen ligghende int tsusterhuys ende den andere inde halle: 24p; en idem van tcureren van eenen gequetsten soldaet commende van Brugghe die tot Putthem geschoten was ende gebrocht bide peerden van Jaecques Vande Walle (...). Meester Jan Comelis verkocht in 1682 het huis aan zijn collega Pieter De Haene voor 500 gulden. Hij stierf in 1687. Ook Pieter De Haene was chirurgijn. Een tijdlang was hij ontvanger van de Sint-Jansgilde (de Rederijkerskamer): (Betaelt) aen Pr De Haene ontfanghere vande guide van St Jeans aen prince deken ende Eedt op hemlieden requeste toegheleyt tot hulpe van hemlieden oncosten ghedoocht ende ghesuporteert van opden tweeden Syncxendach 1680 spelwis vertoocht thebben de Commedie (...): 2p (SR 1681). In de jaren 1688-1697 pachtte hij meerdere malen de accijnzen op ‘ruyde beesten’, wijn en brandewijn, de ‘calsijde’ of het ‘morierschap’... wat erop wijst dat hij een vermogend man was. \

Anno 1732 Het Landboek van 1732 vermeldt geen eigenaar. Het pand was blijkbaar weer bij het kloosterdomein van de alexianen gevoegd. Huis nr. 18 zonder naam Voor 1462 1462 Voor 1621 1621 1635 Na 1635

1682

DR6, LB119, SR

Jan Colve Rogier Colve (wijnleverancier) Gabriel Bultinck (apotheker) x Catelyne Pantin De zusters Alexianen Raphaël Van Poucke x Judoca Pauwels Jan Cornelis (chirurgijn) x Elisabeth Van Gampelaere x Suzanne Van Ackere Pieter De Haene (chirurgijn)

150


Huis nr. 19 Zonder naam Anno 1571 Het huis is niet met zekerheid te situeren in het 20stepenningkohier van 1571. Anno 1635 In 1635 stond dit huys en erve op naam van Raphaël Van Poucke die ook het naburige huis nr. 18 bezat. Het werd geprijsd op 200 roeden door Vincent Baggaert en Jan De Caigny toen zij het Landboek van Tielt-binnen samenstelden. Die ‘kadastrale waarde’ werd in 1638 verhoogd tot 300 roeden. Jan Jochem kocht het pand in 1661 het jaar waarin hij ook Tielts poorter werd: Den voornomden xxiiij maerte 1661 es voor poorter ontfangen Jan Jochem fs Jans ende Passchyne Buuse zyn huysvr., met Hubeert, Janneken, Betken ende Judocus zyn kinderen geprocreert by Mayken De Nolff, zyn eerste huysvr., ende Tanneken zyn dochter; present tcollegie.(58) Jan Jochem was linnenhandelaar zoals blijkt uit een aantekening in de stadsrekening van 1654: Jan Jochem over de leverynghe van 3 lijnwaeten sacken tot oirboir vande stede ende stadts pampieren te vluchten in tyde van noode: 7p4s. Hij overleed in 1677.(59) Zijn zoon Judocus Jochem zal het huis in 1706 verkopen aan Ludovicus Lambrecht. De tiende-penningbelasting bedroeg 4 pond: Judocus Jochem van het huys vercocht aen heer Ludovicus Lambrecht staende achter het stadthuys: 4p. (SR 1706) De nieuwe eigenaar Lodewijk Lambrecht, geboren in 1687, theologant in 1696, priester in 1715, was de zoon van linnenhandelaar Johannes Lambrecht en Maria Cruycke, eigenaars ca. 1718 van De Vier Heemskinderen (huis nr. 10) aan de Neermarkt. Lodewijk Lambrecht was ook de kleinzoon van burgemeester Antoon Lambrecht en jonkvrouw Catharina Jochem. Samen met de pastoor van Wingene Jan-Baptist Van Lokeren, zal hij het Tieltse meisjesweeshuis, in 1710 gesticht door Petronella Van Ryckeghem, besturen. Hij overleed in 1733.

151


Anno 1709 De Graantelling van 1709 bevestigt dat Ludovicus Lambrecht het huis bewoonde met drie personen. Anno 1732 Het Landboek van 1732 noemt Josijne Cramers als eigenares van het pand. Het wordt nog steeds kadastraal geschat op 300 vierkante roeden.

Huis nr. 19 zonder naam 1635 1661 Voor 1706 1706 1709 1732

LB120, GT, SR Raphaël Van Poucke x Judoca Pauwels Jan Jochem (linnenhandelaar) x Mayken De Nolf Lodewijk Lambrecht (priester, bestuurder van het meisjesweeshuis) Judocus Jochem Ludovicus Lambrecht Josyne Cramers

Huis nr. 20 Zonder naam Anno 1571 In 1571 huurde de weduwe van Michiel Cappal hier een huuseken metten bogaert ende schuere waarvan de jaarlijkse opbrengst op 6 pond groote werd geraamd en waarvoor zij dus 6 schellingen 20ste-penningbelasting betaalde (6 pond = 120 schellingen; 1/20 daarvan = 6 schellingen). Haar man was een arbeider die wij in de stadsrekeningen van 1458-1450 aantreffen: Loy Houtekier, Michiel Cappal, Karei Lex, Hans De Stampere elc van 2 daghen de bruwette te lane: 2pl6s. Hij stierf vóór 1571. Zijn weduwe vinden wij nog in 1576-1578. De stadsrekening over die jaren vermeldt: (...) de weduwe Michiel Cappal van biere omme de wercklieden mids een mande: 32s. Anno 1635 In 1635, jaren nadat de weduwe van Michiel Cappal het huurde, was Thomas Cappal eigenaar van het behuisde erf. De ‘fiscale 152


oppervlakte’ bedroeg toen 320 roeden. In de stadsrekeningen 1634-1636 staat Thomas Cappal opgetekend als pachter van de ‘ruwe beesten’ en van ‘tbesien vande verckens’. In 1638 kwam het perceel met het huis nr. 20 in het bezit van Jacques De Haene, later van Roughier Mesdagh die het doorverkocht aan Jan Jochem, de eigenaar van het buurhuis nr. 19. Jacques D’Haene, was de zoon van de schout van Tielt Jacques D’Haene. Hij trouwde in 1623: Jaeques De Haene poorter deser stede over de presentatie gedan tzynder bruloft: 12p. (SR 162224). Zijn zus Catharina D’Haene trouwde in 1625 met Antoon Suwiers (Souhiers) die wij in 1632 aantroffen als vierde echtgenoot van Josine Verdorme en als eigenaar van Den Hert (huis nr. 6) aan de Hoogmarkt. Een tijdlang was Jacques D’Haene griffier van het leenhof van Tielt. In 1647 wordt hij net als zijn vader vroeger, schout van Tielt. Het stadsbestuur kende hem daarvoor een jaargeld van 3 pond toe. (SR 1656) Hij kocht het huis nr. 20 aan de Neermarkt, maar bleef in de Sint-Janstraat wonen. Anno 1732 In het Landboek van 1732 staat Joseph Roelens opgetekend als eigenaar van huis nr. 20. Hij was afkomstig uit Menen en handelaar in leder en linnen. Hij trouwde in 1722 met Marie Josepha Jochem. In 1728 werden alle gezinsleden als Tieltse poorters ingeschreven: Joseph Roelens fs Joseph, beneffens Marie Josephe Jochems fa Anthone syn huysvrouwe syn op hun instant versoeck met hunne kinderen geadmitteert voor poorters ende poortressen deser stede van Thielt by desselfs collegie, desen 15 juny 1728; toorconden als greffier G.H. De Cock. (60) In 1739 was Joseph Roelens prins van de Rederijkerskamer. Tussen 1743 en 1776 was hij herhaaldelijk stadsschepen. Joseph Roelens stierf in 1776. Volgens de staat van goed bij het overlijden van Marie Josepha Jochem in 1752 bestond hun huis aan de Neermarkt uit een voorkamer, een achterkamer, een achterhuyseke, een keuken, de blauwe plaetse, de kelder en de zolder.

153


Huis nr. 20 zonder naam

Voor 1571 1571 1635

Na 1635

1732

PK175, LB121, SR Michiel Cappal (arbeider, herbergier) De weduwe van Michiel Cappal Thomas Cappal x Georgia D ’hollander x Joanna Danecour x Maria De Pauw Jacques D ’Haene (griffier van Gruuthuse, schout van Tielt) Rougier Mesdagh Jan Jochem (linnenhandelaar) x Mayken De Nolf Joseph Roelens x Marie Josephe Jochem (schepen, handelaar in leder en linnen, prins van de Rederijkerskamer)

Huis nr. 21 Zonder naam Anno 1571 Huis niet met zekerheid te situeren in de 20ste-peningkohieren. Anno 1635 Roeland De Waele werd poorter rond 1606: Roelant De Wale es poorter ontfanghen ende heeft betaelt: 20s. (SR 1606-08,) Hij was rond 1600 getrouwd met jonkvrouw Catharina Van Hee, een dochter van Jan Van Hee en Comelia Van Ravensteyn.(61) In 1612-1614 kocht Roeland De Waele huis nr. 21 van Laureins Van Ravensteyn, de naar La Rochelle uitgeweken zoon van zijn schoonbroer, eveneens Laureins Van Ravenstein: Ontfaen van Mre Roelant De Waele over den coop vanden huuse by hem ghecocht jeghens Lauwers Van Ravesteyn p. app. met Schepenen ghemaeckt ter somme van 50 P. par. (SR 1612-12) Roeland De Waele was chirurgijn. Hij werd verdacht van sympathie voor de reformatie: Verdacht waren o.a. Joannes Craeymeersch, Judocus de Rammelaere, Simon Bibau, Roeland de Waele en zijn echtgenote die op het goed ter Haeghen woonden, en Jan van Wyckhuise, griffier te Tieltj62) 154


Toen Roeland De Waele in 1627 overleed liet hij aan zijn weduwe en kinderen Joanna, Esther, Jacoba en Cornelia o.m. het huis nr. 22 na en ook het Goed ter Haghe, 143 vierkante roeden groot. (63) Volgens het Landboek is huis nr. 21 in 1635 eigendom van de weduwe en de kinderen van meester Roeland De Waele. Het is kadastraal 600 roeden groot en belast aan de dis met jaarlijks 2 schellingen. Catharina Van Hee zal in 1646 overlijden. Na de erfgenamen van Roeland De Waele zijn de erfgenamen van Pieter Beke voor één vierde, en de weduwe en de erfgenamen van Jaecques Lanveyn voor drie vierden eigenaars van het pand geworden. Pieter Beke jr. was een van de elf kinderen van houthandelaar en schepen Pieter Beke sr. en Petronella Potvliet die wij in 1622 als eigenaars van Het Ghouden Hooft 1 (huis nr. 3) ten zuiden van de Sint-Pieterskerk, en in 1635 van t ’Cloosterken (huis nr. 9) op de hoek NeermarktBruggestraat aantroffen. Pieter Beke jr. trouwde in 1625 met Judoca Vermeulen. Haar broer Paulus Vermeulen trouwde in 1634 met Pieters zus Suzanna Beke. Een broer van Pieter Beke jr., nl. Egidius (Gillis) Beke, trouwde in 1628 met Elisabeth Vande Keere, dochter van burgemeester Pieter Vande Keere en Elisabeth De Meulenaere, eigenaars van het huis nr. 16. Een aantal huizen aan de Tieltse markt bleven dus een tijdlang in handen van deze verwante families. Pieter Beke jr. verwierf dus één vierde van het huis nr. 21. De rest kwam in handen van Mary Stalpaert, de weduwe, en Jacques, Charte, Joannis, Anna ende Mary, de kinderen van Jaecques Lanveyn.(64) Anno 1709 Volgens de Graantelling werd het huis nr. 21 in 1709 bewoond door Jaecques Lavin, jr. Na zijn overlijden ca. 1710 werd het leegstaand pand opgekocht door Nicolays Vande Keere: (Ontfaen) van Nicolays Van De Keere van t ’huys ghecocht ten vaguen sterfhuysse van Jacques Lavin: 5p. (SR 1711-18)

155


Anno 1732 In 1732 was het huis nr. 21 in handen van de kinderen van Nicolays Vande Keere. Die oefende jarenlang het beroep uit van ‘cuyper’: (Betaelt) aen François Verpiete over zyn verschot ghedaen aen Nicolays Vande Keere over t ’maecken van een graenpinte ende eene tubbe omme graen in te meten ten dienste vande graenmarckt: 5s4. (SR 1706-07) en (Betaelt) aen Niclays Vande Keere cuyper van synen styl over het maeken nieuwe stadtsmaeten tot de graenmarckt ende t'repareren d ’oude: 2p04. (SR 1726-27)

Huis nr. 21 zonder naam Ca. 1612 Voor 1627 1627 Na 1635

1709 Tussen 1711 en 1718

LB122, GT, SR Laureins Van Ravesteyn Roeland De Waele (chirurgijn) x Catharina Van Hee (jonkvrouw) Catharina Van Hee (jonkvrouw) + kinderen Pieter Beke x Judoca Vermeulen % + Mary Stalpaert, de weduwe en de kinderen van Jacques Lanveijn % Jaecques Lavin Nicolays Vande Keere (kuiper)

Huis nr. 22 De Burse Anno 1462 Het disregister vermeldt als eigenaar van De Burse Roeger Colve die ook huis nr. 18 bezat. Op De Burse lag in 1462 een disrente van 32 schellingen 6 denieren. Roelger Colve was herbergier en wijnleverancier: Item gheschynct minen heere den bailliu van Ghend hier te doene ende tsprekene hebbende in thof vanden mannen mijns gheduchts heeren ij kannen Rijnsch wijns ghehaelt te Roegaer Collefs te vij s den stoop comt xxviij s. (SR 1447-48) Volgens het disregister van 1462 stond in het vorige disregister Janne Vanden Boengaerde als eigenaar opgetekend. Die was in 1356 schepen van de heerlijkheid Ter Elst(65) en in 1368 schepen van Tielt.(66) Ook de stadsrekening van 1437156


1438 verwijst terloops naar de vorige eigenaar van het huis en naar Roegaer Colve Item ontfaen vander rente die Roegaer Colve afloste jeghen Gheeraerde Van Riemslede die strecte up Boogaerts stede wijlen was bachter halle x p. parisis. Anno 1571 In de zestiende eeuw was De Buerse een herberg: ... ande heerberghe ghenaemt De Buerse backten der halle... (SR 1507-09) en Pieter Patvoort ende Mailin Potvlyet sauldoyiers elc doe ghegheven 6s ende 3s vertheert by hemlieden inde Buerse ... (SR 1519-21) Huis nr. 22, een ruim erf met een woonhuis, schuren en stallen is in 1571 eigendom van Pieter Van Ravesteyn, gehuwd met Beatrijs Frodure: Pieter Van Ravesteyn brinct over zyn huus met schueren ende stallen daer op staende gheestimeert op 5p g compt 5s g. In 1612 verkocht Lauwereyns Van Ravesteyn, kleinzoon van Pieter Van Ravesteyn, De Burse aan chirurgijn Roeland De Waele, gehuwd met Catharina Van Hee. Anno 1635 In 1635 waren Joanna De Waele en Robert De Hane eigenaars van De Burse, ‘kadastraal’ drie bunder groot. Er rustten 32 schellingen 6 denieren disrente op en ook de Kerk en de SintElooisgilde hadden recht op 6 schellingen per jaar. De rente die Jan Van Zantvoorde jaarlijks opstreek was niet gering: 10 pond. Robert De Hane, fs Jans, trouwde in 1623 met Joanna De Waele, de oudste van de vier kinderen van chirurgijn Roeland De Waele, de eigenaar van het aanpalende huis nr. 21. In 16281631 was Robert De Hane stadsontvanger en in 1634-1636 en 1638 schepen. De uitgestrektheid van De Burse blijkt uit een schets met commentaar van de hand van deken Jan De Mol uit 1630 naar aanleiding van een geschil tussen Robert De Hane en het Hospitaal over een gracht die de grens vormde tussen hun respectieve domeinen. (67)

157


Geschil tussen Robert de Hane en het Hospitaal, 1630 Dit is de plaetse contentieux tnsschen Robert de Hane heerschere compl(aignant) teghen het hospitaal van Thielt verweerders: pretenderende de verweerders dat den dyck moet ligghen recht te weten soo de tittels door die daer een pudt gheschede is dat den dyck tusschen tsticxken van thospitael ende thof van Robert de Hane moet strecken zuyd ende nort: den heeschere pretenderende dat den dyck inden hoeck moet erom ligghen ghelyck hy gheleghen heeft van over twaelf iaeren, ende synde warachtich dat den dyck van over 12 iaeren soo erom aldaer gheleghen heeft dunct my onderschreven dat thospitael verliesen sa! voor seker in possessario: ende anghaende het petitorium, datter oock is apparentie dat sy tselve oock souden verliesen aenghesien zuyd ende nort heeft syn breedde ende dat sulcke streken nyet noodelyck en moeten verstaen worden te trecken recht op eenen draet: oock dat ick weet datter is conflict van oorconden aenghaende hoe den questieusen dyck eertyts gheleghen heeft. Al dwelck bemerct ende de cleene importantie vande saecke die gheen twee gulden weerd en is dunct my voor thospitael ongheradich daerom tproces te sustineren dwelck ick oock altyts hun hebbe ontraden. Toorconden etcetera 14 Jan. 1630. Jan De Mol, Pastor van Thielt

m & b (SI

158


De Burse had ook vanouds een uitweg via de Sint-Janstraat. Robert De Haene overleed in 1641. Zijn Staat van Goed bevat o.m. een 20 blz. tellende lijst van namen van schuldenaren in diverse parochies.(68) Joanna De Waele overleed in 1646. Het pand kwam in het bezit van ‘sieur’ Louis De Hane, fs Robert. Hij was getrouwd met jonkvrouw Anna Oste. Na de dood van Louis De Hane hertrouwde zij met Pieter De Muelenaere, weduwnaar van Marie Hazart. Pieter De Meulenaere was schepen van Tielt van 1640 tot 1642. Anna Oste was een dochter van Jan Oste en Maria De Maleyne. Zij overleed in 1674. Haar kinderen Marie D’Haene, gehuwd met Jan Baptiste Vaerman, uit haar eerste huwelijk en Catelijne en Anna De Muelenaere uit haar tweede huwelijk, erfden het pand. Anno 1709 Volgens de Graantelling van 1709 bewoonde Jan Bruneel huis nr. 22 met 7 personen. Hij was eigenaar van twee derden van De Burse'. Jan Bruneel vande 2/3 van t ’huys gecocht genaempt De Burse staende op de neermarckt, synde het resterende derde geenen lOden pennyngh schuldich ter causen de proprietarissen waeren besittende beteren pandt binnen deser stede: 15p. (SR 1707-10) Anno 1732 In 1732 vinden wij in het Landboek de kinderen van Jan Bruneel als eigenaars van het huis nr. 22. Kort na 1750 komt het pand via Philippe Bruneel in handen van Franciscus De Backer: Sieur Franciscus De Backer van het huys ende erfve gekocht vande We ende hoirs Philippe Bruneel genaemt De Burse ... 3Op. (SR 1752-55) Pieter Van Geesdaele was de bewoner van De Burse wanneer die ca. 1750 door Franse soldaten werd verwoest. Hij was de tweede echtgenoot van Joanna De Vos, de weduwe van Philippe Bruneel. Zij besloten het pand niet meer weer op te bouwen.(69)

159


Huis nr. 22 D e B u rse DR7, PK 178, GT, LB123, SR Voor 1437 Janne Vanden Boengaerde 1437 Roeger Colve 1571 Pieter Van Ravesteyn x Beatrijs Frodure Voor 1612 Lauwereijns Van Ravesteyn 1612 Roeland De Waele x Catharina Van Hee 1635 Robert De Hane (schepen, ontvanger) x Joanna De Waele Na 1635 Louis De Hane (sieur) x Anna Oste (jonkvrouw) x Pieter De Muelenaere (sieur) Pieter De Muelenaere (sieur) x Anna Oste (jonkvrouw) 1674 De kinderen van Anna Oste: Marie D ’Haene (jonkvrouw) en Catelijne en Anna De Muelenaere 1709 Jan Bruneel 2/3 1732 De kinderen van Jan Bruneel Voor 1750 Philippe Bruneel x Maria-Anne Stevens x Joanna De Vos (x Pieter Van Geesdaele) Na 1750 De weduwe en kinderen van Philippe Bruyneel + Pieter Van Geesdaele 1752 Franciscus De Backer

Huis nr. 23 Zonder naam Anno 1462 Huis nr. 23 was in 1462 eigendom van Lauwers Habe. De vorige eigenaar was volgens het disregister Pieter Mittaghe. Die was wever in 1389.(70) Wij ontmoetten Lauwers Habe al bij de bespreking van huis nr. 6, nl. herberg Den Hert. Lauwers Habe was getrouwd met Katelijne Smeeds en woonde aan het eind van de Bruggestraat net voorbij de Poekebeek in Tielt-buiten. Hij was stadsgriffier van 1409 tot 1415. In 1435-36 was hij schepen, in 1437-38 stadsontvanger en in 1450-51 opnieuw schepen. Hij overleed voor 1462 want in dat jaar vinden wij Katheline, de weduwe Lauwers Haebens en Callekin haer kint... 160


Anno 1571 Huis niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier. Anno 1635 Het landboek van Tielt-binnen van 1635 noemt nu de kinderen van Vincent Bagghaert als eigenaars van huis nr. 23 dat door hun vader op 600 roeden werd geschat. Samen met Jan De Caigny stelde Vincent Bagghaert als gesworen pryser het Landboek van Tielt-binnen samen. De opmetingen werden uitgevoerd door erfachtich landmeter van de kasselrij Kortrijk Lowys De Bersacques.(71) Twee generaties Bagghaert maakten de bewogen tijd tussen 1580 en 1640 mee. Schepen Lambert Bagghaert, gehuwd met Judoca De Neckere, bestuurde de stad van 1580 tot 1584 samen met Jan Basseye toen alle andere notabelen voor het oorlogsgeweld op de vlucht waren. Uiteindelijk verhuisde ook hij in 1585 met zijn gezin naar Brugge waar hij in 1595 overleed. Zijn zoon Vincent Bagghaert bleef van 1592 tot 1602 ‘afzittend’ Tielts poorter in Brugge. Vincents eerste echtgenote, Cathelyne Roelof (+1611), kocht rond 1610 een huis op de Tieltse Neermarkt van de weduwe van Vincent De Wale: ...d e weduwe Mr Vincent De Wale vanden huuse by haer vercocht an Vincent Bagghaert vrauwe staende op de mart: 36p. (SR 1608-10) Vincent Bagghaert was schepen in 1618-1620 en weer in 1632. Hij verloor zijn tweede echtgenote Antona Skicx en de zes kinderen uit zijn tweede huwelijk tijdens de pestepidemie van 1636.(72) Hijzelf overleed in 1637. Nicolaes, Jacoba en Anna Bagghaert, de kinderen uit zijn eerste huwelijk, verkochten het huis nr. 23 in 1637 aan Loys Tack die het op zijn beurt aan Frans De Pleckere verkocht. Nog later kwam het pand in handen van Joos Dhaese. Loys Tack wordt in 1640 vermeld als tavernier: Loys De Caigny, Joos Van Ackere, Loys Tack taverniers over leverynghe van bier ende toeback ande voerlieden de stadt ghedient hebbende in thaelen vanden voornoemden honte ende zavele: 161


43p7s6d. (SR 1640-42) Hij verliet de stad en staat in 1650 in de stadsrekening opgetekend als ‘afsittend poorter’ en ‘deurwaerder’ in Brugge. De nieuwe eigenaar van huis nr. 23 werd gezworen landmeter Frans De Pleckere. Hij was schout van 1632 tot 1638, burgemeester in 1638-1642 en baljuw van Gruuthuse in 1644. Hij bezat het huis aan de Neermarkt en had in 1638 ook het schuttershof van de gilde van Sint-Joris in de Hoogstraat aangekocht. Hij trouwde met Marie De Baes die overleed in 1641; daarna met Anna De La Derrière. Frans De Pleckere stierf op 21 september 1645, de dag waarop de Fransen de SintPieterskerk in brand staken. Anna De La Derrière hertrouwde met Joos Dhaese. Toen zij in 1661 overleed, was hij niet in staat de schulden van het sterfhuis te vereffenen: Suppliërende vertooght reverentelycken Joos Dhase houder ten sterfhuyse van Anna De Laderriere, daer te voorent we van dheer Fransiscus De Plecker, hoe datter ten sterfhuyse van zyne voorseyde huysvrouwe salegher zyn veel meer active schulden van schaede dan van baete, ende alzoo den suppliant daghelycx ghepraemt worden tot betaelynghe vande selve, gheenen middel en weet omme de selve te voldoene...(13) Joos Dhaese overleed vóór 1678. Het leegstaand huis nr. 23 werd door zijn erfgenamen verpacht aan Jaecques Lauvein, die wij al als eigenaar van huis nr. 21 aantroffen: ... van Jaecques Lauvein over een jaerpacht van het huys daer hy jeghenwordich woont competerende dhoirs Joos Dhaese gheabandonneert ende by hem ghepacht voor de lasten verschenen den ... meye 1679: 4p. (SR 1678) Anno 1732 In 1732 is het pand eigendom van de weduwe van Andries Verougst.

Huis nr. 23 zonder naam

Voor 1462 1610 Voor 1636

DR8, LB124, SR

Pieter Mittaghe (wever) Lauwers Habe x Katheline Smeeds De weduwe van Vincent De Wale Vincent Bagghaert (schepen, prijzer)________ 162


1635

1637 Na 1637

Na 1648 1679 1732

x Cathelyne Roelof x Antona Skicx Nicolaes, Jacoba en Anna Bagghaert : de kinderen van Vincent Bagghaert en Cathelyne Roelof Loys Tack Frans De Pleckere (schout, burgemeester, baljuw van Gruuthuse) x Marie De Baes x Anna De La Derrière Joos Dhaese Jaecques Lavein (pachter) De weduwe van Andries Verougst

Huizen nr. 24 en nr. 25 De Cleene Valcke en De Valcke Huis nr. 24 De Cleene Valcke en huis nr. 25, De Valcke vormden met enkele achterliggende gebouwtjes een huizencluster op de hoek van de Neermarkt en de Sint-Janstraat. Hier bevond zich een van de oudste herbergen van Tielt annex een lakensnijderswinkel waar al sinds de middeleeuwen het laken dat men op de markt verhandelde werd gemeten en versneden. In de bronnen slaat de naam De Valcke zowel op beide huizen als op één van beide. Wij behandelen huis nr. 24 en nr. 25 als één geheel want ook hun eigendoms- en bewoningsgeschiedenis is erg verstrengeld. Anno 1462 In het disregister staat De Valcke op naam van herbergier Jan Waeye. Hij verkocht bier, maar ook wijn uit Poitou en uit de Rijnstreek: Item noch gheschynct up sente Pieters dach voor vastenavond ter maeltijt doe de joncvrauwen vanden hospitale den bailliu scepenen clerc ende ontfanghere vander stede thuerlieder feeste ende maeltijt ghebeden hadden Hij kannen Petaus ghehaelt te Pieters Vander Beke ende te Jan Waeys alle te v grooten den stoop comt xl s. (SR 1445-46) en Item ter zelver tijt ghesconcken eenighen vander wet van Thorout die ter voorseider eerster messe commen waren twee kannen Rijnsch 163


wijns van vij grooten den stoop ghehaelt te Jan Waeys in Den Valke comt xxviij s. (SR 1448-49) Philips Van Riemslede, de vorige eigenaar van De Valcke, was stadsontvanger van 1403 tot 1409 en in 1415-1417. Tussen 1410 en 1428 was hij ook herhaaldelijk schepen. Hij was buitenpoorter van Gent en een invloedrijk Tieltenaar die zijn zoon liet studeren in Parijs: Item ghesend meester Janne Van den Niewenhuus den xxije dach in octobre mids dat Philipse Van Riemslede kind ende meester Willems Poorters kindere met hem wonen te Parijs ende vor hem studeren ij kannen wijns ghehaelt te Oliviers Honds te vj s den stoop beloopt xxiiij s. (SR 141517). Hij overleed ca. 1428. Wanneer in 1537 de Tieltse militieleden terugkeerden van het beleg van Terwaan en hun wapens inleverden, vinden wij Maerten Sohiers, gehuwd met Adriana De Brabandere, als eigenaar en waard van De Valcke: Martin Soyers weerd inde Valcke by laste vander wet van een ghelaghe vertheert by diverssche ghezellen thuus commende van voor Therrenburgh over ghevende haerlieder gheweere: 8p. (SR 1537-39) Een kwarteeuw later verkocht hij het pand aan Steven Oste: Maerten Sohiers over de vercoopynghe van synen huyse ghenaempt De Valcke cooper Stevin Oste: 13 lp. (SR 1564-66) De tiendepenningbelasting liep op tot 131 pond. Anno 1571 Steven Oste was vóór 1550 getrouwd met Medarda Van Wyckhuyse, dochter van Jan Van Wyckhuyse, in 1537 een van de notabelen van ‘de gemeene lichamen van het schependom’.(74) Haar neef - ook Jan Van Wyckhuyse gehuwd ca. 1600 met Comelia Van Ravenstein, de weduwe van Jan Van Zantvoorde, oefende van 1598 tot 1620 het Tieltse griffiersambt uit. Een aantal leden van deze vermogende en invloedrijke familie koesterden sympathieën voor het calvinisme.(75) Medarda’s broer - eveneens een Jan Van Wyckkhuyse - bekocht dit zelfs met zijn leven. En ook hij had een zoon die weer Jan Van Wyckhuyse heette. 164


In 1571 verhuurde Steven Oste De Valcke aan Pieter De Weerd, de eigenaar van Het Schaeck (huis nr. 39) die wij in 1554 ook als eigenaar van een deel van Den Hert (huis nr. 6) aantroffen. Steven Oste verliet de stad en stond hier tot 1576 als ‘afzittend poorter’ ingeschreven. Teruggekeerd in Tielt trad hij op als plaatsvervanger van schepen Lauwers De Clercq, maar het oorlogsgeweld joeg hem opnieuw op de vlucht. Hij overleed in 1581 aan de pest. Medarda Van Wyckhuyse en haar kinderen Steven, Jan, Willem, Jacob, Eustaes en Gillis bleven na de dood van hun vader in het bezit van het pand, maar zij verkochten geregeld een deel ervan aan elkaar. - Steven Oste, de oudste van de zes zonen, gehuwd met jonkvrouw Joanna Lemaire, had zich in Brugge gevestigd waar hij ca. 1607 als ‘afsittend’ Tielts poorter zou overlijden. In 1587 had hij van zijn broer Willem twee derden van De Valcke gekocht en een optie op 1/8 van het overige derde genomen. Een deeltje van het pand was inmiddels door erfenis eigendom geworden van Josyne De Neckere, de weduwe van Lambrecht Bagghaert: .... de 2 delen int huus ende erfve ghenaempt De Valcke, pretenderende het 8ste deel int eerste derde vande zelve Valcke noch toebehoorende Syntkin (De Neckere) de weduwe Lambrecht Bagghaert met haere consoorten als hoyrs int achterghelaten ghoet van Martine Vanden Bussche fa Jooris, Guiljamens (Willem Oste’s) eerste huusvrauwe: 30p. (SR 158587) - Jan Oste was in 1586 in het bezit gekomen van één derde van De Valcke: Ontfaen van Jan Oste up den 6e februari 1586 als gecocht hebbende jeghens Guiljame zyn broedere t3e deel vander Valcke te betaelen met rentebriefven... (SR 1585-86) - Eustaes Oste, pas getrouwd met Petronella D’Haene, kocht volgens de stadrekeningen van 1587-1589 De Groote Valcke van zijn broer Jan Oste. Wij kennen hem als de baljuw die instond voor het verhoor van Tanneken Sconynckx in 1602. Hij werd later burgemeester van 1610 tot 1614 en in 1616-1618 en was schepen in 1624-1626. 165


- De jongste zoon, Gillis Oste, was stadsontvanger van 1610 tot 1612. Zijn huwelijk met Joanna Haelemeersch die in 1634 overleed bleef kinderloos. Sieur Gillis Oste voerde een wapenschild ‘van goud met een balk van keel, bezet met drie eekhoorns’ en kreeg zijn laatste rustplaats onder een grijze grafsteen in de O.-L.-Vrouwekerk in Brugge. Het opschrift luidde: Sépulture van d'Heer Gillis Oste, films Steven, t'synen tyde Trésorier der Stede van Thielt, overleden den 23. Ougst 1636. Ook jonkvrouw Cathelyne Oste, de dochter van Gillis’ oudste broer Steven, ligt daar begraven naast haar man Jan Verhouve.(76) Anno 1635 In het Landboek van Tielt-binnnen staan huis nr. 24 (2 bunder 200 roeden) en huis nr. 25 (3 bunder) op naam van de weduwe en de kinderen van de in 1631 gestorven Jan Oste. De Cleene Valcke kwam via Tanneken Oste, fa Jans, en haar man Jan Bom in handen van Willem De Haene: Ontfaen van Guilliame De Haene over de 10e penn. van thuys ende erfve by hem gekocht jeghens de voornomde Jan Bom ende Pauwels Mushout genaempt De Cleene Valcke op de coornemart deser stede par accort 120p. Par. (SR 1636-38) Willem De Haene’s echtgenote, Petronella Oste, fa Jans, had al een deel ervan geërfd. Kort nadat Willem De Haene in 1647 aan de pest was gestorven(77) trouwde zijn weduwe met Jan Ide: Jan Ide over de ontvrempdynge vande poorterye van Petronelle Oste We Guillaume De Hane zyne huusvrauwe: 8p. (SR 164850). Die kwam ‘causa uxoris’ in het bezit van De Valcke. Hij brouwde wellicht zelf het bier dat in De Valcke werd geschonken want in 1680 stond hij genoteerd als eigenaar van een brouwersketel.(78) Volgens de stadsrekeningen van 16921697 was Jan Ide tavernier inde Schietspoele, terwijl Pieter Vande Keere nu tavernier in De Valcke was. Jan Ide is ca. 1700 overleden. In 1706-1707 was Pieter Vande Keere nog steeds hostellier inde Valcke. Hij overleed in 1715. Vóór hem waren ook Rogier Dhondt (1638), Andries Gryp (1648), Philips De Vis (1658) en Huybrecht Kindt (1678) er taverniers geweest. 166


Anno 1709 In 1709 was De Valcke bewoond door Pieter Vande Keere met 3 personen en ook door het zevenkoppige gezin van weer een Jan Oste. Anno 1732 Het Landboek van Tielt-binnen vermeldt in 1732 de erfgenamen van Zacharias Vande Keere als eigenaars van huis nr. 24, terwijl huis nr. 25 nog altijd aan Jan Oste toebehoort. Ook Zacharias Vande Keere bezat in 1680 een brouwersketel. Hij verschijnt in de stadsrekening van 1692-1697 als lijnwaadhandelaar, wat wijst op de nog steeds dubbele functie van De Valcke: herberg en lijnwaadwinkel: (Betaelt) aen Zacharias Vande Keere wynckelier binnen deser stede over leverynghe van grauw lynwaet binnen deser stede tot maecken eenighe bedden voor de gequetste soldaeten als andesins par ordonnantie vanden 15-21697: 9s5. Jan (H)Oste, fs Eustaes was in 1711 tot 1721 stadsontvanger en in 1711 ook kerkontvanger. Toen het pand in 1752 aan Jacob tKint werd verkocht had het twee eigenaars: Ignaes Hoste en Joannes Stoop: Jacobus tKint fs Emanuel van het huys ende erfve genaemt De Groote Valcke opde nedermarckt gekocht van Sieur Ignaes Hoste ende Joannes Stoop, 12-10-1752: 12pl0. Jacob tKint troffen wij in 1743 aan als schutterskoning van de Sint-Sebastiaansgilde: ... dry botteljen wyn, vereert aen den gheschooten Coninck van Ste-Sebastiaen, onsen medebroeder Sr Jacobus Kindt.(19) Hij verkocht De Groote Valcke ca. 1760 aan Jozef Boute: Jooseph Boute van het huys ende erfve gekocht ten décrété ende laste van Jaeques Kindt op de nedermerct genaemt De Groote Valcke, 15-4-1758: 14pl0 (SR 1756-61). Een tiental jaren later komt de helft ervan in handen van Jan Baptist De Blaere: JB De Blaere van (...) dhilft van een huys ende erfve op de nedermarct genaemt De Valcke... Een helft van De Cleene Valcke behoorde toe aan de wezen van Jozef Vermeersch. Hun voogden verkochten die eigendom aan Gillis Wauters: Gillis Wauters van dhilft vanden huyse ende erfve gekocht jegens de

167


voogden over de weese van Joseph Vermeersch genaemt De Cleene Valcke opde nedermarct, 15-4-1769: 7p (SR 1765-70)

H uizen nrs. 24 en 25 De (Cleene) V alcke + De Valcke

Voor 1462 1462 1537 1564 1571 1581-1635

Ca. 1636

1638 1648 1658 1678 Voor 1700 1709 1732

Voor 1752 1752 Ca. 1760 Ca. 1765 1765

DR9, PK 180-181, L B 1 2 5 -1 2 6 .S R

Philips Van Riemslede Jan Waeye Maerten Sohiers x Adriana De Brabandere Steven Oste x (voor 1550) Medarda Van Wyckhuyse Steven Oste x Medarda Van Wyckhuyse Pieter De Weerdt (huurder) Medarda Van Wynckhuyse en haar kinderen Steven, Jan, Willem, Jacob, Eustaes en Gillis Oste Tanneken Oste x Jan De Bon + Pauwels Musschoot Willem De Haene x Petronella Oste (x Jan 1de) Rogier Dhondt (tavernier) Andries Gryp (tavern ier ) Philips De Vis (tavernier) Huybrecht Kindt (tavernier) Jan Ide en Pieter Vande Keere (tavernier) Pieter Vande Keere (h ostelier) en Jan Oste De erfgnamen van Zacharias Vande Keere (herbergier, w inkelier) en Jan Oste (,sta d so n tva n g er, kerkontvanger) Ignaes (H)Oste en Jan Stoop Jacob tKindt Jozef Boutte Jan-Baptist De Blaere en de wezen van Jozef Vermeersch Gillis Wauters (1/2)

Het segment met de huizen ten oosten van de Neermarkt wordt in de stadsrekeningen vaak met de formule ‘achter d’halle’ aangeduid. Het telde tot in de achttiende eeuw slechts een handvol huizen. Het plannetje van Lowys De Bersacques uit 168


1616 toont daar zeven duidelijk te onderscheiden gebouwen. In 1635 tekende hij er slechts vijf, terwijl het Landboek van Tieltbinnen acht percelen onderscheidt telkens beschreven als ‘thuys en erve van Op de kopergravure in Sanderus’ Flandria lllustrata (1641-1444) staan hier zes huizen afgebeeld. Een artistieke vrijheid of de weergave van een evolutie van het straatbeeld ? Opvallend is de niet aaneengesloten bebouwing aan de oostzijde van de Neermarkt, zoals wij dat ook aan de noordkant konden vaststellen. De Burse, De (Cleene) Valcke en De (Groote) Valcke zijn hier de meest opvallende gebouwen. Niet alleen dragen ze een naam, maar zij onderscheiden zich ook door hun hoge ‘kadastrale waarde’, hun hoge verkoopprijs en hun lange voorgeschiedenis. Het domein van De Burse, in 1635 eigendom van schepen Robert De Haene, is veruit het meest uitgestrekte. Het paalde aan het Hospitaaldomein en had een uitweg via de SintJanstraat. De Groote en de Cleene Valcke vormden lange tijd één geheel en speelden een centrale rol in Tielts openbaar leven. Ook in dit segment van het marktplein is de sociale en financiële status van de eigenaars/bewoners hoog. Zij zijn ontvanger, griffier, schepen, burgemeester, schout, chirurgijn, directeur van het weeshuis, brouwer of handelaar. Enkelen bezitten een heerlijkheid in Tielt-buiten en dragen een adellijke titel. Vaak pachten zij de accijnzen en bezitten zij meerdere huizen en percelen zowel in Tielt-binnen als in Tielt-buiten. Opvallend is ook de verstrengeling van de eigenaarsfamilies (De Haene, Oste,...) die de panden soms meerdere generaties lang in hun bezit hielden.

169


De huizen ten zuiden en zuidwesten van de Neermarkt (nrs. 26 - 35)

Huis nr. 26 Zonder naam Anno 1462 Bij de hoek Markt-Hoogstraat, de vaste stek van de vlas- en garenmarkt, stonden vóór 1462 twee kleine huisjes, eigendom respectievelijk van Olivier Bekaert en van de weduwe en de erfgenamen van Willem Huulsbusch. De dis belastte elk van die huisjes met 4 schellingen 6 denieren. Zij waren volgens het disregister in 1462 in het bezit van Jan Blondeel die daar opgetekend staat als frutenier. Janne Blondeele, frutenier, up zyn huus ende stede oost ter garenmaert ute commende. De vroegere eigenaar Olivier Bekaert liet ook een spoor achter. Uit de oudst bewaarde Tieltse baljuwsrekening blijkt dat hij het letterlijk aan de stok kreeg met Lyskin Vander Vliet die daarvoor door de schepenbank zwaar werd beboet: Lyskin Dele Vliet li quelle fu jugee par les eschevins de Thielt en lamande de Lx p. par. pour ce quelle frapa dune canne a Olivier Bekard.(80) Ook in de stadsrekening van 1402-1403 duikt zijn naam op: (Betaelt) van biere ghedronken up de halle ghehaelt te Olivier Bekards: v s. Hij stierf kort nadat hij ca. 1407 zijn huis 170


had verkocht: Item van Olivier Bekarde van der stede inde vlasmaerct: xix p. iiij s en Item van Olivier Bekarde van sinen utevaerne: xxp. parisis. (SR 1406-07) A n n o 1571

De eigenaar van huis nr. 26 is niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier van 1571. Anno 1635 Op de plaats van de huisjes die wij daar in 1462 aantroffen staan in 1635 twee ‘diephuizen’: langwerpige gebouwen met de korte gevel naar het marktplein gericht. Van het hoekhuis nr. 26 dat ‘kadastraal’ op 720 roeden werd getaxeerd was Pieter Vander Piete toen de eigenaar. Hij was van 1624 tot 1626 burgemeester en tussen 1599 en 1636 ook geregeld schepen. Pieter Vander Piete was niet onbemiddeld. Naast beide ‘diephuizen’ (nr. 26 en nr. 27) bezat hij ook het aanpalende cleen huys en erve om de hoek in de Hoogstraat en een perceel bij het Schuttershof aan het eind van de Hoogstraat. Op het Stokt bezat hij bovendien den meulewal en stampcot met derve ende huyseken daernevens. Pieter Vander Piete overleed in 1642 elf jaar nadat zijn echtgenote, Petronella Neirinc, aan de pest was gestorven.(81) Adriana Vander Piete, één van hun vijf kinderen, was in 1616 getrouwd met de erg vermogende Jan Van Ryckeghem, een telg uit de familie Van Ryckeghem die zich rond 1580 op de vlucht voor de acties van de Malcontenten in de stad had gevestigd.(82) Jan Van Ryckeghem was schepen van een aantal heerlijkheden in Tielt-buiten: het Halewynse-in-Ryckeghemdienst, het Lembeekse, Haghe, Ayshove, het Leynse en Gruuthuse. Hij was leenman van het prinselijk leenhof van Tielt(83) en poorter van Tielt en buitenpoorter van Kortrijk. Toen Adriana Vander Piete in 1626 overleed behield Jan Van Ryckeghem de helft van het huis nr. 26. Later kregen zijn kinderen Jan (stadsontvanger in 1658), Lodewijk, Josyne, Jacomyne (in 1641 grauwzuster in Tielt) en Pieter samen het hele huis uit de erfenis van hun moeder in hun bezit.

171


Jan Van Ryckegem, de oude, in 1628 hertrouwd met Petronella De Bouserie, vestigde zich in 1642 in de Brugstraat in een pand met weefhuus en backhuus waar hij handel dreef in synen wynckel van messerye, syde, knopen ende andersins. Het echtpaar bezat ook huis nr. 34 aan de zuidwestzijde van de Neermarkt: een huis ende erfve staende ten voorhoofde op de mart deser stede by de fonteyne tusschen den franschen schilt en thuys ende erfve van d ’hoirs Mr Salomon Marcx. Jan Van Ryckeghem, de oude, was in 1638-1640, 1648-1650 en 16541658 schepen. En burgemeester van 1658 tot aan zijn dood in 1660. Kinderen uit zijn tweede huwelijk waren Catharina, Pietemelle (zij zou in 1711 een weeshuis stichten), Joos en Rebecca. Jan Van Ryckeghem ligt begraven in het O.L.V.-koor van de St.-Pieterskerk. Petronella De Bouserie stierf in 1677 en werd bij haar man in de kerk begraven.(84) Anno 1709 In 1709 is het huis bewoond door Joannes De Ryckere met 9 personen. Anno 1732 In 1732 is het huis nog altijd eigendom van Joannes De Ryckere Huis nr. 26 zonder naam Voor 1462 1462 1571 Voor 1635 Na 1635

Na 1660 1709 1732

DR 10 en 316, LB193b, GT, SR Olivier Bekaert Jan Blondeel (frutenier) ? Pieter Vander Piete x Petronella Neirinc Jan Van Ryckeghem 'A (handelaar, schepen, burgemeester) x Adriana Vander Piete x Petronella De Bouserie Pieter Van Ryckeghem lA De kinderen van Pieter Van Ryckeghem Joannes De Ryckere Joannes De Ryckere

172


Huis nr. 27 Zonder naam Anno 1462 In 1462 bezat Jan Blondeel naast het bovenvermelde huis nr. 26 ook huis nr. 27 dat eerder aan de weduwe en de erfgenamen van Willem Huulsbusch had toebehoord en met 4 schellingen 6 denieren belast was aan de dis. Anno 1571 De eigenaar van huis nr. 27 is niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier van 1571. A n n o 1635

Samen met huis nr. 26 was dit pand in 1635 eigendom van Pieter Vander Piete die van 1599 tot 1628 bijna zonder onderbreking schepen, en van 1624 tot 1626 burgemeester was. In 1619-20 pachtte hij het vleeshuis in de Hoogstraat. Hij overleed in 1642. Zijn zoon Comelis Vander Piete verkocht huis nr. 27 aan Jan Loobuyck, de echtgenoot van Catharina Vander Piete, dochter van Jacobus Vander Piete. Na Jans dood bleef het huis in haar bezit. Anno 1709 In 1709 is huis nr. 27 eigendom van Zacharias Vande Keere. Hij trouwde in 1693 met Catherina Jochem. Er woonden op het ogenblik van de Graantelling 7 personen in huis nr. 27. Linnenhandelaar ‘sieur’ Zacharias Vande Keere was een veelzijdig man: in 1674 trad hij op als officiële ijker van de stad en de roede, hij bezat in 1680 een brouwersketel en was kerkontvanger in 1712-1713. Hij had meerdere huizen in Tieltbinnen: één op de zuidwestkant van de Neermarkt (huis nr. 34), één in de Sint-Janstraat, en verder nog Den Huyl in de Kromme Wal en De Fortuyne in de Hoogstraat. Hij overleed in 1715. Anno 1732 In 1732 is volgens het Landboek van Tielt-binnen Jouffrauwe de Weduwe van Sieur Zacharias Vande Keere, eigenares van huis nr. 27. Zij overleed in 1737.

173


Huis nr. 27 zonder naam Voor 1462 1462 1571 1635 Na 1642 Ca. 1692 1709 1732-1737

DR11, LB194b, SR De weduwe en de erfgenamen van Willem Huulsbusch Jan Blondeel (frutenier) ? Pieter Vander Piete Cornelis Vander Piete Jan Loobuyck x Catharina Vander Piete Zacharias Vande Keere Zacharias Vande Keere Catharina Jochem, de weduwe van Zacharias Vande Keere

Huis nr. 28 tH of van Sint-Joris Anno 1462 Na Janne Bernarde behoorde in 1462 huis nr. 28 toe aan poorter Pieter Bibau.(85) Het was met 27 schellingen belast aan de dis. Pieter Bibau behoorde tot een toonaangevende familie. Zijn vader Jan Bibau, getrouwd met Catharina Van Cruybeke, was tussen 1407 en 1422 afwisselend schepen, burgemeester en stadsontvanger in Tielt en ook een tijdlang schepen van Gruuthuse en van Hage en baljuw van Willecomme. Pieter Bibau vinden wij in 1446-47 en 1449-51 als pachter van de lijnwaadaccijns. Zijn broer Joos Bibau liet als schepen en stadsontvanger maar vooral omwille van zijn lang aanslepende twist met het stadsbestuur heel wat sporen na in de Tieltse stadsrekeningen.(86) Anno 1571 Het belastingkohier van 1571 geeft ons een beeld van dat huus ande vlasmart. Het pand omvatte een schuere ende stallen ende eenen bogaert en strekte zich uit tot aan de huidige Vijverstraat. Het ‘kadastraal inkomen’ werd gheextimeert up 5p lOs g tsjaers. Eigenaar was Olivier Van Ravesteyn, weer een telg uit een notoire Tieltse familie. Via het huwelijk van Catelijne Bibau met Antheunis Van Ravesteyn, broer van Laureyns, was deze 174


familie verwant met de familie Bibau. Olivier Van Ravesteyn bezat ook het aanpalende huis nr. 29. Hij was stadsschepen in 1556-1560 en 1572-1574 zoals zijn vader Laureyns Van Ravesteyn dat geweest was van 1519 tot 1533 en van 1535 tot 1539. Olivier Van Ravesteyn werd Tielts poorter vóór 1550 en trouwde met Anna Vanden Bussche. Hij stierf ca. 1592. Zijn broer, Pieter Van Ravesteyn, getrouwd met Beatrijs Froidure, troffen wij al aan als eigenaar van huis nr. 22 {De Burse). Ook hij was herhaaldelijk schepen en in 1560-1562 en 1564-1570 burgemeester. Een neef van beide broers, Judocus Van Ravesteyn, was doctor in de theologie en professor in Leuven. Huis nr. 28 zal door uitkoop van de erfgenaam Raphaël Van den Bussche uiteindelijk in handen komen van Jacqueline Van Ravesteyn: Jacquelyne Van Ravesteyn over den uutcoop vanden ghoede dat was competerende Raphaël Vanden Bussche ten sterfhuuse van Olivier Van Ravesteyn par appoyntemente: 3Op. (SR 1599-1602) Anno 1635 Het grote huis ten zuiden van de Neermarkt stond in 1635 nog steeds op naam van Jacqueline Van Ravesteyn, kleindochter van Olivier Van Ravesteyn. Zij was de dochter van Laureyns Van Ravesteyn die de stad had verlaten om zich in Brugge te vestigen. Jacqueline van Ravesteyn was als protestante naar het Noorden uitgeweken en al haar eigendommen in Tielt(87) werden verbeurd verklaard ten voordele van de kroon. Zij stierf ongehuwd in Vlissingen vóór 1635. Het Landboek beschrijft huis nr. 28 als tGhroot huys en erve van wylent Jacqueline Van Ravestein en het aangebouwde huisje als Tcleen huys van wylent Jaqueline Van Ravesteyn nu den Coninck by confiscatie. Dat cleen huys van wylent Jaqueline Van Ravesteyn was vóór 1462 ook een eigendom van Janne Bernarde en nadien van de weduwe en de kinderen van Olivier Van Pitthem. Het was midden de zestiende eeuw in handen gekomen van Pieter Van Ravesteyn: Pieter Van Ravesteyn van zekere erfve by hem ghecocht jeghens Lauwereins Van Ravesteyn commende vanden doot van zynen vadere: 8p. (SR 1546-48) Later kwam het dus in handen van Jacquelyne van Ravesteyn. De Sint-Jorisgilde kreeg 175


het vruchtgebruik van beide verbeurdverklaarde huizen. Zo kon de bijhorende boomgaard - eenen bilc ghroot 80r van wylent Jaquelyne Van Ravesteyn nu den Coninck by confiscatie van haer ghoed - vanaf 1638 dienen als oefenterrein voor de schuttersgilde.(88) De Tieltse kruisboogschutters ruilden hun oefenterrein aan de einde van de Hoogstraat voor deze locatie dichter bij het marktplein.(89) In 1651 verleende Filips IV hen een akte van amortisatie waardoor de Sint-Jorisgilde het volledige eigendomsrecht van het pand Van Ravesteyn aan de Neermarkt verwierf.(90) Anno 1732 Volgens het Landboek van Tielt-binnen bezat het Guide van Sinte Jooris in 1732 nog steeds het huijs ende erfve, ‘kadastraal’ 2 bunder 200 roeden groot. Huis nr. 27 tHof van Sint-Joris (vanaf 1638) Voor 1462 1462 Voor 1571 1571 Voor 1635 1635 1638 1651 1732

DR12, PK178 en 183, LB 222 en 223, SR

Janne Bernarde Pieter Bibau Olivier Van Ravesteyn (schepen) x Anna Vanden Bussche Pieter Van Ravesteyn Jacqueline Van Ravesteyn, fa Lauwers, kleindochter van Olivier Van Ravesteyn Geconfisqueerd > de koning tH of van Sint-Joris De Sint-Jorisgilde De Sint-Jorisgilde

Huis nr. 29 Zonder naam Anno 1462 Janne Bernarde bezat huis nr. 29 vóór 1462. Volgens het disregister is het in 1462 eigendom van Wilgemine, de weduwe van Olivier van Pitthem en hun kinderen. Olivier Van Pitthem stierf vóór 1451. Hij was ontvanger van de dis: Eerst betaelt Oliviere Van Pitthem als ontfanghere gheweest van shelicx 176


gheest goede in de kerke van Thielt ... (SR 1451-52). Zijn zoon Jan Van Pitthem was priester en ook schoolmeester: Item ontfaen van Wilgeminen der weduwe Oliviers Van Pitthem ter causen vanden besefte van eenen alven pond groete lijfrenten siaers bi haer vercocht meester Janne Van Pitthem haren zone... en Item betaelt meester Janne Van Pitthem scoolmeestre die sacraments daghe tspel maecte ende de processie stelde ende ordineerde voor thelighe sacrament ... (SR 1454-55) en Eerst betaelt meester Janne Van Putthem presbytere vander messe als mijne heeren de commissarise de wet vernieuden ... (SR 145658). We troffen Jan Van Pitthem ook aan als bewoner in 1462 van de priesterage in de Ieperstraat (huis nr. 0). Anno 1571 Huis niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier. Anno 1635 Het Landboek van Tielt-binnen beschrijft huis nr. 29 als tcleen huys en erve van de wezen van Jan Bruynsteen. Het wordt kadastraal op 1 bunder geschat. Jan Bruynsteen, een zoon van schepen Maerten Bruynsteen, huwde ca. 1620 met Tanneke Tulck, een dochter van Jan Tulck die iets verderop huis nr. 33 Inden Franschen Schilt bezat: Jan Bruynsteen fs Maertins poorter gealgiert synde met de dochter van Jan Tulck tsynder brulofffeeste: 6p. (SR 1618-20) Hij was dismeester van 1622 tot 1626. Jan Bruynsteen en Tanneke Tulck stierven in 1631 aan de contagieuse ziekte. Hun nog minderjarige weeskinderen Martgen, Tanneken en Laemken erfden de huizen nrs. 29 en 30. Huis nr. 29 zal later in handen komen van Anthone Lambrecht, schepen in 1687 en burgemeester van 1688 tot aan zijn dood in 1691. Diens echtgenote jonkvrouw Catharina Jochem bleef achter met vier zonen: Jan, Lodewijk, Pieter en Jacob Lambrecht. (91) Anno 1709 In 1709 woonde hier een zoon van Anthone Lambrecht, Jacob Lambrecht, met 6 personen.

177


Anno 1732 In 1732 is ‘sieur’ Jacobus Lambrecht, fs Anthone, nog steeds eigenaar van huis nr. 29. Naast talrijke huizen en gronden in Tielt-buiten bezat hij in de Nieuwstraat nog een huis met erf dat ooit aan Jacquelyne Van Ravesteyn had toebehoord en ook het naburige behuisde perceel. Hij was kerkontvanger in 1711-12 en in 1722-24 stadsontvanger. In 1724-25 en 1728-33 was hij schepen. Hij trouwde in 1720 met Marie-Therese Saelens en overleed in 1741. Marie-Therese Saelens hertrouwde in 1744 met linnenhandelaar Frans-Louis Vaerman, later ook schepen van Tielt en daarna schout van stad en roede. Huis nr. 29 zonder naam Voor 1462 1462 1571 Voor 1631 1635 Na 1635 1709 1732

DR 13, LB221, SR

Janne Bernarde Wilghemine, de weduwe en de kinderen van Olivier Van Pitthem ? Jan Bruynsteen x Anna Tulck Martgen, Tanneken en Laemken, wezen van Jan Bruynsteen x Anna Tulck Anthone Lambrecht (sieur) x Catharina Jochem (Jonkvrouw) Jacobus Lambecht x Marie-Therese Saelens Jacobus Lambrecht (schepen, kerkontvanger, stadsontvanger) x Marie Therese Saelens (x Frans Louis Vaerman) (linnenhandelaar,

schepen, schout)

Huis nr. 30 Zonder naam Anno 1462 De plaats waar later huis nr. 30 zal opgetrokken worden aan de hoek gevormd door de zuidkant van de Neermarkt en de Nieuwstraat (in 1462 inderdaad een nieuwe straat) is in 1462 nog onbebouwd. Het perceel was eigendom van de weduwe en de kinderen van Olivier Van Pitthem die ook huis nr. 29 bezaten. 178


Anno 1571 Lauwers Boddins was in 1571 eigenaar van huis nr. 30. Het wordt met 4 schellingen belast op een ‘kadastraal inkomen’ van 4 pond ‘grote’. Lauwers Boddins stierf in 1586. Twee van zijn kinderen, Louis en Pieter, werden in 1598 door Philips II voor bewezen diensten in de adel verheven met toekenning van een wapenschild. Louis Boddins werd ontfangher ghenerael vande ayden ende beden van Vlaenderen. Hij trouwde met de adellijke Anne de Piémont en overleed in 1613. Hun dochter Alexandrine Boddens trouwde met Jan Baptiste de Camargo, een Italiaanse legerofficier in Spaanse dienst en gouverneur van de stad Damme en omgeving.(92) Pieter, Lauwers Boddins tweede zoon, was trad eveneens in Spaanse dienst. Hij verliet zijn geboortestad en vestigde zich in Brugge: Joncheer Pieter Boddens is vervrempt vande poorterie van Thielt ende heeft betaelt voor zyn ontvremdinghe: 96p. (SR 1602-08). In Tielt had de ouderlijke woning een tijdlang dienst gedaan als schepenkamer toen schepenhuis en hallen in puin lagen: ... dhoyrs van Laureyns Boddins fs Mare van pachte van zynen huuse neffens de marct by die vander wet gheemployiert voor het scepenhuus ende aldaer recht ende wet te administreren duer datmen scepenencamere niet en heeft connen ghebruucken duer de ruyne vanden scepenhuuse... (SR 1589-92) en: ... dheer Loys Boddens ontfangher ghenerael van pachte van zynen huuse neffens de marct te Thielt gheorbuert voor een schepenhuus duer dat schepenhuus mette halle omme ghevallen es... (SR 1592-95) Anno 1635 Pieter Boddens verkocht rond 1612 het huis aan Maerten Bruynsteen die er al in woonde: Maertin Brunsteen over den coop vanden huuse daer hy inne woent jeghens Sr Pr Boddens: 144p. (SR 1612-14) De woning kwam in handen van zijn zoon Jan Bruynsteen die net als zijn echtgenote Anna Tulck stierf aan de pest in 1631. Er rustte nog een hypotheek op het pand, af te lossen aan Pieter Boddens, Joachim De Clercq en Ghuilliame Bruinsteen. Later was het huis voor één derde eigendom van Joanna Verbrugghe, weduwe van Jacob Tulck, en voor twee 179


derden van Jan Verbrugghe, echtgenoot van Guillelma Tulck: Jan Vander Brugghe van 2 deelen van 3 van thuys ende erfve vercocht aen Jan Tulck opde vlaschmarct opden houck vande Nieustraete: 144p. (SR 1658) Kort daarna blijkt Jan Tulck, zoon van Jacob, samen met Jan Verbrugghe de eigenaar te zijn. Hij verkocht zijn deel aan Joos Serroels: Joos Serroels van 2/3 van thuys ende erfve ghecocht jegens Jan Tulck staende opde vlasch­ marct opden houck vande Nieustraete: 180p. (SR 1658) Joos Serroels zal stadsontvanger worden van 1675 tot 1677 en overlijden in 1678. Anno 1709 In 1709 was het huis van Constantia Cruycke, de weduwe van Joos Serroels. Zij woonde daar met 7 personen. Anno 1732 Constantia Cruyck pachtte de lynen laeken elle van 1707 tot 1721. Van 1722 tot 1733 stond zij ook in voor het meten van het lijnwaad: Van Franchoys Goemaere 4pll-5 ende vande We Joos Serroels 64 2pl8-9 over hunnen ontfanck van het meten van lynne laekens van november 1722 tot ende met maerte 1733 boven hunnen ontfanckloon: 7pl0-2. (SR 1728-32) Zij had in 1732 het huis nog in haar bezit Huis nr. 30 zonder naam 1571 Voor 1612 1612 1635 1658

Voor 1678 1709 1732

DR58, PK185. LB220, SR Lauwers Boddins Pieter Boddens (jonkheer) Jan Bruynsteen x Anna Tulck Martgen, Tanneken en Laemken, wezen van Jan Bruynsteen Joanna Verbrugghe, wed. van Jacob Tulck en Jan Tulck 1/3 Jan Verbrugghe x Guillelma Tulck 2/3 Joos Serroels (stadsontvanger) x Constantia Cruycke 2/3 Constantia Cruycke, de weduwe van Joos Serroels Constantia Cruycke, de weduwe van Joos Serroels 180


Ten westen van de Nieuwstraat lag ter hoogte van de Neermarkt de onbebouwde zijde van het Gruythof een perceel dat zich tot aan de Kortrijkstraat uitstrekte en aan de heer van Gruuthuse toebehoorde. Aan de kant van de Neermarkt paalde dat Gruythof aan het perceel met huis nr. 31 van Lodin De Meyere. In een ouder disregister stond het Gruythof op naam van baljuw Alexander Spierinc(93) en Pieter Van Putthem. Het disregister van 1462 beschrijft het als volgt: Myn heere vanden gruuthuuse up zyn erve daer nu zyn huus staet, ende was voortyts tpaertstal toter poorten toe, ende also lancx met eener rechter streke toe commende toter nieuwer straten die ter veemart waert loopt (de huidige Nieuwstraat), west ter curtericstrate ute commende, noort palende jeghen pietren (Van Waterloos, geseyt De Stoppere) vorseid, luuke haghelinghe ende lodin de meyere. Staet inden houden bouc de iij lib. par. up alexander spieringhe in iiije blat, dander xxx schellingen behooren te spierincx dienste staende van ouden tyden up pieteren van putthem Hij pond x schellingen. (94) Het Gruythof zal in 1624 door heer van Gruuthuse (Tielt-ten-Hove) afgestaan worden aan de orde van de minderbroeders die er hun intrek namen. Het pand voldeed evenwel niet aan hun noden en zij ruilden het in 1640 voor het Pouckhof dat de heer van Poeke hun afstond.(95) Het lag aan de overzijde van het Gruythof in de Kortrijkstraat. Zij zouden er blijven tot 2007.

Huis nr. 31 Zonder naam Anno 1462 Volgens de beschrijving in het disregister behoorde het huis nr. 31 aan de zuidwestzijde van de Neermarkt in 1462 toe aan Lodinne Den Meyere. Anno 1571 Huis en eigenaar niet met zekerheid te situeren in het 20stepenningkohier. Anno 1635 Huis nr. 31 staat in het Landboek van Tielt-binnen beschreven als Thuys en erve vande weduwe en weesen van Jan Oste. Het 181


was geprijsd op 533 vierkante roeden. Jan Oste, fs Eustaes, was heer van Boonis en van het Leinse en hield ook het leen tHoogserley. Hij huwde ca. 1610 met Maria De Maleyne: Jan Oste tzynder bruloft 4 cannen wyns: 8p. (SR 1608-10) en overleed in 1631. Huis nr. 31 kwam in handen van zijn weduwe en zijn zeven kinderen: Eustaes, die de titel van heer erfde, Petronella die trouwde met Guille De Haene, Willem, Mary, Mathys, Josyne en Anna die trouwde met Louis D’Haene en nadien met Pieter De Meulenaere en die zo in het bezit kwam van De Burse (Huis nr. 22) aan de oostkant van de Neermarkt. Anno 1709 In 1709 is huis nr. 31 bewoond door Frans De Smet met 8 personen. In 1700 wordt hij in de stadsrekeningen vermeld als schout en hij is dat nog in 1711. Geregeld is hij ook pachter van accijnzen. Anno 1732 In 1732 staat in het Landboek huis nr. 31 op naam van de kinderen van schout Frans De Smet. Huis nr. 31 zonder naam 1462 1571 Voor 1635 1631 1709 1732

DR14, LB259, SR Lodinne De Meyere ? Jan Oste (heer van Boonis en van het Leinse) x Maria De Maleyne De weduwe en de wezen van Jan Oste Frans De Smet (schout) De kinderen van Frans De Smet

Huis nr. 32 Zonder naam Anno 1462 Huis nog onbestaand in 1462 of niet belast aan de dis waardoor het niet in het disregister voorkomt.

182


Anno 1571 De eigenaar van huis nr. 32 is niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier. Anno 1635 In 1635 staat huis nr. 32 op naam van Francoys De Pleckere. Landmeter Frans De Pleckere was schout van 1632 tot 1638 en burgemeester van 1638 tot 1642. Van 1638 tot 1640 trad hij ook op als ontvanger van de heerlijkheid Willecomme en van jonkheer Philippe Triest. In 1644 vinden wij hem als baljuw van Gruuthuse. Hij trouwde een eerste maal met Marie De Baes die overleed in 1641. Zijn tweede echtgenote, Anna De La Derrière, dochter van brouwer Guillaume De La Derrière, hertrouwde met Joos Dhaese en overleed in 1661. Frans De Pleckere bezat ook het huis nr. 23 tussen De Burse en De Valcke aan de oostkant van de Neermarkt. Samen met Thomas Vaerman kocht hij in 1638 voor 350 gulden het schuttershof in de Hoogstraat nadat de gilde van St.-Joris naar een pand aan de Neermarkt was verhuisd.(96) Frans De Pleckere stierf op 21 september 1645, de dag waarop de Fransen de Sint-Pieterskerk in brand staken. Ook Thomas Vaerman stierf in 1645. In 1638 had Frans De Pleckere zijn perceel met huis nr. 32 verkocht aan chirurgijn Jan Marcx, fs Pieters: Mr Jan Marcx van thuys ende erfve ghecocht jeghens François De Pleckere opde mart 144p. (SR 1638) Twee jaar later trok Jan Marcx naar Wakken. Hij verkocht het pand in 1642 aan Eustaes Bouchout: Eustaes Bouchout van thuys ende erve ghecocht jeghens Mr Jan Marcx upde mart: 156p (SR 1640-42) die het doorverkocht aan Jacob De Nolf. Deze laatste vinden wij terug in de stadsrekeningen van 1650 als geldschieter van de stad: Jacob De Nolff ende andere over den interest van diversch geldt de stadt in haren noot ter handt gedaen: 5lp. Jacob De Nolf is gestorven vóór 1678. Zijn weduwe kocht in 1687 herberg Den Keysere in de Kortrijkstraat: ontfangen vande We Jacques De Nolf over den lOen pennynck vande herberghe Den Keysere staende inde Cortryckstraete ghecocht voor 450 guldens (SR 1687) en rond 1700 kocht zij nog twee huizen: We Jaecques De Nolf vande twee huyssen ghekocht van Pr De Clerck: 9pl6. (SR 1698-1701) 183


Anno 1732 In 1732 was Joanna Clara Van Zantvoorde, een dochter van burgemeester Guillaume van Zantvoorde en van Marie Antoinette Goudenhooft, eigenares van huis nr. 32. Zij was ook de weduwe van de in 1729 gestorven Jaecques De Caigny, zoon van Jaecques De Caigny en Elisabeth De Nolf. Jaecques De Caigny, de jonge, behoorde tot de vierde Tieltse generatie De Caigny, een familie die zich op het einde van de zestiende, begin zeventiende eeuw hier had gevestigd. Jacques De Caigny en Johanna Clara Van Zantvoorde behoorden tot de meest gefortuneerden van de stad. Wij bespraken het gezin al bij de beschrijving van huis nr. 8: Het Cloosterken.

Huis nr. 32 zonder naam 1462 1571 1635

LB258, SR ? ? Francoys De Pleckere (schout, burgemeester,

baljuw van Gruuthuse) 1638 1642 Na 1642 1729

x Marie De Baes x Anna De La Derrière (x Joos Dhaese) Jan Marcx (chirurgijn) Eustaes Bouchout Jacob De Nolf Joanna Clara Van Zantvoorde, weduwe van Jaecques De Caigny (heer van Zeebrouck,

baljuw, burgemeester)

Huis nr. 33 Den Franschen Schilt Anno 1462 Huis nr. 33 bestond nog niet in 1462 of was niet belast aan de dis. Anno 1571 De eigenaar van huis nr. 32 is niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier van 1571. 184


Anno 1635 Jan Tulck huwde rond 1592 met Guilielma Van Hecke. In 1597 werd hij Tielts poorter. Aan de kant van de Garenmarkt op de Neermarkt baatte het echtpaar Inden Franschen Schilt uit, een herberg aangekocht rond 1608. De stadsrekening 1608-1610 vermeldt de tiende penning betaald door Jan Vanden Keere ... vanden huase by hem vercocht an Jan Tulck staende op de gharemart: 36p. Rond 1610 kocht hij nog een huis aan de Garenmarkt, waarschijnlijk huis nr. 34: Jan Tulck heeft ghecocht derfve vande h Jan De Rynck lyggende te Thielt up de gaermart ende heeft belooft over stats recht: 18p. (SR 1610-12). Hij pachtte in die jaren ook de bieraccijns. Het echtpaar had 5 kinderen: De oudste dochter, Elisabeth Tulck, zou driemaal trouwen: Een eerste maal in 1616 met Pieter Marcx, zoon van Salomon Marcx de eigenaar van huis nr. 35: Meestre Pr Marcx tzynder bruloft feeste als gealieert wesende met de dochter van Jan Tulck, vyff stede cannen wyns: 6p (SR 1614-16); een tweede maal in 1636 met Jan De Jonckheere en een derde maal in 1638 met Daniel De Neve. Een tweede dochter, Joanna Tulck, trouwde in 1620 met Jan Bruynsteen, zoon van schepen Martin Bruynsteen: Jan Bruynsteen fs Maertins poorter gealgiert synde met de dochter van Jan Tulck tsynder bruloff feeste: 6p. (SR 1618-20) Dismeester Jan Bruynsteen en zijn echtgenote Joanna Tulck stierven beiden aan de pest in 1631 en lieten hun huizen nr. 29 en 30 over aan hun drie minderjarige kinderen. Jan, het derde kind van Jan Tulck, trouwde in 1625 met Nicasia Bruynsteen, een zus van Jan Bruynsteen. Jan Tulcks twee jongste kinderen Jacob en Guillielma trouwden respectievelijk in 1633 en 1634 met Joanna en Jan Verbrugge (schepen van 1648 tot 1654), eveneens zus en broer. Inden Franschen Schilt kwamen klanten van allerlei pluimage over de vloer. Zo noteert de stadsrekening van 1614-1616: (Betaelt) Jan Tulck van teere tzynnen huuse gedaen by burchmeestere ende schepenen int besteden van tdecken vande halle: 3pl2s en: Idem van teere ghedaen byde waeghenaers die een partie schaillen gebrocht hebben ten oorboir vande halle ...: 185


3pl8s en nog: Idem over teere ghedaen by eenen boode die tydynghe brochte tot twee reysen vande Spanghnaerden van Dunckercke: 36s. In de rekening van 1618-1620 lezen wij: Jan Tulck tavernier inden Franschen Schilt 7p4s2gr over de teere t ’synen huuse ghedaen byde meuleprysers ghepresen hebbende de stede wint cooren ende rosmeulen 86pl0s; en in 16201622: ... twee vroede vrauwen over t'visiteren van t ’kindt vanden kercbailliu, mits de teere gedaen ten huyse van Jan Tulck: 7pl4s. Na de dood van haar man in 1634 baatte Guilelma Van Hecke de herberg verder uit: Ande We Jan Tulck van taire tharen huyse gedaen by 2 compaignien en pied ende 2 gereformeert (...): 103pl2s; De We Jan Tulck van tairen thaeren huyse gedaen by diversche boden bringende brieven ende ander bodtschappen int regart vande garnisoenen ende soldaten: 10p8s; De We Jan Tulck over tderde part vande taire thaeren huyse gedaen by diversche soldaten commende in cleene troupe ende zonder ordre dan met pasport van hunne Capiteynen: 47pls; De We Jan Tulck van tharen huyse thebben laeten slaepen Ytaliaensche soldaten den tyt van 2 maenden die geforiert waren ten huyse van Jacob Tulck, (...): 24p. (SR 1632-34) Het Landboek van Tielt-binnen noteerde in 1635 de eigendom vande weduwe ende kinderen van Jan Tidc metter erve ghenaempt Den Franschen Schilt. In 1642 verkocht Guilielma Van Hecke de helft van het huis en het erf aan haar zoon Jacob die toen schepen was: De We Jan Tulck vande helft van thuys ende erfve vercocht an Jacob Tulck haren zone ghenaemt den Franschen Schilt: 120p. Zij overleed in 1663, ca. 90 jaar oud. Haar zoon Jacob Tulck was volgens de stadsrekening van 16401642 gheswooren pegelaere t.t.z. ijker van de vloeistofmaten. Na zijn dood traden Jan Vander Brugghe, de oude, en zijn zoon Jan Vander Brugge, de jonge, in 1652 op als voogden in naam van de wezen. Zij verkochten alsulck part ende deel als de weesen is competerende in een huys ende erfve ghenaempt den franschen schilt, den welcken swaer belast is van renten den penninck xvie ende veel reparatien en was noode zynde.(91) De koper was Hubrecht Vander Piete, maar zijn naam werd 186


doorstreept in het Landboek en de nieuwe eigenaars waren, elk voor de helft, Guilliame De Smet en Maerten Schepens. Maerten Schepens, de oude, weduwnaar van Peryntje Vande Wiele, was brouwer in de Nieustraete op een erf palend oost aan dat van de Sint-Jorisgilde. Tussen 1640 en 1650 was hij tavernier in het Hof van St.-Sebastiaen (Inden Hantboghé) en in 1652 Inde Zwaene. Hij pachtte in 1646 ook voor drie jaar de stadsblekerij. Hij, of zijn zoon Maerten, was schepen van 1662 tot 1664. De helft van huis nr. 33 werd in 1669 opgekocht door Frans Penneman, procureur in Gent: Frans Penneman pour l ’achapt de la taverne nommée L ’Escn de France: 16pl4s8 (SR 1669) en kwam zo terecht bij (zijn zoon ?) Ferdinandus Penneman die volgens het Landboek presbyter in Ghendt was. In 1678 werd het huis bewoond door de Franse bezetter van de stad: ... van Monsieur Geerardt commis vande Fransche domainen ende de lasten vande Franschen Schilt ten dien tyde bewoont gheweest synde byden commis Benoit: 15p. (SR 1678) Inden Franschen Schilt werd in de negentiger jaren door brand geteisterd:... aen Jan De Foere van synen dienst int blusschen vande Fransche Schilt ende elders: 4p8s7. (SR 1692-97) Anno 1709 In 1709 is de herberg bewoond door Jacob De Blaere met 6 personen. Jacob De Blaere, gehuwd met Johanna Maria De Smet, kocht het huis rond 1707: Jacobus De Blaere van den coop van syn huys genaempt Den Franschen Schilt op de neermarckt:12p5. (SR 1707-10). Hij overleed vóór of in 1732. Anno 1732 Het Landboek van 1732 vermeldt als eigenares de weduwe van Jacobus De Blaere. De herberg kwam dan in de handen van hun dochter Joanne Marie De Blaere, getrouwd met Pieter De Backere uit Deinze: ... Pieter De Backere tot Deynse ter causen vande ontvremdynghe van Joanne Marie De Blaere fa Jacques syne huysvrauwe: 4s (SR 1711) die hem volgens de stadsrekening van 1734 verkocht aan Philippe Houbrauke voor die kort daarop naar Brugge vertrok: Philippe Houbrauke van het huys ende erfve gecocht van Pr De Backere genaemt Den Franchen Schild... 187


Huis nr. 33 Den Franschen Schilt 1462 1571 1608 1635 1642 Na 1642

LB257, SR ? ? Jan Tulck x Guilielma Van Hecke De weduwe (tavernieregge) en kinderen van Jan Tulck Jacob Tulck 14 (schepen), Guilielma Van Hecke 14 Guilliame De Smet 14 en Maerten Schepens

(brouwer, tavernier, pachter van de stadsblekerij), weduwnaar van Peryntje Vande 1669 Na 1669 1709 Ca. 1692 1732 Voor 1734 1734

Wiele 14 Frans Penneman Ferdinand Penneman (priester) Jacobus De Blaere x Johanna Maria De Smet Door brand geteisterd Joanna Maria De Smet, weduwe van Jacob De Blaere Pieter De Backere x Joanne Marie De Blaere, fa Jacobs Philippe Houbrake

Huis nr. 34 Ca. 1620 De (Halve) Maene Anno 1462 Huis nr. 34 bestond nog niet in 1462 of was niet belast aan de dis, waardoor het in het disregister niet voorkomt. Anno 1571 De eigenaar van huis nr. 34 is niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier van 1571. Anno 1635 Tot 1620 woonde apotheker Gabriel Bultinck gehuwd met Catelyne Pantin in huis nr. 34, De (Halve) Maene. Hij had rond 1610 het door brand vernielde pand gekocht uit de erfenis van Laureins Spoorman: ... vande verbrande erfve ghenaempt de 188


Maene by Gabereel Bultynck gecocht jeghens den curatuer vanden sterfhuuse Laureins Spoorman ligghende te Thielt up de mart: 24p. (SR 1610-12) Laureins Spoorman was gehuwd met Maria Van Lovene. Tussen 1556 en 1560 was hij zonder onderbreking stadsschepen geweest en opnieuw in 1566-68. Hij was burgemeester in 1562-1564 en in 1570-1574. Gabriel Bultinck die ook huis nr. 18 bezat, was stadsschepen in 16141616. Ca. 1620 trok hij naar Brugge waar hij enkele jaren later overleed. De nieuwe eigenaar werd Jan Van Ryckeghem. De huisnaam raakte in onbruik. Jan Van Ryckeghem, leenman van het prinselijk leenhof van Tielt en schepen van de heerlijkheden 't Halewynse-inRyckeghemdienst, 't Lembeekse, Haghe, Ayshove, 't Leynse en Gruuthuse (zie huis nr. 26) trouwde in 1616 met Adriana vander Piete, dochter van Pieter Vander Piete en Perine Neerinck. Aan de Neermarkt bezat het echtpaar huis nr. 34: een huis ende erfve staende ten voorhoofde op de mart deser stede by de fonteyne tusschen den franschen schilt en thuys ende erfve van d ’hoirs Mr Salomon Marcx. Uit dit huwelijk sproten vijf kinderen: Jan, Lodewijk, Josyne, Jacomyne en Pieter. Jan Van Ryckeghem trouwde een tweede maal in 1628, met Petronella De Bouserie. Uit dit huwelijk stammen Catharina, Pieternelle, Joos en Rebecca. Jan van Ryckeghem, de oude, overleed in 1660. Hij was stadsschepen geweest in 1638-1640, 1648-1650 en 16541658. Petronella De Bouserie stierf in 1677. Zij hield huis nr. 34 in haar bezit samen met de kinderen uit Jans tweede huwelijk. Twee van die kinderen, Catharina en Petronella, zullen rond 1695 het huis verkopen aan Zacharias Vande Keere. Anno 1732 In het Landboek van Tielt-binnen van 1732 staat huis nr. 34 op naam van Jouffrauwe de Weduwe van Sieur Zacharias Vande Keere. Zacharias Vande Keere, in 1674 aangesteld tot ijker van stad en roede, trouwde in 1693 met Catharina Jochem. Hij kocht het huis nr. 34 van Catharina en Petronella Van Ryckeghem, twee dochters van Jan Van Ryckeghem en Petronella De Bouserie. Zacharias Vande Keere van het huys ende erfve 189


gecocht jegens Catharine Van Rijckeghem soo over haer selven als over Petronelle haere suster, staende opde marckt: 13p. (SR 1692-97) Zacharias Vande Keere was in 1712-1713 kerkontvanger. Al in 1681 had hij een huis gekocht in de SintJanstraat en ook de 3/4 van thuys genampt de Fortuyne tenden de Hoochstraete. In 1687 kocht hij van Macharis Vande Keere syn huys ghenaemt Den Huyl in de Krommewal. Hij bezat eveneens huis nr. 27 aan de Neermarkt. Hij was linnenhandelaar: A en Zacharias Vande Keere wynckelier binnen deser stede over leverynghe van grauw lynwaet binnen deser stede tot maecken eenighe bedden voor de gequetste soldaeten... (SR 1692-97) Hij overleed in 1715. Catharina Jochem stierf in 1737, 68 jaar oud.

Huis nr. 34 De (Halve) Maene

1462 1571 1610 1620 1635

LB256, SR ? ? Laureins Spoorman (schepen, bu rgem eester) x Maria Van Lovene Gabriel Bultinck (apotheker, schepen) x Catelyne Pantin Jan Van Ryckeghem (sch epen van Tielt en van

d iverse heerlijkheden)

Na 1660 Voor 1697 Voor 1732 1732

x Adriana Vander Piete x Petronella De Bouserie De weduwe en erfgenamen van Jan Van Ryckeghem Catharina en Petronella Van Ryckeghem Zacharias Vande Keere (linnenhandelaar) x Catharina Jochem Catharina Jochem, weduwe van Zacharias Vande Keere

Huis nr. 35 Zonder naam Anno 1462 Huis nr. 35 bestond nog niet in 1462 of was niet belast aan de dis, waardoor het in het disregister niet voorkomt. 190


Anno 1571 De eigenaar van huis nr. 35 is niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier van 1571. Anno 1635 De familie Marcx was in Tielt van oudsher een familie van geneesheren. Salomons grootvader, Franchois Marcx, werd als nieuwe poorter ingeschreven in 1543-1544: Franchois Marcx ende Cecilie zyn wyf Stevekin ende Jaquemynkin huerlieder kynderen... Hij was roode meester en werd door de stad beloond met een ‘pensioen’ omwille van zijn strijd tegen besmettelijke ziekten. Die strijd werd hem waarschijnlijk zelf fataal: Mr Franchoys Marcx als ten pensioene ghenomen by burchmeestre ende scepenen ten 24p tsiaers als roode meester deser stede van Thielt hem zettende in veel pericle ende ghemerct zyn overlydene hier: 12p. (SR 1558-60) Zijn zoon, Steven Marcx, was de natuurlijke vader van chirurgijn Salomon Marcx. Salomon Marcx verwierf het poorterschap in 1610. Hij zal in het poortersboek tot aan zijn dood in 1631 als ‘bastart’ aangemerkt blijven. In 1603 speelde Salomon Marcx een rol in het sinistere verhaal van de dood van Tanneken Sconyncx. Zij werd door de baljuw van hekserij beschuldigd en bezweek aan haar foltering. Prof. J. Monballyu schrijft: Een achttal uren na haar bevrijding uit de halsband overleed zij aan de gevolgen van haar dagenlange marteling. Niettemin verkregen baljuw Meganck en beul Waelspeck het van de ijlings bijgeroepen Marc Salomon, chirurgijn uit Tielt, dat deze een attest schreef dat Tanneken's dood niet aan enige verwonding te wijten urn. (98) Salomon Marcx was in 1590 gehuwd met Anna Vande Keere, een dochter van burgemeester Olivier Vande Keere die wij al bij de beschrijving van huis nr. 16 hebben ontmoet. Salomon Marcx en Anna Vander Keere woonden op de zuidwestkant van de Neermarkt. Zij bezaten ook een perceel in de Krommewal en een huis met erf in de Nieuwstraat. Zij hadden twee kinderen: een dochter, Anna, die in 1614 trouwde met Joos Vander Piete, 191


die wij ontmoetten bij de beschrijving van huis nr. 13; en een zoon, Pieter die in 1616 trouwde met Elisabeth Tulck, een dochter van Jan Tulck. Hem troffen wij al aan bij de bespreking van huizen nrs. 30 en 33. Het illustreert de verstrengeling van de families die de huizen aan het marktplein bezaten. Vier jaar na de dood van Salomon Marcx in het jaar van de grote pestepidemie 1631, waren volgens het Landboek van Tieltbinnen Anna Vande Keere en haar kinderen de eigenaars van huis nr. 35. Anna Vande Keere ging in 1641 in Wingene wonen. Haar kinderen Anna en Pieter bleven in Tielt. Dochter Anna Marcx was in 1614 getrouwd met Joos Verpiete, eigenaar van het aanpalende huis nr. 36. Het pand met huis nr. 35 komt enkele tijd later in handen van Jan Verbrugghe, de jonge, en van Jan Van Ryckeghem, de oude, die al het aanpalende huis nr. 34 en ook huis nr. 26 bezat. Jan Verbrugghe, de man van Guillema Tulck, was schepen in 16481654. Wij kennen hem al uit de beschrijving van de huizen nrs. 30 en 33. Jan Van Ryckeghem, de oude, was herhaaldelijk schepen tussen 1638 en 1658 en burgemeester van 1658 tot aan zijn dood in 1660. Hij was een eerste maal gehuwd met Adriana Vander Piete en een tweede maal met Petronella De Bouserie. Anno 1732 Volgens het Landboek van Tielt-binnen behoort huis nr. 35 in 1732 toe aan Joannes Herman die het rond 1745 doorverkocht aan Joseph Blanckaert: Joseph Blanckaert van ’t huys ende erfve gekocht van Joannes Herman opde hooghmarct: 8p (SR 174348). De stadsrekeningen rekenen dit huis bij de Hoogmarkt. In ons overzicht trekken wij de scheidingslijn tussen Neermarkt en Hoogmarkt tussen de huizen nr. 35 en nr. 36.

LB255, SR ? ? Salomon Marcx (chirurgijn) x Anna Vande Keere

H uis nr. 35 zonder naam

1462 1571 Voor 1635

192


1631 Na 1635 1732 1733

De weduwe en kinderen van Salomon Marcx (chirurgijn) Jan Verbrugghe, de jonghe, en Jan van Ryckeghem, de oude Joannes Herman Joseph Blanckaert

De eigenaars en bewoners van de huizen aan de zuidkant van de Neermarkt (nrs. 26 tot nr. 35) zijn heel vaak betrokken bij het bestuur van de stad. Zo goed als elk van die huizen was ooit in handen van een burgemeester (Pieter Vander Piete, Jan Van Ryckeghem, Antoon Lambrecht, Frans De Pleckere, Laureins Spoorman,...), een schepen (Olivier Van Ravesteyn, Gabriel Bultynck,...), een stadsontvanger (Jacobus Lambrecht, Joos Serroels,...), een schout (Frans De Smet, Frans-Lowys Vaerman...) of een baljuw (Jacques De Caigny,...). Vaak oefenden zij afwisselend een van die ambten uit of zij combineerden het met hun taak van dismeester of kerkontvanger. Wat hun hoofdactiviteit was, vermelden de hier geraadpleegde bronnen niet. Naast bestuursambtenaren vinden wij aan de zuidkant van de Neermarkt ook de geneesheren Jan en Salomon Marckx, linnenhandelaar Zacharias Vande Keere en fruitteler Jan Blondeel. Enkelen onder hen, zoals Jan Van Ryckeghem, werden binnen de kerkmuren begraven. Anderen, zoals sommige leden van de familie Bibau, sympathiseerden met het protestantisme of weken uit naar het Noorden, zoals Jacquelyne Van Ravesteyn. Pieter en Louis Boddens kozen de kant van Spanje en werden beloond met een adellijke titel. Enkele eigenaars van huizen aan de Neermarkt bezaten ook een heerlijkheid in Tielt-buiten (Jan Oste, Jacques De Caigny,...) of ze oefenden er een schepenambt uit (Jan Van Ryckeghem). Kortom, wonen aan de Tieltse Neermarkt was niet voor de gewone Tieltenaar weggelegd. Drie huizen in dit segment van het marktplein droegen een naam: tHof van Sint-Joris, Den Franschen Schilt en De Flaelve Maene.

193


De huizen (nrs. 36-46)

ten

zuiden

van

de

Hoogmarkt

Huis nr. 36 Zonder naam Anno 1462 Huis niet belast aan de dis in 1462. Anno 1571 Huis niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier van 1571. Anno 1635 Het Landboek van Tielt-binnen noemt Joos Verpiete als eigenaar van huis nr. 36. Het werd in 1635 op 2 bunder ‘geprijsd’. Joos Verpiete of Vander Piete, fs. Hubertus, was weduwnaar geworden in 1613 van Surina Temmerman. Hij hertrouwde in 1614 met Anna Marcx, een dochter van zijn buurman chirurgijn Salomon Marcx. Joos Vander Piete bestuurde de stad als schepen in 1616-1618. Hij handelde ook in ijzerwaren: Joos Verpiete over tleveren vande naghels veroorboort ant hallebordes ende vierschaere: 8pl5s (SR 161012); Joos Vander Piete 32s gr. over leverynghe van naghels ende ander yserwerck veroorboort ande halle: 19pl0s; en Joos Vander Piete over leverynghe van naghels veroorboort ande bleeckerie hier in ghenomen de yseren leen: 5pl7s. (SR 161416); Joos Vander Piete over leverynghe van naeghels ende ander yserwerck veroorboort ande halle ende de bleeckerye: 194


18pl7s (SR 1616-18); Joos Vander Piete over leverynghe van nagels veroorboort ande voorn, ghevanghenesse: 13p5s; en Joos Vander Piete over de leverynghe van diveersche yseren naghels veroorboort anden torre vande halle: 21pl5s6d (SR 1618-20); Joos Verpiete over leverynge van dyversch yserwerck ende nagels veroorboort ande cantyne ende vleeschuys: I4p3s. (SR 1635-36) Hij overleed in 1664, Anna Marcx in 1675. Huis nr. 36 kwam in handen van David De Jonckheere, fs Jacques, in 1636 gehuwd met Maria Vande Keere, een dochter van Pieter Vande Keere. David De Jonckheere, stadsschepen in 1638-1640 en in 1645 en stadsontvanger in 1640-1642, was ook baljuw van de heerlijkheid Poelberge. Na zijn dood in 1645 hertrouwde Maria Vande Keere in 1648 met kerkontvanger Ghuilliame Tuytens, notabele en in 1654 koning van de SintJorisgilde. Anno 1709 Hier woonde volgens de Graantelling in 1709 de weduwe van Joos Serroels met 7 personen. Anno 1732 Volgens het Landboek van Tielt-binnen bezat Jouffrauwe Constantia Cruijcke, weduwe van Sr Joos Serroels, naast huis nr. 30 ook huis nr. 36. Zij was een dochter van Jan Cruijcke, een groot weldoener van het patersklooster en ‘geestelijke vader’ van de Tieltse minderbroeders. Toen de welstellende Jan Cruijcke in 1679 overleed kreeg hij dan ook zijn laatste rustplaats in hun kerk. Hij had twee dochters: Maria en Constantia. Maria Cruijcke trouwde in 1687 met linnenhandelaar Joannes Lambrecht, een zoon van burgemeester Antoon Lambrecht en jonkvrouw Catharina Jochem. Maria Cruycke stierf in 1740. Haar zus Constantia Cruijcke trouwde met Joos Serroels, stadsontvanger van 1675 tot 1677. Aan de Vlasmarkt op de hoek van de Nieuwstraat bezat hij twee derden van huis nr. 30 gekocht in 1658 van Jan Tulck: Joos Serroels van 2/3 van thuys ende erfve ghecocht jegens Jan Tulck staende opde vlaschmarct 195


opden houck vande Nieustraete: 180p. (SR 1658) De huizen nrs. 30 en 36 bleven in het bezit van zijn weduwe, minstens tot 1732.

LB254, SR

Huis nr. 36 zonder naam

1571 1635

Na 1635

1709 1732

? Joos Verpiete (sch epen , h an delaar in ijzerw aren) x Surina Temmerman x Anna Marcx David De Jonckheere (schepen, ontvanger, balju w van P o elb erg e) x Maria Vande Keere (x Guilliame Tuytens) (Constantia Cruijcke), de weduwe van Joos Serroels Constantia Cruijcke, de weduwe van Joos Serroels (stadson tvanger)

Huis nr. 37 Den Mortier, na 1732 De Bonte Coe Anno 1462 Huis niet belast aan de dis in 1462. Anno 1571 Huis niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier van 1571. Anno 1635 Huis nr. 37, Den Mortier, ook genoemd Den Gouden Mortier of tMortierken, kwam in handen van Gheraerd Bruneel, de jonge en van zijn zus Catharina. Zij trouwde in 1612 met Jan Van Loockere: Jan Van Loekeren trauwende de dochtre vanden ontfangher thunder bruloft conforme den bilgette vanden 23-61614: 6p. (SR 1612-14). Het huys en erve ghenaempt Den Mortier staat in het Landboek op naam van Gheraerd Bruneel, de jonge en van zijn schoonbroer Jan Van Loockere. Jan Van Loockere zal in 1638 stadsontvanger worden en stadsschepen in 1644 en 1646-1647.

196


Anno 1732 Den Mortier, ondertussen omgedoopt tot De Bonte Coe, was in 1732 in handen van jonkheer Jeroen Sebastiaen Limnander, heer van Zulte. Hij verkocht het huis in 1752-1755 aan ‘sieur’ Jan Baptist Strack: Sieur JB Strack van het huys ende erfve gekocht van Joncheer Jeroen Sebastiaen Limnander staende ten voorhoofde vande marckt genaemt De Bonte Coe. (SR 1752-55) Jan-Baptist Strack een geneesheer afkomstig uit Belle trouwde in 1720 met Maria Bruneel, dochter van Jacob Bruneel en kleindochter van Geraerd Bruneel. Jan-Baptiste Strack overleed in 1761. Zijn echtgenote stierf in 1772.

LB253, SR ? Jan Van Loockere (stadsontvanger, schepen) x Catharina Bruneel Gheraerd Bruneel, de jonge Jeroen Sebastiaen Limnander (heer van Zulte) Jan-Baptist Strack (geneesheer) x Maria Bruneel

Huis nr. 37 Den M ortier > De Bonte Coe

1571 1635

1732 Ca. 1752

Huis nr. 38 Vanaf 1635 De Seye Anno 1462 Het disregister van 1462 vermeldt als eigenaar van huis nr. 38 meester Janne Den Neckere. Jan De Neckere, waarschijnlijk de vader van Olivier De Neckere,(99) alias Le Dain of De Duivel, had meerdere kinderen die wat grond hadden in Tielt-buiten: ... een bunder lants (...) palende (...) west ande kinderen Jans Neckers lande.( 100) Wij vinden Janne Den Neckere het vroegst vermeld in de stadsrekening van de jaren 1421-1422. Toen zorgde hij in opdracht van de stad voor het transport van 3300 bakstenen: Eerst betaelt Janne Den Necker van drie duust ende iijC quareel steenen te halene van den quareel ovene ende brochte an den molenviver vor de halle ende daer mense orbarde te iiij s elc duust beloopt xiij s iij d parisis. In 14351436 tekende hij als barbier voor 3 pond parisis in op de lening 197


die de stad had uitgeschreven om de deelname van de Tielste militie aan de veldtocht naar Calais te bekostigen: Eerst Jan De Neckere barbier heeft gheleent iijp. parisis. (SR 1435-36) Het huis dat hij in 1426-1427 kocht van Jan Wervackeren: Item ontfaen van Jan Wervackeren van der stede die hij vercochte Jan Den Neckere iij p. (SR 1426-27) was waarschijnlijk niet huis nr. 38 naast Het Schaeck. In 1438-1439 kocht Janne Den Neckere een deel van een ander huis. De verkoper was zijn schoonbroer Janne Den Quinckele: Item ontfaen vanden deele vander stede die Jan De Neckere cochte jeghen Janne Den Quinkele xxxiiij s. (SR 1438-39) Dit was wellicht huis nr. 38 waarvan Janne’s echtgenote reeds het andere deel bezat.(lOl) Naast barbier was ‘meester’ Janne De Neckere ook houthandelaar. Tot vijfmaal toe treffen wij in de stadsrekeningen vermeldingen aan als: Item betaelt Janne De Neckere barbier van ghelijken berde van Ixxviij voeten... en Item betaelt meester Janne De Neckere barbier van eenre eeke daer vij plancken a f ghezaecht zijn te legghene inde Crommenwael... (SR 1456-58) Barbier Janne Den Neckere moet ook een voorouder geweest zijn van barbier Pieter De Neckere. Diens dochter Anne en haar minderjarige broertjes Janneken, Willeken en Laukin (bijgestaan door hun voogden) verkochten in 1539 huis nr. 38 dat zij van hun vader hadden geërfd. Koper was hun oudere broer, eveneens een Pieter De Neckere: Paesschier Wouters als ghetraud hebbende Anne de dochtere van wylent Mr Pieter De Neckere barbier ende vanden voochden van Janneken Willeken ende Laukin alle kynderen vanden voornomden Mr Pieter De Neckere die vercocht hebben elck haerlieder deel vanden huuse ende erve ande maert ande oostzyde vanden Scake coopéré Mr Pieter De Neckere haerlieder broedere... (SR 1539-40) Anno 1571 Wij vinden die Pieter De Necker als eigenaar terug in 1571 in het 20ste-penningkohier: Mr Pr de Necker brinct over zyn huus ende es gheestimeert op 3p g compt 3s g. Anders gezegd: hij betaalt een inkomstenbelasting van 5% op 3 pond, de geschatte 198


(potentiële) jaarlijkse opbrengst van het huis. 3 pond = 60 schellingen; 5% of 1/20 daarvan is 3 schellingen grote Vlaams. Anno 1635 In 1635 bezat Inghelbert David het huis nr. 38 dat ondertussen de naam De Seye (de sikkel) had gekregen. Wij vinden hem als pachter van tzoete en tzeure (olie en azijn) in de rekeningen 1612-1614 en 1618-1620. Ook leverde hij aan de stad de inhoudsmaten voor het meten van granen en vloeistoffen die op de Tieltse markt verkocht werden: Inghelbrecht Davidt over coop ende leverynghe van diversche tinnen maten tot oorboor deser stede: 7p6s, en Inghelbrecht Davidt om te betaelen den clockgieter tot Gent van leverynghe van diversche motaelen natte maeten tot oirboor deser stede: 32p8s; en ook Ingelbrecht Davidt over de leverynghe vande legghers vande cooren maete dienende tot ijcken der zelver: 14p8s. (SR 1618-20) In 1636 verkocht hij het huis aan Jan Bruneel: Jan Bruneel van thuys ende erffve gecocht jegens Ingelbrecht David genaemt de Seye staende op de mart: 120p. (SR 1634-36). Jan Bruneel, fs Gheraerts, verbleef vaak in Gent en staat dan ook in Tielt geregeld als afsittend poorter genoteerd, meer bepaald in de rekeningen van 1626-1630, 1634-1636, 1650 en 16621664. Het huis dat hij van Inghelbert Davidt had gekocht deed hij in 1663 weer van de hand. Koper was Pieter Van Dorpe: Jan Bruneel fs Gheeraerts van thuys vercocht aen Pr Vanden Dorpe opde Hoochmarckt deser stede te betaelen d ’een helft contant ende d ’ander helft binnen een jaer dat wesen sal den 1-2-1664. Men diende slechts de tiende penning te betalen bij de verkoop van het meest waardevolle pand dat men bezat. Hier rees er twijfel want Jan Bruneel bezat nog een pand van ongeveer gelijke waarde: ... ende alsoo den voornomden Bruneel wesende poorter deser stede noch heeft een ander huys neffens tvoorghaende ende datmen qualyck oordeelen conste welck den besten pandt was van beyde soo is geaccordeert dat inghevalle hy tvoornoemde huys vercochte voor februarie 1670 hy ter causen vande voornoemde thiende pennynck vrye wesen sal van tvoornoemde recht ende naer t'expireren vanden voornoemden tyt tselve vercoopende sonder thebben beteren pandt binnen 199


tschependom schuldich sal wesen te betaelen den voornoemde thiende pennynck: 12p. (SR 1662-64) Pieter Van Dorpe, de nieuwe eigenaar van huis nr. 38 was stadsontvanger in 1678 en schepen in de legislatuur 1687-1688. Vele jaren later, in 1729, zal hij samen met Heyndrik Vande Vondele het pand verkopen aan Jan-Baptist Strack (die in 1732 ook eigenaar van het aanpalende huis nr. 37, De Bonte Coe, zou worden) en Guilliaeme Bekaert: JB Strack ende Guilliaeme Bekaert over thuys ende erfve gecocht van Pr Van Dorpe ende Heyndrick Vande Vondele opde hooghmarct... (SR 1728-1732) Anno 1732 Het pand kwam in 1732 in handen van Lieven Benoot: Lieven Benoit van thuys ende erfve gecocht jeghens JB Strack Guilliaeme Bekaert ende Anne Franchoyse Bruneel gestaen ende gelegen opde hooghmarct west van het Schaeck. (SR 172832) Lieven Benoot verkocht in 1757 het huis aan Guilliame Vande Kerckhove: Guilliame Vande Kerckhove van het huys ende erfve gekocht van Lieven Benoot met consorten ten voorhoofde op d ’Hooghmerct,.... (SR 1756-61) Wij vinden Lieven Benoot nog terug in 1768 toen hij als pointer/zette een rekwest ondertekende tegen het oprichten van nieuwe graanmolens in Tielt.(102) Huis nr. 38 De Seye 1462 Voor 1539 1539

1540-1571 1635 1637 1663 Ca. 1728 Na 1732 1757

PK167, LB252, SR Janne Den Neckere Pieter De Neckere (barbier) De kinderen van Pieter De Neckere (+ voor 1539): Anne (x Paesschier Wouters), Pieter, Janneken, Willeke en Lauken Pieter De Neckere Inghelbert David Jan Bruneel Pieter Van Dorpe (ontvanger, schepen) Jan-Baptist Strack (geneesheer) en Guilliaeme Bekaert Lieven Benoot (pointer/zetter) Guilliame Vande Kerckhove 200


Huis nr. 39 H et Schaeck Anno 1462 Het disregister van 1462 vermeldt twee grote percelen gelegen tussen de Kortrijkstraat, de Hoogmarkt en de Nieuwstraat(103), beide in het bezit van Luuc Hagheling. Op die percelen stonden enkele gebouwtjes en ook huis nr. 39, herberg Het Scaec aan de zuidkant van de Hoogmarkt: Luuc Hagheling up zyne huusen ende stede Int Scaec, noort ter maerct ute commende, oost palende jeghen meester Janne Den Neckere... Luuc Hagheling was niet de eerste de beste. Hij was schepen in 1456 en van 1460 tot 1474, maar vooral ook bevelvoerder over de Tieltse stadsmilitie. Een van zijn dochters, Kateline Haghelingh, erfde na de dood van haar moeder een zesde deel van huis nr. 39. Zij was getrouwd met Joosse Vander Muelne. Die verkocht in 15001502 dat deel van Het Schaeck aan een zus van Kateline: Lysbette Haghelingh, de echtgenote van Mattheus Veranneman de brouwer in Naeldenburch (huis nr. 51): .... vanden zesten deele int Schaeck vercocht by Joosse Vander Muelne als ghetrauwet hebbende Kateline Haghelinghs füia Luucx ghecocht by Lysbette Haghelinghs: 6p. (SR 1500-02) Olivier Van Utenbrouc, die met Adriane, een andere dochter van Luuc Haghelingh getrouwd was, verkocht eveneens aan Lysbette Haghelingh de helft van haar zesde deel, terwijl de andere helft in handen van de kinderen bleef: ... van dat Olivier Van Utenbrouc die tauderen ghetrauwet hadde Adriane de dochter Luucx Haghelinghs vercochte zyn deel int Schaeck twelcke was tl2e deel mids dat zyn kinderen zulc deel int Schaeck behouden hebben danof coopereghe Lysbette Haghelincx ter somme van 2p gr: 48s. In 1507-1509 kocht Joosse Vander Muelne dan de helft van Het Schaeck van schout Jan Van Gheluwe: Joose Vander Muelne vanden coope vander heelftscheede vander heerberghe ghenaemt tScaeck by hem ghecocht jeghens Jan Van Gheluwe: 14p8s. Jan Van Gheluwe was de tweede echtgenoot van 201


Lysbette Haghelingh: ... van ghoede van Lysbette der wedewe Mattheus Verranneman poortesse deser stede die haer betrack thuwelicken an Jan Van Gheluwe porter van Curtricke ende also afghaende huere porterye van Thielt: 30p. De eigendom was afkomstig van het sterfhuis van Lysbettes vader, schepen Luuc Haghelingh: ... Joose Vander Muelne van dat hy ute cochte Jan Van Gheluwe vander verstervenesse van Luuc Haghelingh uuten huse ende eerve ghenaemt tScaeck: 5p8s. In 1521 vinden wij Kathelyne Vander Muelne (= Kathelyne Haghelingh, vrouw van Joosse Vander Muelne) als waardin in Het Schaeck: Kathelyne Vander Muelne weerddinne int Scaeck te Thielt van vertheerde costen tharen huse ghedaen... Joos en Katelyne verkochten in 1521-1523 Het Schaeck aan Joos Vander Meersch: ... vande vercopinghe vanden huse ende heerberghe ghenaempt tSchaeck te Thielt met allen huere toebehoorten vercocht by Joosse Vander Muelne ende Katelyne zyn wyf cooper Joos Vander Meersch ter somme van 62pgr. Die verkocht kort daarop een deel van het pand: (Ontfaen) van zekere eerve commende uuten beghrype vander heerbeerghe Int Scaeck ghecocht by Loy Ratevelt jeghens Joos Vander Meersch ter somme van 3pgr: 4pl6s. (SR 1521-23) Joos Vander Meersch zal trouwen met Josine Fiers: Joos Vander Meersch die ghetrauwet heeft Joozyne de dochtere van Pieter Fiers poortesse van deser stede: 2lp8s. (SR 1537-39). In 1526-1528 blijkt griffier Jan Van Crayenbrouc de eigenaar te zijn van Het Schaeck. Hij verkocht het aan Jan Vriendt: Jan Van Crayembrouc fs Joos vander vercoopynghe van zynen huuse ghenaempt tScaeck te Thielt ande marct coopéré Jan Vrient ende ghelt lOOpgr: 120p. Die deed het in 1528-1531 weer van de hand aan Mare Bottins: ... vanden Scaecke te Thielt ande maert ende ghelt lOOpgr vercocht by Jan Vrient coopéré Marcx Bottins: 120p. Mare Bottins zal als eigenaar van Het Schaeck opgevolgd worden door zijn zoon Laureins die vele jaren later, van 1575 tot 1578 en van 1585 tot aan zijn dood in 1586, stadsschepen zal zijn. Hij bezat ook huis nr. 30 aan de Neermarkt. 202


Van 1546 tot 1556 vinden wij Joos Van Putthem als waard in Het Schaeck: ... Joos Van Pitthem weert int Scaeck van ghelaghen in tverniewen vander wet alsdoe verteert by commissarissen ende schepenen deser stede: 124p (SR 1546-48) en Joos Van Putthem weerdt int Scaeck int hueren vanden waghens vander stede ende prochie volghende tlast vander Majesteit: 3p2s (SR 1552-54) en Joos Van Putthem weert int Scaec van ghelaghe int vernieuwen vande wet: 120p. (SR 155456). Maar hij was ook leverancier van bakstenen: Joos Van Puthem van 4000 steen ten 4pl6s elc dunst met 2p8s van vrechte: 21pl2s (SR 1562-64) en moet rond 1570 gestorven zijn. A n n o 1571

In 1558 waren Laureins Bottins en Pieter De Weerdt de eigenaars van respectievelijk Het Schaeck en Den Hert: Laureins Boddins ende Pieter De Weerdt weerden int Scaec ende inden Herdt van costen aldaer ghesciet by de Duutschen die in Thielt waren inden vastene '58... (SR 1556-58) Zij vatten het plan op om hun eigendommen te ruilen wat aanleiding gaf tot heel wat juridisch getouwtrek en een aanslepend proces: (Jan Van Haelmeersch) van diversche schriftueren ende instructien by hem ghestelt midts proces vande manghelynghe vanden Schaecke over Den Hert: 13p. (SR 1564-66) Het Schaeck kwam dan in handen van Laureins Spoorman die ook huis nr. 34, De Maene, bezat en van Pieter De Weerdt: ... Laureins Spoorman ende Pieter De Weert ter causen vanden coop ende overlatynghe vande Scaecke: 336p. (SR 1564-66) In 1571 stond alleen Pieter De Weerdt vermeld als eigenaar van Het Schaeck dat hij verhuurde aan Jacob Van Beemondt. Samen met Jonatas Van Gavere, eigenaar van Den Hert (huis nr. 6), stond Pieter De Weerdt in het 20ste-penningkohier opgetekend als huurder van herberg De Valcke (huis nr. 25). Ook in 1572 vinden wij hem ook in de stadsrekeningen: (Betaelt) den weert int Scaeck Jacob Van Beemondt, Jonatas Vanden Ghavere ende Pieter De Weerdt ter causen vande teere ghedaen byden luytenant ende de bende van myn heere van de Plessy wesende binnen der stede gheloghiert 3 daghen: 21 Op. (SR 1572-74) 203


Pieter De Weerdt overleed in 1572. In 1585 is Guiljame De Smet waard in Het Schaeck: (Betaelt) Guiljame De Smet weert int Scaec te Thielt voorde teercosten ghedaen by diversche companghien soldaten als Spaenghaerden ende ander metghaders de teercosten ghedaen byden Souverain ende zyn knechten ende ditte by afrekenynghe by scepenen met hem ghedaen: 66pl9s4d. (1585-87) Ca. 1595 nam Joos Bruunsteen in Het Schaeck de taak van waard over: ... tbancquet ghepres enteert ten huuze van Joos Bruns teen weert int tScaec... (SR 1595-97) Op het einde van de zestiende eeuw zien wij Het Schaeck weer in handen van de familie Boddens. Toen Laureins Boddens’ zoon, Pieter Boddens, ca. 1612 in Spaanse dienst trad en Tielt verliet verkocht hij de herberg aan meester-timmerman en aannemer van bouwwerken Romain De Caigny: Sr Pr Boddens over tvercoopen van tSchaeck by hem verkocht an Romeyn De Cangy: 48p. Van 1618 tot 1622 vinden wij dan als tavemier Jan Vanden Bouchoute, terwijl Romeyn De Caigny in 1635 nog steeds de eigenaar is. Anno 1635 Meester-timmerman Romain De Caigny getrouwd rond 1605 met Margareta Van Aelst legde zich toe op het kopen, herstellen en verkopen van gebouwen. Ca. 1612 werd hij eigenaar van het Het Scaeck, een vervallen huis ende herberghe staende te Thielt op de markt met de erve daermede gaende: Sr Pr Boddens over tvercoopen van tSchaeck by hem verkocht an Romeyn De Cangy:48p (SR 1612-14). Hij restaureerde het pand en was waarschijnlijk ook diegene die het opdeelde in een Ghroot en een Cleen Schaeck. Romain De Caigny stond ook in voor de restauratie van de hallentoren en voorzag haar in 1621 van een nieuwe campanile: Alsoo den torre ofte Belfroit ghedeurende dese lancduerige troubelen teenmael verbrant ende gheruijneert es gheweest, inder manieren dat t ’selve behanghen synde met stroo, oock teenemael vort bedeghen es, soo dat met ghemeene resolutie van burchmeestere ende schepenen gheresolveert es te maecken eenen nieuwen torre ende ten dien fyne in accoorde ghecommen met Romeyn De Cangy meester temmerman die den selven torre anghenomen heeft te maecken ende doen temmeren, naer den inhouden vanden contracte vander hoochde van 15 204


voeten, mitsgaders te klueren alle thouttewerck daer toe dienende, ende tselve naer dien heesch vanden wercke te doen zaeghen, alles naer breeder inbonden vanden voorseide contracte van datum den 12-5-1620 hier mede gaende, metten patroon van dien, mits voor t ’gone voorschreven hem te betalen in gelde boven diversche ander bespreken ter somme van 740 ghuldenen comt in ponden deser rekenynghe: 1480p. (SR 161820 )

Romain De Caigny was niet alleen eigenaar van Het Schaeck; hij kocht ook een deel van het achterliggende Gruythof tussen de Kortrijkstraat en de Nieuwstraat. Deze vroegere eigendom van de graaf van Galmaarden en heer van Gruuthuse had ook nog toebehoord aan burgemeester Jan Coelput. In 1624 wilde men op het Gruythof een minderbroedersklooster stichten, maar na aan kort verblijf daar kozen de recollecten uiteindelijk voor het Pouckhof. Jan Coelput kwam om met heel zijn gezin tijdens de pestepidemie van 1631. Romain De Caigny verkocht het erf met het vervallen huis op het Gruythof in 1650 voor 1300 gulden aan zijn zoon Guillaume die er een aensienelyck huijs op bouwde dat uitgaf op de Kortrijkstraat. Romain De Caigny overleed in 1653, Margareta Van Aelst in 1660. Zij bezaten tal van eigendommen in Tielt-binnen. Het Schaeck ging naar zijn in 1624 geboren zoon Guilhaume De Caigny die in 1648 trouwde met Judoca De Jonckheere, fa Jacques. Toen die in 1679 overleed bleef Het Schaeck eerst in handen van zijn weduwe en hun kinderen. Via hun zoon Jacques De Caigny, ca. 1706 getrouwd met Elisabeth De Nolf, kwam het terecht bij hun kleinzoon, weer een Jacques De Caigny, getrouwd met Joanna Clara Van Zantvoorde. Herberg Het Schaeck met schuur, stalling en brouwerij werd voor 25 pond per jaar verpacht aan Pieter De Neckere wiens dochter huwde met Petrus Franciscus Strack.(104) Anno 1732 Volgens het Landboek van Tielt-binnen is in 1732 de herberge ende brauwerije genaemt Het Groot Schaeck met d’erfve daermede gaende ten deele genomen uijt het Gruijthof 205


eigendom van Jouffrauwe de We Dheer Jaecques De Caingnij. Jacques De Caigny was in 1629 overleden.

Huis nr. 39 Het Schaeck 1462 Voor 1500 Ca. 1500 Voor 1507 Ca. 1507 Ca. 1521 Ca. 1526 Ca. 1526 Ca. 1528 Ca. 1564 Ca. 1564 Ca 1572 Voor 1612 Ca. 1612 Na 1635 Na 1679 1732

DR 14, PK 193, LB251, SR Luuc Hagheling (schepen) Joos Vander Muelne x Katelyne Hagheling Olivier Van Utenbrouc x Adriane Hagheling Lysbette Hageling x Mattheus Veranneman x Jan Van Gheluwe Jan Van Gheluwe (schout) Joos Vander Muelne x Katelyne Haghelingh Joos Vander Meersch Jan Van Craeyembrouc Jan Vriendt Mare Bottins / Boddens Laureins Spoorman + Pieter De Weerdt Pieter De Weerdt + Jonatas Vanden Ghavere + Jacob Van Beemondt Laurens Boddins (schepen) Pieter Boddins Romeyn De Caigny (meester-timmerman, aannemer) x Margareta Van Aelst Guillaume De Caigny De weduwe (Judoca De Joncheere) en erfgenamen van Guilhaume De Caigny De weduwe van Jaecques De Caigny

206


ROMAIN DE CAIGNY Laten wij even stilstaan bij de figu u r van Romain D e Caigny. H ij is afkom stig uit N orm andie o f uit A rm entières .( 105) Op het einde van de zestiende eeuw vestigt hij zich in het ontvolkte en h alf vernielde Tielt w aar hij voor een zacht p rijsje heel w at eigendommen verwerft en ze na restauratie w eer van de hand doet. Hij is de stam vader van verschillende generaties D e Caigny die in Tielt een voornam e rol spelen. K ort na zijn aankomst koopt hij van M arteyn Casteleyn het e r f De Wildeman. Ca. 1605 trouwt hij m et M argareta Van Aelst. H ij is meester-tim m erm an m aar legt zich toe op het kopen, herstellen en verkopen van gebouwen. Zo koopt hij ca. 1608 van de kerkmeesters het huis ‘H et Ghouden Hooft ’ (huis nr. 3) dat aan Jan Vande Pitte heeft toebeh oord en verkoopt het aan Jan Van Mullem. In die p eriode verwerft hij ook het e r f ‘Den Waeybergh ’ en een vervallen huis van P ieter Vermeersch aan de zuidkant van de leperstraat. D e gron d van dat e r f verkoopt hij door aan O livier Buyck. In 1612 neemt hij de cijns van het leegstaande huis van Jacqueline Van Ravensteyn aan de N eerm arkt op zich. Zij h ad als protestante een onderkomen gezocht in het Noorden en was in VUssingen overleden. Ca. In 1612 w ordt Romain D e Caigny ook eigenaar van het ‘H et Groot Scaeck ’, een ‘vervallen herberghe staende te Thielt op de markt m et de erve daerm ede gaende ’. Hij verwerft ook ‘D e Vliegende Weirelt ’ ten zuiden van de Sint-Pieterskerk (huis nr. 1) en bouwt in 1620 de vernielde hallentoren w eer op en voorziet daarbij de hallentoren in 1621 van een nieuwe campanile. In 1625 restaureert hij de vernielde kerk van Egem zoals hij ook in 1613 voor 148 p o n d groten Vlaams de kerk van Pittem heeft hersteld. Volgens het Landboek van 1635 is Romain de Caigny eigenaar van een tiental bebouwde percelen in Tielt-binnen. In 1645 restaureert hij nog het Vleeshuis en bouwt het om tot woonhuis. H ij overlijdt in 1653. Zijn echtgenote M argaretha Van A elst sterft in 1660. Zij hebben 9 kinderen. Twee van hun 6 zonen, Louis en Jeroen, trouwen m et respectievelijk Joanna en M artina Eeckaert, dochters van Gillis E eckaert die w ij in 1618 als eigenaar van ‘Den Ghouden L eeu w ’ (huis nr. 2) aan de H oogm arkt aantreffen. Van Romain D e C a ig n y’s achterkleinzoon Jaecques D e Caigny vinden we de weduwe Johanna Clara Van Zantvoorde in 1732 als eigenares van ‘H et Cloosterken ’ (huis nr. 9) en in 1753 van ‘H et Cleen S ch aeck’ (huis nr. 40).

207


Huis nr. 40

H e t Cleen S ch aeck

Anno 1462 Net als Het Schaeck (huis nr. 39) was het bijhorende en aanpalende Cleen Schaeck (huis nr. 40) in 1462 eigendom van Luuc Hagheling. Er rustte een jaergetyde op voor het zielenheil van Denis Hagheling en zijn echtgenote Ysabelle de Poortere.(lOó) Anno 1571 De eigenaar van huis nr. 40 is niet met zekerheid te achterhalen in het 20ste-penningkohier van 1571. Het Cleen Schaeck, toen nog onderdeel van Het Schaeck, werd rond 1572 aangekocht door Carel Ghalle: Carels Ghalle over den coop vanden heilft vanden Schake: 72p. (SR 1572-74) Klein en groot Schaeck vormden samen een herberg waar belangrijke bijeenkomsten plaatsvonden: verteert ten huuse van Carels Ghalle als myn heere den hoochbailliu zynen eedt dede ende hem ghepresenteert de maeltyt: 42p (SR 1576-78). In 1589-92 werd het Cleen Schaeck verkocht, maar de stadsrekening vermeldt de naam van de koper niet. Het kwam in handen van pastoor Jaspar Symoens: ... vercoopynghe van thuus ende erfve ghenaempt tCleen Scaecxkin staende neffens tGroote Scaec ande marct deser stede ende es in erfven gheghaen Mr Jaspar Symoens pastor der eender portie vande cure van Thielt: 9pl2s. Anno 1635 Het Cleen Schaeck behoorde in 1616 toe aan Jan Coelput, baljuw van Tielt en later schepen en burgemeester. Hij verkocht het aan Pieter Van Colen:... van Jr Jan Coelput hoochbailliu deser stede van thuus ghenaemt tCleen Schaeck, hem competerende by décrété, ende vercocht an Pr Van Coolve: 24p. (SR 1616-18) Jan Coelput stierf in 1631 en werd als eerste in de nieuwe minderbroederskerk begraven. De nieuwe eigenaar van huis nr. 40 was Pieter Van Coolve / Van Colene, getrouwd met Tanneken Patin.

208


De volgende eigenaar was ‘rode meester’ Jan De Clercq, ‘chirurgijn’ en erg actief in het bestrijden van de pest: (Gedeputeert) Jan De Cangny, Jan Strynck, officier tot Waerdamme, om hemlieden aldaer tinquesteren o f Mr Jan De Clercq cherugien in eenige huysen besmet vande contagieuse zieckte niet geweest en hadde compt van 2 d: 16p (SR 1632-34) en An Mr Jan De Clercq roomeestere over zyne lasten hem gemodereert by accorde als hy inde peste was ghaende ende by Cruucke danoff ontfanck gemact: 36pl7s. (SR 1646-47) Jan De Clercq was getrouwd met Sintjen Neerman, de weduwe van Adriaen Garnay. In 1654 kocht hij huis nr. 40 van de weduwe van Pieter Van Colene: ... hoir Pr Van Colen van thuys ende erve vercocht an Mr Jan De Clercq opde hoochmaerct genaemt tCleen Schaecxken: 96p. (SR 1654) In 1678 werd Pieter De Graeve, de nieuwe eigenaar van het Cleen Schaeck: Pr De Graeve fs Pr over coop vanden huyse ende erfve ghecompeteert hebbende de We Mr Jan De Clercq chirurgijn staende noordt ten voorhoofde de hooghmart ende paelende met den oosten jeghens het Schaeck west Pr Potvliet: 6pl0. Pieter De Graeve was ontvanger van de Stichting van studiebeurzen. Hij overleed in 1695. Een jaar later stierf zijn echtgenote Maria Magdalena Malfait. De oudste van hun zes kinderen(107), weer een Pieter De Graeve, werd de nieuwe eigenaar van huis nr. 40. Anno 1732 Pieter De Graeve, de jonge, was in 1732 pastoor van Zwijnaarde. Na hem kwam huis nr. 40 in handen van Petrus Jacobus Dhuyvetter die het in 1753 verkocht aan de Johanna Clara Van Zantvoorde, de weduwe van Guillaume De Caigny: ... de Jouffrauwe de We Dheer Jaecques De Caigny van het huys ende erfve daer medegaende genaemt Het Cleen Schaeck op de hooghmarckt gekocht van Pr Jacobus Ludovicus Dhuyvetter, 14-3-1753: 9p. (SR 1752-55)

209


Huis nr. 40 H et Cleen Schaeck

1462 1571 Ca. 1590 1616 1635 Na 1635 1654 1678

1732

DR15, LB250, SR Luuc Hagheling ? Jaspar Symoens (pastoor) Jan Coelput (hoogbaljuw ) Pieter Van Colen Jan De Clercq (chirurgijn) x Sintjen Neerman De erfgenamen van Jan De Clercq Pieter De Graeve, de oude (on tvan ger van de S tich tin g van studiebeu rzen) x Maria Magdalena Malfait Pieter De Grave, de jonge (p a sto o r in Z w ijn aarde)

Voor 1753 1753

Pieter Jacobus Dhuyvetter Johanna Clara Van Zantvoorde, weduwe van Jaecques De Caigny

Huis nr. 41 Den Wildeman Anno 1571 In de tweede helft van de zestiende eeuw wisselde huis nr. 41, De Wildeman, verschillende malen van eigenaar: In 1541 kocht Jan Vander Piete het van Arent Vanden Bussche: Jan Vander Piete over den coop van een huus staende ande mart ghenaemt De Wildeman vercocht by Arent Vanden Bussche: 43p4s, maar tselve huus was weder vercocht binnen 8 daghen daernaer an eenen Jaspar Van Hecke ende wiert ghedaen byder wet ghratie om de cortheit des tyts: 18p. (SR 1541-43) Steenbakker Jaspar Van Hecke, de nieuwe eigenaar, was getrouwd met Pyryne Vander Piete. Zijn oven stond aan het einde van de Kortrijkstraat: (Betaelt) Pietre Ratevelt ende Jaspar Van Hecke steenbackers voor 50000 correelsteens ten 3p4s tduust: 160p (SR 1548-50). Nog tijdens de legislatuur 1541-1543 kocht Carel Ghalle het huis nr. 41 van Franchois De Wulf. Hij was pas poorter geworden en gehuwd met Petronella Switten (De Witte): Kareis Ghalle vanden coop van eenen huuse staende an de mart 210


ghenaemt Den Wildeman ghecocht jeghen Mr Franchois De Wulf: 36p (SR 1541-43) In de 20ste-penningkohieren van 1571 staat Carel Ghalle nog altijd als eigenaar opgetekend. Later ging De Wildeman naar zijn weduwe Piryne Switten en de kinderen. In 1589-1592 kwam het huis uit haar erfenis terecht bij Guiljame De Smet: . . . d e vercoopynghe van thuus ende erfve ghenaempt Den Wildeman staende neffens tvoornomde Scaecxkin ende 2 huuzen zyn ghecommen uuten sterfhuuse van Piryne Switten fa Symoens ende es daerinne gheerft Guiljame De Smet. (SR 1589-92) 7p4s. Guiljame De Smet kennen wij als de waard in Het Schaeck in 1585 en als schepen van 1585 tot 1597. Het pand kwam daarop in handen van pastoor Jaspar Symoens die toen ook het Cleen Scaeck had geërfd en via Marteyn Casteleyn kwam het ca. 1600 bij Romain De Caigny terecht: Marteyn Casteleyn vande erfve by hem vercocht an Romain Canghy ligghende neffens Het Cleen Scaeck ghenaempt Den Wildeman 18p. (1599-1602) Anno 1635 Romain De Caigny bezat reeds Het Schaeck (huis nr. 39) aan de Hoogmarkt en een achterliggend erf dat uitgaf in de Kortrijkstraat. In 1635 was hij ook eigenaar van De Wildeman, huis nr. 41, dat hij eigenhandig restaureerde en in 1655 verkocht aan Pieter Potvliet. Die de bezat een leerlooierij in de ‘Cromme Wael’. De Wildeman werd in 1635 op 500 roeden ‘geprijsd’. Twintig jaar later was die ‘prijsie’ tot 1 bunder 200 roeden (= 600 grote vierkante roeden) gestegen. Anno 1732 Leerlooier Vincent Vander Haeghen, getrouwd met Janneken Oste, verkocht huis nr. 41 rond 1726 aan Pieter Buyssens: ... van Pr Buyssens van thuys ende erfve gecocht van Vincent Vander Haegen ghenaemt Den Wildeman op de hooghmarct: 8p. (SR 1726-27). Ook in het Landboek van Tielt-binnen van 1732 staat De Wildeman op naam van Pieter Buyssens.

211


Huis nr. 41 Den Wildeman Voor 1541 Ca. 1541

Voor 1556 Ca. 1556 Ca. 1571 Ca. 1589

Ca. 1600

PK 194, LB249, SR

Franchois De Wulf Karel Galle x Petronella Switten / De Witte Jan Vander Piete Arent Vanden Busse he Jaspar Van Hecke Joos Van Puthem Karel Galle x Petronella Switten / De Witte De weduwe en kinderen van Karel Galle (= Petronella Switten / De Witte) Guiljame De Smet Jaspar Symoens (pastoor) Marteyn Casteleyn Romeyn De Caigny (m eesler-tim m ennan, aannem er)

1635

Romeyn De Caigny (m eester-tim m erm an , aannem er)

1655 Voor 1726 Vanaf 1726

Pieter Potvliet Vincent Vander Haeghen (leerlooier) Pieter Buyssens

Huis nr. 42 Den (Swarten) Leeu Anno 1462 Volgens een notitie in Thieltsche Menghelingen was Den Leeu in 1425 eigendom van Jan Vanden Riede. In 13941395 was Jan Vanden Riede stadsontvanger geweest en schepen in 1396 en 1402-1406. Hij was baljuw van 1407 tot 1409. Hij was ook erfgenaam van baljuw Alexander Spierinc.(108) Het disregister van 1462 vermeldt Jan Habe als eigenaar van het dubbele pand waarvan de oostelijke helft vroeger ‘eene stede up haer selven ’ vormde. Het pand stond in een ouder disregister op naam van Janne Vanden Riede. De westelijke helft vormde in 1462 de ‘stede’ Inden Leeu. Jan Habe volgde in 1470 Jan Van Pitthem (zie huis nr. 29) op als schoolmeester en was tussen 1459 en 1474 herhaaldelijk schepen. Hij was ook Tielts afgevaardigde bij het kasselrijbestuur.(109) 212


Anno 1571 De eigenaar van huis 42 is niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier van 1571. Anno 1635 Vleeskeurder Joos De Smet kocht rond 1610 huis nr. 42 van stadsontvanger Vincent De Wulf: Joos De Smet heeft ghecocht derfve vanden Swarten Leeu jeghens Vyncent De Wulf lygghende te Thielt up de mart ende noch met schepenen niet geaccordeert (verantwordt ter naerster rekenynghe) (SR 161012) en Joos De Smet, warandeur vanden vleesche... (SR 161416) Hij overleed in 1638. Het pand ging naar Loys Vande Sande, één van de vier kinderen uit het eerste huwelijk van de Spaanse meester-schilder Ferdinand D’Arenas die in 1602 hertrouwde met Anna De Blaere, de moeder van deken Jan De Mol. De naam D’Arenas werd vertaald in Vande Sande ca. 1615. Loys Vande Sande trouwde in 1616 met Florentia De Smet, dochter van Joos De Smet. In 1658 kocht bakker Jooris De Pau van Tanneken Vande Sande, fa Loys, het negende deel van het pand: Jooris De Pau van een negens te part van thuys ende erfve gecocht jeghens Tanneken Vande Zande fa Loys staende opde hoochmarct: 13p. (SR 1658) In 1660 was hij eigenaar van het volledige pand. Sinds 1635 onderging het aanzienlijke verbeteringen. Zijn ‘kadastrale waarde’ (uitgedrukt in een oppervlaktemaat) werd toen geschat op 533 (vierkante) roeden. In 1676 merkte het stadsbestuur op dat dit huys ende erfve by onse voorsaeten in alle voorghaende boucken ghestelt ende veraughmenteert is om syne verbeternisse op Ibu2c66r (= 666 grote vierkante roeden). Anno 1732 Het landboek van Tielt-binnen noemt in 1732 stadsontvanger Joannes Van Lockeren als eigenaar van het pand. Het werd nog altijd op 666 roeden ‘geprijsd’.

213


DR16 en 17, LB248, SR Jan Vanden Riede (stadsontvanger, baljuw) Jan Habe ? Vincent De Wulf (vleeskeurder) Joos De Smet Loys Vande Sande (D’Arenas) x Florentia De Smet. Later: de erfgenamen van Loys Vande Sande, o.m. Tanneken Vande Sande (1/9) Jooris De Pau: 1/9 (bakker) Jooris De Pau Joannes Van Lockeren (ontvanger)

H u is nr. 4 2 D en (S w arten ) L eeu

1425 1462 1571 Voor 1610 Ca. 1610 Na 1638

1658 1660 1732

Huis nr. 43 Sint-Jacop (Hoekhuis Hoogmarkt Kortrijkstraat) Anno 1462 In 1425 is huis nr. 43, genaamd Sint-Jacop, eigendom van Wouter Van Beverhoudt. Die was in 1401-1403 ontvanger en in 1404-1405 schepen geweest. Hij droeg in 1425 een erfelijke rente die op het huis lag ten voordele van Denijs Hagheling en zijn wettelyk wyf Isabelle De Poortere over aan de dis.(llO) In 1462 is het huis eigendom van Mathijs Storme. Het is belast ten voordele van de dis met 5 pond 2 schellingen per jaar. Matthijs Storme bezit dan niet alleen het hoekhuis HoogmarktKortrijkstraat; ook Naeldenburch, huis nr. 51, in de Ieperstraat is van hem. Anno 1571 Huis nr. 43 is niet met zekerheid te situeren in het 20stepenningkohier van 1571. Anno 1635 In 1635 behoort de Sint-Jacop toe aan Petronella Strinck, de weduwe van Gillis Eeckaert. Zij waren gehuwd in 1595. Gillis Eeckaert verkocht bouwmateriaal: Gillis Eeckaert over ghelevert te hebben vier duust steen tot lip tduust veroorboort 214


ande steenpytten ende pelderyn deser stede: 46p (SR 1610-12) en Gillis Eeckaert over leverynghe van 5500 steen veroorboort ande halle ende Raempyt: 63p. (SR 1614-16). Het echtpaar had zes kinderen: twee zonen, nl. Guillelmus, die tavemier werd in Den Hert (huis nr. 6) en die in 1619 trouwde met Josine Verdorme; en Gillis die in 1620 trouwde met Petronella D’Hulster. Verder nog vier dochters: Catharina (x 1622 Jan Vande Pitte), Comelia (x 1624 Nikolaas Baggaert), Martina (x 1634 Andries De Wachter en xx 1639 Jeroen De Caigny) en Joanna (x Louis De Caigny, de oudere broer van Jeroen). Ca. 1628 verkocht Gillis Eeckaert het pand aan zijn zoon Guilliemus Eeckaert, die van 1619 tot 1622 nog eigenaar van huis nr. 2, Den Ghouden Leeu, was geweest: ... Guillaume Eeckaert van thuys ende erfve gecocht jeghens zynen vader opde Hoochmart: 60p. (SR 1628-30) In 1631 stierven zowel Gillis als zijn beide zonen met hun kinderen aan de pest. Huis nr. 43 kwam in handen van de zussen. Het werd uiteindelijk de eigendom van één van hen, nl. Martina Eeckaert, de weduwe van Jeroen De Caigny. Martina Eeckaert was in 1634 getrouwd met meester-timmerman Andries De Wachter. Na zijn overlijden trouwde zij in 1639 met Jeroen De Caigny. Die lijfde tussen 1660 en 1675 het aanpalende huisje om de hoek in de Kortrijkstraat in bij zijn huis nr. 43 aan de Hoogmarkt.(l 11) Zijn broer, Loys De Caigny had het perceel gekocht van Jan De Pau nadat het in 1647 door oorlogsgeweld was afgebrand: Loys De Cangny van d ’erfve gecocht jeghens Jan De Pau inde Cortryckstrate: 24p. (SR 1648-50). Martina Eeckaert was in 1645 overleden. Anno 1709 In 1709 was huis nr. 43 eigendom van de erfgenamen van Jeroen De Caigny. Vier personen waren er gehuisvest. Anno 1732 Het pand bleef in handen van de familie De Caigny. In 1732 was het eigendom van Janneken De Caigny. ‘Kadastraal’ was het pand 2 bunder groot. Het Landboek stipt aan: te voorent twee huijsen, want het was eengemaakt met het aanpalende eerste 215


huis in de Kortrijkstraat. In 1738 werd het huis verkocht aan Jacobus Vander Donck: Jacobus Vander Donckt van het huys ende erfve gecocht ten sterfhuyse van Janneken De Caigny maeckende de houck vande hooghmarct ende de Cortryckstraete, 7-9-1738: 15pl0 (SR 1733-38). Die verkocht het op zijn beurt ca. 1752 aan Jan De Foere: Jan De Foere van het huys ende erfve gekocht van Jacobus Vander Donckt op dhooghmerckt, 23-1-1753: 9p9. (SR 1752-55) De nieuwe eigenaar, gehuwd met Anna Lemelle, was meester-metser:... Jan De Foere meester metser van synen stile over aerbeyt van metsen met syne cnechten... (SR 1728-32)

DR 18, LB247, SR Wouter Van Beverhoudt x M abeke........ Matthijs Storme ? Gillis Eeckaert (handelaar in bouwmateriaal) x Petronella Strinck Guillelmus Eeckaert x Josine Verdorme De kinderen van Gillis Eeckaert De weduwe (= Martina Eeckaert) en de erfgenamen van Jeroen De Caigny De erfgenamen van Jeroen De Caigny Janneken De Caigny Jacobus Vander Donck Jan De Foere x Anna Lemelle

H uis nr. 43 S in tJ a c o p

1425 1462 1571 1628 Ca. 1628 1635 Na 1635 1709 1732 1738 Ca. 1752

Ook aan de zuidkant van de Floogmarkt vinden wij vooral vooraanstaande personen en gefortuneerde zelfstandigen terug. Naast de bestuursambtenaren zoals burgemeester Laureins Spoorman en Jan Coelput, de schepenen Joos Vander Piete, Jan Van Loockere, Pieter van Dorpe en Jan Habe, de stadsontvangers Joos Serroels en Vincent De Wulf en de baljuws Jan Vanden Riede en David De Jonckheere, valt ook de aanwezigheid op van beoefenaars van een zelfstandig beroep dat verband hopudt met de huizenbouw. Wij treffen er de handelaar in bouwmateriaal Gillis Eeckaert aan naast ijzerhandelaar Joos 216


Vander Piete, houthandelaar Jan De Neckere en de steenbakkers Joos Van Putthem en Jan Van Hecke. Ook aannemer en meester-timmerman Romain De Caigny, meester-timmerman Andries De Wachter en meester-metser Jan De Foere hadden hier een eigendom. Invloedrijke personen als de geneesheren Jan Baptist Strack en Jan De Clerq en de aanvoeder van de Tieltse militie Luuc Flaghelingh bezaten er een woning die uitkeek op het marktplein. In dit segment zijn de huizen met een naam Den Mortier, De Seye, Het groot en het klein Schaeck, Den Wildeman, Den (Swarten) Leeu en Sint Jacop.

De huizen ten westen van de Hoogmarkt (nrs. 4446) en in de aanzet tot de Ieperstraat (nrs. 47-51)

Huis nr. 44 Zonder naam Anno 1462 In 1462 bezitten Lodin en Mijnkin Lievens het huis nr. 44 dat volgens het disregister nog aan Jan Crayen had toebehoord. Jan Crayen was lederbewerker: Item betaelt den selven Jan Crayen van eenen scellereepe up de halle vj s (SR 1403-05) en Eerst betaelt Jan Craeyen van eenen niewen reepe te makene ten 217


windhase van der stede thoud mede te ladene mids gaders dat hi den ouden reep brac ende nam dbeste van der ouder stoffe xxij s. (SR 1405-06) Anno 1571 Huis nr. 44 en zijn eigenaar zijn niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier van 1571. Anno 1635 Het landboek van 1635 noemt Guillaume Du Moleyn als eigenaar van huis nr. 44. Zijn vader Loys Du Molyn was waard in Den Hert (huis nr. 6). Hij overleed in 1618 toen Guillaume één jaar oud was. Guillaume Du Moleyn trouwde in 1640 met Maria De Wulf. Hij bestuurde de stad als schepen in 1648-1650 en van 1652 tot 1658. Hij was burgemeester in 1660-1665 en opnieuw in 1669-1672 en 1679-1681. Hij overleed in 1693. Maria De Wulf verloor haar beide ouders, Michiel De Wulf en Catharina Bibau, en twee zussen Margareta en Catharina tijdens de pestepidemie van 1631. Een andere zus Josine De Wulf, geboren in 1627, bleef als wees achter en kreeg Guillaume Du Molyn als voogd. Guillaume Du Molyn had een niet onaardig onroerend bezit. In Tielt-binnen was hij eigenaar van herberg en brouwerij Den Hert aan de Hoogmarkt (huis nr. 6) en in de Kortrijkstraat dicht bij de Hoogmarkt bezat hij huis nr. 44. Verder was hij ook eigenaar van een vervallen huis genaamd De Mouterije in de Hoogstraat gekocht in 1649 en causa uxoris ook van het bijhorende huis met boomgaard en land. Hij had ook nog drie huizen met erf in de Hoogstraat, de helft van een perceel in de Sint-Janstraat en een perceel op de Hulst. Omstreeks 1680 bezat Guillaume Du Molyn een derde deel van het Goed te Huffezeele. En in de Ieperstraat bezat hij een perceel waarover in 1684 een proces werd gevoerd.(l 12) Guillaume Du Molyn pachtte vijftig jaar lang het Roode Vyverke aan het einde van de Hoogstraat: Guilliame Du Molm by overlatynge vande We Guilliame De La Derrière heeft in pachte tRoode Viverken voor 9j vanaf baefmesse 1637 voor 3p/j. ... (SR 1638) Hij trad ook op als 218


belastingontvanger: Item men bringt hier noch in bate de somme van 330pl 7s2gr ontfangen by Roelant Cruucke ende Guillaume Du Molyn ontfangers vande ommestellynghe (...) (SR 1646-47) Mary De Wulf, zijn echtgenote, overleed in 1669. Zij hadden zeven kinderen waaronder Andries Du Molin. Die werd baljuw van het Rosebeekse en trouwde in 1685 met jonkvrouw Anna Bemarda de Cerf. Hubrecht Du Molin, een ander zoon, werd onderpastoor in Moen. Om hem van een inkomen te verzekeren hypothekeerde Guillaume Du Molyn de herberg Den Hert, twee huizen in de Hoogstraat, het Goed te Huffezele en nog een erf in Tielt-buiten. Huis nr. 44 werd in 1645 door brand geteisterd. Guillaume Du Molyn deed het in 1652 van de hand aan Jan Baes. Jan Baes, getrouwd met Cathalynne Van Tunne overleed in 1655.(113) Eén van zijn zes dochters, Elisabeth Baes, trouwde met Heindrick Vande Vondele. Zij waren in 1709 eigenaars van huis nr. 44. Anno 1709 In 1709 was het huis bewoond door Hindric Vande Vondele met 8 personen. Hij verwierf het poorterschap in 1712. Anno 1732 In 1732 was Sr Heijndrick Vande Vondele nog altijd eigenaar van huis nr. 44. Hij had twee zonen: Alexander en Eugenius. De helft van het pand zal in 1737 door Eugenius Vandevondele verkocht worden aan Guillemus Franciscus Vande Vondele: Meester Guillielmus Franciscus Vande Vondele van d ’hilft van thuys ten décrété gecocht commende van Eugenius Vande Vondele op d ’Hooghmarct, 14-7-1737: 5p (SR 1733-38)

DR20, LB306, SR Jan Crayen Lodin en Mijnkin Lievens ? Ghuillaume Du Molleyn x Maria De Wulf

H uis nr. 44 zonder naam

Voor 1462 1462 1571 1635

219


1652 1709 1732 Voor 1737 1737

Jan Baes x Cathalynne Van Tunne Hindric Vande Vondele x Elisabet Baes Heijndrick Vande Vondele x Elisabet Baes Eugenius Vande Vondele Vi Guillielmus Franciscus Vande Vondele

Huis nr. 45 Zonder naam Anno 1462 Anno 1462 was bakker Maertin Vander Linde de eigenaar van huis nr. 45 oost ter maerct ute comende. Het huis lag bij de Hoogmarkt in het verlengde van de Kortrijkstraat. Fierin Vander Linde kocht de helft van het pand aan rond 1487: Item van Maertin Vander Linde over den xen penning vander heiltscheede vander stede ande marct vercocht Fierin Vander Linde ter somme van v p. groten comt den xen penning j p. parisis (SR 1487-89) Anno 1571 Huis nr. 45 en zijn eigenaar zijn niet met zekerheid te situeren in het 20ste-penningkohier van 1571. Anno 1635 Thomas Vaerman, fs Joos, geboren in 1611 in Welle in het land van Aalst, was in 1635 eigenaar van het pand. Hij trouwde met Catharina De Haene, de weduwe van Maillaert Cordier: Thomaes Vaerman fs Joos thuywelycke hebbende Cathelyne Dhane We van Mailliaert Cordier over d ’ontvremdynge van haere poorterie met tvoornoemde huywelycke: 168p. (SR 163234) Thomas Vaerman was schepen van de heerlijkheid het Rosebeekse. Hij werd Tielts poorter in 1635. Van 1636 tot aan zijn dood in 1645 was hij ook schepen van Tielt. Hij was ook ‘geestelijke vader’ (syndicus) van de minderbroeders als opvolger van Maillaert Cordier die in 1632 aan de pest was gestorven. Samen met burgemeester Frans De Pleckere kocht Thomas Vaerman in 1638 voor 350 gulden het vroegere oefenterrein van de schuttersgilde. Zijn huis nr. 45 aan de Hoogmarkt brandde af in 1645 maar in 1647 werd het wat 220


hermaect. Ook huis nr. 47 dat hij bezat om de hoek in de Ieperstraat werd in 1645 door brand vernield. In 1662 verkocht hij huis nr. 45 aan zijn zoon Jan Baptist Vaerman. Die was schepen van 1665 tot 1672 en burgemeester in 1678-1679. Na zijn dood in 1689 verkochten zijn weduwe en kinderen in 1690 het huis aan Arnout Algiet: Arnout Algiet vanden coop van syn huys opde hooghmarckt ghecocht jegens de We Vaerman met consorten: 2p. (SR 1690) Arnout Algiet, gehuwd in 1681 met Elisabeth De Cock, vinden wij in 1711 als hostelier vai^ Sint Laureyns in de Brugstraat. Hij overleed in 1718.(114) Anno 1732 Joanna Maria Algiet, een dochter van Arnout Algiet huwde in 1707 met Heyndric Vander Piete, fs Jacques. Heyndric Vander Piete werd poorter in 1716, was kerkontvanger in 1722-1723 en schepen van 1743 tot 1749. Uit het sterfhuis van zijn schoonvader kocht hij 5/11 van het huis nr. 45: Hindrick Verpiete vande 5/11 van een huys ende erfve ghecoght jeghens het sterfhuys Arnout Alliet: 2p. (SR 1719-21) In 1732 was het hele pand in zijn bezit. Hij overleed in 1759.

DR21, LB307, SR Maertin Vander Linde Fierin Vander Linde 'A Thomas Vaerman (schepen van het

Huis nr. 45 zonder naam

1462 Ca. 1487 1635

R osebeekse, sch epen van Tielt, syndicus van de recollecten ) x Catharina De Haene, weduwe

1662

1689 1690 1718 1732

Maillaert Cordier Jan Baptist Vaerman fs Tomaes (schepen) x Anna D’Haene x Maria D ’Haene, weduwe Ch. De Sadelaere Maria D ’Haene, weduwe Jan Baptist Vaerman Arnout Algiet (H ostelier) x Elisabeth De Cock Heyndric Vander Piete (schepen, kerkontvanger) x Joanna Maria Algiet 5/11 Heyndric Vander Piete (schepen, kerkontvanger) x Joanna Maria Algiet

221


Huis nr. 46 Vóór 1451 In de Lelye Hoek Kortrijkstraat -Ieperstraat Anno 1462 Anno 1462 vinden wij Jan Volpot in het disregister als eigenaar van het hoekhuis Kortrijkstraat -leperstraat. Huis nr. 46 was voorheen herberg In de Lely. Rond 1451 kocht Jan Volpot het pand van de voogden van Willekin Vander Meersch: Item ontfaen vanden coepe vander eerve die de vooghden van Willekin Vander Meersch dictus Anckelare vercochten Janne Volpot ende was wijlen eer de herberghe In de Lelye ix p. xij s parisis. (SR 1451-54) Achter zijn perceel verbond een ganc ende dreve twee erven van Jan Haben: één in de Kortrijkstraat en één in de Ieperstraat. Jan Volpot bezat een groote stede noort ter Yperstrate ute commende (huis nr. 46). (115) Hij liet al in 1436 een spoor achter in de stadsrekeningen want ook hij tekende voor 6 pond parisis in op de lening die de stad uitschreef om de uitrusting van de Tieltse militie bij de veldtocht naar Calais te bekostigen. Anno 1571 Huis nr. 46 is niet met zekerheid te situeren in het 20stepenningkohier. Anno 1635 In 1635 bezat Jan Vande Kerckhove, fs Guillemus, het hoekhuis Kortrijkstraat-Ieperstraat. Hij was als weduwnaar van Carola De Schieter in 1634 hertrouwd met Anna Vande Keere, fa Laurentius. Zij was de weduwe van Rogier Vande Wiele. Huis nr. 46 werd in 1645 door de Fransen in de as gelegd, maar heropgebouwd in 1647-1648. Jan Vande Kerckhove was vleeskeurder en de stadsrekeningen vermelden hem geregeld als pachter van tbesien vande verckens. In de rekening van 1652 lezen wij dat Jan Vande Kerckhove betaald wordt over de leverynghe van twee vette schapen gepresenteert anden voor­ noemden Capiteyn (Dennetieris).

222


Na de dood van Jan Vande Kerckhove kocht Jan Cruycke(l 16) huis nr. 46. Het hoekhuis werd nu eens bij de Kortrijkstraat, dan weer bij de Ieperstraat gerekend: Jean Cruucke dune maison achepté contre Josse Vanderpiete comme curateur dans la maison mortuaire de feu Jean Vande Kerckhove gisant sur la haulte place... (SR 1665-69) en Jean Cruycke de son fond achepte contre Josse Vande Piete en qualité de curateur de la maison mortuaire de feu Jean Vande Kerckhove gisant dans la rue d ’ipre... (SR 1672) Jan Cruycke kocht ook een lapje grond achter het pand om het als tuin te benutten: Jean Cruycke pour l ’achapt d ’une petite pieche de terre converty en jardin gisante derrière sa maison achapté contre Josse Vander Piete curateur de la maison mortuaire de Jean Vande Kerchove... (SR 1669) In 1676 was Jan Cruycke nog altijd eigenaar van huis nr. 46 en ook van het aanpalende huis nr. 47 om de hoek in de Ieperstraat dat in dat jaar door brand werd vernield. Hij overleed in 1679.

DR22, LB308, SR

Huis nr. 46 zonder naam (voor 1451 In de Lelye)

1462 1571 1635

Ca. 1665 1676

Jan Volpot ? Jan Vande Kerckhove x Carola De Schieter x Anna Vande Keere (x Rogier Vande Wiele) Jan Cruycke Jan Cruycke

Huis nr. 47 Zonder naam Anno 1571 Huis nr. 47 niet met zekerheid te situeren in het 20stepenningkohier. Anno 1635 In 1628 verkocht Gillis Eeckaert, ook eigenaar van huis nr. 43 (Sint Jacop), huis nr. 47 aan Maillaert Cordier, de echtgenoot van Catharina D’Haene. Zij hertrouwde in 1632 met Thomas 223


Vaerman, een handelaar in bakstenen. In 1635 was Thomas Vaerman eigenaar van huis nr. 47 in de Ieperstraat ‘geprijsd’ op 500 roeden. Thomas Vaerman, die in 1638 stadsschepen zou worden, bezat ook huis nr. 45 in de Kortrijkstraat. Vreemd genoeg ontbreekt dat huis op het stadsplannetje van Tielt in Sanderus’ Flandria Illustrata. In 1645 staken de Fransen ook zijn twee panden in brand en het geteisterde huis nr. 47 werd eigendom van wijnhandelaar Jan Cruycke. In 1676 ging het door nieuw oorlogsgeweld weer in de vlammen op. Het werd toen op nog slechts 15 roeden geschat. Jan Cruycke stierf enkele jaren later, in 1679. Anno 1709 In 1709 was het huis eigendom van Jans dochter Maria Cruycke en bewoond door 8 personen. Zij was de weduwe van Johannes Lambrecht, een rijke linnenhandelaar en stadsschepen. Zij hebben ook huis nr. 10, De Vier Heemskinderen, aan de Neermarkt in bezit gehad. Johannes Lambrecht overleed al in 1703, Maria Cruycke in 1740. Beiden werden begraven in de Tieltse minderbroederskerk. Anno 1732 Het pand dat in 1732 ook het hoekhuis nr. 46 omvatte was in handen van Maria Cruycke. Na haar overlijden was advocaat Jan Moerman uit Kortrijk de nieuwe eigenaar die het aan zijn weduwe naliet.

LB309, SR

Huis nr. 47 Zonder naam

1571 Voor 1628 1628

1632

? Gillis Eeckaert (tavernier) Maillaert Cordier (schepen, syn dicu s van de m in derbroeders) x Catharina D’Haene ( x Thomas Vaerman) Thomas Vaerman (schepen van het R osebeekse, sch epen van Tielt, syndicus van de m in derbroeders) x Catharina D ’Haene

1645 Na 1645

Door brand verwoest Jan Cruycke (w ijnhandelaar, notabele, 224


syn dicu s van d e m in derbroeders)

1676 1679 Vanaf 1687

Opnieuw verbrand Maria Cruycke Maria Cruycke x Joannes Lambrecht

1709

Maria Cruycke, de weduwe van Johannes Lambrecht (linnenhandelaar) De weduwe van Johannes Lambrecht (Maria Cruycke) Jan Moerman (advocaat) De weduwe van Jan Moerman

(linnenhandelaar)

1732 Na 1740

Huis nr. 48 Zonder naam Anno 1571 Ook dit huis valt moeilijk te situeren penningkohieren van 1571.

in de 20ste-

Anno 1635 Joos De Reygher, in 1635 eigenaar van huis nr. 48, trouwde vóór 1640 met Judoca Eeckaert, een dochter van Gillis Eeckaert. Deze laatste troffen wij in 1618 aan als eigenaar van Den Ghouden Leen, het huis nr. 2 dat hij aan zijn broer Guillaume verkocht. Huis nr. 48 werd weer opgebouwd na de brand van 1645 en kwam in handen van Jacob De Hulster en zijn echtgenote Josyne Beke. Na de dood van haar man rond 1646 hertrouwde Josyne Beke met Jan Van H(a)ecken / Van Aecken: Jan Van Hecken (...) thuwelyck hebbende Jossyne Beke We Jacob De Hulstere. (SR 1646-47) Jan Van Aecken was stadsschepen in 1648-1650. Op het perceel bouwden zij vóór 1676 een nieuwe camere als uitbreiding van het aanpalende huis Het Paradijs dat eveneens hun eigendom was. Anno 1732 Net als huis nr. 47 is ook huis nr. 48 eigendom geworden van advocaat Jan Moerman. Later kwam het in handen van zijn weduwe. Midden de achttiende eeuw wordt huis nr. 47 met de aangebouwde kamer verkocht aan Frans Thooft, nadat eerst nog 225


Jan Francies Morel het een tijdlang in bezit had:... dheer Frans Thooft vande camer ende d ’erfve daermede gaende annex aen dherberghe ’tParadijs gekocht van dheer Morel met consorten tot Cortryck, 1-3-1754: 6p6. (SR 1752-55) Frans Thooft was burgemeester in 1726-1727 en tussen 1743 en 1755 enkele malen stadsschepen. Ook hij was syndicus van de Tieltse minderbroeders: ... aen dheer François Thooft geestelycken vader vande Eerweirdige paters recolletten over syn verschot in het coopen de maendelycke prysen voor de studenten alhier in ’t collegie der voorseyde paters recolletten studerende met pennen inct ende papier voor de meesters, 1745: 2p6-8. (SR 1743-48) Hij was gehuwd met Joanne Van Doome die in 1746 overleed: ... Jouffrauw Joanne Van Doorne overleden huysvrauwe van D ’heer François Thooft overleden poortresse deser stede, 19-2-1746 ... (SR 1743-48) Frans Thooft hertrouwde met Marie Françoise Lambrecht die naderhand zelf nog zou hertrouwen met Joannes Francies Lammens: Sieur Joannes Francies Lammens x Joffrauw Marie Françoise Lambrecht We dheer Francies Thooft, 4-2-1764.... (SR 176264). Joannes Franciscus Lammens was van 1761 tot 1776 op zijn beurt ‘geestelijke vader’ van de minderbroeders. Marie Françoise Lambrecht stierf kinderloos in 1780.(117) LB310, SR ? Joos De Reygher x Judoca Eeckaert Jacob De Hulster x Josyne Beke (x Jan Van Hecken/ Van (H)Aecken) Josyne Beke x Jan Van Aecken / Van Acker (schepen) De weduwe van Jan Van Aecken Jan Moerman (advocaat) Jan Francies Morel Frans tHooft x Joanne Van Doorne x Marie Françoise Lambrecht (x Joannes Francies Lammens)

Huis nr. 48 zonder naam

1571 1635 1645 1646 1672 1732 Voor 1754 1754

226


Huis nr. 49 Het Paradys Anno 1462 Geeraerd Den Hont werd in 1437 als nieuwe poorter ingeschreven: Ontfaen van Gheeraerde Den Hont die bin desen jare poorter vander stede bedeghen es xx s. (1437-38) Tien jaar later kocht hij huis nr. 49 van Pieter Vander Midhaghe, zoon van schout Adam Vander Mittage. Het huis droeg nog geen naam en had voorheen toebehoord aan Jan Hacken: Item ontfaen van Pietren Vander Midhaghe vander stede die hij vercocht Gheeraerde Den Hont die wijlen eer toebehorde Jan Hacken iij p. xij s parisis. (SR 1447-48) In 1462 bezat Geeraerd Den Hont hier ene plee erven naast een dreef die uitgaf op de Ieperstraat. Anno 1571 Huis en eigenaar zijn niet te situeren in het 20stepenningkohier van 1571. Anno 1635 Jan Bruinsteen, fs Joos, bezat in 1635 huis nr. 49, Het Paradys. Hij liet na de dood van zijn eerste echtgenote Cathelyne Loquet het pand in 1637 over aan hun enige zoon Maerten Bruinsteen: Den xxij february 1637 soo es op tvertooch van Jan Brunsteen fs Joos, geemancipeert Maerten Brunsteen zynen zone, vande oude van xxvƒjaeren, die daernaer verclaert heeft voldaen te zyne van de goederen up hem verstorven ende gedevolveert door den overlyden van Cathelyne Loquet zyne moeder, mits hem onder ander te lote gevallen es een huys ende erfve genaempt het Paradys in de Yperstraete... Jan Bruinsteen, hertrouwd met Marie Onreet, nam in 1646-1647 het burgemeestersambt waar. François Coyvoet was toen tavemier in Het Paradys: François Coyvoet in tParadis ... (SR 1646-47), later nam zijn weduwe Joosijne De Prest de taak van ‘tavernierighe’ op zich:... de We François Coyvoet tavernierighe int Paradys. (SR 1648-50) Zij overleed in 1645. Na Maerten Bruinsteen zien wij als nieuwe eigenaar Jacob De Hulster die getrouwd was met Josyne Beke. Zij hadden ook huis nr. 48 in hun bezit. Na de dood van haar man trouwde Josyne 227


Beke met Jan Van Acker, vanaf 1665 de nieuwe hostelier: ... a Janne Van Acker hostelier au Paradys pour despences des eschevins faictes aux affaires de la ville: Ip4s2. (SR 1665-69) Josyne Beke was een zus van Gillis Beke, de in 1646 overleden eigenaar van Het Ghouden Hooft 1 (huis nr. 3) en van Suzanne Beke, eigenares van Het Ghouden Hooft 2 (huis nr. 4). Het werk van Jan Van Acker zal voortgezet worden door Josyne Beke, minstens tot 1681: ...a la vefve de Jean Van Aken au Paradis... (SR 1672) en ... de We Jan Van Aeken hostellierigghe int Paradijs...: 13s8. (SR 1681) Na haar overlijden kocht Jan Moerman de herberg op: Mr Jan Guido Moerman licentiaet inde rechten cooper van het huys genaemt Het Paradijs gecocht jegens den curateur ten sterfhus vande We Jan Van Aecken voor 169p6s staende inde Iperstraete: llp5-9. (SR 1688) Vanaf 1692 vinden wij dan als taverniers Frans Vercruysse en Albert Vande Keere. Vóór het huis lag een vervallen waterput. Kort na 1702 werd hij ‘gezuiverd’:.... vande calsie die zy vergaedert hadden in het suyveren van stadt steenput by het Paradijs, welcke calsie is gebleven tot proffitte van dese stadt. (SR 1702-05) De steenput zal rond 1780 vervangen worden door een openbare pomp die tot ver in de 20ste eeuw een trefpunt voor de omwonenden zou blijven. Anno 1709 Het Paradijs kreeg rond 1707 een nieuwe eigenaar: Carel Woutermartens: Carel Woutermartens vanden coop van syn huys genaempt Het Paradijs staende inde Iperstraete: 13p7. (SR 1707-10) De Graantelling van december 1709 bevestigt dat het huis nr. 49 bewoond wordt door Carel Woutermaertens met 3 personen. Anno 1732 In 1732 is Ambrosius Verbeke de nieuwe eigenaar. Hij kocht Het Paradys in 1722 van de kinderen van kerkontvanger Carel Woutermartens: :... van Ambrosius Verbeke vanden huysse ende 228


erfve het Paradijs gecoght by décrété vervolght ten laste vande kinderen van Carel Wouttermartens opden 28-4-1722: 9p6s.8d.( SR 1722-23) LB311, SR Jan Hacken Pieter Vander Midhaghe Geeraerd Den Hont ? Jan Bruinsteen x Cathelyne Locquet x Marie Onreet Maerten Bruinsteen Jacob De Hulster Josyne Beke (x Jan Van Acker) Joos Van Acker x Josyne Beke De weduwe van Jan Van Acker Jan Moerman Carel Woutermartens (kerkontvanger) Carel Woutermaertens (kerkontvanger) De kinderen van Carel Woutermartens Ambrosius Verbeke

Huis nr. 49 H e t P a ra d ys

Voor 1437 1437 1462 1571 1635

1637 Na 1637 1665 1672-1681 1688 Ca. 1707 1709 1722 Vanaf 1722

Huis nr. 50 Zonder naam Anno 1462 Huis nr. 50 stond in 1462 op naam van Heinric Haben. Hij trouwde rond 1437. Als saudenier nam hij deel aan het beleg van Biervliet: Item den xvjen dach van septembre gheschynct Heinric Haben poortere vander stede up den dach dat hij huwede Hij kannen wijns (...) en Item betaelt Heinric Haben filias Lauwers van if.xvj daghen die als sauldenier metten voetboghe uter name vander stede ende prochie van Thielt uute lach te Biervliet (...) (SR 1437-38) Tussen 1456 en 1462 vertegenwoordigde hij Tielt in de Kortrijkse kasselrijraad.(l 18) In een ouder disregister stond huis nr. 50 op naam van Danneel Coddekine die tussen 1417 en 1429 tot zes maal toe deel

229


uitmaakte van het Tieltse schepencollege. In 1428 was hij Tielts afgevaardigde in de kasselrijraad. Anno 1571 Huis en eigenaar zijn niet te situeren in het 20ste-penningkohier van 1571. Anno 1635 Omaer Roose, fs Jan, stond in 1635 opgetekend als eigenaar van huis nr. 50. Hij was in 1615 getrouwd met Petronella Bruneel, dochter van Geeraert Bruneel, de eigenaar van huis nr. 5, De Pluyme, aan de Hoogmarkt en schepen, stadsontvanger en later ook kerkontvanger. Petronella Bruneels zus, Catharina, bezat samen met haar broer Geeraert Bruneel, de jonge, Den Mortier (huis nr. 37) aan de Neermarkt. Jan Roose, Omaers vader, was eigenaar van huis nr. 7 aan de Hoogmarkt. Leerlooier Omaer Roose en drie van zijn kinderen stierven in 1636 aan de pest. Moeder Petronella Bruneel overleed vier jaar later. Zij hadden huis nr. 50 gekocht rond 1626 van Pieter Daneels die het weer van Maeyken Van Oost had gekocht: Pr Daneels van thuus ende erfve gecocht jeghens Maeyken Van Oost inde Yperstraete: 72p en Govaert Roose van thuus ende erfve gecocht jeghens Pr Daneels inde Yperstrate: 72p. (SR 1626-28) Nieuwe eigenaar werd lakenhandelaar Jan Blanckaert: Jan Blanckaert lakesnyder over de leverynghe van 3 casacken by schepenen gejoont ande 3 officiers deser stede: 3Op. (SR 1622-24) Hij was getrouwd met Tanneken vande Pitte en was stadsontvanger in 1626-1628. Huis nr. 50 brandde af in 1645. Het werd niet langer op 450 maar slechts op 40 roeden geprijsd. Het werd in 1655 opgekocht door Guillaume Tuytens. Die was in 1648 hertrouwd met Maria Vande Keere, de weduwe van David De Joncheere (zie huis nr. 36) en had in 1652 ook het aanpalende huis nr. 51: Naeldenburch gekocht. Anno 1732 De beschrijving van huis nr. 50 ontbreekt in het Landboek van Tielt-binnen van 1732.

230


DR160, LB 312, SR

Huis nr. 50 zonder naam

Voor 1462 1462 1571 Vóór 1626 1626 Na 1635 1645 1655

Daneel Coddekine Heinric Haben ( ‘soudenier’) ? Maeyken Van Oost Pieter Daneels Omaer Roose (leerlooier) x Petronella Bruneel Jan Blanckaert (stadsontvanger, lakenhandelaar) x Tanneken Vande Pitte Vernield door brand Guillaume Tuytens x Maria Vande Keere (weduwe van David De Joncheere)

Huis nr. 51 Naeldenburch Anno 1462 Mathys Storme, de eigenaar van de Sint Jacop (huis nr. 43), was in 1462 ook eigenaar van huis nr. 51 genaamd Naeldenburch. Hij duikt enkele jaren later op in de stadsrekeningen wanneer hij het pand verkoopt aan Jacob Vanden Heede: Item over den thiende penning vander stede die Mathijs Storme vercochte Jacob Vanden Heede, boven der lijfrente die de voorseide Jacob te twee van zinen hinder live daerup hadde, staende inde Yperstraete gheheeten Naeldenbuerch xxiiij s parisis. (SR 146970) Rond 1482 verkocht de nieuwe eigenaar het pand aan Matheeuse Veranneman: Item ontfaen over den thiende penning vander stede ende erve gheheeten Naeldenbuerch vercocht bij Janne Vanden Heede Matheeuse Veranneman (...) Hijp. parisis. (SR 1482-84) Mattheus Veranneman was gehuwd met Lysbette Haghelingh, dochter van de invloedrijke Luuc Haghelingh die Het Schaeck (huis nr. 39) en een deel van het achterliggende Gruythof bezat. Hun dochter Peryne Veranneman trouwde met stadsgriffier Pieter Neemgheer. In een ouder disregister stond het huis nr. 51 op naam van Clays Pouckaerde die wij kennen als vertegenwoordiger van Tielt-buiten in 1404 en van Tieltbinnen in 1407 in de kasselrijraad in Kortrijk. Op Het Pouckhof van de familie Pouckaerde / Van Poucke dat zich achter de 231


erven van de Kortrijkstraat en Ieperstraat situeerde zal in de zeventiende eeuw het mindersbroedersklooster opgericht worden. Anno 1571 Huis en eigenaar zijn niet met zekerheid te situeren in het 20stepenningkohier van 1571. Anno 1635 In 1635 was de eigenaar van Naeldenburch Gheraerd Bruneel, de oude, die wij al aantroffen als eigenaar van De Pluyme, huis nr. 5 en van Den Mortier, huis nr. 37, beide aan de Hoogmarkt. Naeldenburch kwam in handen van zijn zoon Geraerd Bruneel, de jonge. In september 1645 viel het pand zoals zoveel huizen in Tielt ten prooi aan de vlammen en de vernielzucht van de Franse legerbendes. Ghuilliame Tuytens die ook de huizen nrs. 36 en 50 bezat, kocht in 1652 ook huis nr. 51 op. Anno 1709 In 1709 was het huis bewoond door de weduwe van Pieter Le Melle met 3 personen. Pieter Le Melle was in 1702 Tielts poorter geworden. Hij was de zoon van Jan Lemelle en de broer van Esther Le Melle eigenares van huis nr. 1, De Vliegende Weirelt. Anno 1732 Volgens het landboek van Tielt-binnen is de weduwe van Pieter Le Melle in 1732 nog steeds in het bezit van Naeldenburch.

Huis nr. 51 Naeldenburch

1462 1469 Ca. 1482 1571 1635 Na 1635 1645 1652

DR161, LB313, SR

Mathys Storme Jacob Vanden Heede Matheeuse Veranneman ? Geraerd Bruneel, de oude Geraard Bruneel, de jonge Door brand vernield Ghuilliame Tuytens 232


1709 1732

De weduwe van Pieter Le Melle De weduwe van Pieter Le Melle

Ook in het segment dat de huizen nrs. 44 tot 51 omvat waren de eigenaars-bewoners vaak schepen of burgemeester: Guilliaeme Du Moleyn, Thomas Vaerman, Jan Baptist Vaerman, Heinric Vander Piete, Jan Van Aecken, Frans Thooft, Jan Bruynsteen, Omaer Roose... Van sommige eigenaars kennen wij ook de beroepsactiviteit: Thomas Vaerman handelde in bakstenen, Omaer Roose was leerlooier, Jan Crayen was lederbewerker en Martin Vander Linde bakker... Ook gefortuneerde ambachtslui en succesrijke handelaars zoals lakenhandelaar Jan Blanckaert en wijnhandelaar Jan Cruycke konden zich een woning aan de Hoogmark veroorloven. De in het oog springende huizen in dit segment zijn Inde Lely, Het Paradys en Naeldenburch. Besluit Toen Tielt in de dertiende eeuw een stad was geworden en door het bouwen van enkele huizen ten zuiden van de SintPieterskerk het vroegere dorpsplein was ingeperkt, breidden de Tieltenaren het uit in oostelijke richting. Daar had de ruimte met de pas opgetrokken hallen en hallentoren aan betekenis gewonnen. De plaats backten dhalle was al vlug dicht bebouwd en een tweeledig marktplein met een Hoogmarkt en een Neermarkt kreeg de vorm die het tot op vandaag heeft bewaard. Ons overzicht, voornamelijk gebaseerd op vijf historische bronnen - een disregister uit 1462, een belastingkohier uit 1571, twee landboeken van Tielt-binnen (1635 en 1732) en een verkapte bevolkingstelling uit 1709 - liet ons toe om, samen met gegevens uit de stadsrekeningen, poortersboeken en staten van goed, de eigendoms- en bewoningsgeschiedenis van de huizen rond dit marktplein in grote lijnen te schetsen. Onze oudste momentopname situeert rond het Tieltse marktplein 22 huizen waarop in 1462 een disrente rustte. Daarmee kunnen wij een groot deel van de toenmalige toestand reconstrueren. 233


Drie huizen aan de Hoogmarkt vallen op door de zware renten die er op wogen: Sint-Jakop, Het Schaeck en Den Hert. De panden en hun namen bleven eeuwenlang bestaan. In 1571 is ook de 20ste-penningbelasting het grootst op de twee herbergen aan de Hoogmarkt: Het Schaeck en Den Hert. In tweede orde volgen vijf huizen aan de Neermarkt: De Valcke, De Vier Heemskinderen, De Burse en twee huizen zonder naam. Het Schaeck en Den Hert worden eveneens het hoogst ‘geprijsd’ in de Landboeken van Tielt-binnen van 1635 en 1732 waar men oppervlaktematen hanteerde om hun ‘prijzie’ of ‘kadastrale waarde’ uit te drukken. Beide herbergen zijn hier ‘kadastraal’ 4 bunder groot. Dan volgen De Burse, De Valcke en Den Franschen Schilt met 3 bunder. Van De Vlieghende Weirelt, De Pluyme, Het Cloosterken, Den Mortier, Sint-Jakop en enkele huizen zonder naam wordt de ‘kadastrale waarde’ op 2 bunder geschat. In de categorie met een waarde van 1 bunder vallen Den Ghouden Leeu 1 en 2, Het Ghouden Hooft, Het Aendeken en twee huizen zonder naam. De overige huizen bij het marktplein dragen geen naam en hun ‘prijzie’ is kleiner dan 1 bunder. Bij het beschrijven en nummeren van de huizen aan de Hoog- en Neermarkt volgden wij een lus die vertrok bij de huidige dekenij (huis nr. 0) in de Ieperstraat en eindigde bij het tegenoverliggende Naeldenbruch (huis nr. 51). De aaneenschakeling van de momentopnamen bleek erg leerrijk. Wij maakten kennis met de eigenaars, meestal ook bewoners van de huizen. Wij zagen de panden door verkoop, erfenis, ruil of verbeurdverklaring geleidelijk aan in andere handen overgaan, hoewel de bewoningsfazen niet altijd naadloos bij elkaar aansloten. Soms bleven de huizen ook generaties lang in handen van een zelfde familie. Het bezit van een woning aan het Tieltse marktplein was vanaf de zestiende eeuw niet langer voor de modale Tieltenaar weggelegd. Waar wij in de vijftiende eeuw rond het marktplein nog een bakker en een fruitteler aantreffen, verzamelde zich daar gaandeweg Tielts bestuurlijke en financiële elite. Zo goed als elk huis daar was ooit in handen van 234


een burgemeester, een schepen, een stads- of kerkontvanger, een baljuw, een schout, een beoefenaar van een vrij beroep, een gefortuneerde handelaar, een brouwer en af en toe iemand met een adellijke titel. Opvallend was de verstrengeling van die families en omdat ook het huispersoneel werd meegerekend het soms grote aantal bewoners van de panden. Indirect kunnen wij ons ook een beeld vormen van het uitzicht van het vroegere marktplein. De bebouwing is los of aaneengesloten, de huizen opgetrokken in hout of in steen, de panden groot of klein,... Soms hadden zij een uitweg via een zijstraat of er hoorde een varkenshof bij of een paardenstal, een schuur en een boomgaard... in het hart van de stad. Tielt bewaarde erg lang zijn landelijk karakter. Politieke en sociale gebeurtenissen drukten ook hun stempel op de eigendomsgeschiedenis. In de zestiende eeuw verheten huiseigenaars het land verlaten omwille van de godsdiensttroebelen. Immigratie zorgde voor nieuw bloed en nieuwe namen bij het begin van de zeventiende eeuw. De huizenbouw kende een heropleving bij hoogconjunctuur en stagneerde in tijden van oorlog en ziekte. In 1645 en 1696 betekenden de vernielingen door brand en oorlogsgeweld een ware catastrofe.

235


Afkortingen Momentopnamen D R Disregister 1462

PK 20ste-penninkohieren 1572 G T Graantelling 1709 SR Stadsrekening

KS Kwade Schuld 1616 LB Landboeken 1635 en 1732

- Bronnen ADN ARA BAB DAT HGOKK RAB RAG RAK SAG SAT OA SBK UG VVF

Archives Départementales du Nord (Lille, Fr.) Algemeen Rijksarchief Brussel Bisschoppelijk Archief Brugge Dekanaal Archief Tielt Flandelingen van de Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk Rijksarchief Brugge Rijksarchief Gent Rijksarchief Kortrijk Stadsarchief Gent Stadsarchief Tielt, Oud Archief Stadsbibliotheek Kortrijk Universiteit Gent Vlaamse Vereniging voor Familiekunde

Noten 1)

2)

3)

4)

Franz De Vrieze treft de term hoochm art het vroegst aan in 1613; neerm art vindt hij vanaf 1620 respectievelijk in D e Leeu en D e drye sineters, twee Registers van Kennessen en Verbanden der Stede van Thielt. (DEVRIEZE F., Studie over de oude en nieuwe plaatsnam en van de sta d Tielt, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, (1937), blz. 248 en 493). In de stadsrekeningen duikt de term hooghm arckt op in 1678; de term neerm arckt in 1687. Flet Landboek van Tielt-binnen van 1635 maakt onderscheid tussen de markt en de hoogmarkt. De Kortrijkse Stadsbibliotheek bewaart in het Fonds De Bethune, Handschriften 176, een anonieme reconstructie van Tielt-binnen op basis van de deelkaartjes bij het Landboek van 1635. OSTYN R., Tielt - H istorische stedenatlas van België, Brussel, Gemeentekrediet, 1993, blz. 34-39 en OSTYN R., Tielt tussen preh istorie en Vroegmoderne Tijd, in CLOET M. e.a., D e geschiedenis van Tielt, Tielt, Lannoo, 2009, blz. 59-63. NEYT L., Cohier vander Stede van Thielt-binnen vande XXe penninck, Tielt, VVF-Tielt, 2003. 236


5)

6)

7) 8)

9)

10)

11)

12) 13)

14)

HOLLEVOET F., Landboeken Tielt: Tielt-binnen 1635, 1732; Tielt-buiten 1645, 1729 - H istorische Bronnen ‘D e Roede van T ielt’, Tielt, De Roede van Tielt, 2001. SAT OA 1020: Stukken betreffende de ‘Quaede sc h u it’. (Renten in natura geheven op gronden te Tielt door de K erk van Harelbeke), 1613-1652. SAT OA 268: Lijste van alle de menagen ende persoonen die zijn wonende binnen de stede van Thielt (...), 1709. HOLLEVOET F., Stadsrekeningen Tielt 1500-1610 - H istorische Bronnen ‘D e R oede van T ielt’, Tielt, De Roede van Tielt, 2000 en HOLLEVOET F., Stadsrekeningen Tielt 1610-1796 - H istorische Bronnen ‘D e Roede van T ielt’, Tielt, De Roede van Tielt, 2004. MOORS C., Stadsrekeningen Tielt 1394-1500 - H istorische Bronnen ‘D e Roede van Tielt’, D e e l I: 1394-1452; D eel II: 14521500, Tielt, De Roede van Tielt, 2009. TANGHE A.-R., D e p o o rters van Tielt van voor 1550 tot 1614,

Tielt, De Roede van Tielt, 1985. Heruitgave door VVF-Tielt in 1998. AILLIET L., D e poortersboeken van Tielt. D eel I: Afschrift 1614 en 1632 (1996); D eel II: Afschrift 1700 en 1716 (1997); D eel III: Afschrift 1745 (1999). Uitgave VVF-Tielt. MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van G oed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, VVF-Tielt, 2010. Copie vanden Inventaris teenen slapere van w oorde te woorde sprekende up de namen vanden personen nu levende dien de steden ende plecken van ernen toebehoorende zijn belast in shelichs gheests rente ligghende binnen der stede ende vryhede van Thielt anno xiiijC Ixij. Disregister uit 1462 in verzameling E.

Waüters, Gent. MADDENS K., D e beden in het graafschap Vlaanderen tijdens de regering van keizer K arel V (1515-1550), Standen en landen,

15) 16)

LXXII, Heule, 1978. SAG, reeks 28, Penningkohieren, 71/302 microfilm 131. VERBEKE C., D e penningkohieren als sociaal-econom ische en dem ografische

bron.

De

Roede

van

Tielt

rond

1 5 7 1 -7 2 ,

Licentiaatsverhandeling, UG, 1988. 17)

18)

19)

D e gheleghentheyt vanden roup ghenaem pt de cptaede schuelt door

Lowys de Bersacques in verzameling J. Lambert, De Pinte. Beschrijving van de percelen in SAT O A 1020. De term ‘cerck’ in de betekenis van ‘stadswijk’ is in Tielt blijkbaar geen gemeengoed geworden. Hij komt bv in de stadsrekeningen van de zeventiende en achttiende eeuw niet éénmaal voor. Voor een bespreking van dit landboek zie OSTYN R., Stadsplan en landboek van Tielt-binnen o f het aanzien van Tielt anno 1635,

237


20) 21)

22) 23) 24)

25) 26) 27) 28) 29) 30) 31) 32)

33) 34)

in D e Roede van Tielt 1992, jg. 23, nr. 1, blz. 2-40 en OSTYN R., Tieltse landboeken, Inleiding bij HOLLEVOET F., Landboeken Tielt: Tielt-binnen 1635, 1732; Tielt-buiten 1645, 1729, Tielt, De Roede van Tielt, 2001. SAT OA 268. OSTYN R., Tielt tussen preh istorie en Vroegmoderne Tijd, in CLOET M. e.a., D e geschiedenis van Tielt, Tielt, Lannoo, 2009, blz. 65. SAT OA 1050. DAT 114: DE MOL Jan, L iber M anualis, I, (1627-1639), blz. 74v. Q u od multum conveniat Judocae Van Dormael, cum marito qui eis exprobat, qu od sit meretrix decani, cujus p u er vulgo habetur pro decani - quodque dictus vir inhibucrit ne amplius accedat domui decani. Passage uit het R egister abusuum et defectuum decanus Tiletani van bisschop Triest, geciteerd door Arthur Impe in K etters en belezers in de D ekenij van Tielt tusschen de ja ren 1620 en 1650, HGOK.K, 1946-48, blz. 317. Michel Cloet wees er op dat

deze bewering niet erg geloofwaardig is. Zie CLOET M., in G eschiedenis van Tielt, Tielt, Lannoo, 2009, blz. 105. DAT 114. Jan De Mol: L iber Manualis, I, (1627-1639), blz. 6lr. OSTYN R., D e Tieltse ja re n van Jan D e Mol, in D e R oede van Tielt, 1990, jg. 21 nr. 4, blz. 195. VERSCHUERE A„ D e M inderbroeders te Thielt (1624-1933), Lannoo 1933, blz. 66-68. TANGHE A.-R., D e poorters van Tielt van voor 1550 tot 1614, Tielt, De Roede van Tielt, 1985, blz. 99. MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van G oed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, VVF-Tielt, 2010, blz. 36. MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van G oed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, VVF-Tielt, 2010, blz. 60. IMPE A., D e K erkstichel en de herberg D e Pluim, in HGOKK, 1941, blz. 201-202. Volgens Désiré De Somviele is deze (h)ouden bouc het disregister uit 1393. Cf. DE SOMVIELE D., Les archives de la ville de Thielt, in La Flandre. Revue des monuments d'histoire et d ’antiquités, 1883, blz. 228. SAT OA 1020. Volgens geneesheer Franciscus STRACK (1763-1837). Zie DE DONNEA DE HAMOIR X., N ote sur la fam ille D e Caigny in Le Parchemin, 1983, blz. 113. Zie ook HUYS E. en IMPE A., H et geslach t de Caigny, in HGOKK, XX, 1942-1943, blz. 281 en VANNESTE R., Stamboom van de fa m ilie D e Caigny, Tielt, VVTielt, 2003, blz. 3.

238


35) 36) 37) 38) 39)

40)

41) 42) 43) 44) 45) 46) 47) 48) 49) 50) 51) 52) 53) 54)

55) 56)

VAN DE CASTEELE C., De schepenen van Tielt, Bijdrage tot de sociaal-economische geschiedenis van de XVIIIe eeuw, blz. 80-81. VANNESTE R., Familiegeschiedenis Van Zantvoorde en talrijke aanverwante families, Tielt, VVF-Tielt, 2001, ble. 11-17. A1LLIET L., De poortersboeken van Tielt, Afschrift 1745, deel III, 1997, blz. 38 nr. 293. AILLIET L., De poortersboeken van Tielt, Afschrift 1700 en 1716, deel II, 1997, blz. 88 nr. 266. DE VLAMINCK A., Jaerboeken der Aloude Kamer van Rhetorika, Het “Roosjen ”, onder de kenspreuk “Gebloeyt int Wilde”, Gent, 1862, blz. 151. (DE SOMVIELE D. en SAMYN J.), Thieltsche Mengelingen getrokken uit de Archiven van Stad, Roede en Leenhof, 1878, blz. 6. MAERTENS-VERKINDEREN M„ Onze voorouders De Jonckheere, Bibau, Van Belleghem en Van Ryckeghem, blz. 282. VAN DE CASTEELE C De schepenen van Tielt, Bijdrage tot de sociaal-economische geschiedenis van deXVIIIe eeuw, blz. 104. Disregister 1462, Aanvulling 1466, nr. 318. MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van Goed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, VVF-Tielt, 2010, blz. 6. DE VRIENDT J., Het klooster der Grauwzusters-Penitenten (XVeXVIIIe eeuw) in HGOKK, 1938, XVII, blz. 204. BAB F 362. ADN, Série B, 5959. ARA, Rekenkamer nr. 1.173, fol. 6v. AILLIET L., De Poortersboeken van Tielt, Afschrift 1614 en 1632, deel I, 1996, blz. 70, nr. 114. SAT OA 020. ADN série B 53, fol. 46. AILLIET L., De Poortersboeken van Tielt, Afschrift 1614 en 1632, deel I, 1996, blz. 74, nr. 156. MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van Goed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, VVF-Tielt, 2010, blz. 35. 3 gemeten = 1 bunder = 400 grote vierkante roeden. Opmerking: Bij de prijsie hanteert men in het Landboek oppervlaktematen, niet om de werkelijke grootte, maar om de ‘kadastrale waarde' van een pand uit te drukken. Daarop kon dan een belastingsvoet worden toegepast. Hier duiden de 5,5 roeden een reëele oppervlakte aan. 1 grote vierkante roede = 35,42 nT. OSTYN R., Tielt tussen prehistorie en vroegmoderne tijd, in CLOET M. e.a., De geschiedenis van Tielt, Tielt, 2009, blz. 65.

239


57) 58) 59)

60) 61) 62)

63) 64) 65) 66)

67) 68)

69) 70)

71)

72) 73) 74)

DEVRIENDT J., Het Hospitaal o f Klooster der Alexianen (XHIeXlVe eeuw), HGOKK, 1936, XV, blz. 29. AILLIET L., De poortersboeken van Tielt, dl. I, WF-Tielt, 1997, blz. 51, nr. 414. MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van Goed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, W F-Tielt, 2010, blz. 151152. AILLIET L., De poortersboeken van Tielt, dl. II, VVF-Tielt, 1997, blz. 87, nr. 255. TANGHE A.-R., De poorters van Tielt van voor 1550 tot 1614, Tielt, De Roede van Tielt, 1985, blz. 83. MAERTENS-VERKINDEREN M., Onze voorouders De Jonckheere, Bibau, Van Belleghem en Van Ryckeghem, Kortemark-Handzame, 1982, blz. 117. BAB C 95, Leenregister ter Flaghe onder Sint-Amands 1644, fol. 6v. MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van Goed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, VVF-Tielt, 2010, blz. 51. DE SOMVIELE D., Inventaire analytique et chronologique des archives de la ville de Thielt, Tielt, z.d., blz. 16. (DE SOMVIELE D. en SAMYN J.), Thieltsche Mengelingen getrokken uit de Archiven van Stad, Roede en Leenhof 1878, blz. 125. RAG, Fonds Bisdom, B 3711. MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van Goed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, VVF-Tielt, 2010, blz. 81 en 92. IMPE A., Nog uit den tijd van baljuw Roelandts, FIGOKK, 1941, XIX, blz. 226. SABBE E., Grondbezit en Landbouw, economische en sociale toestanden in de kastelenij Kortrijk op het einde der XlVe eeuw, HGOKK, 1936, XV, blz. 445. OSTYN R., Stadsplan en landboek van Tielt-binnen o f het aanzien van Tielt anno 1635, in De Roede van Tielt 1992, jg. 23, nr. 1, blz. 2-40 en OSTYN R., Tieltse landboeken, Inleiding bij HOLLEVOET F., Landboeken Tielt: Tielt-binnen 1635, 1732; Tielt-buiten 1645, 1729, Tielt, De Roede van Tielt, 2001. TANGHE A.-R., De poorters van Tielt van voor 1550 tot 1614, Tielt, De Roede van Tielt, 1985, blz. 14. MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van Goed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, VVF-Tielt, 2010, blz. 57. (DE SOMVIELE D. en SAMYN L), Thieltsche Mengelingen getrokken uit de Archiven van Stad, Roede en Leenhof, 1878, blz. 71. 240


75)

76)

77) 78) 79)

80)

81)

82)

83)

84)

85)

86) 87) 88) 89) 90) 91)

BEKAERT P., Jan Van Zantvoorde (Haarlem 1594-Tielt 1665): Griffier van Tielt in tijden van pest en cholera, in De Roede van Tielt, jg. 23, 1992 nr. 3, blz. 93. BEAUCOURT DE NOORTVELDE, Description historique de l'Eglise Collégiale et Paroissiale de Notre Dame à Bruges (...) Brugge, 1773, blz. 254 en 267-268. MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van Goed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, VVF-Tielt, 2010, blz. 101. CLAEYS R., Telling der brouwersketels in de Roede van Tielt (1680), in Onze Voorouders, VVF-Tielt, jg. 8, nr. 1, 2005, blz. 11. DE VLAMINCK A., Jaerboeken der aloude Kamer der Rhetorica, Het Roosjen. onder kenspreuk Ghebloevt int wilde, te Thielt, Gent, 1862, blz. 170. ADN, série B 5959, nr 2879: Baljuwsrekening van Omaer Crovelt, 1394. Digitale foto nr. 6549 in Archief van De Roede van Tielt, Fonds Jo Platteeuw. MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van Goed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, VVF-Tielt, 2010, blz. 67 en 143. (DE SOMVIELE D. en SAMYN J.), Thieltsche Mengelingen getrokken uit de Archiven van Stad, Roede en Leenhof, 1878, blz. 75. De voornaamste leenmannen van de graaf vormden in de kasselrijen de vorstelijke leenhoven. De kasselrij Kortrijk telde vijf vorstelijke, later prinselijke, leenhoven met zetel in Kortrijk, Menen, Flarelbeke, Deinze en Tielt. (DE SOMVIELE D. en SAMYN J.), Thieltsche Mengelingen getrokken uit de Archiven van Stad, Roede en Leenhof, 1878, blz. 82-83 MAERTENS-VERKFN DEREN M., Onze voorouders De Jonckheere, Bibau, Van Belleghem en Van Rvckeghem, Kortemark-Handzame, 1982, blz. 91: Pieter Bibau verschijnt als leenman in 1442. Zijn zegel bestaat nog. BYBAU H., .loos Bibau en zijn proces, FIGOKK, XVIII, 1939-40, blz. 228. SAT OA 354: Landboek van Tielt-binnen, nrs. 132, 176, 184, 208, 213, 222 en 223 SAT OA 354: Landboek van Tielt-binnen, nr. 208. OSTYN R., Tielt - Historische stedenatlas van België, Brussel, Gemeentekrediet, 1993, blz. 40-41. SAT OA 85. MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van Goed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, VVF-Tielt, 2010, blz. 35.

241


92) 93)

94)

95) 96) 97) 98)

99)

100)

101)

102) 103)

104)

Stamboom de Camargo. Ingekleurd origineel op perkament (1645) in verzameling E. Waüters, Gent. Alexander Spierinc, geboren in Tielt ca. 1350 was ook heer van Willecomme. Zie ook DE BRABANDERE R., Alexander Spierinc, soeverein-baljuw van Vlaanderen (+27.03.1403), in De Roede van Tielt, jg. 41 2010, nr. 4. Copie vanden Inventaris teenen slapere van woorde te woorde sprekende up de namen vanden personen nu levende dien de steden ende plecken van er\>en toebehoorende zijn belast in shelichs gheests rente ligghende binnen der stede ende vryhede van thielt anno xiiijC Ixij. Disregister uit 1462 met aanvulling uit 1466 in verzameling E. Waüters, Gent. OSTYN R., Tielt - Historische stedenatlas van België, Brussel, Gemeentekrediet, 1993, blz. 111. SAT0A 853. MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van Goed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, VVF-Tielt, 2010, blz. 45. MONBALLYU J., Machtsmisbruik in heksenvervolgingen. Het proces tegen Tanneken Sconyncx te Gottem in 1602-1603, in Volkskunde, LXXXII, (1981), 1-2, blz. 64. De naam Olivier De Neckere (Tielt ca. 1434 - Parijs 1484) komt niet voor in het disregister van 1462 en evenmin in de vijftiendeeeuwse Tieltse stadsrekeningen. Copie vanden Inventaris teenen slapere van woorde te woorde sprekende up de namen vanden personen nu levende dien de steden ende plecken van erven toebehoorende zijn belast in shelichs gheests rente ligghende binnen der stede ende vryhede van thielt anno xiiijC Ixij, nr. 347. Disregister uit 1462 in verzameling E. Waüters, Gent. DEPRE M., Olivier De Neckere, Vlaams barbier en ongekroonde koningvan Frankrijk, z.pl., z.d., blz. 5 en DEVRIENDT J., Olivier de Neckere anders gezegd ‘Olivier le Dain’ XVe eeuw, in HGOKK, XV 1936, blz. 264. RAG, Fonds Vorstelijke Domeinen, nr. 96. Copie vanden Inventaris teenen slapere van woorde te woorde sprekende up de namen vanden personen nu levende dien de steden ende plecken van erven toebehoorende zijn belast in shelichs gheests rente ligghende binnen der stede ende vryhede van thielt anno xiiijC Ixij, nrs. 14 en 15. Disregister uit 1462 in verzameling E. Waüters, Gent. VAN DE CASTEELE C., De schepenen van Tielt, Bijdrage tot de sociaal-economische geschiedenis van de XVIIIe eeuw, blz. 80, noot 1.

242


105) DE DONNEA DE HAMOIR X., Note sur la famille De Caigny in Le Parchemin, 1983, blz. 113. Zie ook HUYS E. en IMPE A., Het geslacht de Caigny, in HGOKK, XX, 1942-1943, blz. 281 en VANNESTE R., Stamboom van de familie De Caigny, Tielt, VVTielt, 2003, blz. 3. 106) Disregister uit 1462 in verzameling E. Waûters, Gent, fol. 53v.: Over Denyse Haghelinghe ende Ysabeelen De Poortere zyn wyf hare voorders ende naercommers upden xiiijsten dach van maerte tsaterdaghes vigilie met ix lessen ende sanderdaghes een zynghende messe met eenen ponde was. Eiken prochipape van vigiliën vlij schellingen eiken cappellaen Hij schellingen den scoolmeestere met zynen kinderen iiij schellingen eiken coster iiij schellingen vander messe den pape vj schellingen dvaken ende subdyaken van andoene eiken ij schellingen den scoolmeestere ende den costers van andoene eiken ij schellingen. Ende upden selven dach te deelne ten dissche xl provenen weerdt zynde elke provene iij schellingen parisis te wetene xij denieren in broode xij denieren in haringhe ende xij denieren in ghelde. 107) MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van Goed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, VVF-Tielt, 2010, blz. 139. 108) (DE SOMVIELE D. en SAMYN J.), Thieltsche Mengelingen getrokken uit de Archiven van Stad, Roede en Leenhof 1878, blz. 128. 109) HOLLEVOET F., Afgevaardigden uit de Roede van Tielt (14041476), in De Roede van Tielt, jg. 28, nr. 1, 1997, blz. 32. 110) (DE SOMVIELE D. en SAMYN J.), Thieltsche Mengelingen getrokken uit de Archiven van Stad, Roede en Leenhof 1878, blz. 128. 111) IMPE A., Eenige bewoners van den St-Jacob, en de familie van priester De Foere, in F1GOKK, XIX, 1941, blz. 253. 112) SAT OA 1557. 113) MOORS C., Wezerij Tielt-binnen 1600-1700: Staten van Goed Rekeningen - Verzoekschriften, Tielt, VVF-Tielt, 2010, blz. 117 en 155. 114) AILLIET L., Genealogie van Pieter Ayliet, in Onze Voorouders, VVF-Tielt, jg. 11, nr. 1,2008, blz. 3. 115) Disregister 1462, nr. 171. 116) Deze Jan Cruycke (+ 1679) is niet te vereenzelvigen met de Jan Cruycke (1614), eigenaar van huis nr. 10, De Vier Heemskinderen. 117) VAN PUYMBROUCK, Eenige bladzijden uit de geschiedenis der EE.PP. Minderbroeders-Recollecten te Thielt, Tielt 1884, blz. 234. 118) HOLLEVOET F., Afgevaardigden uit de Roede van Tielt (14041476), in De Roede van Tielt, jg. 28, nr. 1, 1997, blz. 32.

243


m Wij danken onze trouwe sponsors en B escherm ende leden 2011 (40 euro en meer):

Rik Van Houtte, Michiel Van Daele, Els De Rammelaere, Leon Huys, Eddie Verbeke, Eric Van Luchene, Luc Vanrenterghem, Julien Verbrugge, Frans Missant, Michel Vandenbulcke, Guy Vandenbulcke, Berenice Vanrenterghem, Anne-Marie Geeroms, Hugo Geiregat en Hannes Vanhauwaert (allen uit Tielt), Marianne Vincke (Bellegem), J. Vandewynckel (Brugge), Jonny Vangampelaere (Aarlen), Roger Clarysse (Pittem)

Steunende leden 2011 (30 euro) :

Paul Bekaert, Jan Verhamme, Jan Himpe, Nick Van Huile, Eric Debusschere, Bart Lamont, Antoinette Neirynck, Frans Demarey, Robert Vanneste, Herman Verkinderen, Raf Bauwens, Zusters van het Geloof, Paul Doorns, Rudi Ailliet, Marie-Rose Allaert, Lionel De Clerck, Lucien De Brabandere, Albert Verleyen, Frans Vanderplaetse, Robert Declerck, Lucien Snauwaert, Rita Marichael, Godfried Lannoo en Christine De Zeure (allen uit Tielt), Marc Naessens en Michel Cloet (beiden uit Kessel-Lo), Willy Persyn (Wingene), Koen Degroote (Wakken), Jan Herman (Gent), Patrick Haesevoets (Diest), Jacques De Leersnijder (Hever), Walter Verhelst (Leuven), Jozef Ampe, Luc Lefèvre en Paul Callens (Pittem), Edelhart De Ruyck (Aalst), Inez Démarrez (Nazareth), Wilfried Ledoux (Aarsele), Albert Jonnaert (Sint-Genesius-Rode), Luc Vermaete (Sint-Andries), Jean Verstraete (Ruiselede), Jan Neirinck (Brugge) en Sven Vermaete (Meulebeke) Lijst afgesloten op 1 mei 2011

244


Uitvaartcentrum

DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies - Funérarium Stationstraat 103 - 8700 TIELT Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27

A L F A GROUP ALL-IT PARTNER

DLE COMPUTERS Vredestraat 20 8700 Tielt 051/40.61.93 www.alfagroup.be

Lo o s v e l d t - B e i r n a e r t uurwerken - juwel en

ARLETTE LOOSVELDT KORTRIJKSTRAAT 39 I 8 7 00 TIELT 051 4 0 10 75

www.loosveldtbeirnaert.be

ISABELLE DE GROOTE

Kortrijkstraat 97-99-101 8700 Tielt Tel. 051 40 00 20 info@jacquesdorly.be w ww .jacquesdorly.be


Mandelvijver 25 • 8720 Wakken 056 61 53 02 • Fax 056 61 53 03 crea.druk@skynet.be www.papillio.be

\ •* -

• ID R U K •

BLONDEEL van ontwerp tot afgewerkt drukwerk

»

Uitgever seizoenmagazine Papitlio

\

s

^Tielt

Stad op de hoogte

M e t s te u n v a n d e V la a m s e o v e r h e id

Jt

-C/

Crea-Druk Blondeel, Wakken

Provincie

'V

irlp rp n West-Vlaanderen

l

Door mensen gedrever


lootenhuUe 'Rotding Jtrae.teA

ucqueo' ■fchuwerje

t/dhoek

>oeM oom

V ooLccam)

(ieni

traîne) Markt’y. ^r/JY

\t f W'aoken 'XjCaelbergbrugqe

'de A bede \ \

'anu’

Roo.deheie,

d d jf.d B a e td

I ty h ’-< \4Nteitwenhove

/ 4

WieLrh

J t'd e n

Lehde/etLe

Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 41ste jaargang, nr. 3 - ju li - augustus - september 1 0 1 1 Afgiftekantoor 8700 Tielt


"Spaar meer met

de meibloem

Kasteelstraat 149 8700 TIELT

Recordbank"

Record Je eigen bankier. recordbank.be

Tel. 051 40 18 23 Fax 051 40 51 93

Priem & Partners Rameplein 7 8700 Tielt

www.demeibloem.be

Tel. 051 40 00 28

ELECTRO Debusschere E.&L, ing. bvba

FISCALITEIT BOEKHOUDING KMO - ADVIES

Maertens Management & Co bvba Pittemsesteenweg 32 8700 TIELT Tel. 051 40 71 66 051 40 64 39 Fax 051 40 74 07 robert .maertens @mmconl ine .be w w w.mmc-maertens .be

PRIVAAT INDUSTRIE DOMOTICA Bruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 Gsm 0475 32 77 08 info@electro-debusschere.be


De Roede van Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt : Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. 42stejaargang, nummer 3, juli -september 2011 wettelijk depot - BD 25413


De Roede van Tielt Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van kringen voor Heemkunde

Inhoud Inez Démarrez, Pieter Vancalbergh, blz. 247-264 ; 1666, een rampjaar, blz. 265-270. Juul Desmet, Heerschip ‘Ter Hagen’, blz. 271-273 ; Vastgoedbezit Gheerbrants, blz. 274-292. Jan Luyssaert, Benamingen houten •wegverhardingen, blz. 293-302. Luc Goeminne, Het adellijk grond­ bezit te Dentergem in de l(jle eeuw, blz. 303-306.

Erevoorzitter Paul Vandepitte, voorzitter 19702000

Voorzitter Bérénice Vanrenterghem Wingensesteenweg 84, 8700 Tielt berenice_vanrenterghem@hotmail. com Ondervoorzitter Juul Desmet Sanderusplein 1, 8720 Wakken jules .desmet@ telenet .be Secretaris-penningmeester Philippe De Gryse Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt tel. + fax = 051/40 18 38 Redactieraad Jaak Billiet, Philippe De Gryse (verantwoordelijke uitgever), Juul Desmet (nieuwsbrief), Céline D’hulst, Ronny Ostyn, Berenice Vanrenterghem, Eddie Verbeke (redactiesecretaris).

“De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. Lidgeld is 20 euro op BE56 4679 3508 0188 van De Roede van Tielt, 8700 Tielt ; 30 euro voor steunende leden en 40 of meer voor beschermende leden Bijdragen te bezorgen aan eddie.verbeke@pandora.be . Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud en de illustraties van zijn bijdrage Deze mogen slechts overgenomen worden na uitdruk­ kelijke toelating van de redactie.

Website http://www.go .to/rvt Bibliotheek en fototheek Beemegemstraat 5, 8700 Tielt, open elke zaterdag van 10.00 tot 11.30 u, of na afspraak 051/40 18 38

Kaft Detail van de kaart “District van Thielt (West-Vlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63 986 zielen” circa 1825, verzameling Paul Vandepitte.

Cartotheek en archief Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak : ronny.ostyn@telenet.be

246


liiez Démarrez

Pieter Vancalbergh (1706-1757): van Meulebeke naar ‘den Oost’ en terug Vaarwel Meulebeke In de herfst van het jaar 1726 stappen twee jongemannen Meulebeke uit, het grote avontuur tegemoet. Een van hen is Pieter Vancalbergh1, net twintig jaar oud. Zijn reisgezel Jan Vanhaecke1 2 is trouwens ook nog een jonge kerel, amper een paar maanden ouder dan Pieter. De ouders Vancalbergh zijn er niet zo enthousiast over dat hun enige zoon het ouderlijke huis op de Plaetse verlaat. Ze houden er rekening mee dat het afscheid definitief is, want zal Pieter ooit nog naar zijn geboortedorp terugkeren? De reis naar den Oost is immers lang en gevaarlijk en de meeste Oost-Indiëvaarders zien hun familie nooit meer weer. Maar Pieter maakt zich weinig zorgen als hij vader Francis Vancalbergh3, canneslaegher van beroep, moeder Maria Vermandel4 en zijn twee oudere zussen5 Judoca Theresia en Maria Petronella vaarwel toewuift. We veronderstellen dat zijn halfbroer Jan Devos6 op het moment van het grote afscheid al het huis uit is. Misschien zit het avontuur onze Pieter wel via zijn vaders vader in het bloed. Meester Otto Vancalbergh is chirurgijn en hoe hij in Meulebeke verzeilt, weten we niet. De poorterslijsten vertellen ons wel dat hij zich in 1658 te Kortrijk voor het eerst als buitenpoorter van Meulebeke liet inschrijven. Vóór die datum staat Vancalbergh als buitenpoorter te Ingelmunster opgetekend met de vermelding moeder vooren. Ook zijn eerste vrouw, Maye Labout, wordt niet in Meulebeke geboren. Na drie jaar weduwnaarschap - volgens de kerkrekeningen sterft Maye in 1661 - kiest Otto wel voor een plaatselijke schone: 1 Petrus Caelberghen (° Meulebeke, 19.08.1706). 2 Joannes Josephus Vanake (° Meulebeke, 13.05.1706). 3 Franciscus Vancaelberghe (° Meulebeke, 24.02.1672). 4 Maria Vermandel (° Meulebeke, 26.05.1666). 5 Judoca Theresia Vancaelberghe (° Meulebeke, 19.03.1698) en Maria Petronella Vancaelbergh (° Meulebeke, 05.03.1701). Vijf andere kinderen uit het gezin zijn in 1726 al gestorven. 6 Joannes Devos (° Meulebeke, 24.11.1691).

247


Petronella Maes, geboren op 7 februari 1645. Waarschijnlijk is Pieternelle een heel stuk jonger dan chirurgijn Vancalbergh en als meester Otto in september 1676 overlijdt, blijft zijn weduwe met enkele kleine kinderen achter. Als er nog hetzelfde jaar bij de Kortrijkse Weeskamer een staat van goederen7 neergelegd wordt, krijgen de vier jonge erfgenamen8 Andries (11 jaar), Nicolas (6 jaar), Frans (4 jaar) en Guilielmus (2 jaar) uitzonderlijk genoeg geen voogd paterneel toegewezen omdat de moeder onder ede verklaart niemand van haar schoonfamilie te kennen. Maar kleinzoon Pieter Vancalbergh ligt in 1726 echt niet wakker van het verleden, want voor hem wenkt er een toekomst aan de andere kant van de wereld.

De Verenigde Oost-Indische Compagnie Het reisdoel van Pieter Vancalbergh is het stadje Middelburg, waar de Zeeuwse kamer van de Verenigde Oost-Indische Compagnie gevestigd is. Die maatschappij bezit al meer dan honderd jaar het handelsmonopolie in de gebieden ten oosten van Kaap de Goede Hoop en is sinds 1602 uitgegroeid tot een wereldspeler van formaat. Haar enige drijfveer is winstbejag en inderdaad stromen de rijkdommen de Noordelijke Nederlanden binnen. De meest lucratieve koopwaren uit het Oosten zijn specerijen zoals peper - ook vandaag nog spreekt men van ‘peperduur’ -, nootmuskaat, kruidnagels en kaneel. Daarnaast strijken de kooplui fabuleuze winsten op met hun handel in koffie, thee en suiker, rijst en opium, goud, zilver, koper en tin, zijde, katoenen stoffen en zelfs olifanten. Dank zij haar monopolie kan de VOC in het thuisland Patria een pond kruidnagels tegen 75 stuivers verkopen, terwijl de kostprijs amper negen stuivers bedraagt. Het uiterst kleine aankoopbedrag verdeelt men in drie stuivers als betaling van de inheemse verbouwer plus nog eens zes stuivers voor het vervoer over zee en de opslagkosten in een of ander Hollands pakhuis. Er blijven maar liefst 66 stuivers pure winst over.

7 Rijksarchief Kortrijk, Wezerij De Groene Ginste, folio 7. 8 Andréas Vancalleberghe (° Meulebeke, 09.08.1665), Nicolaus Caelbergh (° Meulebeke, 03.07.1670), Franciscus Vancaelberghe (° Meulebeke, 24.02.1672) en Guilielmus Vancaelberghe (° Meulebeke, 12.06.1674). Twee kinderen worden niet in de staat van goederen vernoemd en zijn dus vóór het opmaken ervan gestorven: Jacobus Vancallebergh (° Meulebeke, 03.01.1668) en Petrus Vancaelberghen (° Meulebeke, 07.06.1676).

248


De Verenigde Oost-Indische Compagnie blijft bijna twee eeuwen onwankelbaar dank zij een strakke organisatie. Het handelsimperium steunt op zes regionale kantoren die het werkkapitaal verzekeren. De kamer van Amsterdam brengt de halve inleg aan, Middelburg neemt een vierde voor zijn rekening, en het aandeel van Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen bedraagt telkens een zestiende. Met ijzeren hand regeert het dagelijkse bestuur van zeventien leden - ook wel de Heren XVII genoemd - over het reilen en zeilen van de onderneming. Elke kamer beschikt over een eigen scheepswerf. Te Middelburg zijn de timmerlieden in de Dokhaven dag en nacht aan de slag. Dank zij een kanaal van slechts 3 km lang kan het Zeeuwse stadje prat gaan op de kortste en beste verbinding naar open zee van alle VOC-kamers. Met behulp van paarden en roeisloepen worden de splinternieuwe of opgekalfaterde schepen door het kanaal naar de rede van fort Rammekens gesleept, waar ze klaargemaakt worden voor de reis. Ballast, lading en voedsel worden ingeladen en tenslotte komt ook de bemanning aan boord. Dan is het nog dagenlang en soms zelfs weken wachten op een gunstige oostenwind en afgaand tij bij daglicht om te kunnen uitvaren. Voor Pieter Vancalbergh is 7 november 1726 zijn grote dag wanneer kapitein Dirk Visscher het bevel geeft om het anker te lichten. De Everswaart verlaat met 201 man en geen enkele vrouw aan boord de kade van Rammekens met als eindbestemming het verre Batavia.

Koperen duit geslagen door de VOC in 1726, het vertrekjaar van Pieter Vancalbergh (Koninklijk Penningkabinet Leiden; overgenomen uit Gaastra Femme S., De geschiedenis van de VOC, blz. 143).

249


Onze Meulebekenaar is aangemonsterd als soldaat in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie; volgens de scheepslijst zullen nog 63 reisgenoten de Hollandse belangen in de Oost met de wapens gaan verdedigen. Volgens de monsterrol varen er behalve dorpsgenoot Jan Vanhaecke nog enkele West-Vlamingen mee. Eerst en vooral zijn er adelborst9 Jan Pladies uit Langemark, oplopers101Jan Févé uit leper en Bruggeling Boudewijn Boudewijnsz., die alledrie voor een zeemanscarrière kiezen. De anderen zijn als soldaat aan boord gestapt: Joseph de Hont uit Tiel in Vlaandere, Adriaan Bonte uit Oijegem, Anthonij Bosmair uit Egem, de Bruggelingen François Geerebaart, Jan Lovenij en Joseph de Maire, Jacobus Mesu uit Poperinge en tenslotte Pieter Van Haverbeek uit Deerlijk. Wellicht trekt een of andere handige, welbespraakte ronselaar of volkshouder in het najaar van 1726 door Meulebeke en omstreken op zoek naar jongemannen die hij een contract bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie kan laten tekenen. Kost het de ceelkoper veel moeite om de jongelui om te praten? Hij stelt zijn aandachtige luisteraars, die de zee zelfs nog nooit van ver gezien hebben, opwindende avonturen en aanlokkelijke rijkdom in het vooruitzicht, maar zwijgt over de geringe overlevingskansen van een matroos of soldaat in dienst van de VOC. Toch weet de ronselaar met een beetje geluk altijd wel een paar kandidaten te strikken voor een contract bij de Zeeuwse kamer. Ook Pieter Vancalbergh tekent in als soldaat voor een periode van vijfjaar, de heen- en terugreis, goed voor minstens anderhalf jaar, niet inbegrepen. Zoals de meeste opvarenden plaatst onze Meulebeekse gelukzoeker op het soldijkantoor zijn handtekening onder een schuldof ceelbrief, waardoor hij een flink voorschot op zijn loon" krijgt. De vooruitbetaalde centen heeft Pieter hard nodig, want hij moet tot de dag van de afvaart zijn logement aan wal betalen en ondertussen zijn scheepskist12 nog vullen met hemden en broeken, borden en lepels, een stel pijpen, een kleine hoeveelheid tabak en wat mondvoorraad. De handige ronselaar is ondertussen wellicht altijd nog niet van het toneel verdwenen en laat zich voor zijn diensten flink betalen, meestal door de schuldbrief over te nemen. Want al staat de papieren 9 Zee-officier in opleiding. 10 Zeeuws voor hooploper, een lage functie aan boord tussen scheepsjongen en matroos in. 11 De gage van een VOC-soldaat ligt zeker niet hoog: tussen 9 en 11 florijnen per maand. Onderofficieren verdienen 18 à 24 fl, een stuurman strijkt tot 50 fl op en de schipper zelf krijgt een tractement tussen 60 en 80 fl. 12 Volgens het reglement een teakhouten kist van 140 cm lang, 60 cm breed en 60 cm hoog, die de opvarende bij de VOC moet aankopen.

250


schuldbekentenis op naam, toch is ze overdraagbaar en wordt eenvoudigweg aan toonder uitbetaald. Daarom verbastert de gewone man in de straat het vreemde woord ‘ceelkoper’ al gauw tot ‘zielkoper’. Ook Pieter Vancalbergh heeft meer dan waarschijnlijk zijn ziel verkocht.

Een lange en gevaarlijke reis Op 7 november 1726 zeilt de Everswaart13 weg van de kade van Rammekens. Aan boord van het driejarige schip heerst er een strikte hiërarchie, waarbij de rol van elk bemanningslid duidelijk afgelijnd is. Naast schipper Dirk Visscher is de hoogste functionaris aan boord onderkoopman Gerardus de Leeuw uit Batavia, die verantwoordelijk is voor de administratie van goederen, lonen en voedsel. De navigatie is in handen van opperstuurman Pieter van Hoorn, twee onderstuurmannen en twee derdewaken. De medische zorgen worden door een oppermeester, een ondermeester en een derde meester verstrekt; ze komen allen uit Middelburg. Tenslotte waakt ziekentrooster Breesijn uit Stavenisse over de geestelijke gezondheid van de bemanning. De technische staf bestaat uit een bootsman en zijn maat voor de grote mast, en de schieman en zijn maat voor de fokkenmast en de boegspriet. De konstabel en zijn drie konstabelsmaten houden nauwgezet de wapenkamer in de gaten, terwijl de scheepskorporaal of wapensmid de wapenuitrusting van geweren tot kanonnen onderhoudt. De bottelier en de kok, elk met hun helper, staan in voor voedsel en drinken; twee kuipers springen bij voor het openen van de talrijke houten vaten, kuipen en emmers. De ijzeren tucht aan boord wordt door de Oostendse provoost Gabriel Santies opgelegd. Vier kwartiermeesters hebben elk directe controle over een groep manschappen, delen de warme maaltijden uit en handhaven de orde tijdens het schaften. Een trompetter en een tamboer regelen de wissel van de wacht. Het eigenlijke scheepsvolk bestaat uit 29 bosschieters14, 24 matrozen, 5 jongmatrozen, 29 hooplopers en 6 scheepsjongens15. Aan het hoofd van de militairen aan boord staan twee korporaals, twee lanspassaten en vier adelborsten. Het gewone 13 De Everswaart wordt in de loop van 1723 op de scheepswerf van de kamer van Zeeland gebouwd en begint op 3 februari 1725 vanuit Rammekens haar maiden trip, met aankomst te Batavia op 31 juli 1725. De terugreis vangt aan op 11 december 1725 en eindigt op 6 juli 1726. 14 Ervaren matrozen, die in geval van nood ook de kanonnen kunnen afVuren. 15 Jonger dan 17 jaar; ze knappen alle karweitjes aan boord op.

251


voetvolk, waartoe ook Pieter Vancalbergh behoort, bestaat uit 55 soldaten. De opvarenden vormen een bont gezelschap; het zijn Hollanders, Vlamingen, Duitsers uit Hamburg, Koblenz, Dortmund, Hannover en Lübeck, zeelui uit Valencia, Stockholm en Nantes of uit het verre Riga en Danzig. Samen met de Everswaart zeilen op 7 november 1726 nog drie andere schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie weg van Rammekens: de Barbestein, de Hogenes en de Zeewijk.

Vaarroute van de VOC-schepen.

De vloot heeft in totaal maar liefst 874 man16 aan boord. De Heren Zeventien hebben al lang begrepen dat in konvooi reizen de veiligste manier is om hun verre eindbestemming te bereiken. Nochtans gaat het na het verlaten van de kade al bijna meteen goed fout. Krijgt de vloot in het Kanaal plots met slecht weer af te rekenen? Op 9 november gaat de Barbestein voor anker bij The Downs tegen de kust 16 Aantal opvarenden per schip: De Barbestein 261, de Everswaart 201, de Hogenes 204 en de Zeewijk 208.

252


van Dover, waar vier dagen later ook de Zeewijk arriveert. De Hogenes keert twee dagen na vertrek zelfs terug naar Rammekens. De drie schepen kiezen pas op 23 november opnieuw zee. Voor de Everswaart wordt er in de scheepsboeken geen oponthoud genoteerd. De Everswaart met Pieter Vancalbergh aan boord volgt de gebruikelijke VOC-route naar Batavia. Schipper Visscher zet via het Kanaal en over de Atlantische Oceaan koers naar de Azoren. Daar pikt hij de noordoost-passaat op, een regelmatige wind naar het westen die het schip naar de Zuid-Amerikaanse kust brengt. Van 9 tot 17 januari 1727 gaat de Everswaart samen met de Hogenes voor anker in San Tiago; het scheepsjournaal vermeldt dat jongmatroos Pierre De Nijs er daags voor het vertrek uit Kaapverdië plotseling vandoor gaat. Met een gunstige wind in de zeilen vaart de Everswaart nu langs de kusten van Zuid-Amerika, om dan met een grote boog koers naar Kaap de Goede Hoop te zetten. Het leven aan boord is geen pretje. Het gewone scheepsvolk logeert benedendeks voor de grote mast. Pieter Vancalberghs hangmat van zeildoek met daarin een matras, een hoofdkussen en een deken, hangt in de krappe, donkere en bedompte ruimte dicht tegen de andere aan. Via de geschutspoorten en de luiken wordt er weliswaar frisse lucht binnengehaald, maar bij slecht weer blijven die onverbiddelijk dicht. Het werk aan boord is gevaarlijk en zwaar en al zijn de soldaten geen ervaren zeelui, toch moeten ze allemaal wacht lopen. Elke wacht duurt acht glazen van de zandloper en Pieter kent ze ondertussen allemaal: de hondenwacht (00:00-04:00), de dagwacht (04:00-08:00), de voormiddagwacht (08:00-12:00), de achtermiddagwacht (12:0016:00), de platvoetwacht (16:00-20:00) en tenslotte de eerste wacht (20:00-24:00). Wekenlang ziet Pieter niets dan water, met af en toe in de verte een onbekende kust. De reis lijkt eindeloos, vooral als lange periodes van windstilte of zware stormen elk sprankeltje hoop op een behouden vaart wegvegen. De dagelijkse kost bestaat uit alles wat min of meer houdbaar is, dus gedroogd of gezouten voedsel: kaas, boter, scheepsbeschuit, spek, erwten en bonen, stokvis en gedroogd fruit. Het eten aan boord is eentonig en arm aan vitamines. Daardoor krijgen de meeste opvarenden last van het gevreesde scorbuut, waarvan opgezwollen benen en ontstoken tandvlees de eerste symptomen zijn. De zeelui zelf noemen de pijnlijke ziekte ‘scheurbuik’. Op 18 april 1727, meer dan vijf maanden na zijn vertrek uit Middelburg, zet Vancalbergh voet aan wal op Kaap de Goede Hoop, de belangrijkste en verplichte verversingspost van de Verenigde OostIndische Compagnie op de lange zeeweg naar en van Azië. Daar slaat 253


kapitein Visscher gewoontegetrouw een nieuwe voorraad verse groenten en fruit in en ook het drinkwater en het brandhout worden aangevuld. De bemanning krijgt drie weken de tijd om in de Tafelbaai wat op krachten te komen. De Everswaart is het laatste schip van de vloot dat de Kaap bereikt, vijf dagen na de Hogenes. De Oost-Indiëvaarder blijft meer dan een maand in de Tafelbaai en licht het anker pas op 16 mei. De Barbestein en de Zeewijk zijn al op 28 en 26 maart aangekomen en kiezen op 19 en 21 april opnieuw zee. Voor het merendeel van de Zeewijkbemanning loopt de reis falikant af, want op 9 juni lijdt het schip schipbreuk op Gun Island ten zuiden van de Houtman Abrolhos, voor de kust van Australië. Slechts 82 overlevenden bereiken bijna een jaar later, op 30 april 1728, uiteindelijk Batavia. De factorij van de Verenigde Oost-Indische Compagnie bekommert zich bitter weinig om de bemanning, maar prijst zich gelukkig dat de hele lading gered blijkt te zijn.

Schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie in de Tafelbaai bij Kaapstad (Rijksmuseum Amsterdam, kunstenaar onbekend; overgenomen uit Gaastra Femme S., De geschiedenis van de VOC, blz. 19).

254


Op 8 mei 1727 wordt op Kaap de Goede Hoop het anker van de Everswaart opnieuw gelicht en gaat het dank zij een harde westenwind en een gunstige stroming oostwaarts richting Australië. Dan kiest de Oost-Indiëvaarder resoluut een noordelijke koers; schipper Dirk Visscher brengt het er beter vanaf dan de Zeewijk. Eindelijk, op 16 juli 1727 '7, bereikt onze Meulebekenaar na meer dan acht maanden op zee zijn eindbestemming Batavia. Hij mag zich een geluksvogel noemen, want de reis heeft zoals gewoonlijk een zware tol geëist. Het eerste overlijden aan boord van de Everswaart dateert van 27 november 1726, wanneer soldaat De Cruijse drie weken na de afvaart uit Rammekens sterft. Vóór het schip de Kaap bereikt, krijgen nog vier opvarenden na een kort gebed een zeemansgraf. Voorbij de Kaap vallen er nog zes slachtoffers, drie ‘overleden’ en drie ‘vermist’. Een van de vermisten is de Deerlijkse soldaat Pieter Van Haverbeek. De balans is niet volledig, want in de loop van augustus 1727 sterven er op Aziatische bodem nog vier bemanningsleden van de Everswaart en zes anderen halen het einde van het jaar niet. Tenslotte worden er nog twee matrozen arbeidsongeschikt verklaard en gerepatrieerd.

Het leven in Batavia De geschiedenis van Batavia gaat helemaal terug tot de veertiende eeuw, als Soenda Kelapa gesticht wordt. In 1527 wordt de kleine havenstad bij het sultanaat Demak ingelijfd en de kustplaats wordt tot Jayakarta (‘grote overwinning’) of Jakatra herdoopt. Pas in 1619 weet de Verenigde Oost-Indische Compagnie de stad te veroveren en op de puinen van het totaal verwoeste Jakatra wordt een nieuwe vestiging ingeplant die op 21 januari 1621 officieel de naam Batavia krijgt. Het oorlogszuchtige gedrag van de Hollandse kooplui hoeft ons niet te verwonderen, want de VOC bezit souvereine rechten: de handelsonderneming mag uit naam van de Staten-Generaal forten bouwen, land veroveren, oorlog voeren tegen de plaatselijke heersers of in het beste geval verdragen sluiten met hen. Als Pieter Vancalbergh in Batavia voet aan wal zet, belandt hij in het middelpunt van de intra-Aziatische handel die de Verenigde OostIndische Compagnie daar in de voorbije jaren opgezet heeft. In het kasteel resideren de gouverneur-generaal en de Raad van Indië; de talrijke kantoren en pakhuizen liggen vlakbij. De havenstad is de17 17 De Barbestein komt op 11 juli 1727 aan; de Everswaart en de Hogenes volgen op 16 juli.

255


centrale ontmoetingsplaats en fungeert ook als belangrijkste stapelplaats voor de kostbare koopwaar die als retourvracht naar Holland verscheept wordt. Tijdens de dienstjaren van Vancalbergh is de VOC een gigantische onderneming met meer dan twintigduizend personeelsleden; meer dan de helft bestaat uit soldaten zoals onze jongeman uit Meulebeke. Behalve de militairen zijn er ook nog ongeveer vijfduizend zeelieden, want de VOC heeft in de Aziatische wateren permanent zo’n vijftig tot honderd grote en kleine schepen in de vaart. De bevolking van Batavia is een ware smeltkroes: blanke compagniedienaren uit alle Europese landen, mestiezen, Chinezen en donkere slaven. In kleinere nederzettingen buiten de muren, kampongs genoemd, wonen er Javanen, Balinezen, Makassaren en Boeginezen. Vol bewondering wordt Batavia met haar mooie huizen en grachten ook wel de ‘koningin van het Oosten’ genoemd. Maar als tijdens Vancalberghs dienstjaren het sterftecijfer onder de Europeanen door de malariakoorts angstaanjagend stijgt, herdoopt men de stad tot ‘kerkhof van het Oosten’...

De VOC-werf op het eilandje Onrust bij Batavia (pentekening door J.F.W., 1732, coll. Bodel Nijenhuis, UB, Leiden; overgenomen uit Gaastra Femme S., De geschiedenis van de VOC, blz. 19).

256


Opnieuw richting vaderland Op de laatste dag van november18 1732 verlaat de Westkapelle het eiland Onrust met als eindbestemming Rammekens. Het schip van 850 ton, dat pas in 1730 op de scheepswerf van de kamer van Zeeland in elkaar getimmerd is, staat onder het bevel van schipper Jakob Lansheer en heeft 125 opvarenden aan boord; een van hen is Pieter Vancalbergh. Na vijf jaar militaire dienst bij de Verenigde OostIndische Compagnie ziet hij Batavia aan de horizon verdwijnen en zijn leven in den Oost zit er bijna op. Met de hulp van God omhelst hij over enkele maanden in Meulebeke opnieuw zijn familie en vrienden. Als de Westkapelle met volgestouwde ruimen de haven van Batavia uitzeilt, telt het schip 86 zeelieden, twintig soldaten, vier handwerklui, twaalf mannen die door de VOC arbeidsongeschikt verklaard zijn en drie passagiers. De reis begint onder een slecht gesternte, want reeds op de eerste dag overlijdt soldaat Luigeman. Maar hij is niet de enige; nog vijf anderen sterven onderweg. De laatste man die amper een week voor aankomst in Rammekens een zeemansgraf krijgt, is de ziekentrooster zelf. Gewoontegetrouw reist de Westkapelle niet alleen, maar vormt met zes andere VOC-schepen een imposante vloot en zo wuift de bevolking van Batavia in het totaal 870 vertrekkers uit. De vloot slaagt er vrij goed in om samen te blijven. De Cornelia, de Geertruid, de Meijenburg en de Hof Niet Altijd Winter komen op 1 maart 1733 met bolle zeilen op Kaap de Goede Hoop aan; de Maria Adriana volgt op 8 maart. Ondertussen loopt op 4 maart 1733 ook de Westkapelle de Tafelbaai binnen om te ravitailleren en twaalf mannen gaan er van boord. Drie weken later, op 28 maart, vaart schipper Lansheer met de Westkapelle weer uit, richting Rammekens. De hele vloot komt na vier maanden eindelijk in zicht van de Nederlandse kust en op 27 juli 1733 lopen de schepen onder luid gejuich elk hun thuishaven19 binnen; voor de Westkapelle en de Meijenburg is dit Rammekens. De Heren Zeventien heffen opgelucht het glas op de behouden terugreis van de vloot en ook op de ongetwijfeld mooie winst die ze aan de

18 De retourvloten verlaten Batavia altijd tussen november en februari omdat de wind tijdens die maanden gunstig zit. 19 Voor de Comelia, de Geertruid, de Stadwijk en de Hof Niet Altijd Winter is de thuishaven Texel (kamer van Amsterdam), voor de Westkapelle en de Meijenburg is dit Rammekens (kamer van Zeeland), en voor de Maria Adriana is dit Goeree (kamer van Rotterdam).

257


retourvracht20 over houden. De Westkapelle met haar kostbare goederen ter waarde van ongeveer 170 000 florijnen wordt door de kamer van Zeeland op 27 juli 1733 in Middelburg feestelijk verwelkomd. En Pieter Vancalbergh? Onze man monstert af, neemt zijn spullen bij elkaar en stapt op richting Meulebeke. Na bijna zeven jaar in den Oost komt hij thuis.

Terug in Meulebeke Bij zijn thuiskomst wacht er Pieter Vancalbergh, nu bijna 27 jaar oud, een grote teleurstelling: afgelopen voorjaar, op 4 april 1733, is zijn vader overleden. Gelukkig is moeder Maria Vermandel nog in leven om de verloren gewaande zoon in haar armen te sluiten. Voor Pieter is het in Meulebeke wel even wennen, want het stille dorp lijkt in niets op het exotische Batavia en het rustige boerenleven verschilt hemelsbreed van de ruwe maanden op zee. Toch neemt hij vrij snel zijn plaatsje in het dorp aan de Mandei weer in. Eerst en vooral gaat hij op zoek naar een geschikte bruid. Hij vindt haar niet in Meulebeke, maar in het naburige Ingelmunster. Op 26 juli 1734 zegent de pastoor er zijn huwelijk met de 23-jarige Judoca Vancoille21 in; oom Guilielmus Vancaelberghe vervangt die dag Pieters overleden vader als getuige. Het kersverse bruidspaar vestigt zich in Meulebeke in De Valcke, waar grootvader Otto Vancaelbergh zijn beroep als chirurgijn nog uitgeoefend heeft. Het huis is door erfenis in het bezit van onze Pieter gekomen. Daar worden in een snel tempo zijn twaalf kinderen geboren: Maria Josepha (°05.05.1735), Guilielmus Franciscus (°25.03.1736), Theresia Coleta (°06.11.1737), Maria Francisca (°15.05.1739), Judocus Augustinus (° 14.09.1740), Petrus Josephus (°01.06.1742), Judocus Augustinus (°06.03.1744), Petrus Josephus (°08.03.1746), Isabella Rosa (°24.01.1748), Joannes Baptist (°28.10.1749), Josephus (°30.12.1753) en Anna Francisca (°21.07.1755). De Valcke ligt midden in het dorp, op de Plaetse onder

20 De retourvracht van de vloot heeft een totale waarde van 1 068 247 florijnen. 21 Voor de familiegegevens van Judoca Theresia Vancoille (° Ingelmunster, 28.04.1711) verwijzen we naar de uitstekende stamboom opgesteld door Herwig Vancoilge en gepubliceerd op www.vancoilge.net.

258


de kerktoren. In de landboeken van 1756-1757 22 wordt het perceel omschreven als noort aen(de) voorgaen(de)23 noch eene behuysde erfve, paelende noort de Pitthemstraete, oost de erfve van het Schaeck, zuyt s(ieu)r P(iete)r Debels ende west de Plaetse, gr(oot) vj Z2 roen. Net zoals zijn buren Pieter Debels, eigenaar van herberg Den Beer, en Joos Pollet die Het Schaeck uitbaat, laaft Vancalbergh in De Valcke de dorstige kelen van Meulebeke. Zijn herberg trekt veel volk, want de bezoekers horen hem graag over zijn avontuurlijke jaren in den Oost vertellen. Maar Pieter Vancalbergh is in Meulebeke niet de enige die herinneringen aan het exotische Batavia kan ophalen. Jan Vanhaecke, zijn wapenbroeder bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie, komt in de loop van 1735 ook weer thuis. Samen met 124 andere opvarenden stapt hij op 7 oktober 1734 aan boord van de Westkapelle - hetzelfde schip dat ook Vancalbergh naar huis gebracht heeft -, proviandeert van oudejaarsdag 1734 tot 3 maart 1735 op Kaap de Goede Hoop en meert op 26 juni 1735 aan in Rammekens. Ook exsoldaat Jan stapt snel in het huwelijksbootje: op 28 april 1736 noteert pastoor Jacobus Mys in zijn trouwregister het huwelijk tussen Jan Vanhaecke en Elisabeth Vansevere. De akte vermeldt nog dat de bisschop van Gent hiervoor dispensatie voor verwantschap in de tweede graad24 verleent en dat Petrus Vancalbergh huwelijksgetuige is. Tijdens zijn dienstjaren bij de VOC heeft Vanhaecke geleerd dat handel drijven een goede manier is om de kost te verdienen; voortaan baat hij in Meulebeke een cruyenierswinckel uit.

Een goed leven De jaren gaan voorbij. In het gezin Vancalbergh groeien negen van de twaalf kinderen op en het gaat Pieter in Meulebeke duidelijk voor de wind. Heeft hij in Batavia een spaarpotje kunnen aanleggen en voor de terugreis zijn scheepskoffer gevuld met kostbare koopwaar uit den Oost? Een VOC-soldaat die verstandig met zijn weliswaar bescheiden gage omspringt, slaat tegen de vertrekdatum uit Batavia het best een voorraadje specerijen in om die dan in Europa weer ‘peperduur’ van

22 Gemeentearchief Meulebeke, Landboeken 1756-1757, 3de landboek, artikel 697. 23 Herberg Den Beer. 24 De echtelieden zijn volle neef en nicht, want hun moeders, Carola en Martina Luyckx, zijn zussen.

259


de hand te doen. En hoewel dit eigenlijk verboden is, knijpt de Compagnie gewoonlijk welwillend een oogje toe. In elk geval is brouwer-herbergier Vancalbergh, 50 jaar oud, op zijn sterfbed geen onbemiddeld man. Als hij op 7 juni 1757 voor eeuwig de ogen sluit, blijven zijn weduwe en kinderen niet zonder middelen van bestaan achter. Vermits Pieter sinds 1739 elk jaar trouw zijn drie stuivers voor het buitenpoorterschap van Kortrijk betaald heeft, wordt er bij de Kortrijkse Weeskamer een staat van goederen25 neergelegd om de belangen van de minderjarige26 erfgenamen te behartigen. Tot de immeuble goederen van het sterfhuis behoren een woonhuijs ten gebruijcke van berberge ... gelegen ... op de plaetse van Meulebeke en ook nog eene brauwerije onlanghs nieuwe gebouwt op ontrent een half hondert lants erfve. Walrand de la Housse, den gesworen prijser, noteert bovendien nauwkeurig alle meubilaire goederen die zich in huis bevinden: in de ceucken, in de voorcaemere, de vautecaemer en de backcaemer, op den solder en in den kelder, voorts op het hof en in de brauwerije waar er zich naast alle andere vaten, tonnen, halve tonnen als voordere cuijperije nog drije tonnen asijn bevinden. De hoogste prijs wordt vanzelfsprekend op het brauwhallaeme geplakt, met o.a. de ketelcuijpe, backen, greepen en haeckers. De inventariswaarde van het sterfhuis loopt op tot iets meer dan 293 ponden courant, inclusief drije goude rijnghen, medaille ende hooringen27 met twee silvere gespen. Pieter Vancalbergh is een van de weinige inwoners van Meulebeke die tijdens de achttiende eeuw zo’n groot stuk van de wereld gezien heeft. Al is reizen in die tijd een gevaarlijk avontuur vol ontberingen en al keren de meesten nooit terug28, toch slaagde Pieter erin om na bijna zeven jaar behouden thuis te komen. Hij heeft geluk gehad.

25 Rijksarchief Kortrijk, Staten van Goed, nr. 135 La Violette, folio 22r - 23r. 26 Alle kinderen zijn jonger dan 25 jaar en dus minderjarig. 27 Oorringen. 28 Rijksarchief Kortrijk, Scabinale Reeks, Scabinalen Meulebeke, register 1726-1735, folio 130r-134v: In de staat van goederen van Pieter Minne opgemaakt op 13 juni 1731, staat als een van de erfgenamen zijn zoon Pieter vermeld met de opmerking beth dan 18 jaeren uytlants geweest als vaerende op zee, niet wetende o f hij leeft ofte doodt is.

260


Ter verduidelijking Dank zij het gedigitaliseerde archief van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (http://vocopvarenden.nationaalarchief.nll kunnen we de carrière van haar personeel nauwkeurig en gedetailleerd volgen. Als basis dienen de scheepssoldijboeken, die de eigenlijke personeelsadministratie van de VOC vormen. Elke opvarende heeft een individuele rekening en elke rekening is gekend onder een eigen nummer. In de kop van de rekening staan het nummer, de naam van het schip, de kamer die haar uitreedt en het jaar van vertrek en aankomst. Op de debetzijde (links) staan de kosten ten behoeve van de werknemer; op de creditzijde (rechts) staat zijn verdiende loon. De debetkant geeft de persoonsgegevens op: naam, plaats van herkomst en rang. Daarbij komen eventueel nog een maandbrief, een schuldbrief en andere kosten zoals de scheepskist en de overige uitrusting. De eerste uitgavenpost is het totaal van twee maandlonen dat de opvarende bij indiensttreding in de hand krijgt. Het salaris wordt tijdens de uitreis niet uitbetaald, maar op de creditzijde geboekt. Bij aankomst ter bestemming wordt het eerste deel van de rekening gesloten en gesaldeerd. De VOC-werknemer krijgt elk jaar op 31 augustus, aan het einde van het boekjaar, op een los vel een copie van zijn rekening. Bij het beëindigen van het dienstverband worden de salaristegoeden opgeteld en na verrekening van alle schulden wordt het saldo op vertoon van de rekeningen uitbetaald. Aan dit rijke online VOC-archief hebben we dankbaar alle gegevens over Pieter Vancalbergh ontleend. Bij het uitpluizen van het VOC-archief doken er nog dertig andere Meulebekenaren29 op. We geven hen in tabelvorm weer, gerangschikt volgens de datum van hun indiensttreding bij de Verenigde OostIndische Compagnie. We hebben geprobeerd om iedereen te identificeren; in twaalf gevallen zijn we daar - nog - niet in geslaagd. Wat de spelling van de familienamen betreft, hebben we naast de afwijkende variant uit de scheepssoldijboeken ook de schrijfwijze volgens het Meulebeekse doopregister geplaatst.

29 Spellingsvarianten voor Meulebeke: Meulenbeke, Meulenbeek, Meulebeek, Mullebeke, Mullebeeck, Mullebeek, Mulebeek, Mulbeeke, Mulbeeck, Mullebeck, Meuleberk, Meuleberg.

261


familienaam MAES VERHEIJE DE HEERE GLORIEUS VAN DER MOOSE (MOERE ?) POUNELS (PAUWELS) VAN BRABANT SEROLS (SEROELS) VAN BRABANT RUIJSVOET (RUYSVOEDT) ALLEMANS VAN HAAKE (VANAKE) VANCALBERGH BOONE SABBE GOEMARE ZOONS T HOOFT (THOOFT) DE WILDE DE SMITT (DESMET) CLAREHOUT (CLAERHOUT) PATTEIJN (PATIJN) GOEMARE DE BRUINE (DE BRUYNE) DE PUPER (DE PYPERE) VAN TINNEN (VANTUYNNE) DE BUIJS (DEBUSSCHERE) VAN FINNE (VANTUYNNE) VAN KERSBILK MOERKERKE TAVENIER DE SMIT VREEKE(VEREECKE)

voornaam Joos Adriaan Adriaan Nicolaas Pieter Joos Pieter Jan Pieter Jan Jan Johannes Pieter Pieter Joseph Pieter Joseph Christiaan Jan Ignatius Emanuel Pieter Francis Pieter Guillielmus Frans Martinus Frans Ignatius Joseph Augustin Leonard Johannis Bernardus

262

geboren 25/12/1654? 05/09/1663 ? 01/04/1669 ? 25/03/1671? 26/01/1674 30/01/1683 26/01/1674 27/05/1704 ? 13/05/1706 19/08/1706 02/02/1711 ? ? ? 08/01/1707 ? 21/10/1726 30/08/1724 25/07/1727 ? 20/01/1739 ? 03/11/1733 1746 03/11/1733 06/02/1745 ? 21/08/1739 08/04/1751 13/11/1763 ?

in dienst 27/05/1681 02/06/1691 16/07/1694 16/07/1694 16/07/1694 03/06/1695 04/11/1701 20/01/1710 18/01/1714 16/01/1722 30/11/1723 07/11/1726 07/11/1726 01/06/1731 18/12/1732 20/01/1733 21/01/1734 31/12/1743 22/03/1747 25/04/1743 12/08/1745 27/05/1748 21/04/1750 31/12/1754 02/07/1760 17/05/1766 22/08/1766 03/10/1770 26/08/1772 06/12/1774 19/08/1779 19/08/1779 30/04/1786


matroos ?

uit dienst ? ? ? ? ? ?

overleden ? ? ? ? ? ?

plaats van overlijden ? ? ? ? ? ?

smid soldaat scheepskorporaal soldaat soldaat soldaat soldaat soldaat soldaat soldaat soldaat soldaat soldaat soldaat soldaat soldaat soldaat hooploper soldaat matroos soldaat matroos matroos soldaat huistimmerman soldaat jongmatroos

07/08/1711 05/07/1722 25/01/1717 28/07/1728 08/05/1725 26/06/1735 27/07/1733 23/09/1733 22/07/1734 20/07/1743 14/12/1735 22/02/1744 10/09/1748 05/02/1744 16/02/1746 09/10/1748 09/09/1751 29/11/1756 22/09/1762 19/05/1768 06/02/1767 21/12/1779 23/10/1772 31/08/1788 07/03/1780 31/08/1793 13/09/1789

24/01/1717 05/07/1722 24/01/1717 17/06/1786 08/05/1725 22/08/1758 07/06/1757 23/09/1733 22/07/1734 terug 14/12/1735 22/02/1744 10/09/1748 05/02/1744 16/02/1746 09/10/1748 09/09/1751 29/11/1756 22/09/1762 21/12/1779 06/02/1767 21/12/1779 23/10/1772 laatst: 07/03/1780 laatst: 12/09/1789

Azië Azië Azië Meulebeke Azië Meulebeke Meulebeke Azië Azië ?

functie ? ? provoost ?

263

Azië op zee Azië Azië op zee op zee Azië Azië Azië Azië Kaap de Goede Hoop Azië op zee Azië op zee Azië Azië


Bronnen Databank Meulebeekse bevolking, uitgave op CD-rom door de gemeente Meulebeke, 2008 Gaastra Femme S., De geschiedenis van de VOC, Zutphen, 2009 (ISBN 9789057306051) http://vocopvarenden.nationaalarchief.nl www.brascamp.nFadam-zuiderburg.pdf www.vancoilge.net www.vocsite.nl

auteur: Iriez Démarrez, Cyriel Buyssestraat 34, 9810 Eke-Nazareth, inez.demarrez@hotmail.com

264


Iriez Démarrez

1666: een rampjaar voor Meulebeke?

Beginparagraaf van de ordonnatie politicque raekende de bewaerenisse vande contagieuse siecktc van 16 juli 1666

Een ordonnatie politicque In 1666 overspoelt een golf van ziekte en dood een groot deel van Europa. Ook Meulebeke, het kleine plattelandsdorp ten zuiden van de grote steden Brugge en Oostende, ontsnapt niet aan de ongenadige gesel van de pest. Volgens het schepenboek van de baronnie proberen baljuw, burgemeester en schepenen het dreigende besmettingsgevaar af te weren en op 26 juli treffen ze dan ook enkele maatregelen. In het register der Baronie ende prochie van Mullebeke begonst door Charel vander Moere1f(iliu)s Robert, Greffier van aldaer, op den 28 7ber 1660, inhouden(de) onterjvenissen, erfvenissen, contracten, rente­ 1 Carolus Vandermoere, gedoopt te Meulebeke op 25 juli 1626 en gestorven te Ursel op 20 mei 1663; de begrafenisplechtigheid vond in Meulebeke plaats.

265


brieven ende alle andere wettel(ycke) passeringhen noteert Nicolas Cappe2, Vandermoeres opvolger, het volgende3: Ordonnatie politicque raekende de bewaerenisse vande contagieuse sieckte Alsoo bailliu, burchm(eeste)re en(de) schepenen der prochie ende barronnie van Meulebeke, syn(de) geinformeert dat binnen de steden van Brugge, Oostende ende eenighe andere naerliggende steden ende p(roc)hien begint te frequenteren de contagieuse siecte ende om(m)e d ’ insetenen4 der voorn(omde) prochie danof eenichsins te bewaeren ende bevryden, hebben geordonneert ende gedoctrineert het naervolgende. Alvooren dat geene prochiaenen wie sy syn, en sullen v(er)mogen te gaen en(de) keeren binnen de voorn(omde) geinfecteerde plaetsen, nochte aldaer te doen geender aude negotie, up pene van te v(er) beuren de boete van .. Item en sullen de selve prochianen ofte weerden5, niet v(er)mogen te logieren eenige p(er)soonen comen(de) van voorn(omde) infecteerde plaetsen en(de) andere, ten sy de sel(ve) voorsien syn van behoorl(ycke) attesta(ti)e van hunne residentie ende suijverheyt van(de) sieckte, up pene van t ’incureren de boete van .. Item de gone gegaen synde naer het noorde op t 'pretext van te gaen pieken ofte anders(int)s, ende weder gekeert synde sullen gehauen syn sich te hauen binnen huyse tot dus, naer communica(ti)e gedaen vande gebueren, bevonden sal worden dat desel(ve) p(er)soonen van(de) sel(ve) contagie zijn suijver, op (pene) van te v(er)beuren de boete van.. Aldus geordonneert en(de) gedoctrineert by de voorn(omde) bailliu en(de) schepenen desen xvjen july 1666, bydien doen teeckenen by onsen Greffier, ende was ond(erteecken)1N. Cappe. De vastberaden mannen die de maatregelen tegen de contagieuse sieckte uitvaardigen, zijn de baljuw en de schepenbank van de baronnie van Meulebeke. De baljuw behoort tot de vooraanstaande familie Vandermoere, maar we weten niet of het om vader Egidius of om zijn zoon Anthone gaat. Volgens de kerkrekeningen sterft Egidius 2 Geboorte- en overlijdensdatum onbekend. 3 Rijksarchief Kortrijk, Scabinale Reeks, Scabinalen Meulebeke, Register 1660-1667, folio 140v-141r. 4 Inwoners. 5 Herbergiers.

266


in 1666; we kennen de precieze maand niet. Misschien heeft Anthone het openstaande ambt eind juli al ingevuld. De zeven schepenen zijn geen onbekenden: Maerten Maes, Jan de Vaere, Jan van Belleghem, Pieter van Keirsbilck, Jan Dobbels, Laureyns Maes en Anthone D’hoop. Maerten Maes, de eerste schepen, mag zich ook burgemeester noemen. De greffier tenslotte die de ordonnantie ondertekent, is Nicolas Cappe, de vader van de pastoor. Het is jammer dat het bedrag van de boete niet ingevuld is. Zo tasten we in het duister omtrent hoe zwaar - of misschien wel hoe licht overtreders gestraft werden.

De contagieuse sieckte slaat overal hard toe Zoals de ordonnatie politicque aangeeft, zakt de besmettelijke ziekte vanuit de kuststreek naar het binnenland af. Oostende wordt in de scabinalen als eerste besmettingshaard aangeduid en ook Jacobus Bowens6 getuigt: Eene gevaerlyke en zeer besmettelyke Ziekte, de gene sedert korts woedende was in Engeland, wierd ontrent dezen tyd7 ongelukkiglyk binnen Oostende gebragt door eenen Reyzer, den welken met zynen Koffer, inhoudende wolle Kleederen, van Londen aenkwam met een engelsch Schip. De Ziekte verspreydde haer aenstonds door de halve Stad, wegnemende menigvuldige menschen, en zy hield niet op dan een jaer en half daer naer. Bowens voegt er nog aan toe dat men er in Oostende alles aan doet om de besmetting in te dijken door het maeken van Pest-huyzen, het aenstellen van Pestmeesters en diergelyke Persoonen. Nochtans wordt het aantal inwoners in 1666 op een jaar tijd gehalveerd. Ook in Brugge moet men de strijd tegen de pest aanbinden. Volgens geneesheer Thomas Montanus8 zijn de eerste slachtoffers een Engelse koopman en zijn knecht die in de De Keizer bij de Sint-Jacobskerk logeren, gevolgd door een andere vreemdeling die in De Zwarte Hond overnacht. De Diksmuidse arts geeft twee oorzaken voor de ziekte op. Helemaal in de geest van zijn tijd noemt hij als voornaamste boosdoeners de causae occultae, met het Godsoordeel en de duivel in de hoofdrollen. Daarna haalt hij de meer wetenschappelijke causae manifestae aan, waarbij vooral de lucht en de voeding volgens hem voor het verspreiden van de epidemie zorgen. 6 Bowens Jacobus, Nauwkeurige beschryving der oude en beroemde zee-stad Oostende, gelegen in Oostenryksch Vlaenderen, Brugge, 1792, blz 134. 7 1666. s Gelatiniseerde naam van Thomas van den Berghe. 267


De contagieuse sieckte blijft niet in de steden, maar krijgt ook het platteland in haar dodelijke greep. Dichter bij huis schrijft pastoor Hubertus Duply van Pittem in het begrafenisboek na een akte van 2 oktober 1667 als commentaar9: Hier begon de pest zich zo geweldig uit te breiden dat moeders met kleine kinderen in de huizen dood aangetroffen werden. Pas op 20 januari 1669, als de epidemie stilaan begint af te nemen, wordt er in de Onze-Lieve-Vrouwekerk een plechtige dankmis opgedragen.

En in Meulebeke? Nu terug naar Meulebeke, waar de schepenen in juli 1666 met de beste bedoelingen hun ordonnatie politicque vanaf de roepsteen aan de bevolking laten bekendmaken. Zijn de Meulebekenaren inderdaad aan de contagieuse sieckte ontsnapt? Om een afdoend antwoord op die vraag te geven, kunnen we jammer genoeg niet teruggrijpen naar de overlijdensregisters, want de boeken voor de periode 1658-1669 zijn verloren gegaan. We kunnen echter wel een kijkje nemen in de kerkrekeningen10 van pastoor Mathias Cappe, maar voor het jaar 1666 vinden we geen onrustwekkend aantal afgestorvenen. Met niet meer dan 21 overlijdens lijkt in de prochie alles zijn normale gangetje te gaan. Of moeten we rekening houden met een enigszins vertraagd toeslaan van de besmetting zoals in Pittem? Zielenherder Cappe noteert in 1667 inderdaad maar liefst 38 sterfgevallen, wat bijna een verdubbeling betekent. Natuurlijk moeten we de cijfers met een kritisch oog bekijken, want zo weten we dat Maria Devaere in een waterput versmoort11 en niet aan een besmettelijke ziekte bezweken is. We houden ook voor ogen dat we nergens een spoor van overleden kinderen terugvinden; nochtans zijn de kleintjes altijd een gemakkelijke prooi voor de dood. In het lijstje afgestorvenen vinden we toch enkele voorzichtige aanwijzingen voor een contagieuse sieckte'. Adriaan Diers ende syne huysvrouw sterven samen en het echtpaar Adriaan Oostins en Agnes Goemaere wacht hetzelfde lot. Ook bij het gezin van Judocus Vanwalleghem en Catharina Vercruys en in de families Vandenbussche en Raedt waart de dood rond. Het

9 Arickx Valère, Geschiedenis van Pittem, 1951, blz. 129. 10 Rijskarchief Kortrijk, Fonds Kerkfabriek Meulebeke, kerkrekeningen 1660-1670. 11 Rijsarchief Kortrijk, Scabinale Reeks, Scabinalen Meulebeke, Register 1660-1667, folio 183v.

268


lijkt erop dat er in 1667 op Meulebeeks grondgebied toch een epidemie toeslaat. Het krachtdadige optreden van de baljuw en de schepenbank kwam dus misschien niet meer op tijd, maar we kunnen daar door de schaarse bronnen niet helemaal zeker van zijn. De doeltreffendheid van hun ordonnatie politicque raekende de bewaerenisse vande contagieuse sieckte blijft voorlopig goed verscholen in de plooien van de zeventiende-eeuwse geschiedenis van Meulebeke.

Bijlage Afgestorvenen in 1666: Alvoet Olivier, Bouckaert Elisabeth, Brugman Adriaan, Bruneel Joris, Cloet Petronella, Deborggraeve Jan, Govare Jaquers, Gryseel Joossyne, Hams Janneken, Kesteloot Ludovica, Kindt Petrus, Maes Petrus, Oste Clara, Vancoppenolle Judoca, Vandermoere Egidius, Vanhoute Tanneken, Vankerchove Alexander, Vanoutrive Mayken, Vercruysse Jan, Vermeulen Carolus, Voet Catharina. Afgestorvenen in 1667: Bastijn Guilliaeme, Bekaert Gaspard, Bonte Judocus, Boone Outer, Boonen Petronelle, Calewaert Elisabeth, Casiers Anna, Cattebeke Tanneken, Claerhout Catharina, Coussement Joanna, Debraisne Judocus, Derynck Cornelis, Devaere Maria, Devlamynck Lowys, Diers Adriaan ende syne huysvrouw, Diers Gillis, Déliés Anna, Goemaere Agnes, Haeme Jan, Huysman Joannes, Keersebilck Petronilla, Maes Judoca, Oostins Adriaan, Peters Tanneken, Raedt Joos, Rats Judocus, Vancoillie Maria, Vandekerckhove Adriana, Vandenbussche Carolus, Vandenbussche Petrus, Vandenbussche Rogier, Vanhoutte Nicolaes, Vanwalleghem Judocus, Vercruys Catharina, Vermeulen Carolus, Vermeulen Petronilla, Willein Comelia.

Bibliografie Arickx Valère, Geschiedenis van Pittem, Pittem, 1951 Bowens Jacobus, Nauwkeurige beschryving der oude en beroemde zee-stad Oostende, gelegen in Oostenryksch Vlaenderen, Brugge, 1792 Démarrez Iriez, Meulebeke. Wel en wee tot 1850, Heemkundige Kring De Roede van Tielt, Tielt, 2002 269


Mattelaer Johan J., Thomas Montanus, een vergeten Westvlaams geneesheer, in: Tijdschrift voor Geneeskunde, 1969, 25ejg, nr. 20 Pannier Robert, Van gissen naar weten. De geneeskunde in Brugge in de 17e eeuw, de tijd van Thomas Montanus, Brugge, 2008

Bronnen Rijksarchief Kortrijk, Scabinale Reeks, Scabinalen Meulebeke, Register 1660-1667 Databank Meulebeekse bevolking, uitgave op CD-rom door de gemeente Meulebeke, 2008

Auteur: Iriez Démarrez, C. Buyssestraat 34, 9810 Eke-Nazareth, inez.demarrez@hotmail.com

270


Juul Desmet

Charter van Ingelmunster: heerschip “Ter Hagen” in Sint-Baafs-Vijve

Op zoek naar gegevens over zijn verre voorvaderen ontdekte Dirk van Luchem1 in het Fonds de Plotho van het Rijksarchief te Kortrijk een charter van Inghelmunstre van 2 december 1573. De oorkonde regelt de verhuur van theerschip ter Haghen inde prochie van Ste Baefs Vyve in tgoet ten Broucke. De verpachting wordt gedaan door Jan de Visch vanden lande ende heerlichede van Inghelmunstre via toenmalig Baljuw van Wackene Joos de Cabootere12.

Het goed ten Broucke Jan de Visch, hoochbailliu vanden Lande Ende heerlichede van Inghelmunstre met zyne appendenten, kenne bij desen onfaen hebbende van Joos de Cabootere bailliu van Wackene met zyne thoebehoorten, de grootte ende trapoort van eenen Leene thoebehoorende... edele ende werde Joncheer Antheunis van Bourgoingien3, heer van Wackene, Catthem, Cappelle enz. dwelck hij houdende is van den Grave van Nivernoys ende dat van zyne hove ende casteele van Inghelmunstre Dendermonsch.

1 Met speciale dank aan de heer Dirk Van Luchem,Gent die ons de vertaling van het charter bezorgde en de toelating gaf zijn tekst en illustraties te gebruiken. 2 Joos de Cabootere was van ontvanger van Wakken ( l ste helft 16de eeuw) gepromoveerd tot baljuw, heel waarschijnlijk in opvolging van Charel van Wanzeele. Zelf werd hij rond 1575 opgevolgd door Jan Van Luchen. 3 Was Joos de Cabootere baljuw van Antoon III of van Antoon IV? Antoon III had zijn broer Adolf (f 6 juli 1568) als heer van Wakken opgevolgd. Antoon was ridder, heer van Wakken, Cattem en Capelle. Hij sneuvelde op 21 juni 1573 in de strijd om Middelburg (dus enkele maanden voor de ondertekening van het charter). Antoon IV volgde zijn vader op.

271


Het goed ten Broucke was groot in lande ontrent vyf bunders en geleghen inde prochie van Ste baefs vyve in ’t goet ten Broucke. Jaarlijks zou darvoor in penninck renten 7 schele en pene parisis betaald worden. Ook werden de verdere verplichtingen (heerlijke rechten) bij verkoop of ruil of schenking in het document vermeld: in tverthieren by coope schuldig zyn de vrypennick van aldatg ghelt ende ter Doot dobbel rente van dootcoop binnen 13 nachten naet doverlyden...medtsgaende tol vant bastaerde ende stragiersgoet... ende een reliefve van 10 Pond parisis ter doot ende 20 Schellinck van camerlinckghelt. Het rapport kreeg de zegels van Joos de Cabootere en Jan de Visch: zo hebbe ick Joos de Cabootere voorseit dit rapoort ghezeghelt met mynen propere zeghel actum des 2de decembris 15 hondert drieentseventig. Ende ommedies wille dat elck poinct ender byzondere voorscreven, sorteren in haren vuile effecte, zo hebbe ick Jan de Visch hoochbailliu boven ghenompt, des myne lettren van respischen ghezeghelt met myne propren zeghelen hier vut hanghende ten Date.

Baljuw Jan Van Luchen Ongeveer anderhalf jaar later bood de Wakkense baljuw Jan Van Luchen zich aan en legde hij de eed af als bedienlicken man van Leene. Dit gebeurde op 30 mei 1575 en werd genoteerd op de achterzijde van hetzelfde charter: Den 30sten dach van Meye 1575 volghende tlast van Joncheer Antheunis van Bourgoingien Heer van Wackene, up ende inde prochie van Jan de Visch45, hoochbailliu van Inghelmunstre, thoebehoorten Joos de Calmeyn, Joos de Hondt ende Peter van Aelst, mannen vanden hove van vyve Dendermonsch, heeft hem ghepresenteert Jan Van Luchen, bailliu van Wackene, als bedienlicken man van leene int wetten van desen ghecuert, Ende te

4 Antoon IV was vice-admiraal van Duinkerke. Hij stierf op reis naar Spanje in 1601. Antoon IV trouwde op 1.8.1581 met Anne de Bonnières. Op het ogenblik van de ondertekening van het charter was hij dus nog jonkheer. 5 Joannes de Visch, vader van de bisschop van leper en commissaris van Don Juan van Oostenrijk, werd op 4 oktober 1578 door Franciscus de la Kethulle, heer van Rijhove, gevangen genomen en aan een boom opgehangen. Op zijn borst werd een briefje gekleefd met het opschrift: ‘Dit doet men met de verraders van den lande’. (Beschrijving der vrijheerlijkheijd van Ingelmunster en deszelfs bezitters, August Schotte. D/1979/Heemkundige kring ‘Den Hert’, Ingelmunster)

272


■HKiWSa

daerinne heeft den behoorlicken eedt ghedaen ten dahe ende jaere als boven torconden desen.

Voor- en achterzijde van het document.

Auteur: Juul Desmet, Sanderusplein 1, 8720 Wakken iules.desmet@telenet.be

273


Juul Des met

Het vastgoedbezit van de Gheerbrants in W akken1

De eerste telg van de familie Gheerbrant die in Wakken neerstreek was Pieter Frans*2. Hij was geboren in Wervik en net als zijn vader was hij ‘huidenvetter’ (leerlooier). Hij huwde in 1760 zijn nicht Marie Joséphine Volbout3 van Langemark. Beiden waren amper 21 jaar toen ze trouwden, wat toen als ‘zeer jong’ werd bestempeld. Naar de gewoonte van die tijd werd het gezin ‘gezegend’ met een rist kinderen: in een tijdsspanne van 17 jaar kwamen er negen op de wereld. Hoewel, die ‘kinderzegen’ kreeg hier toch een aardige klank: drie kinderen stierven in het eerste levensjaar, een dochtertje stierf in de leeftijd van drie jaar en een zoontje in de leeftijd van 6 jaar. Een andere zoon werd amper 21 jaar. Twee andere dochters die wel de volwassenheid bereikten, bleven ongehuwd en stierven respectievelijk in de leeftijd van 29 en 61 jaar. Een uitzondering vormde het negende kind, een zoon met de naam Joannes. Joannes, die in de Franse tijd Jean zal worden, zag het levenslicht in 1778.4 Moeder en vader waren toen beiden 39 jaar oud. De jongste zoon was blijkbaar een flinke knaap en slaagde erin zijn hele familie met ruime voorsprong te overleven door 93 jaar te worden en pas in 1871 het bekende tijdelijke met het eeuwige te wisselen. Niet alleen het bereiken van die hoge leeftijd was merkwaardig bij Joannes, ook en vooral zijn avontuurlijke levensloop en het feit dat hij ' Voor wat de inhoud van dit artikel betreft hebben we ons voornamelijk ge­ baseerd op de ‘Atlas cadastral de la Flandre Occidentale,arrondissement de Courtrai, Canton d’Oostrozebeke, plan parcellaire de la commune de WACKEN, par P.C. POPP met bijhorende oorspronkelijke kadastrale legger. Voor de gemeente Wakken was dit kadasterplan klaar in 1856. Wij mogen er al­ dus van uitgaan dat de opgenomen gegevens de situatie weergeven van halverwege de 19de eeuw. In het artikel gebruiken we de afkorting P.C. Poppkaart om hiernaar te verwijzen. 2 Pierre François Gheerbrant (°Wervik 24.04.1739/f Wakken 09.11.1808) 1 Marie Joséphine Volbout (“Wervik 1739/|Wakken 1804) 4 Joannes Gheerbrant (“Wakken 14.09.1778/f 16.12.1871)

274


de enigste is van die Gheerbrantloot die het geslacht in Wakken zal verder zetten. En hoe? Er zullen maar eventjes twaalf Gheerbrantjes op de wereld gezet worden. Maar daarover hebben we het verder. In 1798 (06 Frimaire, An 7) - Joannes is dan 20 jaar - werd hij opgenomen in het 20ste Linie-Regiment van het Franse leger. Hij had uitstel om medische redenen (zwakke longen met kans op phtisie tering - zoals zijn overleden broers en zusters)5 gevraagd, maar daarop werd niet ingegaan. Hieruit blijkt dus dat Joannes toch niet zo vrijwillig intrad in het Franse leger. In elk geval na enkele tijd stapte hij over naar het 59ste Linie-Regiment (1 Nivôse VII). Met dit Regiment maakte hij de revolutionaire beweging mee in Frankrijk (in Havre-de-Grace, in de Vendée, in Normandie en in de Perche). Hij heeft dus deelgenomen aan de memorabele gevechten in de Vendée, de streek die in de geschiedenis vooral bekend geworden is door de bloedige opstand van de royalisten tegen de eerste Franse Republiek, en waarbij de plaatselijke bevolking nagenoeg uitgemoord werd. Volgens sommige historici zou de expeditie in de Vendée de eerste genocide in de geschiedenis geweest zijn. Dit vormt voor de Fransen tot op vandaag de dag nog altijd een twistpunt. Bekend is de uitlating hierover van generaal Westerman6: Republikeinen, De Vendée bestaat niet meer. De bevolking is door ons neergesabeld, met haar vrouwen en haar kinderen. Ik heb ze begraven in de moerassen en de bossen van Savenay. Volgens de orders die u mij gegeven hebt, heb ik de kinderen verpletterd onder de hoeven van de paarden. Ik heb de vrouwen uitgemoord, zij zullen, althans wat die betreft, geen brigands meer baren. Er is geen enkele gevangene die 5 E. Seynaeve: ‘Wakkenaren in het leger van Napoleon’ - Roede van Tielt/Bourgondisch erfgoed Wakken, 2000, p. 53. 6 Vrije vertaling van: « Citoyens républicains, il n'y a plus de Vendée ! Elle est morte sous notre sabre libre, avec ses femmes et ses enfants. Je viens de l'enterrer dans les marais et les bois de Savenay. Suivant les ordres que vous m'avez donnés, j'ai écrasé les enfants sous les pieds des chevaux, massacré les femmes qui, au moins pour celles-là, n'enfanteront plus de brigands. Je n'ai pas un prisonnier à me reprocher; les routes sont semées de cadavres. On fusille sans cesse à Savenay, car à chaque instant il arrive des brigands qui prétendent se rendre prisonniers. [...] Nous ne faisons pas de prisonniers, il faudrait leur donner le pain de la liberté et la pitié n'est pas révolutionnaire.

275


me een verwijt zal sturen ; de straten zijn bezaaid met lijken. De terechtstellingen gaan onverwijld door in Savenay, want voortdurend komen er brigands aan die beweren zich over te geven. [...] Wij nemen niemand gevangen. Men zou ze het vrijheids brood moeten laten proeven en medelijden is niet eigen aan revolutionairen. Het is niet alleen dit gevecht maar ook latere veldslagen die zullen maken dat er bloed aan de handen van Joannes kleefde. Maar een soldaat voert enkel de bevelen uit.. .7 Later, op 20 Ventôse IX, voegde hij zich bij het 10de HuzarenRegiment en trok hij het oorlogspad op. In het jaar XIV trad hij toe tot ‘La Grande Armée’ onder het opperbevel van Napoleon. In 10 jaar nam hij deel aan 15 veldtochten. Voor zijn heldenmoed en durf werd hij gedecoreerd met het ‘Légion d’honneur’ op 17 Vendémiaire An 17 (brevet werd hem overhandigd op 26 maart 1806). Het jaar daarna werd hem medegedeeld dat hij onderluitenant benoemd werd. Toen was hij reeds terug in zijn geboortedorp Wakken. Op 27 april 1858 kreeg hij de médaille van Sainte-Hélène van Napoleon III. Deze medaille werd toegekend aan 405 000 soldaten die in 1857 nog leefden en gevochten hadden met Napoleon I gedurende de oorlogen van 1792-1815. In 1808 verliet Joannes het leger. Hij kwam met de graad van opperwachtmeester naar Wakken terug. Wij weten niet of het einde van zijn legercarrière het gevolg was van zijn opgelopen blessures. Veeleer geloven wij dat het overlijden van zijn vader in datzelfde jaar, aan de basis lag. Wie zou er anders de leerlooierij verder uitbaten? Er was alleen een ongehuwde zus Terselle Remilde die nog in leven was. Joannes werd dus ‘huidenvetter’ en nam zijn intrek in de ouderlijke woning op de Wapenplaats.

7 Voor zijn militaire carrière en zijn heldendaden zie ‘ Wakkenaren in het leger van Napolean’, E. Seynaeve 2000, p. 53-54.

276


Het hoogste huis in het midden van de Garenmarkt (klein marktje) was de eigendom van de familie Gheerbrant. (Zichtkaart 1905)

In elk geval, na zijn militaire loopbaan begon Joannes aan zijn burgerlijke carrière. Hij zocht een meisje om te trouwen en vond het snel in de streek van zijn ouders en in eigen familie: zijn eigen nicht Anne-Maria-Theresia Gheerbrant. Zij was in 1788 geboren en dus 10 jaar jonger dan Joannes. Joannes was er 31 en Anne-Marie pas 21 wanneer ze in 1809 huwden. In het gezin kwamen twaalf kinderen: Jean-Marie (°/f. 1810), Azemia (1811-1843), Sylvie (1812-1861), Aspasie (1814- 1870) Edmond (1815-1881), Victor (1817-1840), Elise (1818-1840), Jean Fidèle (1820-1896), Adolphe (1822-1838), Honorine (°/'f 1824), Emile (1825-1827) en Clémence (1832-1850).

Zijn ambten Van 1808 tôt 1813 was hij schepen in Wakken, in opvolging van zijn vader. Op 7 mei 1813 werd hij benoemd tot ontvanger der belastingen in Zandvoorde bij leper. Zandvoorde ligt op amper 7 km van zijn vaders geboortedorp Wervik. Men kan dus aannemen dat hij door familierelaties deze post kreeg. Hij gaf er zijn ontslag en kwam terug naar Wakken waar hij de functie van schepen opnieuw opnam. Op 3 277


maart 1821 werd hij burgemeester van Wakken en bleef het tot 1832. Van 1828 tot 1830 was hij provincieraadslid in Brugge. In 1834 werd hij bij Koninklijk Besluit benoemd tot plaatsvervangende rechter bij de handelsrechtbank in Kortrijk. In 1835 trok hij zich uit alle openbare functies terug om zich te wijden aan zijn gezin.8 In 1838 vroeg de arrondissementscommissaris van Tielt inlichtingen over de financiële toestand van Jean Gheerbrant. De Wakkense burgemeester Albert De Borchgrave liet weten dat Monsieur Gheerbrant vit de son état industriel de tanneur - état dans ce moment languissant, outre cela il est chargé d ’une famille très nombreuse à laquelle il désire donner une éducation soignée. Quant à sa situation financière il est difficile de pourvoir le constater, toutefois il est notoire qu’il jouit d ’une fortune bourgeoise. [De heer Gheerbrant is leerlooier en leeft van het inkomen van zijn industriële bedrijvigheid die voor het ogenblik tanend is. Daarbij heeft hij een kroostrijk gezin aan wie hij een verzorgde opvoeding wil geven. Wat zijn financiële toestand betreft is het moeilijk zich hierover uit te spreken. In elk geval is het algemeen bekend dat hij van een burgerlijk fortuin geniet.] Wat achter de vraag van de arrondissementscommissaris schuilging kunnen wij enkel vermoeden. Een feit is dat Jean Gheerbrant in januari 1840 de som van 1 250 frank kreeg à titre de secours (bij wijze van noodhulp) over het jaar 1839. Voor de volgende jaren werd hem telkens een bedrag van 250 frank toegekend. Als vergelijking vermelden wij dat de gemeentesecretaris in die tijd 200 fr. per jaar opstreek.

De tragiek van een familie Van de twaalf kinderen die het gezin kreeg, groeiden er maar vijf op. Drie stierven zeer jong (nog geen twee jaar). De oudste dochter Azémia was in 1829 getrouwd met Charles Castelein (notaris en burgemeester van Menen). In 1836 trouwde Sylvie met Louis De Ven (Wakken). In 1839 trad Aspasia met Jean Valcke (Menen) in het huwelijk.

8 Koen Degroote: Jean Gheerbrandt, oorlogsheld uit Wakken. Tijdschrift Roede van Tielt, 1981, nr. 4, p .16-18.

278


En toen kwamen de ‘ongeluksjaren’ die het gezin ernstig troffen. In 1838 stierf de 16-jarige Adolphe. Twee jaar later, in het rampjaar 1840, stierven zowel de 23-jarige Victor als de 22-jarige Elise. In dezelfde periode stierven daarbij nog drie kleinkinderen (kinderen van zijn zoon Edmond x Julie De Rym): Emma (bij haar geboorte in 1839), Adolphe Caesar (1840-1843), Jules Joseph (1843-1844). In 1849 verloor hij zijn vrouw. In 1850 zal Joannes zijn jongste dochter met de betekenisvolle namen van Clémence Désirée (de zachtmoedige en gewenste) naar het kerkhof dragen; zij was 18 jaar. In 1850 verbleef Joannes nog in het ouderlijke huis samen met zijn ongehuwde zoon Jan Fideel.

iwAai:*

p r ilc . v f r a t

•IsUi uk! p a r i # S M ^ v iV.’ l'f l', ivnrriw<Ci In * I. ’ ir-c 1? rit. -S. v . r r

i b

l:

& iL «T ljC K i l t i X I i * X M 'A Ü IL . b ' I i a. w * c n m >

I j' iL.rtfr

t f w i•tCAXirIftitj

4,'V v A .- V ,.

t|klj V’J»j rl#ir,

tu,

in arrrrrfli rri J»Wh; T.ai ■ ra v'almï'•«•»«i, If/fUOia»»\tl lYrjpi!ttY itli.iiH •,W I.jV LrlSJWliu'i .WÜt' i

vmw .

f v . r .',* , ■ j i d b t ' c i . f * t a t f , ■v‘, ir l r n u t y p r , , il K n n V viiJ» i i u a n ù n l V

IMiwrt

£,

J |.« r iK im . -X » v c i | , -M. IV. J& j X I r a , via' Va'rf T v Ï M , ■i’f a l* . f .*» , é t ' iV .• . ■ i . f h , r a k f . w a . U . r a rajc rih f * , j au fS.i | m ij’M m * p . jr ” r> i « • i»,.<a>»r ». k tiv . K IV a* « H . -x** iV t ka i w f .V t al # w . * ó * d i a a l ( .l a s

riiH 't.rf/t.J

Im u * l \ . k im v t < jil t y t ' ' S . £ m i c . J f c r t . M i t i k J ^ r j , jiT W t' t f i y ,

n» •& *.Tu.-.ev7)i4 ei« ;¥>:

e;:r.

jX’*'»' j ' KJ K ♦*>*.*■*•I t ç çO ic t Va i M u n n d a »i<*iV <irx M ii Y i j'

H. 1. ü.

'

-5-

.;c-riï i«nli J»*<.

It^l.1»IXitvjV-kKicn■■4Óni>i. :'-

I-jl-j-rvr r lai'.r-v|f4v

i, 4 1 - va. SI . v

r . u i T * ■ * ( ; dl'I k i i i m » l a l ) v . * 1 IC» j , r V » . ! . . ll »'hil b m t l l't l l .X ia I iS a u in IV , V A y .ir .tf . Jfji* r.nr. , / 'i V a «V"i u t 1i>Yav , VI» r A N I fr* IV l* is . r «:*!«# i m • a a l l w t : ■» r t a » i l \ w tt» " M » r A r i? a > > ;--V r r f . l t . . hl . . . i.a*»' <A -r a » >’ * t • " I I nfrrf. ■#. V, rt.

zyi¥& D i. i IV i v X 'i i c<i T f f tr r rt» I'_j h

Cfeü*.~ »

+ krL’jixuc (U£jûr«ua£âUAi

v Uiimuin J3AIUELOVISE GHEERBHANT, Tfif.ifrnTtr cacernaiflvnr>rnniAAi-YiMinn,

r n ir / Fqv.ï fif subits rfï ftfaw

;ni|i. »x U . ; 7 J-:-»<ra:-iH ■.1 .tkclr.

■M

De bidprentjes van Clémence die amper 18 jaar werd en van Marie-Louise die stierf in de leeftijd van 26 jaar

279


i .

9L = = = ^ ^ f if W 6 ,f j

|g

'

Ûu liif ü c i l - .« rd U ili'. ? y I# v :« Jliid it. i j r p Æ r W K ip U k i £• l}il }».'**>, £» l.a ù jL £ * ’ ïIlBX ct W l î i M ^ J fiir ir f ,

^

'T’f•>.-' .iKrte.a:.. ,iw, y rntimMIJt+jr.•k|;i|léAj'.s.

f

I • .. h. H.ÿr -, , > M. KM I I I, * Yr.^td-.U. .•■ I r * i a « -M

i oen-m vv

t '13:i>ui

nrnvme cszcsl

Ut»yn^Q,m Btü

si»>alK»ÇtÇ

ftzLisr fJrJLnoii/ tiMjurlsraaf,

-ilïicfylprçIIijicîïûuüt^hjcrtïin!^ * n-%

| i r t t y u . i i fÿôr£j?ir d « i H l-rA-««bk-: l& JfyjÇ i T J i i r ip m ’ . i c i i m I»L .^jY> t 5 J ï -

'Pit iAnniït! IfiJi, aiij.tfvi-s-k.-vv'Lr

I>E dl-3b i l llCllT Ü lt. l> Il U hlf r ÎRTIfv. ^ c a île oj«.Yii.i< i.ui1 àioi-.-.-i* iF in u s t a ir * î?-r : lu .t f .iï.

V «r*™*1r<I r-t l *.*fc*Ji *\inmjina .w i» t'/ t * '- v i v ! '{ , 'SI l A

t k ï.t .

.

^ ïu il i a J I d u r -H-^t^ciiirun , m iW, I t A r ■iW.ÎATiifc. Ül i t *Ji i r j l i i.i^ iur^i n u s ;‘-Aïi v j u i i bt*IÇrt<r,j u i li j i i v «ici û u t -du la s- < £ Â r t r - .y N jk i i:h » rr-.. V , ï W ' / ...!,i • M ÿ £ |, ? j? J

-3. j .*, » m ■ J at ,i .i ijat t i j t , ï ! , , ^

I.

*.»i *.«j i *.*•>■

it,

«

K ÏÎ* rtï.l Suuira. 1 f l . * la ÉrK 3»%» • * <i» r i , U *-.««% J k i# ,. a n »

:ÏL T, V,

tôaKsfltaSââ&;«5K?îllS

_____ ._ À lfeilwi ._il>sï-llh.iscTiw .'.J*yjW ;.yMK .-A w j. tcA,»_-u "r!,1?Ifrmjrt,

De bidprentjes van Elise Pélagie en Adolphe en die respectievelijk slechts 12 en 16 jaar werden.

Zijn onroerend bezit Naast zijn eigen huis met leerlooierij, tuin, boomgaard en weide (vanaf de Wapenplaats tot nagenoeg aan de Mandei) bezat hij nog drie huizen in de Mandelstraat en twee huizen in de Molenstraat. Eveneens twee huisjes in de Baliekouter achter herberg ‘De Keizer’ - die toen nog niet bestond - met al het land en weiden eromheen en nog twee huizen met land aan de Zandstraat. Het huis aangeduid met nr. 503 stond in de Mandelstraat, ongeveer ter hoogte van de oude pastorij. De nummers 597 - 599bis verwijzen naar twee woningen met tuin en land in de Molenstraat ongeveer ter hoogte van de molen, maar wel aan de overzijde van de straat.

280


De huizen met aan­ grenzend land, boom­ gaard en bos, aangeduid onder de nummers 675682 situeerden zich achter de vroegere café ‘De Keizer’ op de Baliekouter. Het land, boom­ gaard en huizen met de resterende nummers bevinden zich aan beide zijden van de Zandstraat op de hoek met de Wullaertstraat, nu huis mevrouw Levrau Vandenbroucke. Deze eigendom ging later over naar Jan Fideel en werd een jaar voor zijn dood (1897) verkocht.

Jean Fidèle ofte Jan Fideel Jan Fideel is de ongehuwde zoon die bij vader Joannes in het ouderlijke huis bleef en de leerlooierij verder uitbaatte. Gezien de staat van eigen­ dommen moet hij financieel heel goed geboerd hebben. In de tijd dat de kadasterkaart van P.C. Popp werd opgemaakt (rond 1850) was hij pas 30 jaar. Op dat ogenblik staat hij als ‘huidenvetter’ (leerlooier) vermeld en is hij de bezitter van het ouderlijke huis op de Wapenplaats. Later, bij zijn overlijden is de lijst van onroerende eigendommen indruk­ wekkend. Op zijn doodsbericht staat vermeld dat hij schepen en voorzitter van de kerkfabriek is geweest. 281


De artikelnummers 463-466 betreffen het ouderlijke huis met aangrenzende weide (nr. 631). De nummers 507, 508a en 508b hebben betrekking op twee woningen en bijhorende tuin, gelegen in de Mandelstraat, vóór de aloude pastorij. Op 2 december van 1896 had in de afspanning ’t Boldershof in Wakken de openbare verkoping (instel) plaats van de onroerende eigendommen van Jan Fideel. Hij was op 30 september van dat jaar in de leeftijd van 76 jaar gestorven. Tot aan zijn dood woonde hij in het ouderlijke huis op de Wapenplaats dat hij van zijn vader geërfd had. Er waren vier familietakken die moesten erven van Jan Fideel: 1. Alphons Deven (Schaarbeek), Prosper Deven en Jules Deven (Wakken), zoons van zijn zus Sylvie-Amanda, getrouwd met Louis Deven. 2. Gustave Adolph (Heist-aan-Zee) en Jenny Clara (Wakken) de nog in leven zijnde kinderen van zijn broer Edmond, getrouwd met Louise Julie De Rym 3. Esther, Marie en Celine Valcke, de dochters van zijn zus Aspasie, getrouwd met Jan Valcke. 4. De kinderen en kleinkinderen van zijn zus Azemia die getrouwd was met August Castelein. Hierbij was August

282


Castelein, pater jezuïet (Leuven) die afstand deed van zijn erfdeel ten voordele van zijn neven en nichten. De eigendommen bestonden uit één groot huis, één café, 29 kleinere huizen, twee weiden en vier partijen land. Het geheel werd ingedeeld in 17 aparte kopen. De notaris van dienst was Gustaaf Van Robays van Oostrozebeke. Op 16 december 1896 ging de definitieve verkoop (toewijzing) door ter herberg ’t Haantje. Koop één werd omschreven als: een voornaam woonhuis met koetspoort, stallingen, tuin, boomgaard, uitgang ter Mandelstraat. De kooper van dezen koop moet betalen voor drie spiegels en eenen kachel in het huis honderd vijftig franken. Verder werd vermeld dat de zuidmuur eigen was aan Jules Derveaux en Hendrik De Capmaker en de muur ten noordkante is gemeen met den heer Firmin Roelandts. De waterpomp in den hof van koop één is geplaatst geweest bij gedoogzaamheid. Koop twee en koop drie waren partijen meersch die paalden aan de Mandelbeek. Op één van die weiden (630 c) stond de gaaipers, tente en pijlscherm. Die werden niet mee verkocht. Koop vier was een tweewoonst in de Mandelstraat. Kopen één, twee, drie en vier werden samengevoegd en gekocht door Emiel Roelandts mits de som van 17 400frank. Koop vijf betrof de herberg de Koornbloem in de Mandelstraat die voor 3 300 frank naar Firmin Roelandts ging. Die herberg was toen verpacht aan Karei Vermeeren voor honderd en tien frank per jaar. Koop zes was een tweewoonst in de Molenstraat aan de overkant van de straat, schuin over de molen Goethals. De nieuwe eigenaar hiervan werd Leopold Dewever die er 3 000 frank voor gaf. Koop zeven was een partij land in de Kraaistraat ongeveer op de hoek met de Wullaertstraat. Koster Edmond Bouckaert kocht voor 1 500 frank, de helft was echter bestemd voor notaris Edmond Van Severen. Een driewoonst op de hoek Kapelle- en Sint-Antoniusstraat ging als koop acht naar suikerbakker Victor Debruyne voor 2 100 frank. Koop negen ging naar een niet-Wakkenaar. Het ging om een partij land in de Hekkenstraat waarvoor Leopold Carton van Ingelmunster 283


3450 frank betaalde. Dezelfde persoon kocht ook nog een stuk land, gelegen aan ’t Hoveke voor 850frank (koop tien) Kopen elf tot en met zeventien werden samengevoegd en werden door Theophiel Colembie9, négociant (groothandelaar) voor 16 450 frank aangekocht. Het betrof hier in de Nieuwstraat (’t Pouwelke) tweeën­ twintig aaneenhoudende woonhuizen waaronder herberg ‘De Kantijne’ in pacht bij Carel Cannie, en een aanpalende partij land. Het bleek echter onmiddellijk dat Theophiel voor een stuk althans als stroman fungeerde en gekocht had in naam van anderen. De verdeling zag er als volgt uit: twee aaneenhoudende woningen waaronder de herberg De Kantijne’ gebruikt door Carel Cannie voor Paul Loontjens voor 3 000 franken; tien aaneenhoudende huizen en de westhelfit van een aanpalend stuk grond waren voor Jules Derveaux (6725 frank); tien huisjes en de andere helft van het land waren wel voor zijn eigen rekening. Een kleine optelling leert ons dat de totale opbrengst van de verkoop 47 060 frank bedroeg. Eén derde hiervan ging naar de drie plaatselijke brouwers (Roelandts vader en zoon, Dewever en Loontjens).

De laatste overblijvende huisjes in de Nieuwstraat (‘t Pouwelke) voor ze in 2005 afgebroken werden (eigen foto).

9 Theophiel Colembie (“Nokere 31.01.1885 fGent 05.11.1919), winkelier, lid der Godshuizen en van de Confrérie van O.-L.-Vrouw van Halle.

284


Carel Castelein en kinderen (Menen) In 1829 was Azemia, de oudste dochter van Joannes, getrouwd met Carel Castelein. Carel was notaris en gewezen burgemeester van Menen. Het huwelijksgeluk duurde maar 14 jaar want Azemia stierf in 1843. Intussen waren wel tien kinderen op de wereld gezet. Twee van de kinderen werden religieuzen: Auguste, priester-jezuiet, professor wijsbegeerte aan de universiteit van Namen en leraar van Koning Albert, en Marie kloosterzuster in Namen. De Wakkense bezittingen opgesomd in de legger van de P.C. Poppkaart moeten afkomstig zijn uit de erfenis van Azemia Gheerbrant.

Alle nummers 802 en 803 verwijzen naar aaneengesloten partijen land aan de Diepestraat, ongeveer rechtover het begin van de Boerderijstraat, en zich uitstrekkend tot achter ’t Hoveke.

285


i^Mm-Tl' •'•'iOt-ONTE.

$f

■‘

-'

IHHpg^r

à

MÀTTRF. niARius-.iMiüsii; , *'■' CASTE LE IN," V\-

-NutaiK

_

■*Lmv*t«.ï1 Vf*Trrt‘&F‘*- &* b v i!i|* d n J C rn ir..-,* ■S , Jrtcgbf* M*Ÿf C n 1>*_n d û c i w ■'Ir fri V ‘ .* ■ J t y " i^ r À a r? i# v “ ’■.

JfTEytA-&lj»utlr:-AMPI ijHŒküLlAftT r '

'> •■' ;

V-

*■ K

tic

ƒJwvW cvÆ

:

Æ K!?'

De bidprentjes van het echtpaar Azemia Gheerbrant en Charles Castelein.

286


Louis Deven, koopman van Wakken Hij was in 1836 getrouwd met Sylvie Gheerbrant. De familie Deven was jarenlang eigenaar en uitbater geweest van het café ‘De gouden Leeuw’ op de hoek van de Mandei- en Molenstraat. Met zekerheid mogen we zeggen dat de bezittingen in de Mandelstraat afkomstig zijn uit de erfenis van de familie Deven. De andere eigendommen komen vermoedelijk uit de erfenis van vader Joannes Gheerbrant. In het gezin Louis-Sylvie kwamen vijf zoons. Twee stierven op jonge leeftijd. De anderen Alphonse (getrouwd met Adèle Roelandts) en de jonggezellen Prosper en Jules waren bekende figuren in het Wakkens dorpsleven.

kif ƒr #

Z'ÜtK-..... f . • / iJ ij «'Ia 4- | | -.. *Uf 1L. . ii ij 1 'h / F% .J .tj Xm ... ü $ ■ .vj(J / : i ■ { f Ld. a . *V , r ' 'fL it.l j 11? • / •‘ P / l W y£ 10L | I * % JiL >1 tf} f sj & i . ! ju) jaiïv ƒ.« ie z && t i i M± r-/ y Ut tf. ’.jti'Sé j Sjj ‘ J ! * [

m is

L

t

_■

....

at

i

t

_____.......................

,

!

De eigendommen met nummers 567/570 situe­ ren zich in de Mandel­ straat en hebben betrek­ king op de vroegere herberg ‘De Gouden Leeuw’. De huizen en grond met de nummers 349/352 vormden een volledige zijde van de huidige St.-Antoniusstraat (kant richting Wa­ penplaats). De weide nr. 651 lag aan de Mandei tussen Roterij- en SintAntoniusstraat.

Het grondstuk nr. 1004 lag in de Kraaistraat, ongeveer rechtover de huidige rijkswachtkazerne.

287


Het bidprentje van ‘juffrouw’ Silvia Amanda Gheerbrant, ‘huisvrouw’ van Louis De Ven. Juffrouw en huisvrouw waren de vertalingen van ‘dame’ en ‘épouse’.

Edmond Gheerbrant Edmond trouwde in 1835 met Louise Julie De Rym. In het gezin kwamen zeven kinderen; de vier eerstgeborenen stierven allemaal jonger dan drie jaar. Een dochter, Marie-Louise, werd amper 27 jaar. De overblijvende zoon Gustave huwde in 1871 Marie Julie Van Huile en werd brouwer. In 1890 verkocht hij de brouwerij aan de familie Loontjens. De dochter Jenny Clara trouwde met August Lagae, notaris en burgemeester van Heule. Het lijkt wellicht eigenaardig maar op de P.C. Popp-kaart staat Edmond reeds als ‘rentier’ (rentenier) aangeduid. Dus hadden we hier in Wakken een ‘rentenierende’ burgemeester. Inderdaad vanaf 1855 tot 1881 vervulde Edmond die functie. Hij is vanaf 1848 tot 1862 eveneens lid van de provincieraad geweest. Het moet dus zijn dat vermelde ambten hem toelieten zijn imperium op te bouwen, of zou zijn huwelijk met een nakomeling van de laatste baljuw van Wakken er ook voor iets tussenzitten?

288


/ . • 'I I

1 rl

n[ / r '7 ’" i

iilti t y U ' i .n. Lr .

ja.

1 . 1..... 1 1- - -

fte ... J JUL ///

f .... . ƒ .C L W

4$

é.~

m W C' . y

i

h lL ù

y

% {yite+> jO

/

f? / ,_ StóL-S

g

_

’ÇT- e J& !N-VL JjL

i

.

W 1 . . 1 . . _ Jt_ _ _ j ! J» * . i1 ' • hï&t-P '

1 | i 1

/j\fâ

t$ \% )

/

j ~

127

Ml

P

1- - - -

5}

_1

-

/A

M

_{Jb J

LU

. ..A l

j n

/i. jî. / /

2■

s

n

i_ /ii /

$

$

TH

IK

yr

_ _ £••

J

'1

¥ u

iï, ■

u

>2.

Là.

A .

J

4?

j

M

J . ^y ■

/

1 •*

li y

j ;ï

7 if f 7 . ) À* J /j fl LL M .

h

/i y

a

t,

fiy

u

27

9 t 7r? 9 !P / M i» I L m

.7 { 0

f» y7

7

/ f? (7,

/ A

J J

N

U X_ J••>j

Nr. 7: grondstuk aan de Diepestraat, kant Markegem. Nummers 108/116 aaneengesloten geheel halverwege de Boerderijstraat tussen deze straat en de Saisenbeek. De nummers 96/97: gebouw op hoek Kasteeldreef en Wapenplaats, gewezen gemeentehuis, nu OCMW gebouw. De overige nummers duiden de huizen aan van het beluik gelegen in de Kapellestraat naast de gebouwen van de vroegere Sint-Jozefmeisjesschool. 289


X* <v t* .V * 4 * * l* f e l t a a i n t : U » i n j talk ó«fc r « tk li» « le 'Ti fèMts

HCWINhEAT l# V W R GGD r*i JltffflR

6H EEB B ÏA S T, «4.w> fu h . mat I* «H «aa.

U M té -D o rW mr ei.tmaaiunuy,

t'iUra «

,UAi j,mTIÏM. ïvhrmdÜ&J* -firMp>■“*&* guh+vüpCiilztfm9

M*-

B>4-sfM«t Toèrr ml fry-vvVgVsiMg 4» *p»

JU. UiljTa».

ià i

t « j« »

■*

w

iïi K t •e*eti*-ws. * « 4 * mil

11»U* ™«

* i* ï r t

ç i# s » s a 4 *

w r t l w N n r* * » * iX * * » »#*ik*ü * iy*ra *****

* 4» i*r5€fct-r**iw*Krt Ttri chs epjjjw 1‘ff*» il«

kjg

% «rt I* r r a i* « . IK i*n M S ri«i*A :

*Mlur^if* é*i««!tHvkA tfiKmin*fk****4»*l, »lt***, ï^cmk*«*»i Jk «i*** inHÉHït*I«*jt* !*k„M **’*’ , 1.ITT,1 *ka **^J*”B .& *r-s9lflfcp*. k » if* *H7*Jn« s Sis# % w*m*i t e M ftm lm « r«

{H4M » .* '» « 'I * t i Tl f» < • * " » * * «»nr-

sasfüiwffWi*##»•

Ür.-Mn***• J**.*«t«#;*•». (1 R S ïD .

liât teö, awi KNnr« i**n. *«]*»»*'•/*

is i 4* M |ë M ' * » *i* « * * U w » t e p s M ie *. r ï< i< * 0 A f ™ « » r

K- X. I \

Bidprentjes van Edmond-Florimond Gheerbrant en vrouw Louisa Julia De Rym

.L-. i«4: 4 - L'C'ai ï. .‘krirt 4a 's. t t . I * L 1.»

™riV*to■toï'iK<M|m'-Ji>— *fav. AV**Ï*

t

3DUV8NC2-VOU DEVANT Di£L CE U U M »

Eènûftd'flûrtniftsd Q EES R S & ü fT,

'.kifclinUnRH 1ÏM( ‘*•■'•‘1«Mi ju.feUiiujnuat «vir. f W Ü t l «J$ L'&iJrv ié X 4. Jffa?JA4.wj Jaa!i'«!t,>AK9«9>wE ê ij l

HAi j T: èflri Hl Ui ! l , f C i'ffft iÏVSl, C V liJl t ) u l t u j i ' s t m r n l i!iv #k ir t ' vta 1j «e h T ^ r r ir A if e *y » i SC M iJ L YlC, l l ' . S . a a i i y n l » . l i i K i l r i ! r r ' f r a lV .V ! ir.l> .iV io ^ '1 ^ * 'a « X I( t H 'J t * k a ' w f c l w i « . , ^ ; l « l s i r ïv i J i’ m ;:11r.ir-^ V - i i r a l i r a h d i v i IX j m IJ:

.u u » JjhiXc»#;m vlc ftknu.2>'0* a.m» t r. ■ir-tw ivi"ivf /Aft ■«.•.•H! il

>"■ '.llia iir* raL '.c ^ « r * l iJ^ ü llg C lv ^. Ip 1 u IT T :. 24B-i r» n J n r t ' / k V r , i v r r r r t I t-m n f ir .ç X ip # ,ijL- Ldlftva- ■ >-3 ja x j u j j * i : frr rwcrc t e e . ïr h u U t i m n B O IV liti.

r\ *

.«. AS.Ht,M:i« ‘.

X a>.dlUL

Ifi*J^' h , rnfl i »t » x *(f*l<,»TM-npv-, 9?'ir M!^CT .<• *i ï ï n - c . -C- k-A*.‘ v U crk .

S. I- P. . >*r Ek. Tuf'jskoort. i it lr K .

Foto Edmond-Florimond Gheerbrant.

290

<■««uc.


Weduwe Lagae-Gheerbrant Augusta Clara Na zijn dood in 1881 moeten de bezittingen van Edmond Florimond verdeeld zijn geweest onder zijn dochter Jenny-Clara en zijn zoon Gustave-Adolphe. Zo vinden wij in de lijst van eigenaars in de kadastrale legger10 op naam van Weduwe LagaeGheerbrant Augusta Clara verschillende eigendommen met een totale oppervlakte van 1 ha 69 a 45 ca terug. Het gaat om vijf huizen met tuin, drie stukken bouwland en een boomgaard. De percelen grond lagen aan de Diepestraat (zie boven bij Edmond Florimond - perceel nr. 7) en aan de huidige Roterijstraat. De huizen bevonden zich op het einde van de Roterijstraat en in de Markegemstraat halverwege de Wapenplaats en de Hugo Verrieststraat. Al deze bezittingen werden in 1891 verkocht. Weduwe Gustave Gheerbrant (f 1901) (Marie-Julie Van Huile)

V —■u ; - i y y *

■UfcJJrL"% r*

kObecrbrant,

VcrV'*J &.Ù.-ÙA V”a"’ Ka i .«t Ira ■ A.W! - I r ta k . r . - a . '

‘■T* .X Î.X * , L

HiI«ri. i ik:*i-y. àrater. .é-m 0-Cktf JrUKl-i.• **« ■ -u : ‘rt ''r1-'.*. a7a*JfcttLCTiS«S . IJ.

■a j j . n l .

'■L

’ i' m ' h

-Li i-C^Xi «■.»»'> ,l ••

-circu. if. ' " " - 1 r -• ,; j

‘t r

- vi v. -

.......... n tep r IV<*». *•

Na zijn dood in 1901 verkocht zijn weduwe haar eigendommen in Wakken. In 1892 besloegen de bezittingen een oppervlakte van 4 ha 98 a 65 ca. Hierin waren de brouwerij (later brouwerij Loontjens, nu woning dokter Deroo), een vijftal huizen en een perceel land begrepen.

"Ïiï l,.; IJ<k*

L 1. ' L'. r

~

ï: ...r

T a . ...

10Matrice cadastrale ou liste des propriétaires du Ministère des Finances commune de Wacken, canton Oostrozebeke (1887-1920). 291


Het einde Joannes Gheerbrant stierf in 1871; zijn zoon-jonggezel Jan-Fideel in 1896. De andere zoon Edmond-Florimond gaf de geest in 1881 en liet een opvolger Gustave-Adolphe na. Gustave zelf kreeg één dochter. De Wakkense Gheerbrant-tak had geen mannelijke loten meer. De vastgoedeigendommen zijn sinds lang verkocht. Wat rest zijn een graftombe, een paar portretfoto’s en de herinnering ... " - "fe**- 8 *' ‘■ * jSfejjl De foto links toont f een fiere O Gheerbrant met \ ÉÉ&k A %' A zijn rechterhand in zijn jas: ver­ #■/ wijzing naar zijn roemruchte mili­ l' « w taire carrière als f huzaar van de keizer Napoleon. 4 De tweede foto toont ons een oude man, nog steeds getooid met de medaille van het erelegioen. J

-

4

Didier en Bruno Gheerbrant bij een bezoek in mei 2010 aan de graftombe van Joannes in Wakken, (eigen foto) Onze dank gaat speciaal naar de heren Didier en Bruno Gheer­ brant, verre na­ komelingen van een oom van Joannes Gheerbrant. Zij verschaften ons een waardevolle aanvullende documentatie. Zelf zijn zij bezig aan een studie over hun roemrijke voorvader Joannes Gheerbrant. Auteur : Juul Desmet, Sanderusplein 1, 8720 Wakken. iules. desmet@telenet.be 292


Jan Luyssaert

Benamingen voor houten wegverhardingen in Nevele en Tielt in de 15de en 16de eeuw

Inleiding Reeds in de prehistorische tijd kende men met planken en takken verstevigde paden in drassige gebieden. Tot in het begin van de 17de eeuw waren op het platteland slechts weinig straten verhard, de meeste waren aarde- of zandwegen. Bij droog weer werd de bovenlaag door de hoeven van paarden en andere dieren en door de karrenwielen opengereten en zo ontstonden er putten in de weg. Zandwegen en vooral wegen die door nattere gebieden liepen, veranderden bij aanhoudende regens in modderpoelen die voor mens en dieren nog nauwelijks toegankelijk waren. Die drassige wegen werden gevuld met hout, takkenbossen of met samengebonden twijgen. Deze techniek werd bij een archeologisch onderzoek aan het licht gebracht zoals in Merendree, waar in 1998 een oud wegtracé van ongeveer 15 m lengte in detail werd onderzocht. In dit stuk weg dat door een moerassig gebied loopt, vond men nauwkeurig geschikte takken en stammetjes die een maximale breedte hebben van 7 à 8 cm en een gemiddelde maximale lengte van 1 m. Het wegdek bestond uit een dubbele rij takken en stammetjes die op sommige plaatsen twee tot drie lagen dik waren. Het gebruikte hout was over het algemeen van minderwaardige kwaliteit (De Clercq, Bauters 1998, 20-26).

Uitgaven voor wegenwerken in Nevele en Tielt De uitgaven voor het verharden van wegen werden in de rekeningen van steden en gemeenten jaar na jaar zeer gedetailleerd genoteerd. Voor de gemeente Nevele zijn de wegmeesterrekeningen' van 15721 1 Een wegmeester is een opzichter over de wegen.

293


tot 1646 bewaard2 en aangezien de stadsrekeningen van Tielt (13941794) integraal werden uitgegeven, hebben we in deze studie de rekeningen van die plaatsen betrokken. Geografisch paalt het historische Land van Nevele aan de historische Roede van Tielt. Dialectologisch ligt bv. Lotenhulle, de meest westelijk gelegen gemeente van het Land van Nevele, in de overgang tussen het West- en Oost-Vlaams gebied (Devos, Vandekerchove 2005, 22).

Verhardings- en opvulmateriaal voor quade straten In deze studie gaan dieper in op de terminologie voor houtmateriaal dat werd gebruikt om wegen te verharden en te verbeteren. In de gemeenterekeningen van Nevele en Tielt vinden we hiervoor de benamingen: hout, lang hout en vol hout; persen; tronken, tronkhout en houttronken; snoeken snoeihout; takken van tronkwilgen en tronkeiken; vliezen van tronkwilgen en tronkeiken; leuke en leukhout; braambossen, groene braambossen, bromme; fasceelhout; werven- en wilgenhout; slaghout; wazen. Hierna geven we van elk opvulmateriaal de oudste attestatie en een woordverklaring. Braambossen, groene braambossen, bromme (1526-1528, vanden braembusschen te voerne omme de quaede straten te maekene34, 15281531, 100 ghroene braembusschen gheleyt inde quaede straeten ). Braambos is doornig struikgewas. Voor mens en dier is een wegdek, waarvan de putten zijn gevuld met doornige twijgen van de Rubusachtigen, hinderlijk en daarom werd op die braambossen aarde geschoten: van dat zij maecten met houte ende braembusschen de quade gaten inde Yperstraete ende schoten eerde daerup (14691471)5. Ook andere takkenbossen dan braambossen werden met aarde bedekt: de zelve waesen te erdene daert van noode was (1523-1526)6.

2 Rijksarchief Gent, baronie Nevele, nr. 312. 3 SRT II, 162. 4SRTII, 181. 5 SRT I, 293. 6 SRT II, 152. 294


Het Middelnederlandse erden ‘aanaarden’ betekent dus ook ‘takken­ bossen met aarde bedekken’. Braam kan echter ook een andere plant aanduiden die in een vermelding van 1455-1456 bromme heet: Item van wasen te makene van bromme die te legghene inden Crommenwael (...) ende eldere daert van noode was1. In het Oudnederlands bestond er verwarring tussen de vormen brama ‘braamstruik’ en bremo ‘bremstruik’ (ONW). In het Vroegmiddelnederlands betekent braem ‘brem, struikgewas uit het geslacht Genista L. of Cytisus L.’ (VMNW). In sommige West- en Oost-Vlaamse dialecten wordt braam (Rubus) uitgesproken als brem, brim, brom en breem (WVD 2002, 131) wat de verwarring tussen braamstruik en bremstruik in de hand kan hebben gewerkt. Ook in de toponymie van Ursel duikt een gelijkaardige verwarring op bij de naam Brombilk. Brom is er de oude dialectbenaming voor brem, maar in jongere bronnen was de betekenis van brom ‘brem’ verloren gegaan en schreef men Braambilk (Vandeveire, Devos 2008, 94). Putten in de wegen werden dus ook opgevuld met bundels of bossen (groene) brem of met braamstruiken. Fasceelhout (1526-1528, facheelhout te voerne omme de quaede straten te maekene78). Het Middelnederlandse fasceel betekent ‘bos hout’. Het woord is via het Oudfranse faissel ontleend uit het Volkslatijnse fascellus, een afleiding van het Latijnse fascis ‘bundel’ (WVEW, 98). Fasceel is een bundeltje dik brandhout, dat gewoonlijk bestaat uit drie stokken, met twee wissen samengebonden; het kan ook een lang stuk gekliefd hout zijn (WNT). Ook hout om putten in de straten te vullen, was soms gekliefd: de seer quade straete te verhooghen ende vervasten met gecloeven houdt (1746)9. Het Middelnederlandse fasceelhout betekent ook ‘kneppelhout’, dit is het hout waarmee o.m. kneppelwegen of knuppelwegen werden aangelegd. Hout, lang hout, vol hout, houtbossen en eiken planken (1610-1611, haut te legghe(n) Jnde straete10, 1576-1578, van vulchoudt inde selve 7 SRT I, 73-74. 8 SRT II, 162. 9 RAG, Oudburg, nr. 928. 10 RAG-Ne 312, 0. 295


strate ', 1460-1462, van groote langhe houten 2, 1460-1462, eekine ghesaechder plancken 2 dumen dicke (...) gheleit inde strate 3; 15661568, 400 houdtbusschen11234). Hout, lang hout mag hier begrepen worden als stammetjes zoals ze werden blootgelegd in een oud wegtracé in Merendree. Met eiken planken werden moerassige wegen verhard; ook bossen stokken kwamen hiervoor in aanmerking. Van hout is het werkwoord houten afgeleid (1548-1550, van 5 daghen te houtene de strate151678920). Het Middelnederlandse houten ‘met hout bekleden, van hout voorzien; hout hakken en uit het bos halen, hout houwen en vervoeren’ heeft in Tielt de betekenis ‘putten in de straat met hout opvullen’. Houw, snoei, snoek (1526-1528, ghecocht eenen hau van 30 tronckecken (...) ende die gheleyt in diverssche quaede straeten’6; 1539-1540, den snouck van 3 tronckeecken omme de quaede straeten te makene'7; 1576, de eecken gesnoeyt danof dien snoey gheleyt es jnde straten 8). Houw is afgeleid van het Middelnederlandse houwen ‘snoeien, kappen’ en snoek van het Middelnederlandse snoucken ‘snoeien’. De takken van tronken werden geregeld gebruikt om putten in wegen te vullen. Leuke, leukhout (1627-1629, een voer leucke vervrocht inde straete op den h u t9, 1513-1515, 8 bondelen luechouts om te oirboirne inde quade straten29). Het Middelnederlandse leuke, loke ‘afsluiting, heg, heining’ is afgeleid van luken ‘sluiten’. De Bo (1892, 550) verklaart leuke als ‘omheining’ en in Nevele is die betekenis geattesteerd in 1575: Jn dmaken van een Luecke Jnde cattestrate achter het heckin21. Ook het hout voor omheiningen heet leuke: cappen van leucke(n) Jn de(n) 11 SRT II, 553. 12 SRT I, 157. 13 SRT I, 157. 14 SRT II, 502. 15 SRT II, 336. 16 SRT II, 162. 17 SRT II, 250. 18 RAG-Ne 312, 9v. 19 RAG-Ne 312, 0. 20 SRT II, 78. 21 RAG-Ne 312, 5v. 296


oosbrouck (1636-1638)". Met dat hout werden o.m. in Nevele putten in de wegen gevuld en dat hout heette naast leuke ook leukhout. Leuke, leukhout heeft dus drie betekenissen ‘omheining, hout of staken voor omheiningen en hout om putten in straten te vullen’. In een excerpt van 1627-1629 is leuke een synoniem van tronkhout: de leucke ofte tronchaut23 en ook tronkhout werd gebruik om wegen te verharden. Persen (1460-1462, van 150 pertsen gheleit int straetkin1). Het Middelnederlandse perche, pertse betekent ‘staak, stang, roede’. In het West-Vlaams is een pertse een stok waarvan de zijtakjes zijn afgehakt, bv. boonpertse (De Bo 1892, 736). Rijs, rijshout (1464-1466, Item van een en hondert rijshouts223425, 15481550, 36 eecken rysen gheleyt inde Ghendtsche Strate26). Rijs betekent ‘boomtak, boomtwijg’ en ‘tak of een twijg zoals hij aan de boom groeit’ (WNT). Van een boom gebruikte men blokken waaruit planken werden gezaagd,fasceelhout, rijshout en toppen2128. Slaghout (1543-1544, slachout om de straten te makene2f,)._Slaghout is hakhout, gehakt hout (WNT); het groeit in struiken en wordt alle zes of negen jaar afgekapt (De Bo 1892, 892). Tronkhout en houttronken (1643-1644, haut troneken inde straete geleyt29, 1556-1558, tronchoudt (...) omme te makene de strate30). Een tronk is een struik takken die opgroeien uit een wortelblok in de grond of uit de kop van een afgeknotte boom (De Bo 1892, 1028). Het gekapte, gesnoeide hout wordt tronkhout genoemd. Vlies van tronkwilgen en tronkeiken (1531-1533, vanden vliez.e van 2 tronckeecken omme inde quaede straeten te legghene3I). In het WestVlaams betekent vliesch ‘de bos takken en twijgen die boven op de 22 RAG-Ne 312, 0.

23 RAG-Ne 312, 0. 24 SRT I, 157. 25 SRT 1,217. 26 SRT II, 335. 27 SRT II, 211. 28 SRT II, 284. 29 RAG-Ne 312, 0. 30 SRT II, 422. 31 SRT II, 199. 297


tronkwilgen groeien’ (De Bo 1892, 1151). Misschien zit die betekenis ook in het toponiem t Vlies velt (De Flou 1935, 16, 634). Wervenhout, wilgenhout (1528-1531, een voer wervin houdt gheleyt inde Curtrycstraete32, 1539-1540, 4 voeren wulghin houdt te voerene inde quaede straeten 33). Werven- of wilgenhout was een vaak gebruikte houtsoort voor het vullen van putten. Het Middelnederlandse werf is een soort wilg. In het West-Vlaams bestaat werve in de betekenis ‘wervenhout’ d.i. het hout van de waterwilg (Salix caprea L. ) (De Bo, 1892, 1199).

Wazen In de Nevels e wegmeesterrekeningen en in de stadsrekeningen van Tielt vinden we tientallen uitgavenposten waaruit blijkt dat putten in de quade straten ook met waesen, wazen, wasen werden gevuld. De oudste vermelding in Nevele dateert uit 1573: Jnt maken vanden wasen v(er)oirbuert jnde muelestrate34 en de oudste vermelding in Tielt luidt: van gheinsten wasen ute tstekene ende doen makene gheleit inde weghen ten diverscheplecken (1464-1466)35. Wazen werden gemaakt van bromme (Item van wasen te makene van bromme (1455-1456)36), toppen van bomen (ende 36 waezen te maekene uuten zelven toppen (1533-1535)37), wilgenhout en tronkeiken (ghecocht eenen hau van 30 tronckecken ende 10 wulghen omme waesen te maekene (1526-1528)38), Jnt vellen van twee wulghen mids dmaken van diverssche wasen, (1572)39), ginst of brem (50 gheensten waezen geleyt upden wech van Pitthem (1528-1531)40), eikenhout (125 eecken waesen gheleyt inde strate (1550-1552)41) en snoeihout (upgaen(de) boomen te snoeyene en(de) wasen daeraf te

32 SRTII, 182. 33 SRT II, 250. 34 RAG-Ne 312, 0.

35 SRT I, 225. 36 SRT I, 73-74. 37 SRT II, 211. 38 SRT II, 162. 39 RAG-Ne 312, 5v.

40 SRT II, 181. 41 SRT II, 355. 298


makene om Jnde brabantstrate te Legghene (1576)42). De afgesneden takken werden met grote (eiken) wissen samengebonden: 1000 ghroote wissen omme waezen te bindene en 1200 eecken wissen omme waezen te makene (1537-1539)43. In het Middelnederlands Woordenboek (MNW) is wase enkel vermeld in de betekenis ‘fakkel’ Wasic is een bundel of bos (Verdam 1932, 768). Het hedendaagse Nederlandse waas (zie WNT) is een verouderd woord voor fakkel, toorts en bij dijkwerken is het een bundel rijshout, zinkstuk, gebruikt bij het dichten van gaten en bij het versterken en beschermen van dijklichamen e.d. Kiliaen kent wase in de betekenis ‘fakkel’ en die betekenis is nog bewaard in Tielt (1620-1622, over leverynghe van 11 wasen tortsen op h. Sacramentsdagh 162144). In het Middelnederduits is wase een begrip uit de dijkenbouw en de bouw van golfbrekers en betekent ‘bos (met teenwilgen samengebonden), rijshout, bundel samengebonden staken’ (Lübben 1888, 558; Schiller, Lübben 1880, 610). In het dialect van Lüneburg betekent was ‘rijshout, gebruikt bij het aanleggen van golfbrekers’ (Kück 1967, 702). In het hedendaagse Duits is wase een bundel rijshout (Grimm 1917, 2274, Duden 2000, 1714). In de 15de en 16de eeuwse taal van Tielt en Nevele is een wase een takkenbos van verscheidene houtsoorten die werd gebruikt om wegen te verharden en om putten in straten te vullen. Daarnaast werden in Nevele wazen ook gebruikt om een opening onder een hek te dichten: wasen om onder tzelve heckin te legghene Jeghens tduercrupe(n) van(den) veerckin en(de) eldere daert van noode was4546. Van wase werd het werkwoord wasen afgeleid: ‘met wazen bedekken of vullen’ (1552-1554, een vlugghe troneecken hout omme te wasene inde quade straten6).

42 RAG-Ne 312, 6v. 43 SRT II, 237. 44 SRT III, 99. 45 RAG-Ne 312, 0. 46 SRT II, 378. 299


Besluit Tot nog toe is waze in de betekenis ‘takkenbos als wegverharding of om putten in wegen te vullen’ enkel geattesteerd in Nevele en Tielt. Verder onderzoek zal nog moeten uitwijzen of dit woord ook in andere West- en Oost-Vlaamse archivalia voorkomt.

Bibliografie De Bo 1892 L. L. De Bo, Westvlaamsch Idioticon, Gent, 1892 (facsimile-uitgave, Roeselare, 1991). De Clercq, Bauters 1998 W. De Clercq, L. Bauters, Wegen onder de wegen. Enkele aanduidingen i.v.m. het voorkomen, van houten, postmiddeleeuwse wegdekken in het Land van Nevele, in Het Land van Nevele, jg. 29 (1998), afl. l,p. 20-26. Devos, Vandekerckhove 2005 M. Devos, R. Vandekerckhove, Taal in stad en land. West-Vlaams, Tielt, 2005. Duden 2000 Duden Deutsches Universalwörterbuch, Mannheim, 2000. Grimm 1917 J. en W. Grimm, Deutsches Wörterbuch, Leipzig, 1917. Kück 1967 E. Kück, Liineburger Wörterbuch, Neumünster, 1967. Lübben 1888 A. Lübben, Mittelniederdeutsches Handwörterbuch, Norder/Liepzig, 1888 MNW E. Verwijs, J. Verdam, Middelnederlandsch woordenboek, ‘s Gravenhage. Op cd-rom. ONW 300


Oudnederlands Woordenboek: http://gtb.inl. nl/iWDB/search?actie=article&wdb=ONW&id=ID22Q7 &lemmodern=braam Schiller, Lübben 1880 K. Schiller, A. Lübben, Mittelniederdeutsches Wörterbuch, Bremen, 1880. SRT I C. Moors, Stadsrekeningen Tielt: 1452-1500, Tielt, 2009. SRT II F. Hollevoet, Stadsrekeningnen Tielt: 1500-1610, Tielt, 2000. SRT III F. Hollevoet, Stadsrekeningnen Tielt: 1610-1794, Tielt, 2004. Vandeveire, Devos 2008 J. Vandeveire, M. Devos, Meetjeslandse toponiemen tot 1600. Ursel, Sint-Denijs-Westrem, 2008. Verdam 1932 J. Verdam, C.H. Ebbinge Wubben, Middelnederlandseh Handwoordenboek, ’s Gravenhage, 1932. VMNW W. J. J. Pijnenburg, Vroegmiddelnederlands woordenboek, Leiden, 2000 . WNT Woordenboek der Nederlandse Taal. WVD 2002 T. De Pauw, m.m.v. J. Van Keymeulen, H. Brok, Woordenboek van de Vlaamse dialecten. Algemene woordenschat, aflevering 3: Flora, Tongeren, 2002. WVEW F. Debrabandere, West-Vlaams etymologisch woordenboek, Amsterdam/Antwerpen, 2002. Deze bijdrage verschijnt gelijktijdig in “Het Land van Nevele”, jaargang XLII (2011), afl. 3. 301


ARA 33356 Rek. 1469-1471 Moors SR 1394-1500, deel II, blz. 292 Item betaelt Willem Den Zomere Olivier Sniderbollen Sanders Vanden Gavere ende Karei Den Borchgrave vand at zij maecten met hout ende braembusschen de quade gaten inde Ypeerstraete ende schoten eerde derup tsamen x s parisis

Item Hellin Den Coc van v daghen Fierin Snyderbolle ende Ruebin Van Doorne elc van eenen daghe vanden wulghen up de Hulst te tronckene wasen te makene ende legghene inde Sinte Janstrate ene eldre te iiij s parisis sdaeghs comt xxviij s parisis

Auteur: Jan Luyssaert, erevoorzitter van de heemkundige kring Het Land van Nevele en bibliothecaris van Erfgoedcentrum Het Land van Nevele. ian.luyssaert@pandora.be

302


Luc Goeminne en René De Clercq

Het adellijk grondbezit te Dentergem in de 16de eeuw

Jonkheer Lieven Heuvick, dorpsheer van Dentergem en heer van Oudewalle, bezat de wind- en watermolen van Dentergem, naast een pachtgoed met woonhuis, brouwerij, schuur, koestal, zwijnstal en boomgaard met een oppervlakte van 15 bunder (21,2 ha) akkerland en 0,5 bunder (0,7 ha) meers naast de beek. Tot deze hoeve hoorden nog 1 bunder (1,4 ha) meers in Gottem. Hij bezat ook nog een vogelkwekerij en een visserij bij de Voorbrug. Daarenboven bezat hij nog een tweede pachtgoed met woonhuis, schuur, paardenstal, koestal, varkensstal en ovenbuur. Tot dit pachtgoed hoorden 50 bunder (70,5 ha) akkerland, 8 bunder (11,3 ha) meers en 11 bunder (15,5 ha) bos. Verder bezat hij nog een derde pachtgoed, genoemd Oude Water, met woonhuis, schuur, paardenstal, wagenhuis. Hierbij hoorden 14,5 bunder (20,4 ha) zaailand en 2,5 bunder (3,5 ha) meers. Tenslotte bezat hij nog een huis op een mote met walgracht en toegangsbrug. Bij deze eigendom hoorde ook een moestuin, een schuur, een paardenstal, een boomgaard en een toegangspoort. De totale oppervlakte was 1,5 bunder en 1 gemet (2,6 ha) akkerland en 1,5 bunder (2,1 ha) meers. Totaal grondbezit : 149,2 ha of 12,7 % van de dorpsoppervlakte'.

1 Jonkheer Lieven Heuvick, fs Joris, afkomstig uit Gent, werd dorpsheer van Dentergem door aankoop in 1567. Hij was in 1566 te Dentergem gehuwd met Magdalena Buutkins. Deze aankoop is niet van een leien dakje gelopen, want er ontstond een discussie met enkele verre erfgenamen die meenden aanspraak te kunnen maken op de bezittingen in Dentergem. Hij slaagde er niet in zijn schulden tegenover deze erfgenamen te vereffenen en hij was verplicht reeds in 1578 de dorpsheerlijkheid te verkopen aan Joris Lanchals. Hij zelf is kort nadien reeds overleden. De familie Heuvick was wellicht afkomstig uit het Oudenaardse.

303


Jonkheer Lieven van Siclers, heer van Gottem, bezat het pachtgoed Maldegem met woonhuis, schuur, stallen en boomgaard. Hierdoor behoorden 20,5 bunder (28,9 ha) akkerland, 1 vierendeel (0,4 ha) meers en 2 bunder (28 ha) bos. Totaal grondbezit 32,1 ha of 2,7 % van de dorpsoppervlakte2. Jonkvrouw Josijne Uutenhove bezat een pachtgoed met woonhuis, schuur, paardenstal, ovenbuur en boomgaard met 12 bunder (16,9 ha) akkerland en een half bunder meers. Daarbij bezat ze een kleinere hofstede met woonhuis, ovenbuur en boomgaard met 4 bunder en 1 gemet (6,1 ha) akkerland. Ze bezat ook een gemet (0,5 ha) meers bij de Kerssen Brug. Totaal grondbezit : 23,5 ha of 2,0 % van de dorpsoppervlakte3. Jonkheer Joos Triest bezat een behuisd pachtgoed met 12 bunder (16,9 ha) akkerland en 5 vierendelen (1,8 ha) natte weiden (broucaige). Daarnaast bezat hij nog 1 bunder (1,4 ha) zaailand en een oud bunder (1,3 ha) bos. Totaal grondbezit : 21,4 ha of 1,8 % van de dorpsoppervlakte4.

2 Jonkheer Lieven de Siclers werd heer van Gottem in 1558. Hij was de zoon van Willem van Siclers uit Gent. Lieven was ook schepen in Gent van 1549 tot 1566. Later werd hij ook baljuw van Gent. Hij was gehuwd met Livijne de Stoppelaere. Zijn oudste zoon Geraert werd de latere heer van Gottem, doch zal kinderloos overlijden te Gent in 1586. Later is Lieven nog hertrouwd met Anna Roose en kreeg vijf kinderen, waaronder Frans die veel later ook nog heer van Gottem zal worden. Lieven van Siclers is overleden te Gent in 1578. De familie Siclers is afkomstig van Pavia (Italië). De verklaring van de naam is duister en is zeker geen oorsprongsnaam. 3 Jonkvrouw Josyne Uutenhove was de moeder van Jonkvrouw Anna Dolhain, die slechts zeer kortstondig erfvrouw van Dentergem is geweest, zie ook voetnoot 5. Josyne is gehuwd geweest met weduwnaar Joos Dolhain. Ze was de dochter van Niklaas Uutenhove, heer van Markegem en Ter Hoyen. Ze bezat in 1571 ook nog 9 ha gronden op Lede (bij Wannegem). Ze is overleden in Dentergem op 29 juli 1582, 33 jaar na haar echtgenoot, Joos Dolhain die reeds in 1549 overleed. 4 Jonkheer Joos Triest was de zoon van Joos jr., heer van Ten Buusere en van Filippote van Hembyse. Na het overlijden van zijn vader in 1547 wordt hij zelf heer van Ten Buusere. Hij was gehuwd met Anna

304


Jonkvrouw Anna Dolhain en erven bezaten in 1577 elf bunder (15,5 ha) bos, afgezonderd uit het vroeger bezit van de Heer van Dentergem. Totaal grondbezit : 15,5 ha of 1,3 % van de dorpsopperv lakte5. Jonkvrouw weduwe Jacob de Boodt van Brugge bezat een meers van 2 gemet (0,9 ha) op Aarsele en nog een andere meers van 2 gemet (0,9 ha) in Tielt. Totaal grondbezit : 1,8 ha of 0,2 % van de dorpsoppervlakte6. Het totale grondbezit van de adel bedroeg toen in Dentergem 243,5 ha of 21 % van de dorpsoppervlakte. De dorpsoppervlakte van Dentergem bedroeg 1176 ha.

Uutenhove, dochter van Jonkheer Antoon, heer van Zandvelde en van Ardiaena de Baenst. Zijn dochter Isabella was gehuwd met Frans Borluut, heer van St. Denijs Bochel. Een andere dochter Joanna was gehuwd met Gillis Baelde, heer van Flove (onder Astene). Zijn derde dochter was gehuwd met ridder Ghislain Nieulant. Hij is omstreeks 1611 overleden in Gent. 5 Jonkvrouw Anna D'Hollain is door een ingewikkelde erfopvolging in 1565 erfvrouw van Dentergem geworden. Ze was de achterkleindochter van Joos Van de Zype en Barbele van Gavere, de vroegere dorpsheer van Dentergem. Ze was de dochter van Joos Dolhain en Josine Uutenhove. Lang heet Anna van haar rijkdom niet kunnen genieten, want ze overleed kinderloos en voortijdig door ziekte in augustus 1566. Na haar overlijden ontstonden onvermijdelijke erfenisperikelen, zie voetnoot 3. Eric en Filip Bekaert, De Heren van Dentergem, De Roede van Tielt, 36ste jaargang nr. 4, blz. 3-24, december 2005. 6 Jonkvrouw weduwe Jacob De Boodt uit Brugge, was geboren als Joanna van den Heede, dochter van Pieter en van Madeleine Willaert. Het is niet duidelijk of ze behoorde tot de adellijke familie van den Heede, die Heren van Grammene waren tussen 1600 en 1638. Haar echtgenoot Jacob de Boodt, zoon van Simon, behoorde tot een Brugs patriciërsgeslacht, waarvan enkele leden geadeld werden. Hij is in Brugge omstreeks 1570 overleden.

305


We merken op dat er in de thesis van Claudine Verbeke een (typ- ?) fout is geslopen. Ze gaf verkeerdelijk aan dat de adel te Dentergem in 1571 slechts 2 % (!) van het grondbezit in handen had i.p.v. 21 %7. In onderstaande tabel geven we het relatief aandeel weer van de adel en de kerk in de dorpen omheen Dentergem omstreeks 1570. Anno 1570 Wontergem Dentergem Grammene Gottem Oeselgem

Bezit van de adel 40% 21 % 19% 46% 19%

Bezit van de Kerk 12% 9% 8% 6% 9%

Auteur : Dr. Luc Goeminne, Dorpsstraat 32/1,9800 Astene- Deinze

7 Verbeke Claudine, De penningskohieren als sociaal-economische en.demografische bron, De Roede van Tielt rond 1571-1572. Univ. Thesis R.U. Gent, twee delen, 1988. Moors Claude, De Penningkohieren 1571 en 1577 van Dentergem, Uitgave V.V.F. Tielt, 2010, 115 blz.

306


RitT Wij danken onze trouwe sponsors en Bescherm ende leden 2011 (40 euro en meer):

Rik Van Houtte, Michiel Van Daele, Els De Rammelaere, Leon Huys, Eddie Verbeke, Eric Van Luchene, Luc Vanrenterghem, Julien Verbrugge, Frans Missant, Michel Vandenbulcke, Guy Vandenbulcke, Berenice Vanrenterghem, Anne-Marie Geeroms, Hugo Geiregat en Hannes Vanhauwaert (allen uit Tielt), Marianne Vincke (Bellegem), J. Vandewynckel (Brugge), Jonny Vangampelaere (Aarlen), Roger Clarysse (Pittem)

Steunende leden 2011 (30 euro) :

Roger Strubbe, Paul Bekaert, Jan Verhamme. Jan Himpe, Nick Van Huile, Eric Debusschere, Bart Lamont, Antoinette Neirynck, Frans Demarey, Robert Vanneste, Herman Verkinderen, Raf Bauwens, Zusters van het Geloof, Paul Doorns, Rudi Ailliet, Marie-Rose Allaert, Lionel De Clerck, Lucien De Brabandere, Albert Verleyen, Frans Vanderplaetse, Robert Declerck, Lucien Snauwaert, Rita Marichael, Godfried Lannoo en Christine De Zeure (allen uit Tielt), Mare Naessens en Michel Cloet (beiden uit Kessel-Lo), Willy Persyn (Wingene), Koen Degroote (Wakken), Jan Herman (Gent), Patrick Haesevoets (Diest), Jacques De Leersnijder (Hever), Walter Verhelst (Leuven), Jozef Ampe, Luc Lefèvre en Paul Callens (Pittem), Edelhart De Ruyck (Aalst), Iriez Démarrez (Nazareth), Wilfried Ledoux (Aarsele), Albert Jonnaert (Sint-Genesius-Rode), Luc Vermaete (SintAndries), Jean Verstraete (Ruiselede), Jan Neirinck (Brugge) en Sven Vermaete (Meulebeke), Freddy Vandeputte (Izegem), Daniël Sabbe (Zulte). Lijst afgesloten op 1 augustus 2011 307


Recente uitgaven (nog ter beschikking) :

H istorische bronnen - De Roede van Tielt :

Frans Hollevoet, Landboeken Tielt, 2001 Claude Moors, Stadsrekeningen Tielt : 1394-1500 (twee delen), 2009 Frans Flollevoet, Stadsrekeningen Tielt : 1500-1610, 2000 Frans Flollevoet, Stadsrekeningen Tielt : 1610-1794, 2004

En verder :

Gustave Vuylsteke, Meulebeke tijdens 1914-1918, mijn oorlogsdagboek, 2000 Iriez Démarrez, Meulebeke, wel en wee tot 1850, 2002 Frans Hollevoet e.a. : Als straten gaan ... praten, 2005 Jan Vandermeulen, Thielt 1914-1918 - Strategische hoogte voor Hertogen en Prinsen, 2008 Eddie Verbeke, Silvana van Thielt, 2010

Deze uitgaven kunnen besteld worden bij : 1. secretariaat van de Roede van Tielt, 051/40 18 38 2. via mail : berenice_vanrenterghem@hotmail.com 3. via onze website : www.go.to/rvt

308


Uitvaartcentrum

DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies - Funérarium Stationstraat 103 - 8700 TIELT Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27

A L F A G RO U P ALL-IT PARTNER

DLE COMPUTERS Vredestraat 20 8 70 0 Tielt 0 5 1 /4 0 .6 1 .9 3 w w w .a lfa g ro u p .b e

Vijvestraat 39 8720 Oeselgem Tel. 056 61 13 38 info@taelman.be www.taelm an.be

Lo o s v e l d t - B e ir n a e r t uurw erken - ju w e le n

ARLETTE LOOSVELDT

ISABELLE DE GROOTE

051 40 10 75

Kortrijkstraat 97-99-101 8700 Tielt Tel. 051 40 00 20 info@jacquesdorly.be

www.loosveldtbeirnaert.be

w w w .ja c q u e s d o rly.b e

KORTRIJKSTRAAT 39 I 8700 TIELT


Mandelvijver 25 • 8720 Wakken 056 61 53 02 • Fax 056 61 53 03 crea.druk@skynet.be www.papillio.be

BLONDEEL •

van ontwerp tot afgewerkt drukwerk *

Uitgever seizoenmagazine Papillio

Tielt

F li

Met steun van de Vlaamse overheid

Provincie

West-Vlaanderen Door mensen gedreven

Stad op de hoogte

Crea-Druk Blondeel, Wakken


’o p l v o p i

XootenJmUe 'Batelimr

JtraeteA

Wfioek

'J( 'MiumerjXCaeneatygn toom \iofln

Behg-Molett | ■

V ool^carn) . \ 2,hS>\ "

37* ^

(?root\

eteaewi Xrahul/ ft/f/h\\^4 rifarki’qhi’h

yjy Waekei] % J C a s llfe rç b ria jç e .

J;’,A beeJe \ \

etteren le n a e fe e /e H itU fe

De Roede van Tieft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 42ste jaargang, nr. 4 - oktober - november - december 2 0 1 1 Afgiftekantoor 8700 Tieft


"Spaar m e e r m et

r W t Cv 1

^

R ecordbank"

K a s te e ls tra a t 149 8 7 0 0 T IE LT

^ " R

e c o r d

Je eigen bankier. r e c o r d b a n k .b e

Tel. 051 4 0 18 23 Fax 051 4 0 51 93

P r ie m & P a r t n e r s Rameplein 7 8700 Tielt

w w w .d e m e ib lo e m .b e

Tel. 051 40 00 28

ELECTRO IPCF I S BIBF

FISCALITEIT BOEKHOUDING KMO - ADVIES

Maertens Management & Co bvba Pittemsesteenweg 32 8700 TIELT Tel. 051 40 71 66 051 40 64 39 Fax 051 40 74 07 robert.maertens@mmconline.be www.mmc-maertens.be

D ebusschere E.&L, m„.bvt>a

V

PRIVAAT INDUSTRIE DOMOTICA B ru g g e s tra a t 4 3 - 8 7 0 0 T IE LT Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 G sm 0 4 7 5 32 77 08 info @ e le c tro -d e b u s s c h e re .b e




De Roede

Tieft

Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt : Aarscle, Dentergem. Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem. Meulebeke, Oeselgem. Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiseledc, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Ticlt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem. Zwevezele. 42stejaargang, nummer 4, oktober-december 2011 wettelijk depot - BD 25413


De Roede van Tielt

Inhoud

Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van kringen voor Heemkunde

Romain Vanlandschoot, Prosper Moncarey, leraar, onderpastoor, sociaal werker, flamingant 1901-1925, blz. 312-413.

Erevoorzitter Paul Vandepitte, voorzitter 19702000 Voorzitter Bérénice Vanrenterghem Wingensesteenweg 84, 8700 Tielt berenice_vanrenterghem@hotmail.

com Ondervoorzitter Juul Desmet Sanderusplein 1, 8720 Wakken jules.desmet@telenet.be Secretaris-penningmeestcr Philippe De Gryse Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt tel. + fax = 051/40 18 38 Redactieraad Jaak Billiet, Philippe De Gryse (verantwoordelijke uitgever), ffiez Démarrez, Juul Desmet (nieuws­ brief), Céline D’hulst, Ronny Ostyn, Berenice Vanrenterghem, Eddie Verbeke (redactiesecretaris).

“De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. Lidgeld is 20 euro op BE56 4679 3508 0188 van De Roede van Tielt, 8700 Tielt ; 30 euro voor steunende leden en 40 of meer voor beschermende leden. Bijdragen te bezorgen aan eddie.verbeke@pandora.be . Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud en de illustraties van zijn bijdrage. Deze mogen slechts overgenomen worden na uitdruk­ kelijke toelating van de redactie.

Website http://www.go.to/rvt Bibliotheek en fototheek Beemegemstraat 5, 8700 Tielt, open elke zaterdag van 10.00 tot 11.30 u, of na afspraak 051/40 18 38

Kaft Detail van de kaart “District van Thielt (West-Vlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63 986 zielen” circa 1825, verzameling Paul Vandepitte.

Cartotheek en archief Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak : ronny.ostyn@telenet.be

310


Romain Vanlandschoot

Prosper Moncarey, Leraar, onderpastoor, sociaal werker, flamingant Tielt 1901 - 1925

Priester Moncarey (1876-1961) {foto archief RVT}

311


Meer dan een gewone academische herinnering' Op 18 augustus 2011 was het precies vijftig jaar geleden dat priester Prosper Moncarey in Tielt overleed, in zijn allerlaatste functie als aalmoezenier aan het Sint-Andriesziekenhuis. Zijn hoofdbekommernis in het eerste kwart van de twintigste eeuw had erin bestaan op het sociaaleconomische vlak een stipte en volledige uitvoering te geven aan de beroemde encycliek Renim novarum van paus Leo XIII. Zijn leraarschap aan het Sint-Jozefscollege betekende slechts een verbreding en verdieping van zijn maatschappelijke inzichten, opgedaan tijdens zijn vormingsjaren in Poperinge, Roeselare en Brugge. Gelukkig heeft hij zijn memoires aan zijn Tieltse leraarsperiode op schrift gesteld, in een kleurrijke en levende taal. Daarnaast is ook een korte autobiografische nota bewaard.12 Bij zijn aankomst in Tielt, op 6 maart 1901, was het grote Vaticaanse document nog in vele christelijke middens omstreden en zelfs gecontesteerd. Toen was er net een nieuwe encycliek verschenen over de brandhaarden van sociale hervorming en politieke democratisering, Graves de commuai re, van 18 februari. De ‘christen democratie’ stond volop in het zenit. De dertien jaar pastorale arbeid in de SintPietersparochie, gecumuleerd met de zware functie van proost van de sociale werken voor de hele regio, behoren tot zijn meest 1 Dit is de uitgewerkte tekst van een academische toespraak op de Rerum Novarumviering op donderdag 2 juni 2011 in de bovenzaal van de CM, Oude Stationstraat 10 te Tielt. 2 't Halletorentje, orgaan van de Oudleerlingenbond van het SintJozefscollege Tielt, II, nr. 1, april 1955, p. 28-30; nr. 3, oktober 1955, p. 5062; nr. 3, december 1955, p. 96-98; III, nr. 1, mei 1956, p. 8-10; IV, nr. 1, april 1957, p. 5-8; nr. 2, juli 1957, p. 56-58; nr. 3, november 1957, p. 78-81. Daarnaast is er nog zijn tekst Men prijst een stuurs begin, 50 jaar geleden, de sociale gedachte te Tielt, vier bladzijden (uit het archief Maurits Baertsoen), waarschijnlijk uit 1954 of 1955. In 1973 heb ik ten huize Van Daele in de leperstraat een andere handgeschreven nota van Prosper Moncarey gezien, geschreven waarschijnlijk in de maand augustus 1925, met beschouwingen over zijn Tieltse periode. Helaas is deze tekst verloren gegaan. Er is over Moncarey betrekkelijk weinig geschreven. Zie R. VANLANDSCHOOT, in Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (NEVB), II, 1998, p. 20842085; over zijn sociale rol het meest door L. PAUWELS, Ontstaan en groei van het Gewestelijk Verbond der Christelijke Vakverenigingen Tielt 19201980, Tielt, 1984.

312


verdienstelijke maar ook tot de lastigste van zijn priesterleven. Helaas waren ze onderbroken door hard en ondankbaar labeur tijdens de Eerste Wereldoorlog, waarbij hij zowel met hongersnood onder de bevolking als met activistische propaganda te maken kreeg. Met de encyclieken van 1891 en 1901 in de hand is hij de collegepoort binnengestapt, beslist om ze voor de rest van zijn leven als norm en absolute richtlijn voor ogen te houden. Toen hij overleed leken ze al lang verworven, ja haast achterhaalde, reeds ver verwijderde merkpunten in zeven decennia evolutie van de kerkelijke sociale doctrine. In het sterfjaar van Moncarey gaf de toenmalige paus, Johannes XXIII, op 15 mei 1961, de encycliek Mater et Magistra uit, niet alleen als monument van herinnering, maar voornamelijk als eerste stapsteen naar grondig nadenken over nieuwe, mondiale ontwikkelingen rond arbeid, kapitaal, economie en maatschappij. Het is alsof het leven van deze dynamische priester gevat ligt tussen twee kerkhistorisch belangrijke momenten: 1891 en 1961. De behoefte is inmiddels sterk gegroeid om de juiste waarde af te meten van het sociale ontvoogdingsproces, dat Moncarey versneld heeft tot stand gebracht en om de haast hopeloze achterstand waarvoor hij ongevraagd in 1912 gesteld werd, om te buigen tot een degelijk gestructureerd organisatiewerk. Het profiel van de christelijke arbeidersbeweging is voor een ruim deel immers door hem uitgetekend. Redenen te over dus om aan de nieuwe generaties van het ACW en alle bewoners van stad en streek, voor wie ‘Moncareetje’ slechts een verre en bleke herinnering is, een verfijnd portret aan te bieden, een juist maar uniek beeld van wat we in ons midden levend willen houden. Om dit beeld echt scherp te stellen gaan we uitvoerig in op de Tieltse situatie na april 1895. Tussen oktober 1890 en augustus 1896 stond de tijd uiteraard niet stil, zeker niet in Tielt (het toekomstige werkterrein voor de jonge Moncarey), waar in die jaren de sociale werking van de daensistisch gezinde onderpastoor Florimond Fonteyne (1890-1895) voor hevige beroering zorgde.3 Het is deze beroering - de mislukking van een christendemocratisch Voor de achtergronden van deze Tieltse geschiedenis: R. VANLANDSCHOOT, '1890-1896. Een brandende tijd: achtergronden Tieltse collegejaren René de Clercq (1877-1932)', in De Roede van Tielt, XXXIX, 2008, nr. 1, p. 3-41; beknopt weergegeven in 'De lange negentiende' in De geschiedenis van Tielt. Een nieuwe kijk op een rijk verleden, Tielt, 2009, p. 231-235.

313


experiment - die de directe oorzaak was van het moeizame sociale opbouwwerk van Moncarey in 1912 en opnieuw na de wapenstilstand van 11 november 1918. Men kan zelfs de verwijdering van de ijverige onderpastoor na 4 september 1925 beschouwen als een late nawerking van wat in 1895-1896 in Tielt gebeurd is.

Roesbrugge-Haringe aan de Schreve Prosper werd op 4 maart 1876 geboren in Haringe (in 1857 samengevoegd met Roesbrugge). Die Westhoekgemeente met een fraaie historische site waaraan de streek zo rijk is, telde toen een vijftienhonderd inwoners: een politiek vrij rustige samenleving, zonder grote namen. De gefortuneerde families Lebbe en van Merris resideerden in Poperinge. Sinds 1870 wees de politieke wegwijzer steevast in de windrichting van een katholieke meerderheid in de kantons Roesbrugge en Poperinge.4 De beide kantons lagen net ver genoeg van de liberale bastions van Nieuwpoort, Veurne en Diksmuide. Het leek wel het einde van de bewoonde wereld. Pas op veertienjarige leeftijd arriveerde Moncarey op 1 oktober 1890 in het Sint-Stanislascollege in de hoppestad. De overgang van het plattelandsschooltje naar een verfranst middelbaar instituut verliep ook voor hem niet eenvoudig. Het college van Poperinge had net als dat van Tielt een door de stad gepatroneerd statuut. Dat was een regeling die voortvloeide uit de wet van 1 juni 1850. De gemeentelijke begrotingen werden er erg door bezwaard. Daarom ook bemiddelde bisschop Waffelaert de overname van het Tieltse college in 1896, het patronaat van de stad expireerde op 1 oktober 1897.5 Gepatroneerde colleges deden ook jaarlijks mee aan de officiële staatsprijskampen, ook voor het ‘Vlaamsch’ en daarin scoorden zowel Tielt als Poperinge hoog. Dat het college van Poperinge zulke roem verworven had voor 1914 kan men lezen in het geïllustreerde katholieke weekblad Om Volk Ontwaakt, met een gevleide appreciatie als ‘het meest befaamde onder de bisschoppelijke colleges’.6 Het behoorde samen met dat van Veurne en van leper tot de West-Vlaamse onderwijsinstituten, die een 4 Zie de namen van de verkozenen bij L. SCHEPENS, De Provincieraad van West-Vlaanderen, 1,1836-1921, Tielt, 1976. 5 R. VANLANDSCHOOT, 'Hoogtij van de 19de eeuw', in 300 Jaar college te Tielt, Tielt, 1986, p. 120-121. 6 Ons Volk Ontwaakt, III, nr. 26, 28 juni 1913, p. 312.

314


goede doorstroming kenden naar de universiteiten van Gent en Leuven. De zes collegejaren in Poperinge zijn in alle kalmte verlopen onder principaal A. Vervaecke (sedert 1883). Poperinge leek niet zo sterk op Tielt waar het college in alle hevige schokken van de sociaal-politieke ontwikkelingen van de stad deelde. Wanneer in augustus 1896 Prosper afstudeert en opteert voor de priesteropleiding, is de invloed van de geleide discussies in de ‘Société Littéraire’ en in de Conferentie van Sint-Vincentius op het college toch een beetje opengetrokken naar de

Paus Leo XIII (van 1878 tot 1903), met officiële tekst van de encycliek Rerum novarum van 15 mei 1891. {foto over­ genomen uit J. Devogelaere, 1980, blz. 78}

Na de publicatie van de encycliek Rerum novarum, waarvan de verspreiding in het bisdom Brugge pas in 1892 goed op gang kwam, geraakte de problematiek van de ‘werkmenschen’ ook binnen de muren van de onderwijsinstituten, nauwlettend ingeperkt in een paternalistische en streng antisocialistische visie. Maar toch. Sinds 1895 trof men in Poperinge voorbereidingen om een ‘christen volkshuis’ tot stand te brengen. Het werd plechtig geopend op 9 februari 1896 en dit evenement werd opgemerkt door de Gazette van Thielt. Poperinge volgde dus het voorbeeld van Brugge en Kortrijk, Roeselare, Izegem en Oostende, zij het dan dat zowat in elke WestVlaamse stad een particuliere traditie bestond met betrekking tot de christelijke sociale beweging. Wat er aan voorzichtige arbeiderspastoraal uitgeprobeerd werd in Tielt zat helemaal ingekapseld in de politieke machtsstructuren van de burgerij in ‘De Goede Vrienden’, de ‘Thieltsche Broederband’, de oudste vorm van7 7 Gazette van Thielt, XLVII, nr. 14, 15 februari 1896, op basis van een artikel uit de Gazette van Brugge van 12 februari 1896. 315


mutualiteit in de stad (1862), en de eerste door de patroons geleide beroepsgilden, in de ‘Tap’ in de Kortrijkstraat. Een eigen volkshuis zal later het moeizaam bevochten werk worden van Moncarey. Het volkshuis in Poperinge is van een bescheiden orde geweest, maar het behoort tot de verste herinneringen van de jonge man.

Wijsbegeerte in de Mandelstad Eind september 1896 werd hij, op basis van een gunstig rapport van principaal Vervaecke en na een plechtige ondervraging in het Klein Seminarie van Roeselare, toegelaten tot de afdeling wijsbegeerte, de eerste stap in de priesteropleiding. Men mag rustig aannemen dat dit Roeselaarse jaar aanleiding heeft gegeven tot een unieke ervaring in de ontmoeting met vele geestesgenoten uit alle streken en steden van de provincie, maar ook het lessenpakket had iets bijzonders in petto. Voor de nieuwe bisschop van Brugge, Gustave Waffelaert, pas aange­ treden in juli 1895, bleef de cursus fdosofie de bekroning van het Roeselaarse instituut. In de vaste traditie van zijn voorgangers beschouwde hij het Klein Seminarie als het kroonjuweel van het katholiek onderwijs in zijn bisdom, de ‘pépinière de vocations’, de gepriviligieerde werktuin voor priesterroepingen/ Edward De Gryse ( 1848-1909), studies in Rome (1869-1874), leraar wijs­ begeerte Roeselare (1874-1884), moraaltheologie Brugge (1884-1889), deken van Kortrijk (1889-1909). {Foto op het doodsprentje, in het ABB}

Het kernstuk van deze seminarieopleiding was de filosofie die sinds 1880 in het teken stond van de pauselijke richtlijnen om zich meer te richten naar het denksysteem van Thomas van Aquino. De titularis van de wijsgerige vakken was Emiel de Jaegher, opvolger van de meer bekende Edward De Gryse, die indertijd in* Zie J. STROBBE, 200 Jaar dichters, denkers en durvers. Biografie van een college. Het Klein Seminarie van Roe- selare, Tielt, 2007.

316


Rome afgestudeerd was. De Gryse is in het levensverhaal van Moncarey om minstens één reden belangrijk. De latere deken van Kortrijk en stichter van de ‘Gilde’ in de Groeningestad, had in 1880 bij drukker-uitgever Jules Demeester in Roeselare zijn tweedelige Elementa Philosophiae uitgegeven. Daarin was reeds de kern aanwezig van de sociale filosofie van De Gryse. Zijn opvolger legde deze Elementa ter zijde en dicteerde zijn eigen lnstitutiones Philosophiae, dat tot diep in de twintigste eeuw hét handboek voor de wijsbegeerte bleef.9 De Jaegher miste de pedagogische aanpak en de diepgang van zijn voorganger. Daardoor leek een verdere uitgroei naar een sociale visie af- gesloten. Maar niets was minder waar in het Roeselare van het laatste decennium van de negentiende eeuw. De invloed van De Gryse kwam er niet via de lessen filosofie, maar via geheel andere kanalen, die rechtstreeks leidden naar de inzichten van Moncarey. De jonge Achiel Lauwers (1864-1911) tijdens zijn Leuvense studies in 1890. Werd daarop leraar Roeselare 18901904, waarna werkzaam in Brugge voor de Christelijke arbeidersbeweging, {foto uit het ABB}

Zijn belangrijkste leraar werd Achiel Lauwers (1864-1911). Hij noemde hem in zijn memoires ‘de oude socioloog en wijze denker’.10 Officieel vermeldde zijn lesopdracht het vak wetenschappen, een klein onderdeel van het ‘filosofisch’ vormingspakket. Hij deed dat sinds 1 oktober 1890, maar hij werd, na 9 R. VANLANDSCHOOT, Kapelaan Verschaeve, Gent/Tielt, 1998, p. 21-22. 10 Men prijst een stuurs begin,... geciteerd bij L. PAUWELS, 1984, p. 18. A. Lauwers: Archief Bisdom Brugge (ABB), N66; S.H. SCHOLL, Geschiedenis van de Arbeidersbeweging in West-Vlaanderen 1875-1914, Brussel, 1953, p. 128166; E. GERARD, De christelijke arbeidersbeweging in België 1891-1991, Leuven, I, p. 121; II, p. 38; R. VAN LANDSCHOOT, in NEVB, II, 1998, p. 1804. Niet verwarren met Achiel, Karei Lauwers (1877-1965), iets meer dan 15 jaar collega van Prosper Moncarey: leraar aan het Sint-Jozefscollege 1901-1914, onderpastoor in Tielt 1919-1921, zie verder bij n. 127 en 163 .

317


het verschijnen van de encycliek Rerum novarum in de kortste keren een enthousiasmerende initiator van dit pauselijk document. Lauwers was afkomstig uit Ingelmunster, uit een begoede notarisfamilie. Hij had bij de aanvang van zijn humaniorastudie nog net Hugo Verriest in zijn laatste Roeselaarse jaar aan het werk gezien, daar waar zijn oudere broer Emiel Albrecht Rodenbach had meegemaakt en voluit les had gekregen van Verriest. Emiel was ondertussen dokter geworden en had zich in Kortrijk gevestigd. Daar zette hij zijn schouders onder het werk van deken Edward De Gryse. Hij deed dat samen met een uit Tielt afgestudeerde oud-leerling, Alfons Depla, eveneens dokter en aanhanger van een gematigde christendemocratie. Het was binnen deze groep, samengesteld uit allemaal oud-leerlingen en vrienden van Hugo Verriest, dat het weekblad De Nieuwe Tijd tot stand kwam. Zo was het begrijpelijk dat de jongere Achiel in dit blad, waarover ik het verder nog zal hebben, zijn vleugels kon uitslaan. Lauwers had tijdens zijn theologische opleiding in Brugge (18841888) les gekregen van Edward De Gryse, die voor zijn Kortrijkse dekanale jaren, korte tijd moraaltheologie doceerde, voornamelijk over de Justifia, de problematiek over de rechtvaardigheid en meer speciaal over de distributieve of verdelende rechtvaardigheid, die zo centraal stond in het prangende arbeidersvraagstuk. Het moet gezegd, met een heel andere inhoud dan de lessen van zijn illustere voorganger, Gustaaf Waffelaert. De Gryse had na zijn Elementa uit 1880, zijn sociale inzichten nog verscherpt in een eveneens tweedelig boek: Notre Droit National et la Révolution, in 1885, de vermeerderde uitgave van het in het ‘Vlaamsch’ verschenen, maar te weinig opgemerkte Vaderlandsch Recht en Revolutie (1881)." Het positioneerde het maat- schappelijk vraagstuk lijnrecht tegenover liberalisme en socialisme, in een voor die tijd merkwaardige synthese. De grote verdienste van Lauwers bestond precies hierin dat hij met deze tweedelige studie en met de encycliek in de hand aan het werk sloeg. Vanaf 1892 intensifieerde hij zijn opzoekingen. Het jaar daarna richtte hij onder zijn ‘filosofen’ een studiekring op, waarvan de nawerking bijzonder groot was in de colleges en bij de priesters die in* Notre Droit... verscheen bij J. Demeester, Roeselare, 1885. Voornamelijk deel II, pp. 145 e.v. over 'Des conditions sociales' was erg belangrijk. Het exemplaar in het ABB, N89, Fonds J. Geldhof: E. De Gryse, was eigendom van Achiel Logghe (1878-1965), de latere diocesane proost van de 'sociale werken' en de directe overste van Moncarey sedert 1919.

318


de ‘sociale werken’ hun roeping vonden. In mei 1892 had de oude bisschop Jean-Joseph Faict in zijn prosynodale toespraak, een jaarlijkse ‘state of the union’ voor de verzamelde vicarissen-generaal en de dekens, rond een of ander actueel thema, voor het eerst het woord ‘gilde’ uitgesproken. Maar de ‘gildenwerking’ zoals hij die voorstond, betekende nog niet de echte doorbraak naar een autonome christelijke arbeidersbeweging. Lauwers besefte dat hij een strijd tegen de klok begonnen was. Het kortstondige episcopaat van Pieter De Brabandere, opvolger van Faict in 1894-1895 bracht geen wezenlijke verbetering. Overigens was bekend dat hij een tegenstander was van de ‘christendemocratie’ van priester Daens en niet opgezet met de ideeën van deken De Gryse. Er wordt beweerd, zo stelt Robrecht Boudens, dat paus Leo XIII bij een audiëntie van bisschop De Brabandere op 6 januari 1895 aangedrongen had om in het bisdom Brugge meer rekening te houden met de encycliek Rerum novarum.12 De onduidelijkheid in de Tieltse situatie verraadde zich nog altijd in de loop van 1896. Zo gaf de Gazette van Thielt van 15 april een bericht, kort en haast nietszeggend: de Roeselaarse priester-leraar Lauwers had drie dagen voordien een voordracht gehouden voor de verzamelde gilden die na het vertrek van onderpastoor Fonteyne gereorganiseerd waren in een parochiaal netwerk geïnspireerd op wat de Egemse onderpastoor Hendrik Vandendriessche tussen 1878 en 1891 had ontwikkeld. De verzamelde Tieltse ‘gilden’, waarvan de ‘Broederband’ de oudste en meest eerbiedwaardige uiting was, hadden wel enige gelijkenis met de organisatiestructuur in Izegem (op kleinsteeds niveau) of Egem (in landelijke context). 13 We weten niet R. BOUDENS, 'Pieter de Brabandere (1828-1895)', in M. CLOET, e.a„ Het bisdom Brugge 1559-1984, Brugge, 1984, p. 373-374. 13 Over Hendrik Vandendriessche (1837-1904): ABB, N89: Fonds J. Geldhof: H. Vandendriessche. Cf. J. DEVOGELAERE, E.H. Vandendriessche 1839-1904. Een baanbreker van de sociaal-economische werken in Vlaanderen, 1982 (gepolycopieerd, in ABB), op basis van S.H. SCHOLL, De geschiedenis van de arbeidersbeweging in West-Vlaanderen 1875-1914, Brussel, 1953). Zie verder: IDEM, Kroniek van de gilde en de sociale beweging te Roeselare voor wereldoorlog I, Roeselare, 1980, p. 73-75; V. ARICKX, 'Het sociaal pionierswerk van onder- pastoor Hendrik Vanden Driessche 1878-1891', in Geschiedenis van Egem, 1982, II, p. 257-271; E. GERARD, De christelijke arbeidersbeweging in België 1891-1991, Leuven, 1991, I, p. 32-33 (op basis van K. van ISACKER, Averechtse democratie, Antwerpen, 1955). Er is

319


waarover Lauwers het gehad heeft, maar getoetst aan zijn Roeselaarse ervaringen kan het nauwelijks anders of hij heeft bij zijn thuiskomst besloten nog harder door te werken. Immers bij zijn bezoek aan Tielt op 10 oktober 1896 had bisschop Waffelaert deze reorganisatie definitief en ne varietur vastgelegd. Dat lag niet in de lijn van wat in Roeselare allemaal bedacht werd.14 In oktober 1896 werd Moncarey in de studiekring van Lauwers opgenomen. De gesprekken en de discussiestof laten zich gemakkelijk raden bij de lectuur van het door Verriest en Lauwers geleide weekblad De Nieuwe Tijd, uitgegeven bij Demeester in Roeselare. Het eerste nummer verscheen op 6 november 1896.15 De figuur van Verriest was voor Moncarey helemaal niet onbekend. Hij had immers de Vlaamsche Vlagge, orgaan van de West-Vlaamse katholiekflamingantische studenten, in zijn collegejaren gelezen. Daarin had de pastoor van Wakken onverholen propaganda gemaakt voor de sociale en democratische ontvoogding.16 Hij versterkte dat zo mogelijk nog in De Nieuwe Tijd, waar hij het had over ‘democratie, volksmacht, volkswil, volkswoord, volkswezen’, tegen de achtergrond van de grote encycliek van Leo XIII.17 Het is een rits van woorden die in het vocabularium van Moncarey voort- durend zal te horen zijn. Lauwers werd na 6 november 1896 de belangrijkste ideologische strateeg. De opsomming van de onderwerpen die hij in de eerste jaargang behandelde is ronduit indrukwekkend. Steeds vertrok hij vanuit een concrete passus uit de encycliek, in het bewustzijn dat het document nog altijd onvoldoende ter hand werd genomen.18 Hij had het over het socialisme en de noodzaak om het te dringend behoefte aan een globaal diepteonderzoek naar de evolutie van de sociale beweging 1871-1895 in de regio Tielt. 14 Gazette van Thielt, XLVII, nr. 31,15 april 1896,1-bc: 'Gildefeest'; nr. 81,10 oktober 1896, l-d.2-ab: 'Katholieke Bond en Weversgilde'. 15 R. VAN LANDSCHOOT, 'Beschouwingen over de geestelijke achtergrond van De Nieuwe Tijd (1896-1901)', in G. DECLERCQ & R. VANLANDSCHOOT, De Nieuwe Tijd, bibliografie van de Vlaamse tijdschriften in de 19de eeuw, Gent, 1995, p. 17-50. 16 De Vlaamsche Vlagge, XIX, nr. 4, december 1893, p. 113-114; XX, nr. 3, september 1894, p. 92-94. 17 De Nieuwe Tijd, II, nr. 21, 24 maart 1898, p. 61-63. 18 "t Zal nu in Mei zes jaren zijn dat de Paus zijnen brief rond gezonden heeft, en nog gebeurt het dat men, zelfs in belangrijke zaken, schijnt niet te 320


bestuderen, over liet al te gemakkelijk gebruik van de scheldtirade: ‘het zijn socialisten’, gericht tegen de katholieke sociale werkers die zich inzetten voor de arbeidersstand; over de belangrijke begrippen van de ‘huishoudkunde’; over het echte wezen van de ‘vakvereeniging’ en het verhelderend omschrijven van de verschillende facetten van de werkloosheid. Titelbladzijde van De Nieuwe tijd (1896-1901) : het tweede nummer van de eerste jaargang, 12 november 1896, met als hoofdartikel Studiën over het Socialisme van Achiel Lauwers. {collectie van het weekblad in het Archief Joris Lannoo}

De twee sterkste stukken gingen over de ‘toestand van onverdiende ellende’ (een van de meest opgemerkte passages uit de encycliek) en over de absolute noodzaak om een autonome vakbondswerking op te richten. Alles in één schooljaar behandeld!14 Het zijn deze onderwerpen die in de studiekring grondig werden besproken. Zij vormden de eerste grote sociale catechismus van de jonge Moncarey.

M

Mgr. Gustave Waffelaert, bisschop van Brugge (18951932). {Doodsprentje uit archief RVT}

IMF

Men kan de tegenstelling tussen de ideologische lijn De Gryse-Lauwers-Moncarey en de opvattingen van bisschop Waffelaert niet beter illustreren dan met twee beleidspunten van de Brugse curie. Nog in juli 1895, bij de allereerste bestuursdaden, had de nieuwe bisschop een grondige enquête bevolen om19

weten dat hij gesproken heeft.' (cursivering RV), in De Nieuwe Tijd, I, nr. 7, 17 december 1896, p. 53. 19 De Nieuwe Tijd, I, nr. 2, 12 november 1896, p. 9-12; nr. 13, 19 november 1896, p. 20-23; nr.15, 11 februari 1897 en volgende nummers (de werkloosheid); nr. 29, 20 mei 1897; nr. 36, 8 juni 1897 (Rerum novarum en de economische vraagstukken); nr. 51, 21 oktober 1897, p. 408-410 (vakbond).

321


de sociale toestanden in het bisdom door te lichten. Wat de dekens hem aanboden was uiteraard een realistisch beeld van de verpaupering die meer en meer om zich heen greep, voornamelijk onder de dagloners in de landelijke gebieden. De pastorale antwoorden van Waffelaert, die toch een relaas van ‘onverdiende ellende’ er op kon nalezen, waren ronduit ontgoochelend. Over de nieuwe vorm van ‘gilden’ werd niet gesproken, wel over het behoud en de versterking van de paternalistische confrérieën en katholieke werkliedenverenigingen in de bestuurlijke greep van de (hogere) burgerij. 20 Het verst wou de bisschop gaan in de aanprijzing van de verzamelde geschriften van Hendrik Vandendriesche, als een expliciete goedkeuring op 26 april 1897.21 Waffelaert zou er voor 1914 niet in slagen een goede relatie op de bouwen met de Belgische Volksbond, waar Moncarey altijd nauw bij aansloot in zijn Tieltse jaren. Hij bouwde slechts na 1919 een echte diocesane structuur op. Om maar te zeggen hoezeer de Tieltse leraar en kapelaan gedwongen was een eigen weg te zoeken. Daarom was hetgeen hij in het Brugse Groot Seminarie opstak van kapitaal belang voor zijn inzichten. Meer dan wij konden vermoeden hebben deze verborgen jaren de grondslag gelegd.

Opleiding in de oude Duinenabdij In oktober 1897 verhuisde Moncarey naar Brugge voor zijn theologische studies, voor de duur van bijna vier jaar. Voor zichzelf had hij de vraag gesteld of hij de sterke vormingslijn door Achiel Lauwers uitgezet zou kunnen aanhouden. Van het eerste academische jaar, 1897-1898, in dit eerbiedwaardige instituut weten we zo goed als niets.

20 J. DEKIMPE, Mgr. Waffelaert, XXIIe bisschop van Brugge. Een onderzoek naar zijn sociale ingesteldheid, on. lie. verh. KU Leuven, 1972, p. 169 e.v. 21 ABB, N89 Fonds J. Geldhof: H. Vandendriesche, persknipsel. Het door de bisschop geprezen werk had als titel: Parochiale christen gildenbond of 25 jaar arbeid op het gebied der economische volkswerken te Iseghem 18711878, te Eeghem 1878-1891, enz., Brugge, 1896; De Zondagbode van het Bisdom van Brugge, XX, nr. 24, 7 juni 1896, p. 278-280, had uitgebreid aandacht voor de bisschoppelijke goedkeuring; zie ook De Nieuwe Tijd, I, nr. 40, 8 augustus 1897, p. 317-a: alleen vermelding.

322


Kanunnik Henri Vanden Berghe, president van het Groot Seminarie te Brugge (1889-1907), nadien vicarisgeneraal van het bisdom, {foto uit ABB} Het Groot Seminarie werd geleid door de ‘president’, kanunnik Henri Vanden Berghe (1848-1932), canonist van opleiding, die een korte lesopdracht kerkelijk recht aan de Leuvense universiteit had vervuld. Op 29 april 1889 was hij voor dit belangrijke kerkelijke vak in Brugge aangesteld.22 Hij was een gestreng man, eerder een jurist dan een theoloog die zijn priesterstudenten een hoge cultus van stiptheid en gehoorzaamheid oplegde. Hij was een ‘homme de commandement avec une tendance vers la sévérité’, een man van duidelijke bevelen en een neiging tot gestrengheid, zo typeerde hem de Tieltse hoogleraar kerkrecht, Mgr. Alfons Van Hove.2’ Tezelfdertijd heeft hij een bepalende invloed uitgeoefend op de spiritualiteit van de Brugse clerus. Het directeurschap voor theologie was toevertrouwd aan de Vlaamsgezinde kerkhistoricus Camiel Callewaert (1866-1943), sinds 1894 in die functie. In zijn Leuvense studieperiode had hij Emiel Vliebergh en Aloïs Vande Vyvere gekend.2425Ook zij waren met de studie van Renim novarum bezig. Na zijn benoeming in Brugge ontving Callewaert regelmatig de sociaal zeer bewogen Vliebergh. Het zal de Vlaamsgezinde theologiestudenten niet ontgaan zijn.2" 22 ABB, N66: H. Vanden Berghe. 23 'Cette obéissance qu'il a pratiqué si largement lui-même, il l'exigeait dans la même mesure de ses subor- donnés.' Annuaire de l'Université Catholique de Louvain,CLXXV-CLXXVI, 1930-1933, p. 1-3 (overdruk in ABB). 24 R. DUHAMEL, 'Camiel Callewaert' in NEVB, I, 1998, pp. 678-679. Over Alfons Van Hove, zie: K. MARTENS, e.a., Mgr. Alfons Van Hove Tielt 1872 Leuven 1947, Tielt, 1998, een uitgave van de Heemkundige Kring en de Faculteit van Kerkelijk Recht KUL. 25 J. SALSMANS, Prof. Dr. Emiel Vliebergh. Biografische aanteekenlngen, Leuven, 1945, p. 62; L. van MOLLE, 'Een heilige van Vlaanderen. Emiel

323


Pas in de loop van het tweede academische jaar kwam er enige duidelijkheid in wat Moncarey verwachtte van het toekomstige priesterleven. Niet alleen had hij op 17 december 1898 de tonsuur gekregen, de canonieke opneming in de ‘klerikale’ stand, maar hij stelde zijn vertrouwen in de pas in oktober aangekomen hoogleraar in de moraaltheologie en de ‘onder- wijskunde’, Achiel Camerlynck (1869-1951), doctor en magister in de theologie in Leuven. Hij koos hem tot geestelijk leider en waarschijnlijk ook tot biechtvader. Het typeert Moncarey dat hij een jonge, intellectueel zeer begaafde en naar uit zijn cursussen ook bleek een zeer sociaal voelend, progressief denker zijn vertrouwen schonk. In tegenstelling met Waffelaert was Camerlynck geheel ingesteld op de nieuwe problematieken. Op deze wijze was de seminarieleraar de tweede belangrijke priester in het leven van Moncarey.26 De volgende maanden verliepen in stilte, weggedoken achter de hoge muren van de Duinen- abdij. In zijn derdejaar (1899-1900) sukkelde hij met zijn gezondheid. In die mate zelfs dat zijn vertrouwensman Camerlynck in afspraak met president Vanden Berghe, liet verstaan dat hij niet in een van de colleges als leraar zou terechtkomen, maar voorbestemd was voor (lichter) werk op een kleine parochie, als ‘coadjutor’ of hulppriester bij een ziekelijke of oudere pastoor.27 Misschien heeft dat vooruitzicht, dat tegen de zomer van 1900 meer concrete vormen zou aannemen, hem uiteindelijk doen uitzien naar de streek van Luik, waar in Verviers en Seraing een stevige christendemocratische arbeidersbeweging zich met hulp van de bisschop, Mgr. Victor Doutreloux en de seminarieleraar Antoine Pottier, staande hield. Pottier leek sterk op De Gryse, maar was radicaler. Net als voor Daens in Aalst broeide hier een delicate situatie. Ze werd van nabij gevolgd in het bisdom Brugge (Waffelaert was absoluut tegen). Ook door Moncarey die, sinds zijn wijding tot Vliebergh 1872-1925', in Wetenschappelijke tijdingen, LIX, nr. 2, juni 2000, p. 99-109. 2b ABB, N66: A. Camerlynck; zie de memoires van Moncarey, 't Halletorentje, IV, nr. 1, april 1957, p. 7. - Reeds in oktober 1905 werd Camerlynck ontheven van zijn opdracht moraaltheologie, wat er op kan wijzen dat er grote meningsverschillen met de bisschop bestonden. Op 14 maart 1909 werd hij deken van Oostende en steunde volop Louis Colens, proost van de sociale werken. Colens was gedurende drie jaar studiegenoot van Moncarey (1898-1901) en werd in 1922 de nationale proost van het ACW. 27 Memoires, 't Halletorentje, IV, nr. 1, april 1957, p. 7.

324


diaken op 9 juni 1900, dichter bij een belangrijke beslissing stond. Nu zijn onmiddellijke oversten dachten aan parochiaal werk, verstevigde hij zijn aandacht voor de sociale problematiek. Hij werd daarin bevestigd door zijn lectuur van De Nieuwe Tijd. Het blad van Verriest en Lauwers bracht voortdurend lof over wat er in het Luikse gebeurde. Bisschop Doutreloux ijverde reeds sinds 1895 om de orde van de Salesianen te bewegen in Seraing een centrum uit te bouwen voor gespecialiseerde arbeiderspastoraal, in een soort van congregatie onder de benaming ‘Les Aumôniers du Travail’, de Aalmoezeniers van de Arbeid.28 Reeds in de tijd van de grote sociale woelingen van 1886 in Wallonië had Doutreloux rechtstreekse contacten gezocht met Don Bosco (1818-1888) in Turijn, om een Salesiaans huis in België op te richten. Die plannen kregen tussen 1891 en 1895 een concrete vorm in Seraing.2930 Aan het hoofd van deze Luikse stichting stond een zekere pater Senden, die met de volle steun van de bisschop ook in andere bisdommen gegadigden poogde te vinden, zeker nadat in oktober 1896 de congregatie van de Aalmoezeniers statutair was goedgekeurd.311 Hoe en wanneer Moncarey in contact is gekomen met pater Senden valt niet meer te achterhalen. Alleen bestaat het sterke vermoeden dat hij tussen 9 juni en 22 december 1900 met Seraing gecorrespondeerd heeft. We kunnen dit opmaken uit de brief van Mgr. Waffelaert van 23 februari 1901 aan zijn Luikse collega. Moncarey, die enkele maanden voordien gehoord had dat hij voorbestemd was voor parochiaal werk, droomde nu des te meer van een stevige sociale opdracht. Misschien heeft zijn raadsman, professor Camerlynck, hem daarin gesteund. Of de seminarist besefte dat Doutreloux, volgens Hendrik Defoort ‘de meest vooruitstrevende bisschop’ van het toenmalige Belgische 28 Opgericht op 5 oktober 1895 in Seraing: P. GERIN, Catholiques liégeois et question sociale, Brussel, 1959, p. 116 en n. 96. In die herfst beklaagde zich de Gazette van Thielt, XLVI, nr. 98, 21 december 1895, p. 1-d fel over de 'zoogenaamde christendemocraten' in Luik. 29 P. GERIN, 'Victor Doutreloux', in Dictionnaire d'Histoire et de Géographie Ecclésiastique, XIV, 1960, p. 748-751. 30 Le Bien du Peuple (Luiks christendemocratisch blad), 24 oktober 1896: 'Chez les Salésiens', wees op de noodzaak van uitbreiding over geheel België; De Zondagbode van het Bisdom van Brugge, XX, nr. 44, 25 oktober 1896, p. 523-524, goedkeuring door het episcopaat. Ik heb geen nadere gegevens gevonden over Senden.

325


episcopaat, ook met betrekking tot de vernederlandsing van het middelbaar onderwijs veel inschikkelijker was dan zijn Brugse ambtsgenoot, konden we niet achterhalen.3132 De onderhandelingen over Seraing zijn echter moeizaam verlopen. Moncarey had reeds de toezegging van pater Senden en van bisschop Doutreloux. Op 23 februari 1901 viel de beslissing. Na overleg met president Vanden Berghe gaf bisschop Waffelaert een negatief antwoord. De president had nu duidelijk gezegd, althans volgens de brief aan Doutreloux, dat Moncarey een onderwijstaak te wachten stond. Er kwamen in de colleges te veel plaatsen open. Moncarey had laten verstaan dat hij na zijn priesterwijding op 22 december vrij was. Daar was niets van aan. De jonge priester had zijn vierde jaar theologie nog niet beëindigd. Het speet hem, Moncarey kon niet naar Luik gaan.’2 Nauwelijks veertien dagen later hoorde hij op het bureau van de President dat hij naar het Sint-Jozefscollege van Tielt mocht. We kunnen de brief van 23 februari beschouwen als een uitvlucht. Waffelaert waardeerde geen ogenblik het Luikse initiatief van de Aalmoezeniers van de Arbeid en zou daar zeker geen priester voor afstaan.

Veel meer dan mathesis en fysica In zijn memoires heeft Moncarey niets gezegd over wat 23 februari betekende. Aan de onzekere wachttijd was begin maart een einde gekomen. Het werden wiskunde en wetenschappen in Tielt. ‘Door uwe ziekelijkheid’, zo zegde de President, ‘waart ge bestemd om in ’t ministerie te gaan (parochiewerk, RV). Maar nu heb ik U nodig. De H. DEFOORT, 'Victor Doutreloux', in NEVB, I, 1998, p. 983. 32 ABB, Acta, Waffelaert, 1896, p. 68-69 (antwoord aan Doutreloux): 'Je regrette vivement de ne pouvoir accéder à la demande de M. Senden, que Votre Grandeur a daigné appuyer. // M. Senden semble d'ailleurs croire que M. Moncarey a fini ses études. C'est une erreur, pour avoir ses quatre années de théologie. M. le Président du Séminaire me dit qu'il trouverait fort regrettable de le voir partir, d'autant plus qu'il est destiné à l'enseignement, qui absorbe ici tant de sujets et les meilleurs. Il est à craindre, ajoute M. le Président, qu'en conservant même tout ce que nous avons, nous devons à bref délai entamer la troisième année d'étude, ce qui est fort déplorable. Cela je le fais toujours à mon corps défendant et dans l'extrême nécessité seulement.'

326


Professor van mathesis en wetenschappen in ’t college van Tielt, mijnheer Fové is onderpastoor geworden. Ik weet dat gij liefhebber zijt. Ik benoem U. Ik verwittig Mijnheer de Principaal en vraag hem U te helpen.’ Over de Aalmoezeniers van de Arbeid viel geen enkel woord meer, alleen dat de jonge priester enige bekwaamheid bezat voor positieve wetenschappen was overgebleven. Het mag geen verbazing wekken dat de ‘president’ zo beslissend tussenbeide kwam. Hij had namelijk enige statutaire bevoegdheid bij benoemingen van pas gewijde diakens en de priesters die nog enige maanden in het seminarie verbleven. En dat laatste was precies het geval voor Prosper Moncarey. Voorgevel van het SintJozefscollege in de Kortrijkstraat (1902) {verzameling fotopostkaarten RVT}

Op 6 maart 1901 vertrok Moncarey naar Tielt. Het allereerste onderhoud met principaal Jules Deberdt (18581937) is hem altijd bijgebleven en in zijn memoires staat er een warm portret. Leraar geworden in Tielt in 1883, principaal in 1892, stond Deberdt nu op het hoogste punt van zijn roem als pedagoog en onderwijsdes­ kundige. Hij had voluit mee­ gewerkt in 1895-1896 aan de reorganisatie van de humaniora die de kersverse bisschop Waffelaert doorvoerde.33 ‘Ge staat voor een zware taak, maar ge moogt ze geleidelijk aanvatten’, zo kreeg de nieuwe leraar te horen. De principaal had een aantal leerboeken klaargelegd en voerde eerst een uitgebreid gesprek over de aard van zijn vakken wiskunde en R. VANLANDSCHOOT, 'De hervorming der humaniora door de Brugse bisschop Waffelaert in 1896. Ideologische achtergronden', in Standen en Landen, LVIII, 1972, p. 227-257; beknopt weergegeven in 'Hoogtij...', 1986, p. 122.

327


wetenschappen en hun plaats in het humanioraprogramma. Hij haalde het hele corps er bij om een goede fles wijn te kraken. De jonge leraar kreeg een week de tijd om zijn lessenrooster op te nemen. Het werd een zachte derde trimester en voluit een echt begin op 1 oktober 1901. Maar van meet af aan observeerde Moncarey ‘aandachtig’, zoals hijzelf zegde, de sociale evolutie buiten de muren van het college.3435 Jules De Berdt, leraar aan het SintJozefscollege 1883-1892, principaal 1892-1906. {afbeelding uit 300 Jaar College Tielt, 1986, blz. 117}

Hij was terechtgekomen in een uitzonderlijk lerarenkorps. Vooreerst was er retoricaleraar Constant Huys, directeur van de ‘Société Littéraire’, de Lettergilde, tevens directeur van de Conferentie van Sint-Vincentius en verantwoordelijke voor de toneelwerking op het college. Huys was een goede bekende van Hugo Verriest, zelf ook een gewaardeerde Gezelle-kenner en medewerker geweest aan De Nieuwe Tijd in zijn laatste jaargang. Daarnaast was er Cyriel Verschaeve als titularis van de poësisklasse, die toen aan zijn grote Vondelstudie begonnen was, waarmee hij in Tielt zo veel roem zou oogsten. In de derde Latijnse beoefende Hendrik Blondeel, uit Pittem afkomstig, de precisie van de grammatica, maar hij was tevens bijzonder begaafd in het ontwerpen en schilderen van toneeldecors. Robrecht de Smet gaf de vierde klas. Hij was muzikaal begaafd, ook voor het gregoriaans op het college, wat in die tijd uitzonderlijk was. Sinds oktober 1900 op het college aangekomen ijverde hij haast fanatiek voor het algemeen beschaafd Nederlands, een goed correctief voor de dialectgebonden uitspraak van Prosper Moncarey. Steeds heeft hij aan dit korps een dankbare herinnering overgehouden en met enige overdrijving noemde hij zijn collega Verschaeve ‘onze psychologische diepzinnige denker’.33

34 Men prijst een stuurs begin,... geciteerd bij L. PAUWELS, 1984, p. 18. 35 Memoires, 't Halletorentje, II, nr. 2, oktober 1956, p. 61.

328


im AXMKEmm

K3iu.cz nenr,

ffcw*» rté«r»

*«##i&ï& ïs-,

fii.tM i} ©araiHutyvw. RkMimnrai C-wUi,

fó^Meiwas i»i $*%wiMtroi A d M ttsssss^. M n»pnr Mwicvray.

m U t t i im * * * m

Hsrarf

ânm m

S ^ n k tl

flat»*.. W tert m « » h i

# /» «

LAN* (Ve*»*»!* * . le#$W»»*W jssi« CwSerifter C .ftm ' Verncsjuw»», R ia»nS Vi m I ii^ u » ^ Siafereisfei: sjss Si?**!

J jti

« ï^ w i.

Vatcto.

»«<*•»•>»’* V»> . »r*-

EvlMid;. A-siisn Kesöshs®*:, fer-s# IOssbu-j ^

{archief Sint-Jozefscollege Tielt}

In 1902 stichtte oud-leerling Honoré Maes (uit Oostrozebeke afkomstig, reto 1898) een Katholieke Vlaamsche Studentenbond in Tielt, product van de flamingantische werking van de Vlaamsche Vlagge. Moncarey steunde dat van harte. Van principaal Deberdt zei hij dat ‘hij niet gevoelde dat de Vlaamse gezindheid een dwingende gewetensplicht en een noodzakelijke volksbeweging’ was. Maar Deberdt had wel een ruime kennis van Vlaamse en Nederlandse schrijvers. Hij liet, wat voor een principaal in die tijd uitzonderlijk was, verregaande vrijheid aan zijn leraars om eigen initiatieven te ontplooien. ‘Nooit hebben de studenten, tij- dens zijn professoraat zowel als tijdens zijn principalaat de indruk gehad dat hij enigszins afkeurend of afzijdig stond tegenover de Vlaamse beweging, of niet akkoord ging met zelfs de meest Vlaamsgezinde professors. Integendeel, iedereen had de indruk dat hij ze allemaal naar waarde schatte, en steunde.’36 Dat gold dan op de eerste plaats voor Cyriel Verschaeve en Robrecht de Smet. Maar in even sterke mate voor Prosper Moncarey. En diens aandeel was niet gering. Het samengaan van flamingantische overtuiging en volkse sociale werking zou weldra over heel het college en in de studentenbond uitstralen. Memoires, 't Halletorentje, IV, nr. 1, april 1957, p. 6; nr. 2, juli 1957, p. 58.

329


De eerste duidelijke stap deed zich voor in januari 1903. Toen greep er een zeer belangrijke personeelswissel plaats. Retoricaleraar Constant Huys werd onderpastoor in Torhout. Meteen plooiden de werkzaamheid en de invloed van Verschaeve geheel open. Een nieuwe belangrijke collega kwam er nu bij, Achiel Dewulf, afkomstig uit Koolskamp, die op stel en sprong meewerkte aan het project van Robrecht de Smet voor de ‘Verbetering van ons Taalgevoel’.37 Kort na de paasvakantie riep principaal Deberdt zijn leraar wiskunde en wetenschappen op zijn kamer, voor een compliment en een tweeledige nieuwe opdracht: Tk vraag u Sint-Vincentius en het Toneel over te nemen’. Na een paar dagen bedenktijd accepteerde Moncarey, met nauwelijks bedwongen begeestering. Het mag beschouwd worden als de belangrijkste dag uit zijn elf jaar collegeleven in Tielt. Hij wist dat Deberdt hem verregaand volgde en zijn interpretatie van de encycliek Rerum novarum goedkeurde. Het was hem niet ontgaan dat de principaal samen met het hele korps indertijd de algemene vergadering van de Broederband van Emiel Vande Vyvere en Adile Mulle de Terschueren verlaten had voor de d ’Hulsterzonen van apotheker Lodewijk Wostyn, waar een opener en Vlaamser geest waaide. Daarom durfde Moncarey ‘eerbiedig twee voorwaarden’ stellen bij deze nieuwe opdracht. ‘De werking van Sint-Vincentius te mogen aanpassen aan de nieuwe democratische, sociale richtlijnen, met bij ons behoeftig volk, meer te streven naar opvoeding en deproletarisering. En in veertiendaagse conferenties, de leerlingen van de Poësis en de Retorica, een kijk te geven op het nu ontkiemend nieuw sociaal leven, en op hun plichten in het later leven.’ De tweede voorwaarde had te maken met het toneel dat meer moest zijn ‘dan een tovertrucje om geld in de kas te doen vloeien’. Het moet geheel vervlaamst en ‘op een hoger letterkundig en cultureel peil gebracht worden’.38 De eerste voorwaarde mikte op een ernstige ideologische ommekeer en typeerde Moncarey misschien het meest in zijn diepste pastorale betrachtingen. Aan deze visie is hij zijn hele leven trouw gebleven De Volksmacht van 26 augustus 1961 citeerde, bij zijn overlijden, een Achiel Dewulf (1878-1962), ABB, N66. In Tielt benoemd op 19 juni 1903, werd in 1912 onderpastoor in Nieuwpoort. Schreef over zijn collegetijd in 't Halletorentje, VI, nr. 2, juli 1959. R. VANLANDSCHOOT, 'Achiel Dewulf in NEVB, I, 1998, p. 933. 38 Memoires, 't Halletorentje, II, nr. 1, april 1955, p. 30.

330


(niet gedateerde) uitspraak van Moncarey: de christelijke naastenliefde bestaat hierin: ‘dat wij de arbeiders stoffelijk en geestelijk hogerop zouden brengen, door hoger loon en betere opvoeding naar een toestand waarin het volk zichzelf kan redden en slechts in uit­ zonderlijke omstandigheden met aalmoezen moet geholpen worden.’ Geheel in de geest van Rerum novarum werd de veel bejubelde ‘caritas’ van de aalmoes verschoven naar de bewuste strijd tegen de ‘onverdiende ellende’, het wegwerken van de proletariserende oorzaken bij de arbeidende bevolking.34 Baron Adile Mulle de Terschueren senior (1857-1932), provincieraadslid voor het kanton Ruiselede in 1889. Op 30 september 1919 senator voor het arrondissement Roeselare-Tielt. {foto archief RVT}

Het waren in 1903 des te merkwaardiger voorwaarden, als men bedenkt dat zowel Deberdt als Moncarey weet hadden van de beperkende richtlijnen van bisschop Waffelaert, op 20 januari 1901 uitgevaardigd, voor de werking van SintVincentius (ook in de colleges) waarbij het hek aan de oude stijl bleef. Ze hebben deze instructies niet genegeerd, maar uiterst soepel aan- gepast. Moncarey wou de tradities van Constant Huys verdiepen. Hij intensifieerde het bezoek aan de arme gezinnen en begon met de stedelijke en decanale werking, waarvan baron Adile Mulle de Terschueren (senior) president was geworden in 1901, van nabij te volgen en te beïnvloeden! Hij nam de leerlingen van de poësis en de retorica mee naar de vergaderingen in de stad. Het was trouwens op dit soort gewestelijke vergaderingen dat Achiel Lauwers in 1900 nog gastspreker was geweest.**40 Het is goed hierbij aan te merken dat vanaf

De Volksmacht, 26 augustus 1961, p. 7, aangehaald in de grafrede van provincieraadslid en schepen Roger Vannieuwenhuyse. Het citaat is afkomstig uit Men prijst een stuurs begin,... en opnieuw aangehaald in L. PAUWELS, 1984, p. 18. 40 Zie Gazette van Thieit, LI, nr. 53, 4 juli 1900, p. 1-bc: 'Voor de arme'; nr. 98, 12 december 1900, p. 1-ab: 'Algemeene vergadering van de Vincentiusgenootschappen der dekenije van Thielt'.

331


1905 de tegenstelling tussen de familie Mulle en Moncarey snel toenam en tot een dramatische hoogte zal oplopen.

Ze noemden hem ‘den democraat’ Vanaf oktober 1904 functioneerde een vaste reeks conferenties voor de leerlingen van de twee hoogste klassen, om de veertien dagen, ‘een elementaire cursus van sociologie (dat was precies de terminologie van Lauwers) om hen een kijk te geven op de evoluerende samen­ leving, die van het conservatief-liberaliserende stelsel begon over te gaan naar een democratisch regime’. En met plezier voegde hij daaraan toe: ‘Zij volgden deze uiteenzettingen met veel belangstelling. Ikzelf had er deugd van, mij verder te verdiepen in de studie der sociologie.’ Op dat punt was Moncarey de rechtstreekse voortzetter van de methodiek van Lauwers. Tot de oud-leerlingen die Moncarey’s boodschap later op verschillende domeinen hebben uitgedragen behoren: dokter Jozef Verduyn (uit Ruddervoorde, reto 1904), de latere voorzitter van Heldenhulde achter het Ijzerfront; burgerlijk ingenieur Victor Parein (reto 1905), met hoge functies bij de Belgische Boerenbond, de Spoorwegen, de Nationale Bank en het Vlaams Economisch Verbond (reto 1908); Advocaat Emiel Thiers (eveneens reto 1908); Joris Lannoo, Hilaire van Overbeke en Ghislain D’Hondt (reto 1909), en niet in het minst Antoon Brys (reto 1910), de latere algemene proost van het ACW. Het kan niemand verwonderen dat de generatie 1904-1912 Moncarey ‘den democraat’ noemde. Zijn invloed deinde na 1905 nog verder uit in de Vincentiusconferenties in de stad en de parochies van de dekenij, waar hij ‘nieuwe methoden (uitprobeerde) in het helpen onzer beschermde gezinnen, methoden die zich zouden richten naar het uitroeien der oorzaken hunner armoede en ellende, door het verhogen van hun arbeidsbekwaamheid en hun lonen, en zich niet meer zouden vergenoegen met het tijdelijk en herhaaldelijk redden, met opeenvolgende aalmoezen, zonder enig blijvend resultaat.’ Daar had je dan het volledig christelijk-sociale credo van de collegeleraar.41 Dit credo kon niet verborgen blijven, zeker niet toen op 10 september 1905 in de Sint-Michielstraat het Gildhof plechtig ingehuldigd werd.

Memoires, 't Halletorentje, II, nr. 1, april 1955, p. 30. 332


Het Gildhof in de SintMich iel straat {foto archief RVT}

Dat was de droom geweest van de Tieltse burgerij die sinds jaar en dag haar ‘gilde’organisatie wilde doorzetten binnen de perken van een paternalistische aanpak. Het was nu reeds een versteende constructie van wat in oktober 1896 op de dekenij bedisseld was. De Tieltse burgerij was niet van plan haar monopolie- positie af te staan. Zij werd daarbij gesteund door het voltallige stadsbestuur, de deken en bisschop Waffelaert, die op 10 september zelf naar Tielt kwam om te verklaren dat het Gild- hof het ‘bolwerk van de katholieke zake’ was, ‘waartegen men te vergeefs storm loopt.’ Het gebouw symboliseerde de perfecte drie-eenheid van de katholieke partij, de burgerij en het traditionele sociaal-katholieke netwerk. Detail boven een van de vensters: het wapenschild van de wevers, 2011. {foto Eddie Verbeke}

Of men het door had of niet, in het Gildhof was geen plaats voor een autonome christelijke arbeidersbeweging, die haar eigen politieke lijn zou uitzetten. De tijdgenoten zullen het misschien niet zo hebben gezien, zoals Rony Gobyn het treffend verwoordde: de inhuldiging was ‘het hoogtepunt dat tegelijk een keerpunt zou zijn.’42 Dat het een keerpunt werd was in eerste instantie aan Moncarey te danken.

R. GOBYN, Tielt na de grote crisis. Bijdrage tot de studie over transitie en stagnatie in Vlaanderen 1862-1914, on. lie. verh. RU Gent, 1979, p. 213 en n. 1; P. BEKAERT, 'Tielt. Van Gildhof tot Cultureel Centrum', in De Roede van Tielt, XVII, nr. 2, juni 1986, p. 42-58: 'De Tieltse "bewarende" partij vond in de gildenbeweging een tegenzet tegen de ontluikende arbeidersorganisatie.' (p. 44); J. VANKEERSBILCK, 'De langzame maatschappelijke transformatie in een behoudsgezonde stad', in De geschiedenis van Tielt..., 2009, p. 244.

333


So&eseiare. Ztttefftur 4 Aug-itsü J^ôû

IHwm'éiî jtu u ' N ’ 31,

Voorpagina van het Roeselaarse weekblad De Dageraad, ‘Katholiek Weekblad voor Rousselare en ’t Arrondissement' 1905-1914, eigenlijk spreekbuis van de christelijke arbeidersbeweging in midden WestVlaanderen. Prosper Moncarey was medewerker. De koptekening vertoont dezelfde kraaiende haan en de zonnestralen als in De Nieuwe Tijd van Hugo Verriest en Achiel Lauwers uit 1896-1901. {afbeelding uit J. Devogelaere, 1980, blz. 228}

Buiten zijn conferentiewerk kon men de vooruitgang van de ideeën omtrent de christelijke arbeidersbeweging in de regio vaststellen in het op 1 januari 1905 bij Jules Demeester in Roeselare uitgegeven weekblad De Dageraad, een initiatief van een aantal priesterleraars uit het Klein Seminarie. Mentor was hier Jozef De Strooper, die na de benoeming van Achiel Lauwers in Brugge (september 1904), het ideologische roer overnam. Hij zou zijn strepen halen tijdens de rumoerige sociale conflicten van 1912-1913, en deken worden in Tielt (1934). Nu schreef hij in het openingsartikel van het nieuwe weekblad: ‘Eerbied voor den werkman en bescherming zijner heilige belangen, ziedaar (waarom) wij den werker mogen verdedigen.’ Het blad wierp zich op als de opvolger van De Nieuwe Tijd en voerde weldra een herkenbare koptekening uit de tijd van Verriest en Lauwers.43 Moncarey las niet alleen het blad, hij werkte er ook aan mee. Meer dan wat ook heeft dit blad in midden West-Vlaanderen de solidariteit bevorderd van de jonge sociaalbewogen clerus. 43 De Dageraad, I, nr. 1,1 januari 1905, p. 1-a; J. DEVOGELAERE, Kroniek van de gilde en de sociale beweging te Roeselare voor Wereldoorlog I, Roeselare, 1980, p. 228-229.

334


1905 bracht ook een hoogtepunt in de tweede collegeopdracht. Op 5 maart greep de opvoering plaats van Wilhelm Tell van Friedrich Schiller, een buitengewoon succes. De samenwerking met Cyriel Verschaeve, Robrecht de Smet en Henri Blondeel leidde haast naar een volmaakt meesterwerk. Na een vol jaar van voorbereiding en een reisje van Moncarey, acht dagen naar het Berner Oberland om de heimat van Tell van nabij te bekijken, had nu in het college voor het eerst een volwaardige ‘Vlaamse’ voorstelling plaats. Voor het hele korps telde het drama van de Zwitserse vrijheidsstrijd als een bijzonder doorzichtig symbool voor de strijd van de Vlaamse beweging. Principaal Deberdt en leraar Verschaeve deden hun uiterste best om het stuk en zijn cultuurhistorische achtergronden in de Société Littéraire en in de klas uit te leggen. Achteraf heeft Verschaeve in de Gazette van Thielt een uiterst lovend artikel geschreven, ook over ‘de uiterst bekwame bestuurder van een zoo moeilijk stuk’.44 Het zal bijna twintig jaar later blijken hoe diep Moncarey geraakt was door deze Wilhelm Teil. ‘’t Was de vrucht van jarenlang strijdende volksliefde en van ernstig beoefende studie van onze Moedertaal.’ Voor hem was het in 1905 alvast duidelijk dat sociale promotie, taal en cultuur in één flamingantisch objectief versmolten. Nauwelijks twee jaar later typeerde hij zijn eigen Vlaamse toneelopvoeringen als ‘stempels die slaan op de sociale questiën en de politieke toestanden van den dag.’45

De tijd van de achterhoedegevechten Toen in 1909 Emiel Vande Vyvere burgemeester werd, de ‘great old man’ van de katholieke partij en het verenigingsleven, de belangrijkste uitvoerder van alles wat met het ‘Gildhof bedoeld was, hoopte de zetelende burgerij dat dit neonrenaissancistische bolwerk nooit zou bezwijken. Vanaf 1906 echter werd onder de stuwende druk van de Gentse Christen Volksbond, bakermat van het Vlaamse syndicalisme, door toedoen van de dominicaan Ceslas Rutten en de allereerste vrijgestelde,

44 't Halletorentje, II, nr. 1, april 1955, p. 30; nr. 2, oktober 1955, p. 62-63; nr. 3, december 1955, p. 98; III, nr. 1, mei 1956, p. 9-11; Gazette van Thielt, LVI, nr. 20, 12 maart 1905, p. 1-cd. De volledige tekst van Verschaeve was tot op heden niet bekend. 45 't Haiietorentje, II, nr. 3, december 1955, p. 96; Gazette van Thielt, LVIII, nr. 6, p. 1-cd, 19 januari 1907: 'De nieuwe tijd'. 335


René Debruyne, 1868-1941, eerste vrijgestelde in Gent, 1896, naaste medewerker van pater C. Rutten in 1904, als organisator in de vakbeweging. Voorzitter van het ACV in 1920, volksvertegenwoordiger voor Brugge, 1921-1939. {foto uit L. Pauwels, 1984, blz. 12}

René Debruyne voordrachten in Tielt gehouden. Rutten was in februari in het Gildhof, Debruyne op 11 november, met zijn sterke oratorische begaafdheid, maar evenzeer sluwe voorzichtigheid. Hij beklemtoonde dat het ‘werkmanssyndicaat niet gericht was tegen de rechten of het gezag van de baas.’46 Er waren nog te veel tere oren. Deken Theodule Busschaert en de parochiale clerus voelden zich niet in staat of konden niet op tegen de beheerders van het Gildhof om dit syndicalisme effectief uit te bouwen. Men besefte maar al te goed dat het syndicalisme van Rutten en Debruyne (dat overigens ook dat was van Lauwers) leidde tot autonome arbeidersverenigingen en dit was in strijd met de paternalistische doctrine. Ter uitvoering van wat de Gentenaars aangeprezen hadden werd binnen de oude SintCrispijnsgilde een onderstandskas opgericht om de gevolgen van de onvrijwillige werkloosheid tegen te gaan, maar dit initiatief bloedde al snel leeg. Het jaar daarop had het ‘Christen Syndicaat der Wevers’ iets meer geluk. Het was duidelijk nog te vroeg voor een doorgevoerd syndicalisme in Tielt.47

46 Gazette van Thielt, LVII, nr. 90, 14 november 1906, p. 1-bc; L. PAUWELS, 1984, p. 13 en n. 6; het christelijk syndicalisme uit Gent hield die maand een groot offensief: op 7 november was Achiel Lauwers in Roeselare en Rutten sprak daar eveneens op 11 november: S.H. SCHOLL, 1953, p. 279; J. DEVOGELAERE, 1980, p. 249-250. 47 L. PAUWELS, 1984, p. 13. Over René Debruyne, syndicaal vrijgestelde (Gent) sedert 1896, volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Brugge in 1921, zie E. GERARD, 1991,1en II, passim.

336


Gazette van Thielt, 18 juni 1910, met het eerste van vier artikels van Prosper Moncarey over de Christen Democratie, {bewaard in SAT} Vanaf 18 juni 1910 kreeg de invloed van Moncarey voor het eerst een echt stedelijke betekenis. In de Gazette van Thielt opende hij een reeks bijdragen onder de titel De Christen Democratie, die doorliep tot 2 juli, het resultaat van enkele voordrachten in het voorjaar in de Studiekring voor Geloofsverdediging, een religieusculturele vereniging waarover weinig bekend is. Ze waren niet alleen een regelrechte aanval tegen de oud-corporatistische machtsgroep van burgemeester Vande Vyvere en baron Mulle de Terschueren. De collegeleraar wilde voornamelijk een synthese bieden, van wat hij in tien jaar tijd had opgestoken: de uitgebreide weergave van wat zijn krantenartikel van 17 januari 1907 al had verkondigd. Toen had hij in De nieuwe tijd (welbewust gekozen titel) ondubbelzinnig gesteld: ‘wij zijn in een nieuwe tijd, ook onder politiek en sociaal oogpunt. De nieuwe tijd is er, de nieuwe kiezers zijn er, ’t nieuwe leven is er. De nieuwe tijd: hij zou kunnen de volkstijd genoemd worden. (...) ’t Is redelijk, in den volkstijd ook te werken, niet alleen op maar door het volk.’48 De sociaalethische fundering was overduidelijk bij Rerum Gazette van Thielt, LXI, nr. 49,18 juni 1910, p. 1-bc; nr. 50, 22 juni 1910, p. 1-bc; nr. 51, 25 juni 1910, p. 1-bc; nr. 52, 29 juni 1910, p. 1-bc; nr. 58, 2 juli 1910, p. 1-bc (dus telkens op de frontpagina!); LVIII, nr. 6, 19 januari 1907, p. 1-bc (cursivering van P.M.)

337


novarum, niet in de ontwijkende spitsvondigheden van de conser­ vatieven die alleen bij Graves de commuai re te rade gingen. Volks en democratisch, het was de boodschap die Hugo Verriest sinds 1891 bleef verkondigen. Moncarey zou er nu een zeer concrete gestalte aangeven. Zijn artikelenreeks uit 1910 schreef hij uit toen hij met pijn in het hart vaststelde dat alle po- gingen sinds 1907 om vakbonden op te richten tot niets hadden geleid. De conservatieve druk was blijven aanhouden, en zelfs nog versterkt na een document van paus Pius X van 1 maart 1905, dat trachtte de Belgische spanningen omtrent christen­ democratie op te heffen. De conservatieven bleven er een veroordeling in zien van de christendemocratische vleugel binnen de katholieke partij en van het Gentse vakbondsconcept.4950Zonder hem te vernoemen verwerkte Moncarey het hoofdwerk van de Italiaanse katholieke socioloog en economist Giuseppe Toniolo, zijn meest geliefde auteur, van wie indertijd Achiel Lauwers de belang- rijkste passages had vertaald in De Nieuwe Tijd van 1901: Christen begrip van de demo­ c r a t i e In de lijn van Lauwers bleef hij het politieke karakter vasthouden. Daarom liet hij nu zijn voorzichtige taal van januari 1907 varen en legde nu al zijn kaarten op tafel. Het ging hem om de onvervreemdbare eigenheid en autonomie van de christelijke arbeidersbeweging met alle aspecten van syndicalisme en politieke organisatie. Het leek alsof Moncarey in de zomer van 1910 klaar was om in de openbaarheid te treden. De ontwikkeling van het syndicalisme in Tielt was op het punt gekomen dat onderlegde en gezagvolle figuren niet langer konden gemist worden. Begin 1911 opereerde reeds een ‘christen syndicaat van schoenmakers’ en het was in de sterk opkomende schoennijverheid dat de sociale conflictstof zich zou ophopen. Het ‘christen syndicaat’ met Jules D’Hoop als 49 Gazette van Thielt, LV, nr. 22, 18 maart 1905, p. 1-de; cf. E. GERARD, Documenten over de katholieke partijorganisatie in België, Leuven, 1981, p. 11 en n. 2; J. VANKEERSBILCK, 2009, p. 245. 50 Giuseppe Toniolo (1845-1918), het betreft hier het werk La democrazia cristiana, Pisa, 1900 (Dit werk kreeg in twee delen nog een Vaticaanse editie in 1959); Br. DELBECKE, Naar een nieuwe tijd. Het afscheid van de traditionele Wettanschauung bij katholieke intellectuelen en kunstenaars 1891-1914, on. lie. verh. KU Leuven, 2002, gelezen op http://www.net/weltanschauung.

338


voorzitter en August Callens als verbondssecretaris poogde het hoofd boven water te houden bij het eerste grote conflict in 1911. Jules D’Hoop werd uit het bedrijf van Joseph Donego gestoten en verdween voorlopig van het Tieltse toneel." Het onbegrip van de patroons, de conservatieve mentaliteit van de burgerij, de onvoldoende cohesie en onmondige leiding bij de arbeiders hadden tot dit negatieve resultaat geleid. Ondanks de grote conservatieve druk en het feit dat de Tieltse schoenfabrieken niet meer waren dan ‘werkplaatsen voor schoensnijders’ liet collegeleraar Moncarey blijken van geen kleintje vervaard te zijn. Op 12 februari 1911 hield hij een publieke voordracht voor de ‘Thieltsche Broederband’, het bolwerk van de conservatieve katholiek-sociale doctrine sedert 1862. Het was burgemeester Vande Vyvere die het jaarverslag voorlas. Moncarey haalde zijn geliefkoosde thema’s boven met een nadrukkelijk pleidooi voor ‘volks­ ontwikkeling’, de antipode van het caritatieve oplapwerk.*52 Men mag daarbij niet vergeten dat Moncarey dit deed op het ogenblik dat in Ingelmunster de ‘lock out’ in enkele textielbedrijven naar een sociale ramp evolueerde.53 Meer dan hijzelf vermoedde had hij in zijn kaarten laten kijken. De tekenen van de ‘nieuwe tijd’ kondigden zich aan. Mocht men echter de opvolging van de ontslagnemende volksvertegenwoordiger baron Maurice Vander Bruggen door Aloïs Vande Vvyvere, op 9 februari 1911, als dusdanig aanzien? In elk geval was Tielt bijzonder op- getogen bij de nationale doorbraak van deze veertigjarige politicus, hoewel die al lang niet meer in de eigen stad woonde. Hij had er tot hiertoe nog geen enkel mandaat bekleed. Het Gildhof was op 10 juli het toneel van zegedronken partijgenoten. In de aanloop Over de conflicten in de Tieltse schoennijverheid zie behalve de grondige ontleding bij R. GOBYN, 1979, de studie van J. VERBRUGGE, 'Bloei en teloorgang van de schoennijverheid in Tielt', in De Roede van Tielt, XXXVIII, nr. 3, september-december 2007, p. 131-268; J. VANKEERSBILCK, 2009, p. 241. Jules D'Hoop trok weg naar Wallonië (Namen) en kwam pas terug bij de provincieraadsverkiezingen van 1921. Zie bij n. 172 en 173. 52 Thieltsche Broederband, verslag nr. 528,12 februari 1911 (kopie in archief Heemkundige Kring Tielt). 53 Over de lockout in Ingelmunster: S.H. SCHOLL, 1953, p. 34 e.v.; J. DEVOGELAERE, 1980, p. 296-297. De Gazette van Thielt, LXII, nr. 16, 25 februari 1911, p. 1 vermeldde voor het eerst dit conflict.

339


naar deze huldezitting had de nieuwe volksvertegenwoordiger een meeting gehouden op 28 mei met een pleidooi voor de verlenging van de schoolplicht in het door de regering Schollaert neergelegde wetsontwerp. Met vuur verdedigde hij de verplichting en bovendien moest het vakonderwijs bevorderd worden: om te vermijden, zo zei hij, dat Vlamingen zouden gedoemd blijven tot grof werk dat minst betaald werd, ‘delven, sollen, sleuren’.54 Dat was dan toch taal naar het hart van Moncarey. Maar hij had bedenkingen: Vande Vyvere was tevens boegbeeld van de Katholieke Burgersbond Tielt. En dat beloofde niet veel goeds voor de volgende gemeenteraadsverkiezingen (15 oktober 1911) en parlementsverkiezingen (2 juni 1912). De maand mei 1911 was niet alleen belangrijk door de electorale opwaardering van minister Vande Vyvere. De schoenmakersgilde zette een groots offensief in en het relaas daarvan is bewaard in de memoires van Moncarey. In datzelfde Gildhof verzamelden zes­ honderd arbeiders om opnieuw naar René Debruyne te luisteren. Nu wilde men duidelijk een syndicaat voor alle ‘ambachten’.‘Een sterke propaganda zorgde er voor dat de zaal volliep. Na een krachtige meeslepende rede van René Debruyne werd beslist een nieuw syndicaat te stichten, ditmaal voor de ambachten. Een zestal mannen zetten zich bij een paar tafels, om bij het uitgaan de namen op te tekenen van diegenen die zich zouden durven opgeven als lid. Er lieten zich 44 inschrijven op de zeshonderd die de zaal vulden. Betrekkelijk goed voor een begin...’55 Half juni, zegt Moncarey, waren ze uit de startblokken. De collegeleraar is er van zeer nabij bij betrokken geweest. De tijd van de conferenties was voorbij: nu kwam de praktische syndicale organisatie, te midden de politieke achterhoedegevechten. Bij de voorbereiding van de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1911 lieten de leiders van de katholieke partij horen dat zij bij de kandidaatstelling op de lijst zouden rekening houden met het onloochenbaar bestaan van drie maatschappelijke groepen: de land­ Gazette van Thielt, LXIf nr. 13, 15 februari 1911, 1-c; nr. 49, 31 mei 1911, p. 1-bc: de meeting; nr. 61, 2 augustus 1911, p. 1-abcd: 'Hulde aan Minister Vande Vyvere' (met grote foto); V. JANSSENS, Burggraaf Aloys Vande Vyvere 1871-1861, Tielt, 1982, p. 43-44; R. VANLANDSCHOOT, Joris Lannoo 18911971,Tielt, 1984, p. 53. 55 Men prijst een stuurs begin..., geciteerd bij L. PAUWELS, 1984, p. 14 en n. 9.

340


bouwers, de burgers, de arbeiders. De eerste twee hadden sinds 1830 ononderbroken de plak gezwaaid. Ondanks deze vage belofte zouden ze dat blijven doen. Zowel de intellectuele als de politieke elite was bijzonder klein, maar erg goed genesteld in de macht.56 Op de vergadering van het Katholiek Kiesgenootschap op 10 september waren immers als vertegenwoordigers van de arbeiders niemand minder aangeduid dan Frits Boone en A. Verkinderen, ‘burgers’ uit de groep van de Thieltsche Broederband, maar ook actief in de Katholieke Burgersbond, een sterk uitgebouwde politieke pressie­ groep. Op de tweede vergadering van het genootschap, 2 oktober, werd daar verder niet meer over gerept. Men had geen oog voor wat de Roeselaarse Dageraad altijd noemde ‘de heilige belangen der werklieden’. Na de stembusuitslag van 15 oktober noteerde de Gazette van Thielt alleen dat er geen enkele liberaal verkozen was. Alle andere politiek gevoelige problemen, als de vertegenwoordiging van de arbeiders, bleven gewoon ondergesneeuwd.5' Pas bij de gemeente­ raadsverkiezingen van 21 april 1921 slaagde Moncarey erin de derde groep zijn politieke verankering te geven. Wat had hij anders bedoeld met ‘de nieuwe kiezers zijn er’? Alleen hadden ze toen nog geen enkele macht om dit te realiseren. Theodule Busschaert, deken in Tielt van 1900 tot 1911. {uit 300 Jaar College Tielt, 1986, blz. 93}

Wanneer deken Theodule Busschaert op 27 november 1911 overleed werd collegeleraar Moncarey van dichtbij betrokken bij deze belangrijke overgang. De begrafenis op zaterdag 2 december zag niet alleen een grote toeloop van gelovigen, maar ook vele prominenten. Kanunnik Henri Vanden Berghe, sinds 25 mei 1907 vicaris-generaal van het bisdom, ging voor in de plechtigheid. Daar waren drie bisschoppen aanwezig: Mgr. G. Waffelaert, samen met de missiebisschoppen Benjamin Christiaens en Victor Roelens. Twee*7 Ph. de GRYSE, 'De Tieltse intelligentsia anno 1914', in De Roede van Tielt, XX, nr. 3-4, september-december 1989, p. 155-170. De bestudeerde bron is van 1914, maar volstrekt toepasselijk op het verkiezingsjaar 1911. S7 Gepubliceerd in de Gazette van Thielt, LXIII, nr. 20, 9 maart 1912, p. 1-ab. Ook besproken bij R. GOBYN, 1979, p. 217-219 en L. PAUWELS, 1984, p. 15.

341


ministers in functie kwamen eveneens de laatste eer bewijzen: Aloïs Vande Vyvere en Maurice Vander Bruggen/"8 Moncarey werd aangeduid als secretaris van het ‘Inrichtings-Komiteit’ voor de inhuldiging van zijn opvolger Cyriel Vanden Berghe (1857-1937)*59, vastgelegd op 27 december. De uitnodigingsbrief van 16 december bevatte een oproep ‘tot alle Thieltsche Maatschappijen’ om er ondanks de winterse omstandigheden ‘een grootsche katholieke manifestatie’ van te maken. De vicaris kwam opnieuw naar Tielt om de deken plechtig te installeren. Op het banket in het Gildhof zaten 116 genodigden aan tafel, met een korte rede van de vicaris, een zwijgende éminence grise’ August Beernaert, sinds 37 jaar volksvertegenwoordiger voor Tielt en een spitante speech van minister Vande Vyvere, die volgens het krantenverslag ‘uitermate wel gesproken’ had.60 Aan een van de zijtafels zat leraar Moncarey, een en al oor voor wat er gezegd werd en brandend van verlangen om de hand aan de ploeg te slaan. Lang zou hij niet meer moeten wachten.

Versnelde inhaalmanoeuvres De nieuwe deken stond voor een hardere aanpak in de openbare aangelegenheden van de stad en de dekenij. Zijn bestuur liet zich alvast op twee domeinen opmerken. Hij koos uiteraard voor de politieke lijn van de in overgrote meerderheid conservatieve katholieke partij. Zowel de verkiezingen van 2 juni 1912 als de Th. Busschaert , 1848-1911, leraar in Tielt 1869-1877, principaal 18771886 en tenslotte deken 1900-1911. Gegevens in ABB, N66, documenten over de begrafenis, bezorgd door de erearchivaris van Tielt, Désiré de Somviele aan pastoor L. Slosse, Rumbeke, nadien in ABB. 59 ABB, N66: C. Vanden Berghe: geboren te Rollegem, 4 september 1857; studies KUL 1879-1881; priesterwijding, 18 december 1880; leraar SintLodewijkscollege Brugge, 1881; directeur scholen Meulebeke, 1887; pas­ toor te Zerkegem, 1901; te Ichtegem, 1908; deken in Tielt van 11 december 1911 tot 7 april 1934; overleden te Oostende, 3 februari 1937. 60 Gazette van Thielt, LXII, nr. 94, 29 november 1911, p; 1-a; nr. 98, 13 december 1911, p. 1-d; nr. 99, 16 december 1911, p. 1-d; nr. 101, 23 december 1911, p. 1-de; nr. 102, 27 december 1911, p. 1-c (volledige samenstelling van de stoet); nr. 103, 30 december 1911, p. 1-abc (vnl. Beernaert en Vande Vyvere).

342


voortdurende, ja zelfs verergerende sociale spanningen hielden zijn aandacht. Hij liet niet na op 8 maart van op de kansel van de SintPieterskerk een forse brief af te lezen, niet alleen ‘tegen het goddeloze socialisme’, maar ook tegen de liberalen en hun afspraken om met de socialisten een kartel te vormen, tegen de daensistische christendemocraten en tegen de onrustzaaiers die de stakingsbeweging in de stad ondersteunden. Cyriel Vanden Berghe, deken van Tielt 19111934. {foto archief RVT}

Er klonk echter in de tekst van de deken een geheel nieuwe toon in een korte passage, bestemd voor de christelijke arbeiders in de stad. Ze was hem door collegeleraar Moncarey ingefluisterd: ‘Leert de christene vakvereenigingen van nabij kennen, en gij zult ondervinden dat zij voor doel niet hebben den klassestrijd aan te hitsen; gij zult ondervinden dat zij steeds een groote toenadering en eene innige verbroedering tusschen de verscheidene standen der maatschappij bewerken.’ Dat laatste klonk als een captatio benevolentiae. Alle katholieken waren tegen de klassenstrijd, maar daar hield de consensus dan ook op. Het decanale document sprak van ’vakvereenigingen’, niet van gilden of confrérieën. Van op de kansel werd nu toegegeven dat er ‘vooroordeelen (...) tegen christene syndicaten’ bestonden. Dat was zeker een vingerwijzing van de toekomstige kapelaan. Volgde dan de laatste aansporing om in elk geval lid te worden van een ‘christene vakvereeniging’. ‘Mochten alle eerlijke werklieden treffelijke eischen ondersteunen en al hunne ware rechten beschermen, en dat zij den stoffelijken welstand hunner leden op een echt christelijke en verstandige wijze bevorderen! In de christene vakvereeniging, en de christene alleen, is voor de werklieden de ware werking te vinden. ’ Impliciet werd hier het stellen van eisen bij stakingen aanvaard. Geen enkel kerkelijk document in het bisdom Brugge was ooit zo ver gegaan en nooit was in Tielt zulke taal gesproken.61 Op de streek had Gepubliceerd in de Gazette van Thielt, LXIII, nr. 20, 9 maart 1912, p. 1-ab. Ook besproken bij R. GOBYN, 1979, p. 217-219 en L. PAUWELS, 1984, p. 15.

343


alleen de deken van Roeselare, Alfons Loys, op zondag 14 oktober 1906 van op de kansel een ‘vermaning’ laten aflezen, eveneens een heftige uitval tegen de socialisten, en hun agitatie in de stakingen, maar hij ‘ prees openlijk alle vakbonden van de ‘Gilde’, zij het dan in zeer algemene bewoordingen/’2 Het document van deken Vanden Berghe was preciezer over de betekenis van het syndicalisme. Désiré Minnaert publiceerde de brief van 8 maart 1912 integraal maar liet in zijn commentaar de passage door Moncarey geïnspireerd ongemoeid. Hij had jaren geleden bij de afkondiging van Rerum novarum al zo lauw gereageerd. Maar nu was hij ten aanzien van de sociaal-economische ontwikkelingen ronduit pessimistisch geworden. De Gazette van Thielt had voor de evolutie van de schoennijverheid geen enkel goed woord: ‘Een echte crisis heerscht in de schoenmakerij, en bijzonderlijk in het handwerk. Er is gemis aan bestellingen. Het handwerk moet gestadig wijken voor de gedurig verbeterde mekanieke schoenmakerij. (...) In alle geval voorziet men dat binnen korten tijd het handwerk bijna volledig zal verdwenen zijn. Het is langs den weg der mekanieke schoenmakerij dat de toekomst schijnt te liggen.’ De oude hoofdredacteur Désiré Minnaert wist het ook niet meer.* 63 Net als zestig jaar voordien twijfelden velen aan de overgang van ‘handwerk’ naar ‘mekaniek’. Voor Moncarey was deze twijfel overwonnen. Hij zou het nu snel bewijzen. In de documenten van het bisschoppelijk archief te Brugge staat de benoeming van Prosper Moncarey tot onderpastoor op de SintPietersparochie geboekstaafd op 29 april.64 Ze is waarschijnlijk ingegaan kort na de paasvakantie en het zou best kunnen dat deken Vanden Berghe op het bisdom aangedrongen heeft om deze bekwame werkkracht rechtstreeks onder zijn bevoegdheid te hebben. Het is Gazette van Thielt, LVII, nr. 83, 20 oktober 1906, p. 1-cd: 'Dekanale vermaning'. De brief is gedateerd op 7 oktober. D. Minnaert vermeldt alleen de socialistische agitatie bij de werkstakingen. J. DEVOGELAERE, 1980, p. 247. 63 Gazette van Thielt, LXIII, nr. 31, 20 april 1912, geciteerd bij R. GOBYN, 1979, p. 86 en n. 1. 64 Archief Bisdom Brugge, N66: P. Moncarey. Op de steekkaart is later bijgeschreven: (in het Latijn): 'proost van de sociale werken' ('praepositus operum socialium'), wat er zou kunnen op wijzen dat die functie wat later is bijgekomen. Gazette van Thielt, LXIII, nr. 35, 1 mei 1912, 2-d; De Nieuwe Zondagbode (Brugge), V, nr. 19, 4 mei 1912, p. 304: alleen 'onderpastoor'.

344


bijzonder aannemelijk dat de deken die geacht werd de Brugse pastorale richtlijnen trouw te volgen, eigenlijk bereid was de Tieltse sociale impasse te doorbreken en daarvoor Moncarey als schild en stootblok in te zetten. In de geschiedschrijving heeft men deze brief van 8 maart veel meer gelezen op de achtergrond van de politieke tweestrijd tussen de katholieke partij en het linkse kartel, eerder dan als een eerste (schuchtere) poging om de sociale beweging in Tielt in nieuwe banen te leiden.6’ De collegeleraar had nog maar net zijn laatste toneeltriomf beleefd in het Gildhof op 18 februari met Shakespeares ‘Koopman van Venetië’. Hij had een fantastische traditie opgebouwd in acht jaar tijd. Daarvoor was een enorme som aan arbeid en begeestering nodig geweest maar leraars en leerlingen hadden er bijzonder veel deugd aan beleefd.* 66 De overstap naar het nieuwe werk was gauw gemaakt. Bij deze gelegenheid werd hem de verantwoordelijkheid voor de ‘sociale werken’ opgedragen, al is daarvoor geen precieze datum bekend. Ook bestond er nog niet een duidelijk afgebakende bevoegdheid. De functie was nog jong en niet gestructureerd in een vast diocesaan kader. Moncarey moest al zijn richtlijnen bij de deken halen die op zijn beurt de directieven uit de H.-Geeststraat in Brugge kreeg. Daar lag een structurele zwakte in het algemeen pastoraal beleid, maar wel een kans op een relatief grote vrijheid op lokaal gebied. Het is zeker dat onderpastoor Moncarey er maximaal van geprofiteerd heeft. Uiteraard kon hij te rade gaan bij de collega’s met een identieke opdracht in Brugge, Oostende, Roeselare, Izegem en Kortrijk. Maar zelfs onder hen bestond nog geen vast netwerk. Vanaf de eerste dag heeft de onderpastoor, met een tikkeltje koppigheid, zijn eigen programma uitgebouwd. Hij zou de opgelopen achterstand zo snel mogelijk ongedaan maken.

Zo heb ik in mijn bijdrage 'Het drama van Cyriel Verschaeve en Robrecht de Smet 1918-1925', in Verschaevia- na, I, 1, 1970, p. 63 e. v. alleen aandacht gehad voor de ideologische antinomie; J. VANKEERSBILCK, 2009, p. 246 zegt duidelijk: de deken 'hield onderpastoor Moncarey als tegenzet achter de hand.' (cursivering RV). Die tegenzet was niet alleen bedoeld tegen socialisten en liberalen. 66 Archief College Tielt, farde 101-110: avondfeest 18 februari 1912; Gazette van Thielt, LXIII, nr. 15, 21 februari 1912, p. 1-cd; 't Halletorentje, III, nr. 1, mei 1956, p. 10.

345


Om deze inspanning naar waarde te kunnen schatten moeten we twee zaken nader bekijken: in welke precieze evolutie van het sociaal werk stapte Moncarey op 29 april 1912 in de ring, en daaraan vanzelfsprekend vastgekoppeld, op welk punt was de politieke constellatie aangekomen? Voor de eerste aangelegenheid kan de inschatting overduidelijk zijn: in de kortste keren bouwde hij een nieuw, aangepast netwerk uit voor de belangrijkste arbeidersgroepen van de stad, de textielbewerkers en de schoensnijders. Allereerst op strikt syndicalistisch gebied. Hij wist dat Roeselare de grondslagen in West-Vlaanderen gelegd had. De Gentse vrijgestelde, René Debruyne, ooit nog voordrachtgever in Roeselare en Tielt, schreef het onomwonden in zijn overzicht van de christelijke vakbeweging in 1912. In de Mandelstad was de ‘vakvereeniging best verstaan, degelijkst ingericht’.6768Het Gildeblad der Ambachten van Brugge was er op 29 maart absoluut zeker van dat ‘’t gedacht der vakvereeniging veld wint dat ’t een plezier is’. Hetzelfde blad gaf in dat nummer een aantal behartenswaardige opmerkingen over ‘de rol van de priester in de vakvereeniging’.66 Het leek Moncarey op het lijf geschreven. Tezelfdertijd was het duidelijk dat binnen de syndicalistische ontwikkeling de politieke bewustmaking onvermijdelijk zou volgen. In de Roeselaarse Dageraad van 25 februari stond te lezen dat ‘de werklieden van de gilde nog meer dan ooit op de politieke toer gingen’ en dat hun ‘katholieke werkliedenbond de politieke belangen zou behertigen’.69 Nog in Roeselare-Izegem verscheen op 7 april De Vrije Werkman (‘Verschijnt nu en dan’), ‘maandblad der christen werkliedenpartij van Midden-Vlaanderen’. Werkliedenpartij heeft hier de betekenis van afzonderlijke arbeidersvereniging (eventueel aangesloten bij een bepaalde politieke partij). Tot de redactie behoorde ook de Ardooise onderpastoor Joris Buysschaert. In De Vrije Werkman was de politieke optie niet meer weg te denken: naast de klassieke antiliberale en antisocialistische invectieven eiste het blad algemeen stemrecht, ten minste de ‘volstrekte evenredige vertegen­ woordiging’, ver- plicht kosteloos onderwijs, afschaffing van artikel 310 (beperking van het stakingsrecht), verdere uitbreiding van de

67 Het Volk, 28 januari 1912, geciteerd bij J. DEVOGELAERE, 1980, p. 309. 68 Gildeblad der Ambachten van Brugge, XXII, nr. 4, 29 maart 1912, p. 2-a; op p. 4-ab het artikel van een zekere A.D. (?) over de rol van de priester. 69 De Dageraad, 25 februari 1912; J. DEVOGELAERE, 1980, p. 312.

346


sociale wetgeving.™ Velen uit de traditionele burgerij zuchtten dat men voor minder een socialistisch programma kon hebben. Zij konden - ook in Tielt - deze autonome syndicalisering en het inbreken in het vastgeankerde partijprogramma niet dulden.

MUU3C

De Gazette van Thielt, 1 mei 1912. Opmaak over de hele bladzijde: hulde aan senator baron Adile Mulle de Terschueren, sinds 1877 bijzonder actief in het sociaal-politieke leven van Tielt. {bewaard in het SAT}

*3? awk

De constellatie van de katholieke partij in de stad zelf leek in het voorjaar 1912 niet onder een erg gunstig gesternte te verkeren. Op 2 maart werd bekend gemaakt dat senator Adile Mulle de Ter­ schueren omwille van zijn hoge leeftijd (hij was 85 jaar) ontslag nam en bij de volgende verkie­ zingen geen kandidaat zou zijn. Prompt werd beslist in het Gildhof een speciale huldiging op touw te zetten. Deken Vanden Berghe nam het erevoorzitterschap waar en apotheker Lodewijk Wostyn het secretariaat. De hulde greep op 1 mei plaats/1 Daarmee werd de kiesstrijd in Tielt op hogere snelheid gebracht, een bijzonder besogne voor gezeten burgers. Voor de gewone ‘werkmensen’, vooral voor de schoensnijders waren het barre tijden. Op 15 april brak een nieuwe staking uit.70712 |g

70 De Vrije Werkman, I, nr. 1, 7 april 1912; R. VAN LANDSCHOOT, 1984, p. 57; ABB, N66: J. Buysschaert (1879-1951), priesterwijding in 1903, filosofie en theologie in Leuven, onderpastoor in Ledegem (1905-1910), in Ardooie van 25 maart 1910 tot 18 september 1927, bekend om zijn sociale werking. 71 Gazette van Thielt, LXIII, nr. 18, 2 maart 1912, p. 1-c: de ontslagbrief was uit Gent verstuurd; nr. 20, 13 maart 1912, p. 1-c: daar worden Aloïs Vande Vyvere en Frans van Cauwelaert als sprekers aangekondigd. 72 De Gazette van Thielt geeft niet het precieze begin van deze staking; ik haal het bericht uit de Gazette van Brugge van 17 april. Pas op 20 april behandelt de Gazette van Thielt de problematiek van de schoennijverheid, maar niet die van de staking. Zie hoger bij n. 63.

347


Het was deze staking die Moncarey voor het eerst op zijn dak kreeg. De onderpastoor begon onmiddellijk na 29 april met de vorming van een ‘studiekring’ of ‘propagandaclub’ die wekelijks samenkwam. Daarvoor riep hij de hulp in van Emiel Allewaert uit Izegem, een van de steunpilaren van de Vrije Werkman en eerste vrijgestelde in de provincie West-Vlaanderen. Dan was er nog Isidoor de Greve uit Gent, de man die na 1918 zo’n belangrijke rol zou spelen in Tielt.73745 Moncarey zag het groots. Wat hij op het oog had was de vorming van een echte ‘werkliedenbond’. Op een van de pamfletjes zei hij het zo: ‘eene standsvereeniging die tracht den werkliedenstand zelfstandig te vereenigen nevens den Burgersstand en de Landbouwers- stand.’ De onderpastoor mikte wel degelijk op de drieledigheid binnen de katholieke partij, die zo braatjes beloofd was in 1911 maar niet gerealiseerd. Inmiddels was de kiesstrijd volop uitgebroken met enige liberale en daensistische agitatie. Vanaf 7 april drukte Joris Lannoo een deel van het kiesblaadje De Katholiek voor de grote katholieke partij (dat verscheen tot 25 mei 1912). Het imago van Aloïs Vande Vyvere werd in een haast nationale campagne hoog opgevijzeld. Zelfs Frans van Cauwelaert stak vriendelijk een handje toe in het geïllustreerde weekblad Ons Volk Ontwaakt en stelde de Tieltse politicus voor als de grote aanwinst voor de toekomst. 4 De katholieke partij in de stad deed verder alsof er niets in het maatschappelijk bestel aan het veranderen was. Op de groots opgezette hulde van Mulle de Terschueren gaf bestendig afgevaardigde Henri Loontjens een duidelijk consigne: ‘Allen zullen wij katholiek stemmen (op 2 juni), maar deze die nog het meest van al redenen heeft om voor de katholieken te stemmen, ehwel, dat is de werkman.’7:1 Moncarey kon deze boodschap in de oren knopen.

Na de verkiezingen van 2 juni 1912 De uitslag van de verkiezingen bevestigde het belang van de politieke bonzen en ministeriabelen. Het electoraal succes was inderdaad R. GOBYN, 1979, p. 220-222 en 223. 74 Ons Volk Ontwaakt, II, nr. 21, 25 mei 1912, p. 242-ab (grote foto op de titelbladzijde). 75 Gazette van Thielt, LXIII, nr. 35, 1 mei 1912: in grote opmaak over de hele bladzijde: 'Hulde aan senator Mulle de Terschueren'.

348


overweldigend. Met een score van 86,1% haalde het arrondissement Roeselare-Tielt een nationaal record. De Tieltse partijleiding verzocht Joris Lannoo om op een groot blad de triomfantelijke cijfers af te drukken samen met het officiële overwinningscommuniqué.76 De katholieke toplui, verblind door deze electorale monster- score, beseften niet dat er ten gronde veranderingen nodig waren. De antikartel-koorts had alles naar zich toe getrokken. Weken en maanden waren onderpastoors uit de dekenij en leraars uit het SintJozefscollege, op instigatie van de deken als kiesdravers de boer opgegaan. Merkwaardig genoeg komt Moncarey op deze lijst niet voor.7778Onvermijdelijk klonk de antisocialistische zegetoon door op de huldezitting in het Gildhof voor de verkozenen, op 3 juni. Daar voerden deken Vanden Berghe, minister Vande Vyvere en de burgemeester het woord.7S

Foto uit het geïllustreerd weekblad Ons Volk Ontwaakt van 17 augustus 1912. De eretribune voor het ‘zegefeest’ van 28 juli naar aanleiding van de verkiezingen van 2 juni. Van links naar rechts: minister Joris Helleputte, staatsminister August Beernaert, in het midden in de zetel gouverneur baron Albert Ruzette en naast hem minister Alois Vande Vyvere. Voor de meerderheid van de arbeiders, die nog altijd kampten met de naweeën van een staking, leek de weg nog ver naar een eigen verkozen volkskandidaat. Moncarey besefte dat zijn sociaal werk onder een moeilijk gesternte geboren werd. Het kritische Leuvense weekblad Hooger Leven (waarin Emiel Vliebergh een grote rol speelde) kwam hem wel een hart onder de riem steken. Tot tweemaal 76 Archief Joris Lannoo, Tielt, Doos 20, Allerlei. 77 Ik heb een deel van deze 'kiesdraverij' beschreven in 'Het drama...', 1970, p. 64-65. 78 Gazette van Thielt, LXIII, nr. 45, 5 juni 1912, p. 1-cd.

349


toe werden in nabeschouwingen over de voorbije verkiezingen, op 15 en 22 juni, in een ‘monographie van een verkiezingsstrijd’, de Tieltse cijfers onder het licht gehouden. De conclusie luidde geheel in de zin van Moncarey: ‘Wij moeten overal in een democratische richting aansturen. Zoo, en zoo alleen is van het Vlaamsche land het socialisme af te leiden.’ En met betrekking tot Roeselare stelde het blad in de tweede bijdrage: ‘Het werk van E.H. Lauwers leeft voort in de streek en vindt navolging in de bijliggende nijverheidsgroepen (...) Wij voelen dat de democratische stemming staat om door te breken op politiek gebied.’79 De Gazette van Thielt van 6 juli kon deze doorgroei naar democratie maar matig smaken. Zij deed dat via een omweg: de luidruchtige verklaringen van de Franse christendemocraat Mare Sangnier werden gewoon afgekeurd.80 Kapelaan Moncarey kon een eigen Tielts signaal van deze stugge houding opvangen. Dat deed zich op eclatante wijze voor op de grote ‘zegedag’ op 28 juli in het Gildhof met alle kopstukken van de partij en de regering. Die zondagmorgen ging deken Vanden Berghe voor in een plechtig Te Deum in de SintPieterskerk. Voor het laatst was August Beernaert aanwezig en sprak zijn rede volledig in het Frans uit. De oude leeuw had niet meer de kracht om zijn sociaal en democratisch elan van vroegere tijden in herinnering te brengen. Het ‘overwinningsfeest’ zag bijna de hele katholieke regering op de ereplaatsen van de tribune op de Markt, voor een massa toeschouwers.81 Korte tijd nadien, bij het overlijden van de staatsman op 6 oktober, deed Moncarey dat wel in het eerste nummer van de SintCrispijnsgilde, het syndicaal maandblad van de Tieltse schoensnijders, dat hij bij Lannoo had laten drukken en waarvan het eerste nummer verdeeld werd op 26 oktober. Daarin verscheen een ‘In memoriam staatsminister Beernaert’.

Hooger Leven, VII, nr. 24, 15 juni 1912, p. 1-ab; nr. 25, 22 juni 1912, p. 1abc. Wie deze 'monographie' opgesteld heeft valt niet meer te achterhalen. Misschien de groep rond De Dageraad? Het kan best Frans Dewitte of Jozef de Strooper geweest zijn. 80 Gazette van Thielt, LXIII, nr. 54, 6 juli 1912, p. 1-a (in het hoofdartikel). 81 Gazette van Thielt, LXIII, nr. 61, 31 juli 1912, 1-abcde (Beernaert op 1-c); Ons Volk Ontwaakt, II, nr. 38, 17 augustus 1912, p. 385: een foto van de eretribune.

350


Staatsiefoto van minister August Beemaaert. {uit J. Devogelaere, 1980, blz. 70}

In tegenstelling tot de Gazette van Thielt van 9 en 12 oktober legde hij voluit de nadruk op het in zijn ogen haast revolutionaire sociaal-politiek programma van de staatsman die 38 jaar lang volksvertegenwoordiger voor Tielt was geweest en die van 1886 af de basis had gelegd voor een sociale wetgeving en voor een politieke democratie. De Tieltse onderpastoor beklemtoonde meteen de vakbondswerking bij zijn arbeiders. De argumentatie die hij daarbij ontwikkelde was die van Achiel Lauwers en Ceslas Rutten, een onvervalst christelijk maar autonoom syndicalisme. Zijn politieke visie over Beernaert leek wonderwel op die van Frans Van Cauwelaert in Hooger Leven, waarvan hij de eerste bijdrage op 12 oktober nog had kunnen na- lezen. Maar eveneens was de gelijkenis frappant met wat Karei Vande Woestijne op zijn beurt op 12 oktober in de Nieuwe Rotterdamsche Courant schreef over ‘de man wiens hoofdwerk geweest is algemeen stemrecht mogelijk te maken. (...) Hij wist alle ultramontanisme te breken, dat hem gevaarlijk scheen voor de toekomst van de partij.’ Dit breken van de ultramontaanse politieke traditie bij de katholieke burgerij van Tielt, daar was de onderpastoor aan begonnen. Helaas is er slechts één nummer van de SintCrispijnsgilde bewaard ge- b leven.x2*

Gazette van Thielt, LXIII, nr. 80, 9 oktober 1912, in grote opmaak, met zwarte rouwrand, met foto, p. 1-abc (grote kolommen); nr. 81, 12 oktober 1912, p. 1-bcd (de politieke carrière); Hooger Leven, VII, nr. 41, 12 oktober 1912, p. 2-d.3-ab (de reeks van Van Cauwelaert werd voortgezet in nr. 43, 26 oktober 1912, p. 1-abc en nr. 44, 2 november 1912, p. 1-bcd.2-a); de Nieuwe Rotterdamsche Courant, 12 oktober 1912, waarvan de tekst is opgenomen in A. DEPREZ, Journalistiek werk van Karei Vande Woestijne, dl V, Gent, 1990, p. 550; het enige nummer van de Sint-Crispijnsgilde, 26 oktober 1912 in het Archief Joris Lannoo, Tielt.

351


De patroons van de schoenmakersbedrijven hadden inmiddels ontzag gekregen voor de goed beslagen Moncarey. Zij gingen aan tafel voor loonsbesprekingen. De mensen van de ‘vakvereeniging’ waren nu erkende woordvoerders. Maar dit betekende daarom nog geen akkoord. De patroons waren niet bereid tot toegevingen. Vakbondssecretaris August Callens werd, net als Jules D’Hoop in het voorjaar van 1911, uit de fabriek gesloten. Nu riposteerde Moncarey onmiddellijk. Met de beperkte financiële middelen waarover hij beschikte en de hulp uit Gent aanvaardde hij Callens als ‘vrijgestelde’. Meer nog: hij maakte van de gelegenheid gebruik om in het Gildhof, op 10 november, de nieuwe vrijgestelde luisterrijk in te halen, bejubeld door René Debruyne en Isidoor De Greve, de bondgenoten van onderpastoor Moncarey.83 Het was een waar huzarenstuk in de burcht van het Tieltse paternalisme. Hij zocht ook nog andere bondgenoten, zo bv. Jozef Lannoo en zijn zoon Joris, die sinds juni 1909 in de Ieperstraat een drukkerijuitgeverij-boekwinkel runden.8485* In de zomer van 1912 zocht Joris (in opdracht van zijn vader) contact met de in Izegem pas benoemde onderpastoor Frans Dewitte (1883-1979), tevens ook verantwoordelijk voor de sociale werken. Zij bespraken toen de uitgave van een maandelijks vaktijdschrift De Belgische Schoen- en Leder- bewerker. Het contract werd op 7 augustus ondertekend door Leopold D’Hondt, secretaris-generaal van het Verbond der Christene Schoen- en Lederbewerkers, en naaste vakbondsmedewerker van Emiel Allewaert in de regio Izegem.88

R. GOBYN, 1979, p. 222; R. VANLANDSCHOOT, 1984, p. 58; J. VANKEERSBILCK, 2009, p. 246. 84 R. VANLANDSCHOOT, '1909-1959', in De toekomst is al begonnen. 100 Jaar uitgeverij Lannoo, Tielt, 2010, p. 32-55. 85 Archief Joris Lannoo, Copie des Lettres, de nrs 97 en 100; R. VAN LANDSCHOOT, 1984, p. 58 en n. 91; over F. Dewitte, zie Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging,I, 1998, p. 333; voor de werking van E. Allewaert voor WO I: S.H. SCHOLL, 1953; L. D'Hondt heeft in 1924 onderhandelingen gevoerd met Moncarey, zie R. VAN-LANDSCHOOT, 'Van syndicalisme naar corporatisme. Juul Declercq (1897-1955), de lange weg van ACV naar Verdinaso', in Jaarboek Joris Van Severen Genootschap, VIII, 2004, p. 127-174. Deze onderhandelingen ko- men verder aan bod in paragraaf Bedorven onderhandelingen.

352


Dat alles wijst er echter op dat de ambitie groot was om een stevige syndicale traditie in de regio te vestigen. Moncarey wist hoe sterk de wind nu waaide in West-Vlaanderen in de richting van een echte vakbondswerking. Op 13 oktober was Isidoor De Greve aanwezig op een belangrijk syndicaal feest in Ingelmunster, de gemeente die zo geteisterd was geweest.*6 Het Gildeblad van Brugge kondigde met veel zwier ‘onzen syndicalen studiedag’ aan van 17 november, met het onafscheidbare duo Debruyne - De Greve als lesgevers. Uit het verslag bleek de grote indruk die Isidoor gemaakt heeft.* Frans Dewitte, 1883-1979, surveillant in Kortrijk 1906-1912, onderpastoor in Izegem 1906-1919, in Oostkamp 1919-1924, in Passendale 1924-1932, pastoor in HeuleWatermolen 1932-1941, in Bellegem 19411947, in Ingelmunster 1947-1957, nadien op rust. Werkte van 1918 tot 1970 intensief mee aan de redactie van De Volksmacht, {foto uit L. Pauwels, 1984, blz. 27}

De groep rond De Dageraad liet op 1 december aan deze ambitie een stevig verlengstuk hechten: op 1 januari 1913 moest er in samenwerking tussen Kortrijk, Izegem en Roeselare een dagblad verschijnen, geraamd op vijfduizend exemplaren en met een drieledige editie. Kortrijk had het goede voorbeeld gegeven. Daar verscheen reeds sedert 1906 Het Kortrijksche Volk, ‘een katholiek volksgezind weekblad’ (waaraan Frans Dewitte in zijn Kortrijkse tijd had meegewerkt). Het plan was echter te hoog gegrepen. Alleen de ervaren Dewitte slaagde erin op 15 december een nummer uit te brengen van Het Izegemsche Volk, gedrukt bij Jozef Vermaut in Kortrijk. Roeselare plooide zich terug op De Dageraad. Maar de hoop op een christendemocratisch persorgaan was echter gewekt.*878 Moncarey zou daar later op ingaan.

Ons Volk Ontwaakt, II, nr. 48, 30 november 1912, p. 566, met foto van I. De Greve. 87 Gildeblad der Ambachten van Brugge, XXII, nr. 11, 30 oktober 1912, p. 3-a; nr. 12, 5 december 1912, p. 2-ab.3-a, het verslag. 88 R. VANLANDSCHOOT, 1984, p. 57-58.

353


Nog even voor het licht uitgaat Van al zijn inspanningen plukte hij nu de vruchten. Begin 1913 had hij een kleine brochure klaar: Stichting en werking der Thieltsche nijverheidssyndicaten. Het is een leerzaam stuk dat precies aangeeft dat de ‘nieuwe tijd’ echt geboren is. ‘Tot voor eenige jaren was het woord syndicaat of vakvereeniging bij de werklieden te Thielt onbekend. Naarmate de fabrieksarbeid ingevoerd werd kwam er meer en meer samenzijn bij de werklieden, hun toestand werd meer en meer besproken en zij zagen naar middelen om verbeteringen uit te werken.’ De industrialisering behoort volgens Moncarey tot de onvermijdelijke vooruitgang en de syndicalisering was daar immers het meest adequate antwoord op. Nog geen jaar na zijn benoeming slaagde hij erin om de Tieltse werking op te trekken naar het niveau van Roeselare, Izegem en Kortrijk.89 De geciteerde tekst dateerde uit juli 1913. Het bilan dat Moncarey voorlegde oogde bijzonder. Het netwerk van syndicaten was uitgebreid met een ‘Christen syndicaat der Bouwwerkers’ (januari 1912), het ‘Christen Syndicaat der Houtwerkers (april 1913), met Antoon Wittewrongel als voorzitter. Op 17 augustus had hij Maria Baers naar het Gildhof uitgenodigd om mede een ‘vrouwenbond in de arbeidersstand’ op te richten.90 Het Leuvense katholieke weekblad Hooger Leven merkte terecht de werking van de vakbon- den uit de Leiestreek op. In grote mate was dit het werk van Honoré Maes, onderpastoor in Wevelgem, studiegenoot van Moncarey in Brugge (1899-1901) en na Lauwers de grote theoreticus in West-Vlaanderen.91 Vooralsnog bleef Moncarey in de schaduw. In zijn memoires noemde hij 1913 het jaar ‘dat den doorslag gaf tot een vaste vestiging.’ R. GOBYN, 1979, p. 225 en n. 1; J. VANKEERSBILCK, 2009, p. 246. Het citaat is afkomstig uit een pamflet (juni 1913) dat rechtstreeks afhankelijk is van de brochure. 90 Men prijst een stuurs begin...; R. GOBYN, 1979, p. 222; L. PAUWELS, 1984, p. 20 en n. 24. 91 Hooger Leven, VIII, nr. 30, 26 juli 1913, p. 1-abcd: 'De vakbeweging in de Leiestreek'; R. VANLANDSCHOOT, 'Betekenis van Honoré Maes voor de Vlaamse studentenbeweging en de sociale beweging in West-Vlaanderen 1895-1911', in 't Halletorentje, XVIII, nr. 2, juli 1971, p. 85-95. De Memoires van Maes (1951) zijn door S.H. Scholl en E. Gérard ingekeken. Zie nog Ph. HAEYAERT, 'E.H. Monoré Maes te Wevelgem 1904-1909', in Wiblingia, VII, 1994, nrs. 2, 3; VIII, 1995, nr. 2.

354


Honoré Maes, 1879-1971, oudleerling college Tielt, retorica 1898, stichter Tieltse afdeling Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond 1902, onderpastoor in Wevelgem 1903-1919, tevens proost van de sociale werken in de Leiestreek, directeur O.L.V. van Vlaanderen, Kortrijk 1919-1934, deken in Waregem 1934-1954, op rust in Dadizele. {foto archief RVT} Er ontbrak alleen nog de bekroning van een eigen christendemocratisch weekblad, maar dat zou nog net voor het einde van het jaar gerealiseerd worden. De besprekingen over het nieuwe persorgaan in Midden- en Zuid­ w est- Vlaanderen hadden Moncarey en Lannoo van nabij gevolgd. Zij sloegen de handen in elkaar om in Tielt dan wel te slagen. Het was evident niet gemakkelijk om naast de Gazette, die op alle mogelijke steun van burgemeester en deken mocht rekenen, een nieuw blad op te starten dat bovendien in sociale en politieke aangelegenheden andere accenten zou leggen. Het kwam uiteindelijk tot stand op 14 december 1913: Het Thieltsche Volk, met als ondertitel: ‘Katholiek Volksgezind Weekblad’. Een hechte samenwerking van onderpastoor en jonge drukker nam een aanvang.42 De laattijdigheid van dit persinitiatief had diepere oorzaken. Het klimaat in de stad was niet rijp voor zulk een doelbewuste doorbraak. De ‘Thieltsche Broederband’, die op 9 februari 1913 haar jaarlijkse algemene vergadering hield, besprak een ontwerptekst van telegram om aan baron Adile Mulle de Terschueren het erevoorzitterschap aan te bieden. Dat was regelrecht mikken op de oude lijn. Anderhalf jaar later besprak het bestuur een versie van nieuwe ‘standregelen’. En dat betekende een onverkort vasthouden aan het overgeleverde model van mutualiteit, geen doorgroei naar de nieuwe vormen van sociale*

H. de GRAER, Repertorium van de pers in West-Vlaanderen 1807-1914, Leuven, 1968, p. 43; in het Archief Joris Lannoo berusten slechts twee nummers: I, nr. 4, 25 januari 1914 en nr. 11, 15 maart 1914; R. VAN­ LANDSCHOOT, 1984, p. 64-65.

355


zekerheid. De Broederband was veroordeeld tot langzaam verdwijnen. De ‘werken’ van Moncarey waren in opmars. Voor de jongere clerus die geneigd was het volle pond te schenken aan Rerum novarum bleef er al die tijd de onveranderlijke houding van bisschop Waffelaert, bekend als een harde conservatief. Er was sinds juli 1895 in zijn denken nog niets substantieels veranderd. Het sterkste voorbeeld is de vastenbrief van 20 januari 1913, die eenzijdig de klemtoon legde op de kwalijke gevolgen van de armoede maar niets wegnam van de structurele oorzaken. Het mandement leek zelfs nog minder in te houden dan de allereerste bisschoppelijke goedkeuring aan de geschriften van Hendrik Vandendriessche (26 april 1897). Voor Waffelaert was het alcoholisme het zwarte beest, de oorzaak en de kern van het sociale vraagstuk. ‘We hebben derhalve niet geaarzeld te verklaren’, zo schreef de bisschop, ‘dat de drankbestrijding het eerste, het voornaamste, het noodzakelijkste is onder al de sociale werken. We houden deze bewering staande.’ Zulke, haast apodictisch afgelegde verklaring, was een pijnpunt voor die priesters die zich inspanden om de strijd tegen de onverdiende ellende te winnen. Dit leek des te moeilijker te accepteren wanneer we de uitgangspunten van Waffelaert in 1913 vergelijken met de vastenbrief van kardinaal Désiré Mercier, 25 januari 1913, die onverkort de progressieve sociale verworvenheden steunde, de ‘complete synthese van verzekeringen tegen ziekte, invaliditeit, ouderdom en werkloosheid’, met inbegrip van een noodzakelijke staatssteun. 94 Het nieuwe programma van Moncarey kan niet beter geïllustreerd worden dan door de bijdragen die in de schaars bewaarde nummers van Het Thieltsche Volk te lezen zijn. Op 25 januari 1914 had hij het934 93 Thieltsche Broederband, verslag nr. 549, 9 februari 1913; verslag nr. 564, 7 juni 1914 (kopie in het Archief van de Heemkundige Kring, Tielt); zie J. VANKEERSBILCK, 'De Thieltschen Broederband (1862-1940), "parel van ka­ tholiek werk'", in De Roede van Tielt, XXVI, nr. 4, december 1995, p. 150204. 94 Voor Waffelaert: Collectio Epistolarum Pastoralium, XIX, Brugge, p. 261; de volledige tekst van de vastenbrief werd gepubliceerd door de Gazette van Thielt, LXIV, nr. 9, 29 januari 1914, p. 1-ab; J. DEKIMPE, 1972, p. 145 en n. 1, bevestigd in 'Gustaaf Waffelaert', in Het bisdom Brugge 1559-1984, Brugge, 1984, p. 383-387; voor Mercier: zie Oeuvres Pastorales, III, Mechelen, 1914, p. 442-465.

356


uitdrukkelijk over Rerum novarum. Het was de samenvatting van een reeks lessen voor zijn studiekring of propagandaclub van het laatste jaar. Tien jaar na zijn conferenties in het Sint-Jozefscollege bleek nog altijd de onvervulde actualiteit van het pauselijk document. Hij somde nog eens alle belangrijke nieuwe opties op en overschreed daarmee onvoorstelbaar ver de grenzen die bisschop Waffelaert voor onaantastbaar achtte: vrijheid van arbeidersvereniging, verplichte mutualiteit, autonome syndicaten, politieke emancipatie, een volwaardige christelijke arbeidersbeweging binnen de katholieke koepel. Op 15 maart 1914 herinnerde hij aan de betekenis van Hugo Verriest, de grote mentor van Achiel Lauwers, naar aanleiding van een recente voordracht in de stad. Precies daarom was deze laatste bekende tekst van Moncarey voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog gewijd aan de intrinsieke samenhang tussen ‘volkschgezindheid’ en ‘vlaamschgezindheid’. Het is een lang artikel, over drie kolommen, dat aangeeft hoe sterk hij de Vlaamse beweging zag als een globale volksemancipatie, veel ruimer dan een taalbeweging, zoals door Hugo Verriest en Lodewijk De Raet sinds jaren verkondigd werd. Prosper Moncarey had overschot van gelijk wanneer hij Hugo Verriest aan de kop van deze ontwikkeling plaatste. Net zoals zijn goede vriend Frans Dewitte een bijzondere verering had voor de ‘pastoor van te lande’.9596 In de zomer van 1914 versomberde over heel Europa het klimaat. De Britse minister van buitenlandse zaken, lord Grey had het gezegd: ‘de lichten in Europa zijn gedoofd.’ Op 1 juli vroeg de Gazette van Thielt zich angstig af wat er allemaal na de dodelijke schoten in Serajevo kon gebeuren: ‘Het is nog niet te voorzien welke de politieke gevolgen van deze dubbele moord zullen zijn.’ Niet later dan 29 juli werden alle bange vooruitzichten bewaarheid. Net voor de oorlog volledig uitbrak in België werd onderpastoor Moncarey op 2 augustus lid van het ‘stedelijk hulpcomiteit’. Hij was een onvermijdelijke, centrale figuur in de stad geworden.1’6

ABB, N66, dossier H. Verriest: een foto uit 1911: bezoek van Dewitte in Ingooigem. 96 Gazette van Thielt, LXV, nr. 51, 1 juli 1914, p. 1-abcd: 'Moord te Serajevo' (citaat op 1-c); nr. 59, 29 juli 1914, p. 1-abc; nr. 61, 5 augustus 1914, p. 1-e.

357


Duivel-doet-al in donkere dagen ‘De stad was aardig op weg’, zo schreef Johan Vankeersbilck, ‘om de nasleep van de grote crisis van de 19de eeuw achter zich te laten tot de Eerste Wereldoorlog toesloeg. Op dat moment telde Tielt twee grote morele leiders: burgemeester Emiel Vande Vyvere incarneerde de oude, corporatistische orde en onderpastoor Moncarey was het symbool van de nieuwe democratische wind die door Tielt voerde.’97 De lange bezettingsjaren zouden deze kwalificatie nog versterken. Emiel Vande Vyvere, 1853-1919, stichter van de Katholieke Jonkheid in 1872, secretaris Davidsfonds 1875, bestuurslid van de Goede Vrienden 1877, gemeenteraadslid 1884, schepen, 1904, burgemeester 1909. (fotoarchief RVT)

Eind juli was de dreiging van de oorlog werkelijkheid geworden. Op zondag 26 juli organiseerde de geestelijkheid een ‘processie van eerherstel’, de eerste in de streek, om de gesel van de oorlog af te wenden. De schrik zat er goed in, zoals Désiré Minnaert op 5 augustus schreef: ‘nog nooit stond de wereld voor zoo een benauwelijk vraagstuk’.98Maar er werd vlug gehandeld. Reeds de volgende zondag, 2 augustus, riep burgemeester Emiel Vande Vyvere een ‘stedelijk komiteit’ samen, waarvan hijzelf het voorzitterschap waarnam en onderpastoor Moncarey de taak van secretaris toebedeeld kreeg. In eerste instantie had de burgervader gedacht aan een representatieve ploeg prominenten: arrondissementscommissaris J. VANKEERSBILCK, 2009, p. 246; voor deze paragraaf is zijn licentieverhandeling van uitzonderlijk belang: Tielt in het interbellum. Bijdrage tot de studie van de eerste wereldoorlog en de bewogen periode 1914-1940, RU, Gent, 3 delen, 1981: het eerste deel: De Eerste Wereldoorlog. Een exemplaar van deze verhandeling is aanwezig in de Stedelijke Openbare Bibliotheek. 98 Ons Volk Ontwaakt, IV, nrs. 32-33-34, 8-15-22 augustus 1914, p. 387 (processie te Tielt); Gazette van Thielt, LXV, nr. 61, 5 augustus 1914, p. 1-a (hoofdartikel).

358


Edgard Vander Gracht d’Eeghem, pastoordeken Cyriel Vanden Berghe, de nieuwe pastoor van de in 1913 pas opgerichte O.L.V.parochie Karei Bouve, schepen Frits Boone, vrederechter Hervé Hinnekens, notaris Edgard Snoeck, dokter Paul De Brabandere, de industriëlen of bedrijfsleiders Hector Impe en Richard Denys, en nog enkele anderen. Moncarey werd de spil van de activiteiten en kon er ook dagdagelijks dicht bij zijn." Dat was ook nodig. Het lijkt er zelfs sterk naar dat het idee van een dergelijk comité van hem was uitgegaan, of ten minste dat hij in de laatste week van juli daarover met de burgemeester geconfereerd heeft. Het resultaat had geleid tot een samenstelling met de gekende notabelen. Wie niet ziende blind was, besefte dat de bloeiende christelijke arbeidersbeweging niet rechtstreeks betrokken was: notabelen dus, maar geen ‘arbeiders’. De Katholieke Werkliedenbond, met Moncarey aan de bestuurstafel, kwam op zaterdag 1 augustus in bijzondere zitting samen, om de algemene toestand van de stad te bespreken en zich te beraden over de te nemen maat- regelen. Moncarey zou het daarbij niet laten. Maandag 3 augustus werd in de lokalen van de katholieke kring een vergadering belegd met ‘alle Thieltsche maatschappijen’, de voltallige geestelijkheid van de twee parochiën. De burgemeester vond, overigens terecht, dat men nu te dicht aanleunde bij de vooroorlogse partijpolitieke geplogenheden. Hij besliste voortaan alle vergaderingen op het stadhuis te houden. Op de eerstvolgende vergadering van vrijdag 7 augustus richtte men een onderafdeling op, een ‘hulpkomiteit’ voor de organisatie van de werklozensteun. Ook hier weer was de invloed van de actieve onderpastoor na te trekken.10" Hij had de kern van het maatschappelijk probleem in oorlogstijd goed gevat: de vooroorlogse vakbondsopbouw was geen dag te vroeg gekomen, al sprak men het woord ‘syndicaat’ nu niet meer uit. Om de geschokte gemoederen in de stad te bedaren vaardigde de burgemeester twee proclamaties uit, op 6 en op 12 augustus, met een beroep op de sterk opflakkerende vaderlandsliefde en de voorzichtigheid. Nauwelijks vijf dagen later volgde een derde proclamatie met een ver- zoek om de thuisliggende wapens in te leveren. In elk geval besefte Emiel Vande Vyvere al snel hoe gevaarlijk de situatie kon worden, ook met een bewapende en910 99 J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 87-88, 94, 96. 100 J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 88 en n. 9, p. 90.

359


misschien zelfs ongedisciplineerde burgerwacht. Er volgden nog meerdere oproepen. Herhaaldelijk wees hij op het bestaan van oorlogswetten en de stipulaties van internationale overeenkomsten. 101102 Allerlei tekenen begonnen erop te wijzen dat het niet goed ging. Op 29 augustus arriveerden de eerste vluchtelingen in Tielt, na de bombardementen op Mechelen. Zij werden onder- gebracht in het college in de Kortrijkstraat, onder leiding van de retorica leraar Leo Vanhalst. Onderpastoor Moncarey had deze bekwame leraar in 1910 leren kennen. Het was de toevloed van vluchtelingen die in de volgende dagen en weken alsmaar aangroeide. De zorg daarvoor werd nu toevertrouwd aan de onderpastoor. Op 12 september moest de burgemeester opnieuw oproepen tot kalmte en door de toevloed van allerlei vreemden een samenscholingsverbod uitvaardigen.11,2 Zijn kopzorgen werden nog groter wanneer in de tweede helft van september kleine eenheden Belgische soldaten vanuit Deinze afzakten naar Tielt en in de stad bleven hangen. Aalmoezenier Clemens Scherpereel, 18811974, benoemd op 14 september 1914. {foto ABB}

Uit een brief van 24 september van de pas benoemde legeraalmoezenier Clemens Scherpereel aan bisschop Waffelaert ko­ men we een en ander te weten. De aal­ moezenier bracht verslag uit over zijn samenwerking met onderpastoor Moncarey voor de regeling van onderdak en slaap­ gelegenheid in de patronages, extra aandacht voor de (verwaarloosde) zon­ dagsviering, de noodzakelijke rust in de stad en nog zo veel meer.103 Gazette van Thielt, LXV, nr. 62, 8 augustus 1914, p. 3-b (tekst van 6 augustus, nog op de binnenbladzijde); nr. 64, 14 augustus 1914, p. 1-a (hoofdartikel!); nr. 66, 22 augustus 1914, p. 1-b (proclamatie van 17 augustus). 102 Gazette van Thielt, LXV, nr. 71,12 september 1914, p. 1-b. 103 Scherpereel aan Waffelaert, 24 september 1914: brief tussen geschoven in ABB, Acta, 1914-1915, p. 122-123; de benoeming van Scherpereel in de Gazette van Thielt, LXV, nr. 73, 26 september 1914, p. 3-c; ABB, N66 C.

360


Naarmate de levering van papier en de distributie van kranten en weekbladen moeilijker werd verdunde de betrouwbare informatie en groeiden de wildste geruchten. De zeldzame communicatiemiddelen begonnen te haperen en verdwenen ten slotte. Op 14 augustus reeds verscheen de Gazette op kleiner formaat en vanaf 12 september nog slechts wekelijks. Moncarey zag zijn geliefkoosde Thieltsche Volk genoodzaakt er op 20 september mee op te houden. Drukker Joris Lannoo had beslist naar Frankrijk te vertrekken (om later oorlogs­ vrijwilliger te worden). Helaas doofde daarmee de enige stem van de progressieve en democratische overtuiging in de stad Tielt. De zo beloftevolle samenwerking tussen onderpastoor en drukker werd voor lange tijd onderbroken.104 Op 10 oktober, in het laatste nummer dan van de Gazette, publiceerde de onderpastoor een kort artikel: ‘Hertelijk dank’. Het bevatte een welsprekende samenvatting van zijn tomeloze inzet als secretaris van het stedelijk comité. Maar ook een oproep: ‘(...) Wij hadden hier boven de 200 vluchtelingen, meestal uit Mechelen, Leuven, Lier en Aalst. Negentig er van zijn gisteren naar Engeland vertrokken, maar een honderdtal nieuwe worden vanuit het middenbureel van Gent toegezonden. Veel meer zal er nog noodig zijn...’105 En zo zien we dan een tipje van de sluier opgelicht: de Arteveldestad is het stuwend centrum in de richting van Tielt. Nauwelijks enkele dagen later begon een ware uittocht uit de stad. Tielt werd overspoeld door afdelingen van drie legers: de aftrekkende Belgische soldaten, de aankomende Fransen en Engelsen. Ze werden alle verdreven door de Duitsers die voor de deur stonden. Met de laatste trein op 13 oktober, bij valavond, vertrokken vele leden van de hogere burgerij, zoals de families Colle, Loontjens, Vande Vyvere, Baert. Johan Vankeersbilck becijfert het aantal op een ‘tachtigtal notabelen’. Het was alsof de stad onthoofd werd.106 Minister Vande Vyvere zou de regering naar Saint-Adresse volgen nabij Le Havre. Baron Adile Mulle de Terschueren resideerde in de streek van Scherpereel (1881-1974), priester gewijd 23 december 1905, korte tijd leraar in Nieuwpoort en Avelgem. Hij werd op 14 september 1914 aalmoezenier van het 8ste Linieregiment, op voorstel van de bisschop. 104 R. VANLANDSCHOOT, Een Vlaamse Viking aan het front. Het verhaal van Joris Lannoo en zijn vrienden tijdens WO I, Tielt, 2011, p. 16. 105 Gazette van Thieit, LXV, nr. 75,10 oktober 1914, p. 1-c. 106 J. VANKEERSBILCK, 2009, p. 246.

361


Versailles, van waaruit hij contacten had in Calais met een belangrijke groep uitgeweken Tieltenaren en in Saint-Adresse met de leden van de regering Charles de Broqueville. Wanneer in de vroege ochtend van 14 oktober jonge Duitse rekruten door de Ieperstraat opmarcheerden richting Pittem-Lichtervelde-Kortemark, de Britse kogels in het licht heuvelend landschap van Langemark tegemoet, leken de donkere dagen definitief over Tielt neer te dalen. Vanaf 1 november begon een ijzeren bezettingsregime, waarbij de duimschroeven steeds strakker aangedraaid werden.107108 Naar het zeggen van priester Moncarey, zo geeft Luc Pauwels aan, bezorgde deze bezettingsperiode ‘een sociale rustpoos van vier jaar’. 108 Die rust was echter erg betrekkelijk. Uiteraard kon het dynamische verenigingsleven uit de jaren 1912-1914 niet verder doorgaan. Voor Moncarey bestond zelfs de angstige vraag hoe hij de vele resultaten van zijn werking kon vasthouden en bewaren voor na de oorlog. Maar hij bleef bij zijn oorlogsbeslommeringen niet stilzitten. Vooreerst hield hij contact met de mensen uit zijn vooroorlogse vormings­ programma’s. Meer nog, hij schakelde ze onverdroten in zijn vele opdrachten in. Zowel August Callens als Antoon Wittewrongel werden zijn eerste medewerkers en plaatsvervangers. Daarnaast werkte ook een zekere Johannes Vannieuwenhuyse mee.109 De grote verdienste van deze kleine groep bestond daarin dat de ruggengraat van de christelijke arbeidersbeweging ongebroken bleef. Daarmee voltrok Moncarey in het klein wat Henri d’Artois op veel grotere schaal in Izegem wist te organiseren voor de overleving van de beweging.110

107 Zie de videofilm Thielt 1914-1918. Strategische Hoogte voor Hertogen en Prinsen', 2008, gerealiseerd door Herman Verschelden, Dany Verlinden, e.a. in samenwerking met de filmploeg van de provincie West-Vlaanderen, de Heemkundige Kring en het stadsbestuur van Tielt. 108 L. PAUWELS, 1984, p. 21. 109 L. PAUWELS, 1984, p. 23. 110 Zie 'Onze christen vakorganisatie gedurende den oorlog', in De gids op maatschappelijk gebied, XV, nr. 1,15 januari 1920, p. 14 (over H. d'Artois en Izegem); R. VANLANDSCHOOT, 'Van syndicalisme naar corporatisme: Juul Declercq (1897-1955). De lange weg van ACV naar Verdinaso 1918-1932 (I): Een trouwe syndicalist 1918-1925', in Jaarboek Joris Van Severen, VIII, 2004, p. 130 en n. 11.

362


‘Veel meer zal er noodig zijn...’ Reeds op 9 november 1914 moest het stadsbestuur een extra krediet van 10.000 fr. uittrekken om de werking van het ‘komiteit tot ondersteuning van de werkloozen’ te financieren, een belangrijk onderdeel van het grote stedelijke comité. Dat was geen dag te vroeg en geen cent te veel. In de volgende maanden groeide het aantal werklozen tot boven de 500. Het oversteeg snel de mogelijkheden. Al die maanden harkte Moncarey alle beperkte mogelijkheden samen in wat waarschijnlijk zijn moeilijkste oorlogswinter was: met de kleinste middelen de grootste werkloosheid sinds jaren bestrijden. De stad werd pas op 1 juni 1915 in een grotere hulporganisatie opgenomen, het zogenaamde Nationaal Hulp- en Voedingscomité. De Tieltse verantwoordelijken hadden nu een regionaal werkgebied en ontvingen rechtstreeks richtlijnen van het provinciaal comité van Gent. Burgemeester Vande Vyvere kreeg faciliteiten om tussen Tielt en Gent te pendelen. In het stedelijke comité werden nu August Callens en Antoon Wittewrongel officieel opgenomen. Vanaf dat ogenblik bepaalden zij mee het ondersteuningsbeleid. Men kan ervan uitgaan dat het comité als een echte stadsregering te werk ging. Moncarey intensifieerde daarbij zijn spilfunctie.1"

PlM tef-ijfc |4u! s k a mi teil

rtfjMèbji £fe«d»tirt fctxrsiïle^

Wd hli-its) tnededi*iin.g vineten van het voor ihhssmil hrfefj*, waarin aao otut ondersteunde huii» kennir gegeven wordt vaat aru m kiM M w nvBPiostip, vtógsa* deü.riikkmgen genemen 0|* i.tiuç •oàg'tesççôc vtçrg.iiiering van aâ ii'ecrfliber ,U. D é werVverdselïng heb ik trvfclitc»! fiai hoste® mogdijk. V im m wmnt Ukd.., vrknüëkjk vît asotht wel k w ilîœ km rm fêxmt «kunt

msméóüg, wan dm

Wi ooit

PT ..... . . . . . .

iImj;

»vlAxm i &itm

3Q.90 « ? * v * » 'T sMêv oosfenhHlousft in '% kt*mn ntrl <3e aafcre ««fkrief». van die* daç, mn és tr tiKaa-n; m dan 't ltae»ifc*n tfi m in u é a n vtmn

a «*»*lltolIrSOTeflnpj, óp«nerops«*«% *■ Httogodjcstteï - en dankend A a m ét

: «iwKkfwMSevsBmsaai IVl IkttaBWU,

ff*- Jî?=s«**¥

Strooibriefje Plaatselijk Hulpkomiteit Thielt {archief RVT } Vanaf 1916 dook hij in steeds meer aangelegenheden op. Geen onderdeel van het Voedings- en Hulpcomité kwam in Tielt tot stand of hij had er mee te maken en vervulde een leidende functie. Zo bijvoorbeeld de ‘leenbank’ (in de lijn van de vroegere eco­ nomische werken van onder­ pastoor Hendrik Vandendriessche), die eind februari tot stand kwam. Geld verschaffen is in oorlogsomstandigheden nog delicater dan anders. Er was een

SAT, MA, nr. 46, beslissing gemeenteraad 9 november 1914; J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 64 en n. 8; p. 90-92, p. 95.

363


scherp toekijkende onderzoekscommissie nodig. Moncarey werd er de voorzitter van en zetelde in het Gildhof. -Ç-E-B

H k t m u i lltiLf- ER i

Melk bij MOEDERHULP T aafw plf n (ander M rtmW M rate 1 iuiu« « tan n j t a u «m i i i n r * ’ " " lu <* (kinflsri btacdte d» | ji» r Ü# M * * ' P f

v « e h * e i ! * ! * ■ * ' Mm vmt * e s t * *

*

m $»

' ------ w rfk lii» «Mk. o n é m r U t

Pi* b»4«iinjj u .! fluit

p « i um>&hfk t* unstisr*#? tQ & nte, talk*» m

S t ttfrfl

fefsselri tn ona»

tte

‘mémtimau#»

hatlMB 6iti 2' l© é t * i $ T * tïlQ é

tmym

l& m të - s. el M im œ rçm K&À&8&© % #*#t

MIUDaSS.

h m n t-

~5 m m -

k u it limme ^'r *l*a #ç

i l “ï a m m

b»-

7Juli 1017.

Hmur» Mtfrtiàeàt

wmmti

ïu n m i

Strooibriefje {SAT } Naarmate de oorlogsmaanden schoven leken alle nieuwe taken op zijn schouders terecht te komen."2 Men kan geen enkel distributieprobleem bedenken of de werking en de controle ervan kwam hem toe. Zo de melkbedeling voor kleine kinderen in het subcomité van de ‘Moeder­ zorg’, die in het honderd liep door de trage of onwillige levering van sommige landbouwers. Moncarey schreef op 25 september een harde brief aan het stadsbestuur om protest aan te tekenen en

efficiënter maatregelen te vragen. 113 Hoe breed de werking van het oorlogscomité zijn vleugels uitsloeg kan men meten aan het gebundelde overzicht van de activiteiten van het Nationaal Hulp- en Voedingskomiteit. Ver- slagen over den toestand van al de plaatselijke komiteiten van het gewest Thielt. Dit document werd eind van het jaar opgemaakt. Het bestaat uit twee duidelijk gescheiden redacties. Het eerste deel is in het Frans gesteld door de in Tielt verblijvende Leuvense hoogleraar kerkelijk recht, Alfons Van Hove, die toen in het college tijdelijk les gaf in Latijn en Grieks aan de hogere jaren. Blijkbaar had hij daarnaast een scherp oog voor wat er in zijn vaderstad aan de gang was. Het tweede deel van het document is in het Nederlands gesteld en waarschijnlijk van de hand van Prosper Moncarey. Het belangrijke stuk ligt in het stadsarchief op een ge- detailleerde ontleding en appreciatie te wachten."4*134

11 J. VANKEERSBILCK, 1981,1, p. 116-117. 113 SAT, MA, nr. 2240: Verslagboek van het 'Werk der Moederzorg', gesticht in de schoot van het gewestelijk Hulp- en Voedingskomiteit, 1916. 114 SAT, MA, nr. 2236; J. VANKEERSBILCK, 1981, I, p. 42 en n. 4.

364


Oscar Van Maele, belangrijke Tieltse textielfabrikant, stichter en voorzitter van de Handels- en Nijverheidskamer. {foto archief RVT}

De verschillende onderafdelingen in de stad waarvoor de onderpastoor zich inzette en verantwoordelijkheid droeg schoten als paddenstoelen uit de grond. Als vliegende blaadjes dwarrelden de uitnodigingen en de schikkingen over de tafel van de talrijke medewerkers.115 Ondertussen wijzigde het organisatieschema van het stedelijke comité zich voortdurend. Of dit vanuit Gent of vanuit Brussel gestuwd werd, of gewoon voortkwam uit de eigen Tieltse dynamiek, valt niet meer te achterhalen. In april 1917 vormde het comité zich om tot een afdeling van de overkoepelende bevoorradingscommissie. De hoofdklemtoon bleef dus liggen op de voedseldistributie. Op 1 november werden alle Tieltse onderafdelingen nog eens her- schikt, onder de ‘voedselonderstand’. De organisatoren stapelden de voorraden op in een vleugel van de fabriek van Oscar Van Maele die door de Duitsers daarvoor werd vrijgegeven. Van Maele heeft onbeschroomd van zijn taak in het comité gebruik gemaakt om zijn naoorlogse positie voor te bereiden. En zo werd hij meer dan de burgemeester de tegenpool van Moncarey in sociaaleconomische vraagstukken. De burgemeester stond evenwel onder zware druk omdat hij voortdurend moest opboksen tegen de eisen van de bezetter. Sommige stadsgenoten vonden hem te laks en de nasleep van deze narigheden zou hem volgen tot zijn laatste dag.116

Archief Heemkundige Kring Tielt: de afdeling 'Kleederen-Bevoorrading' (10 januari 1917 en 16 juli 1917); de afdeling 'Kleederenverkoop' (18 en 19 juni 1917; 20 en 21 augustus 1917); de 'Eigen Akker' (28 november 1917... slechts enkele voorbeelden uit zoveel! 116 G. PUYPE, Emiel Vande Vyvere 1853-1919, seminarieoefening RU Gent, 1978.

365


Hoge tonen in de sacristie De oorlogsdagen konden een aantal spanningen niet verborgen houden. Het jaar 1918 kondig- de zich al slecht aan. De activistische ontwikkelingen in het Vlaamse land, vooral na de verklaring van 22 december 1917 over de politieke zelfstandigheid van Vlaanderen, kregen plots enige publieke aandacht. Tot dan toe hadden de leerlingen van het college op bescheiden wijze vergaderd en hun oude flamingantische leuzen warm gehouden. Maar nu stelde zich een politiek vraagstuk in volle openbaarheid. Op hoger niveau hadden de in het land aanwezige parlementairen in Brussel vergaderd op 31 januari 1918 om een protestbrief te richten aan de gouverneurgeneraal Freiherr Ludwig von Falkenhausen. Op die vergadering was senator voor Tielt, burggraaf Fernand de Jonghe d’Ardoye aanwezig. De Tieltse gemeenteraad deed dat op zijn beurt over op 9 februari. De raad was er zeker van dat zij de overtuiging van de overgrote meerderheid van de Tieltse bevolking vertolkte.117 De bevolking had echter heel ander dingen om bezorgd over te zijn. De verschrikkelijke kou- de winter, de strijd tegen de honger die naar het einde van de oorlog scherper werd (in maart 1918 haperde de vleesbedeling), het begin van de epidemie, de zogenaamde Spaanse griep,118 en ten slotte de opgedreven druk van de Duitse opeisingen. Op 6 april kwam het gemeentebestuur opnieuw samen om zich te beraden over de opgeëiste arbeiders die naar de frontstreek werden gestuurd. Uit de dagboekaantekening van 8 mei bij De Zutter vernemen we dat de burgemeester zich op die dag heftig verzette tegen de verdere uitvoering van het opeisingsbevel.119

117 SAT, MA, nr. 46, Handelingen..., 9 februari 1918: de volledige tekst van de protestbrief; zie ook het dagboek Oktaaf De Zutter (1866-1932), niet gepagineerd, 20 februari 1918. Over dit dagboek: Een streek in oorlog. Oorlogsdocumenten uit het Tieltse 1914-1919, West-Vlaams Verbond van Heemkundige Kringen, Tielt, 1980, p. 21-22; R. VANLANDSCHOOT, 'De regio Tielt van bevrijding tot verkiezingen. 18 oktober 1918 - 16 november 1919', in De Roede van Tielt, X, nr. 1, maart 1979, p. 10 en nn. 39, 40. 118 J. BILLIET, 'De Spaanse griep. De megadoder van 1918', in De Roede van Tielt, XXXIX, nr. 3, juli-september 2008, p. 159-180. 119 SAT, MA, nr. 46, Handelingen..., 6 april 1918; Dagboek De Zutter, 8 mei 1918.

366


Er waren echter niet alleen de publieke disputen, de straatgesprekken waarin dokter De Zutter zich maar al te graag mengde of de burenpraat over de angstige vooruitzichten. Ook in de door wierook en kaarsen zacht geurende sacristie van de Sint-Pieterskerk liepen de woordenwisselingen tussen deken Vanden Berghe en onderpastoor Moncarey soms hoog op. Smeuïge verhalen zijn ons overgeleverd door Antoon Vander Plaetse, toen jonge bakkerszoon uit de SintJanstraat en misdienaar. De discussies gingen over de spreekbeurten van Lodewijk Dosfel, kort nadat een tweede activistische propagandagolf Tielt bereikte. Die spreek- beurten werden hard bekritiseerd en Moncarey repliceerde: ‘Dosfel weet beter waarom hij dat doet, hij is een van de edelste Vlamingen die wij hebben en bovendien gebeuren er gruwelijke dingen achter het front.’120 Misschien is dit een apocriefe uitspraak van de onderpastoor, maar ze verraadt wel dat het studerende volkje begaan was met de actualiteit van de Vlaamse beweging en de implicaties van het activisme. Het had natuurlijk te maken met de in Tielt geplande meeting op 22 september, waarop Lodewijk Dosfel en twee overlopers, Vlaamse soldaten Vital Haesaert en Jules Charpentier zouden spreken. Op het pamfletje stond aangekondigd waarom ‘wij voort werkzame vlaamschgezinden blijven en waarom onze jongens aan het front flamingant zijn en de vlaamsche frontpartij hebben gesticht...’. Onderaan stond de mededeling: ‘Namens het Vlaamsch Sekretariaat van Thielt: Eenige Katholieke Studenten en Onathankelijke Jonge­ lieden.’ Die laatste mededeling stond zelfs in vetjes gedrukt.121 Daardoor was de nieuws- gierigheid van de Tieltse collegeleerlingen meer dan gewekt. In hun bond hadden ze wel degelijk over de Frontbeweging en over het activisme gediscussieerd.122 De meeting werd door dokter De Zutter bijzonder laag ingeschat. De dokter kon de activiteiten van de Wingense notaris Hendrik Persyn en

Antoon vander PLAETSE (1903-1973) in De Zondag, 26 augustus 1961; opnieuw in 'In memoriam pastoor Moncarey', in 't Halletorentje, VIII, nr. 3, november 1961, p. 76-80 (citaat op p. 78); 'Antoon Vander Plaetse vertelt. Waar is de tijd?...1911-1918', in Idem, XI, nr. 2, juli 1964, p. 49-53 (op p. 51, verkort); zie nog Van horen zeggen, 1969; J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 249. 121 Pamflet in het Archief Joris Lannoo, Tielt; R. VANLANDSCHOOT, 1979, p. 14. 122 De Zondag, 1 november 1952, p. 2.

367


de Dendermondse advocaat, onaanraakbare idolen voor de leerlingen, helemaal niet appreciëren. Zijn dagboek leert daaromtrent twee zaken.

S T A P T H 1E L T

Pamflet van de activistische meeting van 22 september 1918. {archief Joris Lannoo}

M vu t e 9 «Ffiftçeu*- ! B ï^ifs «

IV slifàs !

Er was zo goed als geen belangstelling, nauwelijks mmt sirr K'iH’flIfeiHtlWtt »! #3. twintig mensen waren GROOTE opgedaagd. En als er zo weinig volk zich had ***r à fr tjt ItiW H t* tfn e a rt sait* vertoond, dan was dit te Advokaat L DOSFELD danken aan de interventie H&&QLEEJRMff. S**rt van onderpastoor Moncarey Sassaert en Charpentier (hoewel De Zutter die naam niet vernoemt). Hij stelde de tekst op van een strooibriefje om de meeting Komt Miinti itp, V R A A G au W Ö ötëD vrij ! te boycotten en schakelde daarvoor de leerlingen van het college in. Nu de geboren leiders van het studenten-verbond afwezig waren, Joris Lannoo (aan het front) en Emiel Thiers (in Frankrijk), moest Moncarey wel het heft in handen nemen, met zijn brede belangstelling voor het reilen en zeilen van het Katholiek Vlaams Studenten- verbond. De dokter had hem wel in het vizier en het protest ‘vanwege het Vlaamsch jongelingschap’.123 De activistische meeting, of wat daar voor doorging, had plaats precies zes dagen voor kermiszaterdag, 28 september, de dag dat aan het Ijzerfront het eindoffensief in alle hevigheid losbarstte. Vanaf maandagmorgen 30 september werden alle kerken gesloten en omgevormd tot ontvangstcentra voor vluchtelingen. Net als in augustus 1914 kon de onderpastoor weer hard aan de slag gaan. En de verantwoordelijkheid binnen het Hulp- en Voedingscomité bleef nog maanden aanhouden. ZONDAG 9 2 Qisi 4 u u r

SE PT E M B E R 1918. i in «U* jfnurtt1 ( isii ity»*

VOLKSVERGADERING

m is

is r f f e u a d is b w t& a rsi i

fms-.it . I f M f ■-

1u

V tw jin d iir p t»

V l t w m m v ix '

* * * * * M i Y iu K K t M m i R S i i . v u Tlis à i

ittip

Ü l t l K I «I t e [ t u t t e l . I t ' i n n

123 Dagboek De Zutter, 21 september, 22 september 1918. De tekst van Moncarey is niet bewaard. R. VAN- LANDSCHOOT, 1979, p. 10 en nn. 39, 40; p. 13 en n. 49.

368


‘Nog een heele tijd tusschen de puinen en het steen Dit was een uitspraak van de nieuwe hoofdredacteur van de Gazette van Thielt, Jozef De Fuster, in zijn krant van 4 november 1922, bijna dag op dag vier jaar na de bevrijding.124125Toen had hij het niet meer over het gehavende stadsbeeld na de laatste bombardementen, maar over het in zijn ogen slecht maatschappelijk herstel in die vier jaar. Nu, maandag 11 november 1918, sprong het vele materiële puin in het oog, maar de zorg voor de vluchtelingen, de talloze begrafenissen van de slachtoffers van de epidemie, de afbouw van het stedelijk comité, en de dagdagelijkse pastorale verplichtingen overweldigden Moncarey. De eerste naoorlogse dagen hadden nog veel nare kanten. Deken Vanden Berghe en zijn onderpastoors ‘preekten in de groote kerk fel tegen den woeker’ en Moncarey voelde zich verplicht op 30 december, in een brief aan het stadbestuur, om aan de noodrem te trekken: de leveringen voor ‘Moeder- hulp’ waren totaal ondermaats.126 Enkele spilfiguren van het stedelijk comité, dat nog altijd aan een ware noodzaak beantwoordde, hadden het einde van de oorlog niet afgewacht. Het ging hier om de drie grootste industriëlen ondernemers: Florent Denys, Oscar Van Maele en Hector Impe, die de gehele textielnijverheid beheersten. Twee dagen voor Wapenstilstand richtten zij een gezamenlijk schrijven aan de gouverneur van WestVlaanderen om hun basisontwerp van een ‘Kamer voor Handel- en Nijverheid’ voor te leggen. Nauwelijks twee weken na de wapen­ stilstand functioneerde een soort van kernbestuur. Reeds op 27 januari 1919 hielden ze een algemene vergadering en op 5 februari was het bestuur definitief samengesteld.126 Zij waren in elk geval klaar om aan de ‘heropbouw’ te beginnen. Het was een moedige beslissing van het drietal om onmiddellijk de hand te slaan aan een economisch herstel in de stad, maar daar stak voor de toekomst ook een gevaarlijke eenzijdigheid in. De schoennijverheid, letterlijk plat gebombardeerd, kwam hier niet aan de bak. Zij telde evenwel een groot aantal werklozen en vele emigrerende arbeiders naar Noord-Frankrijk. Bovendien stonden deze industriëlen 124 Gazette van Thielt, LXXIII, nr. 44, 4 november 1922, p. 1-c. 125 Dagboek De Zutter, 17 november 1918; de brief van Moncarey in J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 310 en n. 18. 126 J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 222-223.

369


niet echt voor de belangen van de kleine burgerij en de ‘middenstanders’ die zo sterk aanleunden bij de traditionele katholieke partij- organisatie in de stad. Onderpastoor Achiel Lauwers (niet te verwarren met de grote leraar van Moncarey), sinds begin 1919 benoemd in Tielt, ondernam pogingen om aansluiting te vinden bij de ontluikende katholieke middenstandsbeweging in Gent en Brussel.127128 Als oud-leraar van het college was Achiel iets meer dan tien jaar collega geweest van Prosper. Zij zouden nu allebei een ‘standsbeweging’ leiden. Maar ook Moncarey liet zijn zaak niet stuurloos. Hij besefte op 11 november dat de conjunctuur niet gunstig lag voor een snelle ontwikkeling van zijn arbeidersorganisatie. Dat de drie grote industriëlen uitgesproken conservatieve ideeën koesterden, waarbij de leiding van de katholieke partij en de ‘Katholieke Burgersbond’ aanleunden, was een veeg teken. Nauwelijks enkele weken na de bevrijding hervatte hij zijn grote sociale werk, alles wat hij sinds 1912 op stapel had gezet. Op 19 december 1918 kwam de Christen Werkliedenbond voor het eerst samen, gevolgd op 23 december door het openen van een ‘bureel’, in het nog erg geschonden Gildhof. Het was opgericht ter ondersteuning van de vele werklozen in de schoennijverheid. Moncarey stelde dit bureau onder de leiding van August Callens, de man die de hele oorlog lang zijn rechterhand was geweest. 128 De eerste taak die onderpastoor Moncarey aan Callens voorschreef was de ondersteuning van noodlijdende gezinnen, onder de werklozen van de schoennijverheid. Tevens dacht hij aan een werkbeurs, die om het met een hedendaagse term aan te duiden aan actieve ‘traject­ begeleiding’ zou doen. ‘Het doel is’, zo schreef Moncarey, ‘het vinden van werk te vergemakkelijken voor de werklieden, desnoods bij openbare besturen en komiteiten om te bewijzen hoe weinig

Zie het korte naoorlogse historisch overzicht van J. de Fuster in de Gazette van Thielt, LXXIII, nr. 44, 4 no- vember 1922, p. 1-cde: 'Middenstandsbeweging te Thielt'. ABB, N66: Achiel-Karel Lauwers (18771965), uit Oostende afkomstig, priester gewijd op 1 juni 1901, leraar aan het college te Tielt van 28 november 1901 tot oktober 1914, onderpastoor in Tielt 14 maart 1919, benoemd in Lichtervelde op 23 mei 1921. 128 J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 527; R. VANLANDSCHOOT, 1984, p. 113 en n. 38; L. PAUWELS, 1984, p. 26.

370


aangelegenheid van werk, en aan te dringen om werk te verkrijgen of vermeerdering van hulp of opslag van waren... ’129 Onderluitenant Joris Lannoo, medestichter en drukker van De Volksmacht, {archief Joris Lannoo)

Op dat ogenblik had hij reeds gesprekken gevoerd met Frans Dewitte, onderpastoor in Izegem, en tussendoor ook met drukker Joris Lannoo die zijn weinige vrije dagen in de militaire dienst van het kamp van Beverloo in Tielt doorbracht om orde op zaken te stellen.130 Gedrieën kwam ze overeen een weekblad uit te geven voor de christelijke arbeiders­ beweging voor midden West-Vlaan­ deren. Een eerste nummer verscheen op zondag 5 januari 1919. Het droeg de niet mis te verstane titel: ‘De Volksmacht ’ en was duidelijk bedoeld als spreekbuis van het ‘christen werkers verbond’. Het hoofdartikel liet er geen gras over groeien: ‘De werkliedenstand eischt zijne plaats’. ‘(..) De oorlog is voorbij en een nieuwe tijd rijst voor ons op. Het rijk van het alleenheerschen van de burgerij stort net zooals vele politieke rijken uiteen. De werkliedenstand eischt ook zijne plaats op onder de zon, in de samenleving.’ Deze openingsalinea werd al snel gevolgd door een scherpe vooruit blik op wat er in Tielt nog te gebeuren stond. ‘Tot in onze christen ge- meenten toe, hebben we gezien dat de redelijkste en gezapigste eischen van ’t werkvolk, van vooren af aan verre afgewezen werden, dat het niet mocht spreken, niet mocht piepen.’ De rest van het hoofdartikel is een

Deze tekst is eind december 1918 geschreven. Hij is verschenen op 5 januari 1919 in het eerste nummer van De Volksmacht. Zie n. 130. 130 R. VAN LANDSCHOOT, 2011, p. 136 e.v.

371


klassieke weerlegging van het ‘goddeloos’ socialisme. De bijdrage is niet ondertekend maar bijna zeker van de hand van Moncarey.131 Daarmee was hij de eerste in het naoorlogse Tielt om een persorgaan boven de doopvont te houden. De technische moeilijkheden om de volgende nummers van De Volksmacht uit te brengen weerhielden hem noch Joris ervan om voor de eigen stad in maart 1919 een her­ uitgave van het Thieltsche Volk te programmeren: het werd De Nieuwe Tijd, met een niet mis te verstane toespeling naar het hoofdartikel van 5 januari en misschien nog meer naar het oude weekblad van Hugo Verriest. Op die wijze hadden ze meteen een positie in het Tieltse pers- landschap: zij waren alleen op de markt. De redacteurs van de Gazette van Thielt hadden minder geluk. ‘De geheele drukkerij lag kapot’, zoals zij later aangaven. Het waren dus de stemmen van Moncarey en Lannoo die het luidst klonken. Overigens moest men met mondjesmaat het nieuws over Tieltse aangelegenheden halen uit de aartsconservatieve Brugse La Patrie, die zich niet alleen antiVlaams opstelde maar evenzeer de christelijke arbeidersbeweging bevocht. Daarnaast was er nog De Belgische Standaard (onder de leiding van Marie Belpaire en pater lldefons Peeters), de vijfde jaargang van dit blad dat in oorlogstijd in De Panne verscheen. De zetel werd op 19 november 1918 naar Brugge overgeplaatst en had met redactiesecretaris Juul Filliaert uit Nieuwpoort heel veel aandacht voor West-Vlaamse aangelegenheden, met zelfs markante opmerkingen over Tielt.132 Het publieke leven in Tielt kreeg op 4 maart 1919 een flinke aanwinst door de stichting van de ‘Katholieken Vlaamsche Bond’, waarbij Tieltenaren als Lodewijk Wostyn (de oudere generatie), Emiel Thiers en Joris Lannoo (de jongere generatie) een belangrijke rol zouden spelen. De Bond kreeg de volledige steun van onderpastoor Lauwers. In dit verhaal kwam Moncarey niet voor, misschien uit collegiale vriendelijkheid De Volksmacht, I, nr. 1, 5 januari 1919, p. 1-cd. Herhaaldelijk werd in de literatuur de datum van 25, 26 of 28 december 1918 opgegeven. Dat gaat terug op een handgeschreven document van Frans Dewitte. Zie R. VANLANDSCHOOT, 1979, p. 37; A. OSAER, 1981, p. 128; J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 536; R. VAN LANDSCHOOT, 1984, p. 114. 132 Juul Filliaert (1890-1948): de collectie van De Belgische Standaard 18 november 1918-31 december 1919 in het Archief Filliaert, Nieuwpoort. Er ontbreken slechts enkele nummers.

372


Onderpastoor Achiel-Karel Lauwers (18771965), eerst leraar aan het Tieltse college 19011914, dan onderpastoor op Sint-Pieters 19191921, nadien onderpastoor in Lichtervelde. Medestichter Katholieke Vlaamsche Bond en Middenstandsbeweging in Tielt. {foto RVT, X, 1979, blz. 39}

fflfcf

..‘ W

en omdat zijn vertrouwensman Lannoo de openingstoespraak deed en samen met WÊÊÊÊÊm Emiel Thiers, Constant De Vriese e.a. de leiding verzekerde. Lannoo herinnerde meteen aan de laatste spreekbeurt van Hugo Verriest in 1914. Aptheker Lodewijk Wostyn (1859-1937), in Tielt gevestigd sedert 1886, stichter van de D'Hulsterzonen 1889, bezieler van de Boerenkrijgherdenking 1898, bezieler van de Katholieke Vlaamsche Bond 1919. {foto Lutgart Wostyn, 300 Jaar College Tielt, 1986, blz. 107}

De onderpastoor en de drukker hadden dat samen bedisseld. Terecht merkte Johan Vankeersbilck op dat er nu twee drukkings­ groepen in de flanken van de katholieke partij opereerden: de christelijke arbeiders­ beweging van Moncarey en de Vlaamsche Bond van Lannoo.133

‘De bekroning van ons zevenjarig hard werken in Thielt...’ 16 maart was een speciale dag voor Tielt. Toen overleed burgemeester Emiel Vande Vyvere en er was geen eigen krant om dit nieuws te melden. De Brugse Patrie betreurde ten zeerste de dood en vond dat deze een groot verlies betekende voor de stad en de katholieke partij. Tot aan zijn overlijden sleepte hij de slechte herinneringen aan de

133 J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 535-536; 2009, p. 250.

373


oorlog mee.114 Precies diezelfde dag was minister Vande Vyvere in de stad - misschien om deze familieredenen - en nam in het Gildhof het woord, waarbij ‘veel studenten, oud-soldaten en Blauwvoeten’ aanwezig waren. Vermoedelijk ging deze bijeenkomst door in het kader van de pasgestichte Vlaamsche Bond. De minister had het over twee belangrijke knelpunten: met besliste rechtvaardigheid moest het sociale vraagstuk opgelost worden, en dat hield een eresaluut in voor de ontwikkeling van de christelijke arbeidersbeweging. Vervolgens wilde hij een radicale oplossing van de taalkwestie, de absolute verdediging van de Vlaamse rechten.*135 In zijn vaderstad kon de minister veel vrijer spreken. Overigens bleef hij, zeker ten aanzien van het eerste punt, hard doorduwen in zijn Rerum novarum-toespraak in Gent op 18 mei: daar verdedigde hij onverkort de syndicale doctrine van pater Rutten. En dat sloot naadloos aan bij de theorie en de praktijk van onderpastoor Moncarey.136 Van in het voorjaar 1919 werd het dus duidelijk dat de aankomende parlementaire verkiezingen uitzonderlijke betekenis hadden. Voor het eerst sedert 1911 kon nu een waarachtige arbeidersvertegenwoordiging in het politieke bestel waar gemaakt worden. Moncarey legde zich daar bijzonder op toe. Een eerste signaal klonk in Gent op het congres van de Textielcentrale, op 30 maart. Daar zei de welbespraakte Isidoor De Greve, die zelf jarenlang in een fabriek La Patrie, (Brugge), LXXII, nr. 3, 18 maart 1919, p. 2-d: 'Nécrologie': '(...) sa mort est une grande perte pour la ville et pour le parti catholique de la ville.' Pas veel later kon de Gazette van Thielt, LXX, nr. 4, 21 juni 1919, p. 1bc een hoofdartikel wijden aan 'Burgemeester Emiel Vande Vyvere', met een lange passus over zijn houding tijdens de oorlog tegenover de Duitsers. De Patrie, LXXII, nr. 12, 29 maart 1919, p. 2-d had het over de grafredes van Frits Boone en Lodewijk Wostyn. 135 De Belgische Standaard, V, nr. 67, 20 maart 1919, p. 1-ab; de Gazette van Thielt heeft in haar latere over- zicht van de gebeurtenissen van het voorjaar daar geen melding van gemaakt wel over de bekende parlementaire interpellatie van Vande Vyvere op 14 mei in LXX, nr. 2, 7 juni 1919, p. 1-c; V. JANSSENS, 1982, maakt geen melding van deze Tieltse voordracht. Overigens kwam er na de minister, de week daarop, een voordracht in datzelfde kader door Joris Lannoo, met lichtbeelden, over "t soldatenleven in de IJzerstreek'. Daar werd een identieke taal gehanteerd. Zie De Belgische Standaard, V, nr. 73, 27 maart 1919, p. 2-c. 136 Het Volk, (Gent), 20 mei 1919; de Gazette van Thielt, noch De Belgische Standaard maakten gewag van deze Rerum novarum-toespraak.

374


gewerkt had, dat het ruim onvoldoende was om uitsluitend aan syndicaal werk te doen. Op die wijze ‘vereenigden zij niet de macht waarover zij feitelijk moeten beschikken.’ De Greve wees resoluut de weg: via de Werkliedenbonden doorstoten om ‘de zelfstandigheid en vertegenwoordiging in de openbare besturen’ te veroveren. Die stelling werd bevestigd op het algemeen syndicaal congres te Brussel op 12-14 april. De Werkliedenbonden stonden klaar, die van Tielt niet het minst.137138 Frits Boone (1875-1932), gemeente­ raadslid sedert 1911, schepen op 20 februari 1919, burgermeester op 20 mei 1919. {foto archief RVT}

Het was geen uur te vroeg voor Tielt. Wanneer de burgerij in de Katholieke Kring op 25 mei samenkwam en deken Cyriel Vanden Berghe het woord nam hoorde men geen woord over wat minister Vande Vyvere in het Gildhof had gezegd. De opvolging van het burgemeesterschap beroerde nog iedereen. Pas op 22 juni, bij de inhuldiging van Frits Boone, voelde men zich opgelucht. Opnieuw sprak de deken en opnieuw liet hij het sociale en Vlaamse vraagstuk bui- ten beschouwing. In zijn dankwoord, waar iedereen naar uitkeek, vatte de nieuwe burgemeester zijn taak als volgt samen: ‘de balans in evenwicht trachten te houden tusschen de verschillende standen, allen klassenstrijd bekampen met koelbloedige krachtdadigheid, het zal het voorwerp zijn van ons pogen en streven.’ Deze formulering lag veel dichter bij de oude Katholieke Unie dan bij de nieuwe sociale verworvenheden. Voor de rest hield hij het bij een vaag ‘in Vlaanderen Vlaamsch’ en een hulde aan minister Vande Vyvere, ‘onverschrokken verdediger van een Vlaamsch taalrecht.'13'3 Het was

Geciteerd door L. PAUWELS, 1984, p. 29 en n. 32; Het Volk, 16 april, 19 april, 22 april 1919. 138 Gazette van Thielt, LXX, nr. 5, 28 juni 1919, p. 1-abc.

375


voor de Werkliedenbond en voor Moncarey maar een magere bedoening. De zomermaanden zouden niet voorbijgaan zonder lange en taaie onderhandelingen bij de lijstvorming voor de aanstaande parlementsverkiezingen. Natuurlijk was overal in het Vlaamse land een verschuiving waarneembaar naar een echte ‘standenvertegenwoordiging’, alleen was dit in Tielt nog niet echt verworven. Het overleg van de proosten voor sociale werken in Roeselare waar Moncarey zich van harte bij aansloot had geopteerd voor duidelijke plaatsen voor de kandidaten van de christelijke arbeidersbeweging op de katholieke lijst. Enig uitzicht op afspraken met de Frontpartij was toen volstrekt afwezig, zeker nadat Gustaaf Sap zijn eigen ‘standsbeweging’, de Boerenbond, volop begon uit te bouwen in de streek en daarbij de richtlijnen van zijn hoofdbestuur van 19 juni stipt uitvoerde. De Frontpartij kwam bovendien niet eens op in het arrondissement. De beslissende stoot voor de arbeidersbeweging ging uit van de ‘Gilde’ van Roeselare die op 14 juli opriep om in het hele arrondissement Roeselare - Tielt een hecht netwerk van werkliedenbonden met politieke opties op te zetten. Daarna kon men de plaatsen op de lijst beter afdwingen.130 Terwijl Sap dus vanuit zijn eigen basis meetings organiseerde*140 kwam op 18 september de Katholieke Kring in Tielt samen, met 154 aanwezigen. Daar was alleen sprake van Aloïs Vande Vyvere en Gustaaf Sap. Burgemeester Boone werd aangeduid als eerste plaats­ vervanger. De besprekingen gingen hier dus buiten de Werkliedenbond om. De Gazette van Thielt had het daarbij alleen over het noodzakelijk gevecht tegen de socialisten. De sociale vraagstukken bleven gewoon onaangeroerd. De Brugse Patrie onderschreef deze electorale schikking met beide handen.141 Gelukkig was dit niet het laatste woord. Minister Vande Vyvere zette zich in om de kandidaturen van de Werkliedenbonden in het arrondissement te verdedigen.

133 E. GERARD, 1979, p. 160 en n. 1. 140 Gazette van Thielt, LXX, nr. 15, 6 september 1919, p. 2-b; nr. 16, 13 september 1919, p. 2-b. 141 Gazette van Thielt, LXX, nr. 17, 20 september 1919, p. 1-bc; La Patrie, LXXII, nr. 83, 23 september 1919, p. 1-a.

376


De onzekerheid duurde tot rond 20 oktober. Toen kwam de definitieve lijst klaar en kreeg op arrondissementeel niveau de christelijke arbeidersbeweging de derde plaats voor Isidoor De Greve en de vijfde plaats (zo goed als een strijdplaats) voor Leopold D’Hondt uit Izegem. August Callens werd vijfde plaatsvervanger. Men kon dus nu rustig de stembusdag af- wachten. Men kon dat des te meer omdat zowel Sap door zijn eigengereid optreden als Vande Vyvere door zijn aan­ houdende interventies bij het bestuur van de Katholieke Associatie de standenvertegenwoordiging alleen maar versterkten. Het initiatief was niet uitgegaan van burgemeester Boone en baron Adile Mulle de Terschueren.142 In de laatste rechte lijn naar de verkiezingen toe begon in WestVlaanderen het inzicht te dagen dat de naoorlogse tijd gedomineerd zou worden door democratisering en door de gerechtvaardigde eisen van de arbeidersbeweging. Zo de Patrie van 28 oktober, die het manifest van de Brugse Katholieke Associatie in extenso publiceerde. Daar stond in te lezen dat de arbeiderskwestie hoog op de agenda van de volgende regering zou komen. Maar die kwestie kon niet opgelost worden als er geen sterke en onafhankelijke arbeidersorganisaties tot stand kwamen. En dat waren dan bij voorkeur de syndicaten waar loonafspraken en arbeidsvoorwaarden met de patroons konden bediscussieerd worden. Het Brugse blad stelde verder vast dat de evolutie van de arbeidersvertegenwoordiging op politiek vlak doorging in Kortrijk, Roeselare-Tielt, Brugge en Torhout. Men kon die beweging niet langer tegen- houden.143 Ten slotte kwam minister Vande Vyvere in zijn laatste meeting in het Gildhof op 9 november nog eens alles op een rijtje zetten, al was het opvallend dat de Gazette daarbij een nostalgisch verlangen debiteerde naar de goede oude tijd van de alleenheerschappij van de katholieke partij voor de oorlog. Vande Vyvere was vergezeld van alle grote tenoren: Sap, De Greve en Boone. Een demonstratie van de standenvertegenwoordiging, maar dat merkte de Tieltse krant nauwelijks op.144 E. GERARD, 1979, p. 161 en nn. 5, 6, 7. 143 La Patrie, LXXII, nr. 98, 28 oktober 1919, p. 1-abc. Het blad was wel uitdrukkelijk tegen de Vlaamsche Bond; nr. 99, 30 oktober 1919, p. 1-bc: 'L'évolution'. 144 Gazette van Thielt, LXX, nr. 24, 8 november 1919, p. 1-a: 'Voor den dag van de kiezing'; nr. 25, 14 november 1919, p. 1-b: verslag van de meeting in het Gildhof. Vergelijk met La Patrie, LXXII, nr. 100, 15 november 1919, p. 1-c; Vande Vyvere 'à la Gilde der ambachten'.

377


Aloïs Vande Vyvere (1871-1961), oudleerling college Tielt 1888, advocaat in Gent 1894, provincieraadslid 1904, gemeenteraadslid Gent 1907, volks­ vertegenwoordiger voor Tielt 1911, minister in de regering Charles, de Broqueville van 18 juni 1911 tot 1 juni 1918, opnieuw in de regering van 20 november 1920 tot 19 mei 1926. {foto uit 300 Jaar College Tielt, 1986, blz. 133}

De uitslag overtrof alle verwachtingen, met twee absolute uitschieters: Isidoor De Greve ver­ zamelde niet minder dan 5.478 naamstemmen en maakte dus een triomfantelijke entree; de invloedrijke en sluwe politicus Gustaaf Sap van zijn kant scoorde met 3.358 stemmen. Zo iets had zich nog nooit voorgedaan en was het gevolg van het algemeen stemrecht en de kieswetgeving voor de eerste naoorlogse stembusslag. Dat de socialisten de vijfde zetel in het arrondissement Roeselare-Tielt binnenrijfden maakte de verwondering en zelfs de woede nog groter, des te meer omdat deze socialistische aangroei vanuit Gent en Menen tot stand was gebracht. Tot haar eigen verbazing noteerde de Gazette, dat er zoveel ‘standsstemmen’ uitgebracht waren, zij wilde dat niet onderbrengen onder de ‘voorkeurstemmen’. Zij was niet erg gelukkig met deze ontwikkeling. Maar ja, dat was het gevolg van ‘zekere mistoestanden’ en daarmee bedoelde de krant de houding van de burgerij.14:1 Blijkbaar was de redactie van de Tieltse krant niet zo voorbereid op wat Moncarey de ‘nieuwe tijden’ noemde. In tegenstelling daarmee trok De Greve, die met zijn exploot de nationale pers haalde*146, onmiddellijk van leer. De nieuw verkozen christendemocratische volksvertegenwoordigers kwamen op 1 december samen in Gent. Gazette van Thielt, LXX, nr. 26, 22 november 1919, p. 2-ab (niet op de eerste bladzijde dus!); J. VANKEERS- BILCK, De Gazette van Thielt 1919-1940. Bijdrage tot de studie van de katholieke weekbladpers tijdens het interbellum, on. lie. verh. RU Gent, 1982, p. 151-152 en n. 12; 2009, p. 250. 146 Zie Ons Volk Ontwaakt, V, nr. 26, 30 november 1919, p. 330, met foto.

378


Gustaaf Sap (1886-1940), volksvertegen­ woordiger voor Tiell sinds 16 november 1919. {RVT, X, 1979, blz. 55}

De Greve zette de toon: ‘Wij leven in nieuwe toestanden en moeten dus een gans nieuwe organisatie tot stand brengen.’ Hij bedoelde daarmee in de eerste plaats de verdere opbouw van de Werkliedenbonden en de positionering van de vakbonden, maar zijn uitspraak had ook een meer algemene draag­ wijdte.147 Meer dan wie ook besefte hij dat het ‘ancien régime’ van 1914 definitief had afgedaan. Isidoor De Greve (1878-1965), gevormd als Gentse syndicalist, gevierde spreker in Roeselare en Tielt, volksvertegenwoordiger voor Tielt 1919, voorzitter Christen Werkersverbond West-Vlaanderen 1920, gemeenteraadslid Tielt 1920; ontslag en politiek uitgespeeld in 1924. {foto J. Devogelaere, 1980, blz. 295, een overname uit Ons Volk Ontwaakt, 1919}

Dat dit toch niet zonder slag of stoot zou voltooid worden, konden noch hij, noch Moncarey voorzien. Op zondag 7 december werd de nieuwe volksvertegenwoordiger in het Tieltse Gildhof gehuldigd, met een vastberaden en ontroerde Moncarey op het podium. Hij herinnerde aan ‘het gedane werk sedert 1912, de rasse en machtige ontwikkeling van den werkliedenbond, die geschud door veel wind en storm, tot een forsche eik is uitgegroeid.’ Niet zonder trots wees hij op de verkiezingsuitslag, ‘de bekroning van ons zevenjarig lastig werk in Thielt, ziedaar waarom de uitslag een der schoonste is van gansch mijn leven.’ Antoon Wittewrongel kwam dan het leven schetsen van de verkozene die tot aan zijn 28ste in de fabriek had gewerkt. De onderpastoor verzocht drukker Joris Lannoo een Het Volk, 3 december 1919; E. GERARD, 'Uit de voorgeschiedenis van het ACW' (1918-1921), in De gids op maatschappelijk gebied, LXIX, nr. 5, mei 1978, p. 503-504.

379


mooie brochure te maken om dit gewichtig evenement te vereeuwigen.148 Op 24 december kwam De Greve naar Tielt wonen. Ook dat was een opzienbarend feit.

Rustige groei, stille kracht Toen de eerste reacties op de verkiezingen wat weggeëbd waren doken de eigenlijke opga- ven voor de Werkliedenbond in alle duidelijkheid weer op: inter-professionele organisatie, vrouwen­ werking, beroepsopleiding voor jongeren en niet in het minst vergrote politieke slagkracht voor de volgende verkiezingen. De eerste ontwikkeling van de vakcentrales en van een echt Gewestelijk Vakverbond kan men aflezen uit het algemeen verslag over de periode tot 31 maart 1920. Bij deze verdere uitbreiding werd De Greve bijgestaan door Antoon Witte- wrongel en Jan Rotsaert. Dat was het gevolg van een vergadering in Brugge op 19 maart, waarbij Tielt officieel een gewestelijk verbond werd. Het had echter aanvankelijk een zwakke structuur die door bovenstaand trio grondig werd bijgespijkerd. Ik ga echter niet verder in op dit specifiek organisatieprobleem149, wel op de rol die Prosper Moncarey in het geheel van de sociale beweging in het Tieltse verder heeft gespeeld. Er waren ook nog andere ontwikkelingen dan de syndicale werking waar hij oog voor had. Minstens twee grote projecten springen hierbij in het oog. Voor de oorlog had hij reeds in het kader van de Werkliedenbond en de Propagandaclub een vrouwenwerking willen opzetten. Die had het in de oorlogsomstandigheden begeven. In de zomer van 1920 waagde hij een nieuwe poging. Maar aan het hoofd van deze toch nog moeilijk liggende afdeling wou hij een deskundige vrouw aan het hoofd plaatsen, met enige ervaring in organisatietechnieken en een grote sociale bewogenheid. Hij dacht aan een jonge Tieltse, Judith 148 Inhuldigingsfeest van volksvertegenwoordiger Isidoor de Greve door de Christen Werkliedenbond op zondag 7 december 1919 in 't Gildhof te Thieit, Lannoo, Tielt, 1919; L. PAUWELS, 1984, p. 30-31 en n. 36; de Gazette van Thieit, LXX, nr. 29, 13 december 1919 had er geen woord voor over. Wel handelde het blad uitvoerig over het feest van de Katholieke Kring op 14 december 1919, waarbij Vande Vyvere, Sap en De Greve aanwezig waren: nr. 25, 20 december 1919, p. 1-bcd. 149 Zie daarvoor L. PAUWELS, 1984, p. 46 e.v.

380


Verberckt.1511 Onderpastoor Moncarey moet haar gecontacteerd hebben op het ogenblik dat zij in Leuven solliciteerde bij het hoofdbestuur van de Boerenbond voor een plaats als inspectrice van de boerinnengilden in de provincie West-Vlaanderen. Hij schakelde deken Vanden Berghe en zijn collega Lauwers in om het hoofdbestuur te overtuigen Verberckt in Tielt te laten. Maar hun brief van 12 oktober kwam te laat. De procedure was te ver gevorderd en op 6 november werd Judith provinciale inspectrice, in een organisatie waar Gustaaf Sap het voor het zeggen had.*151 Het tekent wel de Tieltse onderpastoor hoe hoog hij mikte. De inspanning werd door Jozef De Fuster in de Gazette opgemerkt en geprezen. Sinds de zomer had zich enige toenadering voorgedaan tussen de hoofdredacteur en de proost van de sociale werken. De Fuster loofde de werking in Tielt om arbeiders- en middenstandsvrouwen te betrekken in het maatschappelijk werk.152 De eerstvolgende gemeenteraads­ verkiezingen zouden het belang daarvan alleen maar onderstrepen. Antoon Wittewrongel (1881-1939), sinds 1912 medewerker van onderpastoor Moncarey, sinds 1921 in de gemeenteraad, eerste voorzitter van het gewestelijke vakverbond, {uit L. Pauwels, 1984, blz. 59}

De immer actieve proost van sociale werken legde in diezelfde periode ook de basis voor een totaal nieuwe, eigen mutualiteit: ‘De Volksverzekering’. Daarbij dacht hij, heel pragmatisch, ook aan de overname van de oude mutualiteiten die uit het netwerk van de Thieltsche Broederband waren ontstaan

Judith Verberckt (Turnhout 1893-Tielt 1977), dochter van een rijkswachtcommandant die vlak voor WO I in Tielt benoemd werd. Zij had in Gent een pedagogisch diploma verworven en volgde in het academisch jaar 1917-1918 de normaalcursussen aan de Hoogere School voor Opvoedkunde. Zij had enige sympathie voor het activisme. Zij was aanwezig op de meeting van 22 september 1918, wat haar aangewreven werd. Moncarey noemde dat een 'onbehendigheid'. 151 Brief van 12 oktober 1920 in het Archief BB, Leuven, personeelsdossiers. 152 Over de toenadering: J. VANKEERSBILCK, 1982, p. 152-153; Gazette van Thielt, LXI, nr. 47, 20 november 1920, p. 1-ef: 'Aan de vrouwen'.

381


en waarvan burgemeester Boone de voorzitter was. Het was een netwerk dat inmiddels provinciaal geworden was. Op 1 augustus 1920 congresseerden deze mutualiteiten in Roeselare en konden moeilijk anders vaststellen dan dat zij aan verzwakking toe waren en niet meer opgewassen tegen de eisen van de nieuwe tijd.13 De ‘Volks­ verzekering’ werd officieel opgericht op 20 november (en op 8 september 1921 wettelijk erkend). Moncarey duidde Antoon Wittewrongel aan als voorzitter, die onmiddellijk een grote stuwing gaf aan deze nieuwe mutualiteit-beweging: in 1923 telde ze reeds 550 leden, in 1925 opgelopen tot 1.400. Dat Tielt in de sociale beweging zo hoog scoorde werd bevestigd in de verkiezing op 12 december van De Greve tot provinciaal voorzitter van het ‘christen werkersverbond’. Ook dat was het resultaat van het noeste werk van de onderpastoor en de ijzeren overtuiging van de syndicalist.*154 Dit vruchtbare jaar 1920 liep niet ten einde zonder een nieuw en belangrijk initiatief voor de sociaaleconomische evolutie van de stad Tielt. De clerus van de Sint-Pietersparochie opteerde voor de oprichting van een Vrije Vak- en Ambachtsschool,een stichting die tot op vandaag is blijven nawerken. Het betrof hier een gemeen­ schappelijk onderneming ‘zoowel voor bazen als voor werklieden’. De onmiddellijke aanleiding lag in een beraadslaging van de gemeenteraad van 16 oktober over de mogelijkheden van een ambachtsschool. Burgemeester Boone en zijn raadsleden dachten toen aan een soort versmelting van de stedelijke tekenacademie en een vrije ambachtsschool. Maar de correspondentie met het provinciebestuur en met de hogere inspectie van de academies laat zien dat dergelijk plan tot versmelting geen kans had.155 Deken Vanden Berghe en de onderpastoors Lauwers en Moncarey stelden dan een brief op, gericht aan het stadsbestuur, ‘om aan het dringend verzoek van de vereenigingen van schoen- makers en werklieden te beantwoorden, ten einde het bestaan en den bloei der schoenmakerij, die de bijzonderste nijverheid van Thielt is, te bevorderen.’ Het moest een ‘dagschool voor schoenmakers’ worden. Gazette van Thielt, LXXI, nr. 29, 17 juli 1920, p. 2-bc: beschouwingen vooraf bij het congres. 154 J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 538; L. PAUWELS, 1984, p. 32; R. VANLANDSCHOOT, 1984, p. 129. 155 SAT, MA, nr. 2583: correspondentie met provinciebestuur van 16 februari 1921; met inspectie van 21 februari 1921.

382


De brief werd op 29 december gepost. De aarzelingen bij een nauwelijks haalbare versmelting werden na de winter overwonnen. In het voorjaar, eind maart 1921, werd deze ‘dagschool’ geopend. Het maatschappelijk engagement van Lauwers voor jonge zelfstandigen in deze sector, en van Moncarey voor de ‘werklieden’ lagen aan de basis van een nieuwe ontwikkeling. Voorzitter werd deken Vanden Berghe, ondervoorzitter burgemeester Boone. Onder de bestuursleden duidde Moncarey twee vertegenwoordigers van het Christen Werkersverbond aan: Antoon Wittewrongel en Jules D’Hoop.1"6 De herfst en de winter 1920-1921 lieten verhopen, dat de zwartste herinneringen aan de oor- log konden opgeborgen worden: de demografische bressen raakten dicht en de emigratie vertraagde. Niet alleen de Werkliedenbond en de steeds maar uitbreidende activiteiten van Moncarey bewerkten steeds intenser het maatschappelijke speelveld. Er waren er ook nog andere en niet van de minst belangrijke, die in de volgende jaren voor een meer confronterende tweestrijd kozen met de christelijke arbeidersbeweging. Dit was het gevolg van de groeiende standenwerking in de katholieke partij en het feit dat de christelijke arbeiders- beweging, ook in Tielt, vroeger en intensiever georganiseerd werd. Maar het zal blijken dat niet daar de scherpste tegenkanting tegen onderpastoor Moncarey ontstond. Die lag hoger. De Gazette kreeg vanaf september 1920 steeds meer aandacht voor een groeiende midden- standsbeweging, die scheep ging onder de benaming ‘Katholieke Burgersbond’. Ook daar werkte dus de stille kracht. Vanaf 15 januari 1921 werden in deze Burgersbond een reeks van 12 voordrachten aangevat over ‘handelsboekhouding’.Voorzitter Lodewijk Wostyn, secretaris Emiel Thiers en proost Achiel Lauwers deden er alles aan om de beweging uit te dragen. Dit bestuurstrio had niet de minste moeite om cordiaal om te gaan met de proost van sociale werken. Zij deelden bijvoorbeeld de zorg voor de in oprichting zijnde ‘vakschool’.'" Boven hen werkten er drie ongunstige factoren: de terughoudendheid van burgemeester Boo- ne, die zich niet thuis*157 SAT, MA, nr. 77: bijlagen bij de gemeenteraadszittingen 1918-1927; Gazette van Thielt, LXXII, nr. 14, 2 april 1921; J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 267 en n. 62; p. 283 en n. 53. 157 Gazette van Thielt, LXXI, nr. 39, 25 september 1920, p. 1-bc: 'Middenstandswerking te Thielt'; nr. 45, 6 november 1920, p. 1-ef: 'Voor de Middenstand'; LXXII, nr. 3,15 januari 1921, p. 1-c.

383


voelde op het politieke speelveld volgens de nieuwe standenvertegenwoordiging; de haast fanatieke antisyndicalistische uitvallen van de industriëlen van de handelskamer; en ten slotte, de houding van baron Mulle wiens geduld ten opzicht van onderpastoor Moncarey nu opraakte. Dat laatste zou de doorslag geven.

Onweer op komst De antisyndicalistische uitspraken konden plots gelezen worden in het Weekblad van de Handelskamer van Thielt en omliggende, waarvan het eerste nummer verscheen op 1 januari 1921. De redacteurs waren niet verlegen voor een flinke portie demagogie om het bestuur van de christelijke arbeidersbeweging voor te stellen als leiders van luiaards en potverteerders, ‘die de staat alles doen betalen, en kan de staat dit niet, dan zoeken zij waar het te pakken ligt’, kortom het zijn alle vuige socialisten. Zij vielen onbeschroomd Moncarey, De Greve en Lannoo met naam en toenaam aan, als ‘fanatieke leiders’, die ‘alles omvergeworpen hebben’. Dergelijke taal was niet nieuw, men vond ze ook elders, bijvoorbeeld bij rabiate conservatie- ven die in de Brugse Patrie makkelijk een tribune kregen. 158 Die taal werd in Tielt gesproken door een groepje machtige mensen die het syndicalisme en de politieke autonomie van de christelijke arbeidersbeweging uitspuwden. Eigenlijk zou baron Adile Mulle de Terschueren in 1922 zich daarbij aansluiten. De eerste naoorlogse gemeenteraadsverkiezingen van 24 april 1921 waren een uitstekende gelegenheid om het standenprincipe op het lokale vlak te toetsen. De campagne kwam echter in Tielt erg traag op gang. Pas op 27 november 1920 werden deze verkiezingen in de Gazette aangekondigd en op 26 maart kreeg men voor het eerst zicht op de katholieke lijst en een week later op de volgorde. Toen bleek er iets merkwaardigs te zijn gebeurd. Binnen de Katholieke Kring waren in de loop van de maand maart overkoepelende besprekingen ge­ weest, waarschijnlijk op verzoek van deken Vanden Berghe en het bestuur van de Katholieke Burgersbond. Dat leidde tot volgend resultaat: vijf kandidaten van de ‘burgers en midden- standers’ (zo gaf Jozef De Fuster het aan), drie van de landbouwers en vijf van de ‘werklieden’. De definitieve volgorde mocht ook enige verbazing Zie bv. nr. 2, 8 januari 1921; nr. 6, 16 februari 1921; J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 224; R. VANLANDSCHOOT, 1984, p. 128 en n. 86.

384


wekken. Na lijsttrekker burgemeester Boone volgde onmiddellijk Isidoor De Greve. Van de vier andere kandidaten van de ‘werklieden’ kreeg Jules Verhelst de vierde, Antoon Wittewrongel de negende, Adolf Braekevelt, ‘een schoenmaker’, de elfde en een zekere Arthur Desseyn, de dertiende en laatste plaats.159 De verkiezingen in Tielt zorgden voor extra commotie, omdat er een socialistische lijst werd neergelegd. Dat de Frontpartij ook deze keer niet meedeed was een geruststelling, maar ‘geen rood op het stadhuis’! Ook deze verkiezingen betekenden een belangrijke stap in de democratisering van het stemrecht: het enkelvoudig algemeen stemrecht met deelname van de vrouwen. Het vergde voor de bevolking enige nadere uitleg. De Gazette deed haar uiterste best om de juiste toelichting te geven. Toch bleef er bij de krant een zekere angst bestaan voor de drie nu netjes afgetekende standengroepen, waarbij voor het eerst vijf kandidaten van de ‘werklieden’ . ‘Waarom’, zo vroeg de redacteur zich af, ‘zoudt ge niet stemmen voor AL de kandidaten van de lijst?’ Dan ging immers de katholieke lijst in zijn geheel door, zonder het ongemakkelijke fenomeen van de voorkeurstemmen. De burgerij herinnerde zich maar al te goed de stemmenvloed voor Isidoor De Greve.160 Ook hier weer was de uitslag betekenisvol. De socialistische kandidaat was verkozen, met 902 stemmen op de lijst. Ook de Propagandaclub van onderpastoor Moncarey had, terecht, schrik gehad van dit socialistisch initiatief. Was deze lijst er niet geweest, dan haalden de ‘christen, werklieden’ alle vijf hun zetels. Nu slechts (!) vier, maar met een mooie reeks voor- keurstemmen. De Greve liefst 785, of slechts 62 minder dan burgemeester Boone, Verhelst 709, Wittewrongel 572, Braekevelt 583, allen samen een mooi plebisciet vanwege de ‘werk- lieden’.161 Tegen de verwachtingen in werd Jules Verhelst in het schepencollege opgenomen, als eerste van de Gazette van Thielt,LXXI, nr. 18, 27 november 1920; LXXII, nr. 13, 26 maart 1921, p. 1-d; nr. 14, 2 april 1921, p. 1-a. Desseyn zal in mei 1924 als gemeenteraadslid in de plaats komen van De Greve. Zie daarover verder in paragraaf Boven de met water gevulde kelder... 160 Gazette van Thielt, LXXII, nr. 16, 16 april 1921, p. 1-cde: 'Rond de gemeenteverkiezing en hare bewerking', met vervolg in nr. 17, 23 april 1921, p. 1-cd; de oproep om voor al de kandidaten te stemmen: nr. 17, 23 april 1921, p. 1-c. 161 Gazette van Thielt, LXXII, nr. 18, 30 april 1921, p. 1-e.

385


christelijke arbeidersbeweging. Ze zou nu deze positie behouden, behalve in de periode 1926-1932. Deze beweging had het schepencollege opengebroken. Men kan dus gerust stellen dat de verkiezing van 24 april 1921 een belangrijke mijlpaal was in de sociaal-politieke geschiedenis van de stad Tielt.162 Niet iedereen was met die ontwikkeling opgezet. Overigens groeide aan het einde van de politieke legislatuur, die onvermijdelijk naar vervroegde parlementaire verkiezingen leidden, het verzet tegen allerlei sociale wetten. Kop van jut werd de zogenaamde ‘achturenwet’. Het Weekblad van de Handels- en Nijverheidskamer schreef zelfs een brief naar Henry Carton de Wiart, eerste minister en minister van binnenlandse zaken. De Kamer richtte haar scherpste pijlen op de arbeidswetgeving en de zogenaamde misbruiken in het ‘werkloozenfonds’. In omfloerste woorden volgde de Gazette dit antisociale requisitoir.163 Enkele weken na de gemeenteraadsverkiezingen werd onderpastoor Achiel Lauwers benoemd. Deze vriendelijke collega van Prosper Moncarey (ze waren bijna vijftien jaar samen in Tielt geweest) was steun en toeverlaat van de Katholieke Burgersbond, die erg aangeslagen was door het verlies van de ‘onvermoeibare Thieltsche volkswerker’, ‘de man’, zoals Jozef De Fuster aangaf, ‘die tot richtsnoer nam en op weg was een taak te volbrengen: de katholieke burgersbond op katholiek gebied degelijk te organiseeren.’164 Van Moncarey werd in de Gazette nooit getuigd dat hij een ‘onvermoeibare volkswerker’ was. Burgemeester Frits Boone voelde zich door de benoeming van Fauwers wat in de wind gezet en ontmoedigd. Hij schreef op 17 september een brief aan het bestuur van de katholieke partij met de mededeling niet langer te kandideren als plaatsvervanger op de Kamerlijst. De schaduw van De Greve zat hem eveneens te veel in de rug. Hij trok zich terug op zijn Tieltse werkterrein in de R. VANLANDSCHOOT, 170 jaar gemeenteraadsverkiezingen in Tielt, Stichting Jean Lemey, Tielt, 2000, p. 15. 163 Weekblad van de Handels- en Nijverheidskamer van Thielt en Omliggende, 18 juni 1921; J. VANKEERSBILCK, 1981, n. 7, p. 226; Gazette van Thielt, LXXII, nr. 26, 25 juni 1921, p. 1-cd, volgde de klacht: 'Acht Uren'. 164 Gazette van Thielt, LXXII, nr. 23, 4 juni 1921, p. 1-de: 'Bij een heengaan'. De benoeming dateerde van 28 mei. Zie ABB, N66: Achiel-Karel Lauwers.

386


burgemeesterszetel. 163 Daardoor was binnen de katholieke partij de opvolging open gesteld, en er was niemand uit de stedelijke afdeling bereid deze taak op te nemen. Er stak wat vermoeidheid in de Burgersbond. Baron Adile Mulle de Terschueren junior (1857-1932), provincieraadslid kanton Ruiselede 1889, senator 1919, uitgesproken tegenstander van onder­ pastoor Moncarey. {foto archief RVT}

Alsof het politieke speelveld niet mocht rustig worden, verhoogde eind september plots de spanning tussen onderpastoor Moncarey en baron Mulle. Er vielen bitsige woorden met een lang verwacht maar erg resultaat: op 2 oktober besliste de baron de toegang tot het Gildhof te ontzeggen aan de christelijke arbeidersbeweging. De lokalen moesten ontruimd te zijn op 15 december. De bom was gebarsten, net voor een nieuwe en lastige verkiezingsstrijd en de kandidatuur van De Greve zinde Mulle al helemaal niet. Het kon zich voor Moncarey op geen slechter ogenblik voordoen. Die oktoberdag had Moncarey de vlag van het christen werkersverbond van Tielt willen inzegenen, maar eveneens bedoeld als ‘hulde aan geheel onze organisatie dan aan één man.’*166 De symboolwaarde van die vlaggenwijding was de baron niet ontgaan.

‘Wij weten heel goed waarom wij buiten het Gildhof gezet zijn’

Maar de onderpastoor was geen man om op zijn kop te laten zitten. De Volksmacht van 15 oktober wond er geen doekjes om: ‘We zijn ons bewust van onze eigene macht en den steun van andere christen werkliedenbonden in ons arrondissement, in geheel de provincie en er buiten, en vol betrouwen zien wij de toekomst in, en slaan blijmoedig

Gazette van Thielt, LXXII, nr. 39, 24 september 1921, p. 1-de. 166 Zoals in het pamflet van 19 september 1922 aangegeven; J. VANKEERSBILCK, 2009, p. 152. Zie verder in pa- ragraaf De eerste stap...

387


de hand aan ’t werk tot ’t opbouwen van een eigen Volkshuis.’167 De ‘middenraad’ van de bond besliste op 31 oktober tot de aankoop van ‘een uitgestrekt en eigendom, met twee huizen en veel bouwgrond, op den hoek der Kortrijkstraat en op de schoonste plaats der stad. Een prachtige doening te wege.’ Op die vergadering werd al een eerste schets van de zware verbouwingswerken van de vroegere Volkswinkel op tafel gelegd. Tezelfdertijd kondigde het bestuur een grote financiële actie aan ‘van al de leden om een sommeke spaargeld te storten op de Volks- bank.’168 Maar er was nog meer te doen dan bouwplannen uittekenen en geldelijke stortingen te incasseren. Men bevond zich plots aan de vooravond van vervroegde verkiezingen. De Gazette gaf op 29 oktober de definitieve lijst van de katholieke partij. Er is evenwel niets bekend over de voorbereidende besprekingen tussen de drie standen. Toch was er een opvallend nieuw feit. Isidoor De Greve prijkte op de tweede plaats, onmiddellijk na Aloïs Vande Vyvere maar voor Gustaaf Sap. Dat had hij te danken aan zijn bestendige aanwezigheid in Tielt, zijn groeiend prestige en de ‘eigene macht’ van de werkliedenbond. De christendemocraten in midden West-Vlaanderen boekten dus opnieuw vooruitgang. Zo werd Emiel Allewaert uit Izegem eerste plaatsvervanger voor de Senaat, het moeilijkste politieke bastion, en de Tieltenaar August Gallens vijfde. En er was nog goed nieuws. Op 12 november publiceerde de krant de naam van Jules D’Hoop als kandidaat van de werkliedenbond voor de provincieraadsverkiezingen van 27 november (toen altijd de eerstvolgende zondag na de grote verkiezingen).169 Op zondag 6 november, om vijftien uur, organiseerde de christelijke arbeidersbeweging in het Gildhof een grote verkiezingsmeeting. Moncarey en De Greve hielden het stuur dus vast in de hand tijdens deze moeilijke overgangsperiode. Ze hadden bovendien de bedoeling niets van hun politieke programma te laten verkommeren. ‘Daar zal gehandeld worden over om programma en de kieswerking, en over ons Volkshuis’. De Greve zou het woord voeren ‘over hetgeen dat

lb/ De Volksmacht, IV, 15 oktober 1921 (cursivering RV); J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 539 en n. 72; L. PAUWELS, 1984, p. 33 en n. 41. 168 Volgens het verslag in De Volksmacht, IV, 5 november 1921. 169 Gazette van Thielt, LXXII, nr. 44, 29 oktober 1921, p. 2-b; nr. 46, 12 november 1921, p. 1-c.

388


voor u meeste weerde heeft: de werkman in de toekomst, wat hij is en wat hij moet worden in onze maatschappij.’170 De uitslag van de verkiezingen van 20 november was bijzonder gunstig voor de groep van Moncarey, maar niet voor het geheel van de katholieke partij. Ze verloor immers nog een zetel, nu aan de Fronters, waarvan na veel peripetieën lijsttrekker Joris Van Severen uit Wakken verkozen werd.171 Het bezorgde een flinke verkiezingskater aan de katholieke partij en dan voornamelijk aan de Burgersbond. Jozef De Fuster gaf daar zelfs geen commentaar bij en precieze cijfers volgden pas op 10 december.172 Ook de provincieraadsverkiezingen hadden hun bijzonderheden. Naast Jules D’Hoop werd ook de socialist Ghislain D'Hondt, uit Oostrozebeke verkozen. D’Hondt was een collegemakker van Joris Lannoo en had in 1908-1909 de conferenties van leraar Moncarey met vrucht gevolgd.173 De provincieraadsverkiezingen van 27 november zorgden in middenen zuid West-Vlaanderen voor onverwachte gevolgen, door de aanduiding op 7 december van de in Kortrijk verkozen Arthur Mulier tot lid van de Bestendige Deputatie. Hij was als christendemocraat op de katholieke lijst verkozen. Mulier was tijdens de oorlog een notoir activist geweest. Zijn naam werd genoemd naar aanleiding van de meeting van 22 september 1918 in Tielt. Onderpastoor Moncarey raakte in deze zaak verwikkeld, precies omwille van deze meeting. Na 170 De Volksmacht, IV, 1921, 5 november 1921. 171 R. VANLANDSCHOOT, 'De unieke betekenis van Ter Waarheid 1921-1922 en het cultuurpolitieke klimaat na de Eerste Wereldoorlog', in Jaarboek Joris Van Severen, XV, 2011, p. 81 e.v. Gazette van Thieit, LXXII, nr. 69, 3 december 1921, p. 1-c: uitslag provincieraadsverkiezingen. 1 7? Gazette van Thieit, LXXII, nr. 48, 26 november 1921, gaf geen commentaar; 49, 3 december 1921, p. 1-c: uitslag provincieraadsverkiezingen; nr. 50, 10 december 1921, p. 1-f: precieze cijfers. 173 R. VANLANDSCHOOT, 1984, p. 130; J. VANKEERSBILCK, 2009, p. 251; m.b.t. G. D'Hondt, zie J. BILLIET, 'De vijf oorlogsjaren van Ursmar D'hondt: verslag van een Oostrozebeekse vuurkruiser in de eerste wereldoorlog', in De Roede van Tielt, XXXIX, nr. 4, oktober-december 2008, n. 1, p. 207. Cyriel Verschaeve schreef aan Jozef Lootens (Oostrozebeke) in december 1921 zijn ongenoegen over de verkiezing van deze 'woelgeest', ADVN, Fonds Verschaeve.

389


7 december deed zich een onverkwikkelijke ontwikkeling voor. Mulier werd in de kortste keren politiek onschadelijk gemaakt door een gerechtelijk onderzoek en een veroordeling. De Katholieke Vlaamsche Bond en de christelijke arbeidersbeweging vonden elkaar om hard terug te slaan. De ‘proosten’ zouden snel onder druk komen te staan. Reeds op 29 december schreef Achiel Logghe aan Odiel Spruytte (Izegem) dat bisschop Waffelaert de priesters van de ‘sociale werken’ ten strengste verbood zich met de zaak-Mulier in te laten.174175 De houding van bisschop Waffelaert was duidelijk: hij koos de kant van de conservatieve katholieken en de liberalen van Kortrijk. Katholieken als baron Mulle de Terschueren voelden zich daar zeer door gesterkt. Logghe schreef die brief, maar wist dat Spruytte, Moncarey, Maes, De Strooper en vele anderen resoluut de kant van Mulier kozen.177 Men kan niet zeggen dat Spruytte en Moncarey er het diplomatieke zwijgen toe deden. Zeker de Tieltse onderpastoor bewoog zich in het oog van de storm. Het weekblad De Volksmacht, dat vanaf het eerste nummer van 1922 de ondertitel droeg ‘Orgaan van de christen werkers verbonden van midden- en Zuid-Vlaanderen’, verstrakte al heel snel zijn proza. De Greve en Moncarey stelden op 4 februari zonder enige aarzeling: ‘De Volksbond van Thielt bevestigt zijn vertrouwen in A. Mulier.’ Tevens bleek dat de ‘Propagandaclub in verhoogde staat van alarm verkeerde. Moncarey vormde een politiek front met De Greve, de andere Chris­ tendemocratische gemeenteraadsleden, provincieraadslid D’Hoop, drukker Lannoo, advocaat Thiers, e.a.176 De lezers van het weekblad kregen elk nummer op- nieuw een niet in te tomen De Greve aan het woord. Zo op 25 februari: ‘Waarom die strijd? Doodeenvoudig omdat we volksch en vlaamsch zijn.’ Tot op dat ogenblik onderstreepte de Tieltse volksvertegenwoordiger dat er absoluut geen noodzaak bestond om met de Frontpartij aan te spannen.177

P.J. VERSTRAETE, Odiel Spruytte, Antwerpen, 1990, p. 130. 175 A. OSAER, 1981, p. 130; over de christelijke arbeidersbeweging, de zaakMulier en de verhouding tot de Katholieke Vlaamse Landsbond van Frans van Cauwelaert, zie L. WILS, 'De Katholieke Vlaamse Landsbond (I)', in Wetenschappelijke tijdingen, LXX, nr. 1, maart 2011, p. 73 e.v. 176 De Volksmacht, IV, nr. 1, 7 januari 1922: de titelbladzijde; nr. 5, 4 februari 1922, p. 1-a: Mulier; p. 3-bc: de propagandaclub. 177 De Volksmacht, IV, nr. 8, 25 februari 1922, p. 1-a.

390


De krant van Jozef De Fuster was veel voorzichtiger en wijdde pas op 18 februari een kort artikel aan ‘Flet geval Mulier’. Ondertussen stond de hele middenregio in rep en roer. Op 13 februari werd door het arrondissementeel bestuur van het ‘christen werkersverbond’ een open brief in Tielt opgesteld en ondertekend door waarnemend voorzitter Antoon Wittewrongel en secretaris Emiel Allewaert. Namens Tielt zetten ook Jan Rotsaert en Isidoor De Greve hun handtekening. De brief verscheen in De Volksmacht van 18 februari. Het was uitgerekend deze brief die bij baron Mulle de deur definitief deed dichtslaan. In de bitsige gesprekken met onderpastoor Moncarey had hij zich laten ontvallen: ‘gij zijt activisten, socialisten, bolchevisten’. Nu werd het ultimatum verscherpt en uitgevoerd: op 20 maart moesten de ‘christen werklieden’ het Gildhof verlaten hebben. ‘Wij mochten niet wachten tot rond Paaschen, om ons volkshuis behoorlijk en zonder overhaasting, met secretariaat, vergaderzaal en een café te kunnen inrichten’, zo schreef de onderpastoor in zijn weekblad. De Gazette meldde reeds op 25 maart dat de organisatie van onderpastoor Moncarey onderdak had gevonden in een lokaal in de Kortrijkstraat. Het betrof hier hoogstwaarschijnlijk het zaaltje op het vroegere nummer 62, dat tijdens de oorlog gediend had als ‘cinemazaal’ en onderdak had verleend aan de activistische meeting van 22 september 1918.178 Ondanks de zware huisvestingsproblemen bleven Moncarey en De Greve bijzonder actief: op 16 april organiseerden zij een proMulierbetoging in het veel te kleine zaaltje. De welbespraakte De Greve voerde er het hoge woord, maar het was advocaat Emiel Thiers die aan het slot van de meeting een scherpe motie voorlegde. Dat was een teken dat sommige leden van de Katholieke Vlaamsche Bond en het bestuur van de christelijke arbeidersbeweging elkaar vonden, voorbode van de politieke besprekingen vanaf 1923 tussen leden van de Frontpartij en het ACW. Er bestond overigens in de kringen van Moncarey en De Greve een sterke ontgoocheling. ‘Waar blijft minister

Gazette van Thielt, LXXIII, nr. 7, 18 februari 1922, p. 1-d: 'Het geval Mulier'; De Volksmacht, IV, nr. 7,18 februari 1922, p. 2-a: tekst van de open brief; nr. 9, 4 maart 1922, p; 2-d: het ultimatum; Gazette van Thielt, LXXIII, nr. 12, 25 maart 1922, p. 2-b: het nieuwe lokaal; het pamflet van 22 september 1918, in het Archief Joris Lannoo, zie noot 119; J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 539; L. PAUWELS, 1984, p. 36.

391


Vande Vyvere in gansch deze zaak, die zoo een omvang neemt en van zulk verregaand belang is voor ons Vlaamsche volk?’179

De Volksmacht van 20 mei 1922, met sterke oproep tot viering van Rerum novarum. {archief Joris Lannoo}

Het uitgebreide verslag van de meeting verscheen in het eerste nummer van de vernieuwde aanpak van De Volksmacht: groter formaat en de aanduiding ‘Orgaan van het Christen Werkersverbond van West- Vlaanderen ’180 Het klonk als een klaroenstoot van zelfverzekerde groei en macht. Op 20 mei blokletterde het weekblad: ‘Vlaanderen Vlaamsch en de Christen werkliedenbond zelfstandig!’ Er bestaat een sterk vermoeden dat het hoofdartikel van die dag van de hand is van Moncarey, die onder de hoofding van het weekblad de oproep plaatste: ‘Werklieden! Viert het Christen Arbeidsfeest op Ons Heer Hemelvaart, 25 Mei.’ Binnenin het artikel vatte hij - voor de zoveelste keer - zijn programma samen. ‘Op politiek gebied willen zij (de christen werklieden) niet langer uit de handen van menschen die vreemd staan aan hun stand; hun hart en hun leed: doch zij willen zelfstandig als politieke macht optreden met eigen personen en eigen programma getoetst aan de christelijke rechtvaardigheid... ’ 181 De Volksmacht, IV, nr. 14, 8 april 1922, p. 3-a; R. VANLANDSCHOOT, 1984, p. 133 en n. 107. 180 De Volksmacht, IV, nr. 15, 15 april 1922, p. 2-a: aankondiging (cursivering RV); nr. 16, 22 april 1922 (het nummer met de Speybrouck-tekening), p. 2-c: verslag. 181 De Volksmacht, IV, nr. 20, 20 mei 1922, p. 1 (over de hele breedte). Het citaat op 1-b.

392


Hoe men het ook draaide of keerde, de figuur van Isidoor De Greve steeg boven iedereen uit, een beetje tot ongenoegen van Jozef De Fuster, die vond dat de volksvertegenwoordiger alom- tegenwoordig was en overal het woord nam. De Greve was hem te veel ‘standsvertegenwoordiger’. Deze oprisping kan gezien worden als een nieuw signaal rond het aanslepend conflict tussen de Burgersbond en het Werkers verbond. Het beloofde een broeierige herfst te worden. Overigens werd Moncarey niet gespaard. In de gerechtelijke afhandeling van de zaak-Mulier werd eind juli de zaak van de activistische meeting in Tielt weer opgerakeld en de naam van de onderpastoor vernoemd. Het dient gezegd dat de Gazette nauwelijks een weerlegging bood aan zijn lezers, die toch wisten wat er vier jaar voordien echt gebeurd was.1S2 Het antwoord in De Volksmacht in de eerste helft van augustus klonk indrukwekkend: één grote verklaring van volstrekte eenheid tussen flamingantische overtuiging (gesymboliseerd in de figuur van Mulier) en noodzakelijke ontvoogding van de arbeidersklasse. Het besluit klonk triomfantelijk: het onrecht dat door de zaak-Mulier werd aangedaan zal gewroken worden. ‘Daar zal ons Vlaamsche volk en de arbeidersklas voor zorgen.’ Peter Renard heeft hierbij aangetoond dat dit het formele begin was van de toenadering tussen een deel van de West-Vlaamse nationalisten en de christelijke arbeidersbeweging van midden- en zuid West-Vlaanderen, toenadering die zich tot diep in 1925 manifesteerde.*183 De zegevierende toon in Tielt was begrijpelijk. Moncarey en zijn medewerkers die haast dagelijks in de drukkerij van Lannoo in de Ieperstraat samenkwamen, droomden al lang om daar een bestendig West-Vlaams secretariaat te vestigen met een betaalde vaste werkkracht. De Volksmacht zou daarvan de spreekbuis zijn. De Greve had gepoogd op de vergadering van het Provinciaal Christen Werkersverbond dit plan door te duwen. Het is misgelopen. Niet alleen daagde de aangenomen secretaris op 1 augustus niet op, de feitelijke reden lag in de houding van twee grote verbonden, Brugge en Kortrijk.184 Diezelfde maand augustus kon Moncarey een andere Gazette van Thielt, LXXIII, nr. 29, 22 juli 1922, p. 1-de: De Greve; nr. 30, 29 juli 1922, p. 2-bcdef: 'Het geval Mulier'. 183 De Volksmacht, IV, nr. 31, 5 augustus 1922, p. l-abcdef.2-abcdef: 'De zaak Mulier' (bijzonder uitvoerig!); nr. 32, 12 augustus 1922, p. 1-abc, idem. 184 De Volksmacht, IV, nr. 34, 26 augustus 1922, p. 2-b.

393


droom realiseren: er bestond nu in Tielt een effectief werkende ‘Vrou­ wenbond’. Uitbundig verwelkomde De Greve deze nieuwe loot aan de boom van de christelijke arbeidersbeweging. Het was een eerbetoon aan de onderpastoor.185186

‘De eerste stap is de plechtige erkenning van gelijke vertegenwoordiging’ Reeds op 19 augustus 1922 stuurde burgemeester Frits Boone een belangrijke klacht de wereld in. Hoe langer hoe meer ergerde hij zich aan de groeiende politieke macht van het ‘Werkersverbond’ dat de eenheid van de katholieke partij in Tielt bedreigde.I8<’ Het voort­ durende geweeklaag van de burgemeester stak de leiders van de arbeidersbeweging erg tegen. Zij waren de zaak-Mulier en de zaakGildhof meer dan beu en besloten op 19 september een stevig gekruid pamflet uit te geven. Dat pamflet leert ons zeer veel over de achter­ gronden en de voorgaanden van de grote schermutseling in de herfst. De allereerste aantijging die Moncarey weerlegde was de zogenaamde amnestiemeeting. Die heeft niet plaats gehad in het Gildhof en de beweging had er rechtstreeks niets mee te maken.187

DE GIIiDHOF - KWESTIE' X Ovtt S t *eenx*pi***

menxber

4“ D al daamdl u n rem çd ciijk «ou m o r t - '

vÜMàKtktknott* TMeü

;Ku al uxf. mets* iftftdk'' c«n * * « ra * t» spemieu -te yH otoat|f» «wt» de dr* ft»eeksl ^ «hhaatfee fee tv aqpm ö s « « ilte & a w n u f ti t ts c O » *t ét TlÉtÈKMftti few*!»# de ï*Jtweeï«iite «sa m i% Ofntovw vöfctldfetód -a&têC de kftlfecriftàe j ««*: gaed # U r 4 « **M*Cm\ gaai sÿ-efcw ï* iet «tt#*»’ a r t 1 UcaUiicf» ; refti R*dl«urtr* «Set leden «me QüJtftl p n d fÇMxst ttyn. v « h

dtt * t i "Ui b«gMfen hei re

Cmvemeai de«Aiteéea.

wetcfl en ***«« *1

vawdttki'iitK:

H ftt W « r k b r ■v s r h a ■ d

vaégi

fcdtnwiaiMHtagrawriit«j m&twrHSf * umptekw««ertwttert**tgemwkmtwm vanbetpfcdiôldfe<wprtili wette

us% !tw*n of- wit* 4<&■*$ a*u. *iji tëegt- <MKmfe4dtó«jk daamt?«mé bjnrrt narm tan Of* ‘l w w w«w wedt* n a t. lircrni jgé»K*l O«■ e * i e itttie iie d « * ( m d t > e i » U m # s l t 5 « ft

itrê fc liia jf

co

w * r-

WVmm«*» ü*. fe heft *w ânctem «Jie*o, tvt &4*eik kW bet ÖWiwt « s

dat

bet bewiimr «•*ik*K*M|oU*k*o

L ife ftk* ester* S tifd , e.j sa im tt d t « d ie

V a Ik. a k a nu, t ft, « brl Ksifc Vsabfeftd w jted ic besisso ave* é t mb&Mtï* dit

dftr drse « a n d a jp ttv m ifs al* W,p*ï£R»g;

5piaJis'ïftg9$et*an*Tftni*»fitKM li «u^tridf föfefkï

sa« i d te f^jeien A in v eu lm <m dit ie kektten fel te d#cn .niiduldtce..

dwassk-' ring * Wij *i*e ten &tt ó h t g r o tp m

tavm sniicRi werd d«*w dm gcrft-de wei- D ü * et» i e t » , da*

van

üe

R b IIi . p a rtij. — Ali wÿ til,

om

r*s»

mm 9 de- «Ti p e ia c i« |i* >

n*« Vlaanak^iiK s,n CteHste»» *m4*1* k wr t- a i i e l i d «ar*

«^jiig sfe katte

Pamflet De Gildhof-Kwestie, september 1922. {uit L.Pauwels, 1984, blz. 37} 5 De Volksmacht, IV, nr. 35, 2 september 1922, p. 3-d. 186 Gazette van Thielt, LXXIII, nr. 33,19 augustus 1922, 187 Moncarey alludeert op de meeting van 28 mei 1921, georganiseerd door Joris Lannoo en Isidoor De Greve met Filip De Pillecyn als spreker. R. VANLANDSCHOOT, 1984, p. 129.

394


De echte aanleiding lag bij een beslissing van de ‘Tooneelgilde der Patronage’, een socio-cultureel werk waarover onderpastoor Moncarey zich al jaren ontfermde. Zijn hart ging altijd uit naar het toneel. De vereniging was in het begin van het jaar eveneens uit het Gildhof weggetrokken maar besliste nu opeens ‘zonder één woord aan de werkliedenorganisatie te spreken’ per 1 oktober weer naar de SintMichielstraat te gaan. Verontwaardigd vroeg Moncarey een extra vergadering van de drie standengroepen in de schoot van de overkoepelende Katholieke Bond. Hij wou tekst en uitleg. Zijn redenering was zeer eenvoudig. ‘De tooneelgilde is eene afdeeling der Patronage en de Patronage is wel een geestelijk parochiaal werk, zekerlijk, maar ook een werk van christen sociale opleiding van onze eigen werkmanskinderen.’ Het kon dus niet dat de ‘Tooneelgilde’ opnieuw onderdak kreeg waar het Werkersverbond uit was verdreven. Het pamflet leert ons hoe diep Moncarey gegriefd was door de hele kwestie. ‘Wij zijn niet buitengezet om de persoonlijke gedachten en werking, van onzen ijverigen volksvertegenwoordiger De Greve, of van onzen geliefden geestelijken bestuurder Moncarey, die beiden activist, socialist en bolchevist genoemd werden door een eigenaar volgens de wet (Mulle de Terschueren!).’ Maar, zo stelde de tekst,’wij nemen de volle verantwoordelijkheid op ons.’ Er werd op 9 september een dagorde gestemd, in nogal afgemeten termen, maar waarbij in punt twee duidelijk gesteld werd ‘dat het volkomen onwaar is, dat de Vlaamsche en sociale werking welke van (de christelijke arbeidersbeweging) uitgaat, activisme en socialisme is, zooals door M. Mulle de Terschueren werd geschreven.’ De Werkliedenbond keerde zich radicaal tegen de baron en vroeg aan de andere stadsgroepen dit eveneens te doen.1X8 Wat uiteraard niet gebeurde. En hier neep het schoentje. Geërgerd door de vergadering van 9 en het pamflet van 19 september vergaderde de Katholieke Burgersbond apart. Burgemeester Boone nam het pamflet bijzonder kwalijk op en liet dat ook blijken in de Gazette van 23 september, in een hoofdartikel: ‘Barsten in ’t gebouw’. Hij bedoelde het gebouw van de overkoepelende katholieke unie. De schuld daarvoor lag bij de christelijke arbeidersbeweging. Elders in het blad werd een verslag van deze aparte vergadering gepubliceerd. Daar waren 107 leden aanwezig waarvan 67 zich uitspraken tegen het pamflet, 34 een*

Pamflet, 19 september 1922. Afgebeeld bij L. Pauwels, 1984, p. 37.

395


goedkeuring lieten blijken en de rest zich onthield bij deze stemming. De Burgersbond stond dus lijnrecht tegenover de Werkliedenbond.189 Het duo Moncarey-De Greve werd evenwel fors verdedigd. Het provinciaal congres van de West-Vlaamse werkliedenbonden in Kortrijk, van 17 september, schaarde zich onmiddellijk achter hen. De Volksmacht kwam tot driemaal toe terug op deze pijnlijke kwestie.190 De scheiding der geesten had zich voltrokken, maar Jozef De Fuster poogde de wonde te helen. Hij had immers oog voor de opmerkingen van de christelijke arbeidersbeweging in zijn krant van 9 september (dezelfde dag als de vergadering van de Burgersbond!) en citeerde een uitspraak van de in Tielt goed bekende Honoré Maes. Deze had op de Leuvense Vlaamse Sociale Week onomwonden verklaard ‘dat de strooming (van de christelijke arbeidersbeweging) niet tegen te houden was.’ Op 21 oktober haalde de hoofdredacteur een uitspraak aan van Hendrik Heyman191, notoir kopstuk van de beweging, op diezelfde Leuvense studie- bijeenkomst: ‘de eerste stap is de plechtige erkenning van gelijke vertegenwoordiging aller sociale belangen.’ Dit is niet gelukt. De Fuster betreurde het dat de Tieltse middenstandsbeweging, niet de Burgerbond dus, na de oorlog zolang ‘tusschen de puinen en het steen in een stille bevangenheid’ gebleven was. Maar er was hoop. Op 9 november werd een bestuursvernieuwing bij de middenstand doorgevoerd. Dit zou zich nu hoofdzakelijk toeleg- gen op een positieve ontwikkeling en niet meer blijven haperen bij de negatieve kritiek, vooral dan op de Werkliedenbond.192 De goede wil van De Fuster volstond echter niet. Gazette van Thielt, LXXIII, nr. 38, 23 september 1922, p. 1-cd (Boone), p. 2-f (Burgersbond). 190 De Volksmacht, IV, nr. 38, 23 september 1922, p. 2-abcd en p. 2-ef; nr. 39, 30 september 1922, p. 1-c; nr. 40, 7 oktober 1922, p. 2-def en een laatste keer in nr. 47, 25 november 1922. Zie ook J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 539-540 en n. 74. 191 Hendrik Heyman (1879-1958), uit Sint-Niklaas; sinds 1905 in het vakbondswerk, in 1912 ondervoorzitter van het ACV, 1914 voorzitter, volksvertegenwoordiger in 1919, nadien algemeen voorzitter van het ACW; hij 'benadrukte het bondgenootschap van de christelijke arbeidersbeweging met de geradicaliseerde Vlaamse beweging.' H. van GOETHEM, in NEVB, II, 1998, p. 1442-1443. 192 Gazette van Thielt, LXXIII, nr. 44, 4 november 1922, p. 1-cde: 'Middenstandsbeweging in het Thieltsche'; nr. 46, 18 november 1922, p. 1b.

396


‘Boven de met water gevulde kelder,op loopplanken en bakken...’ Zo woelig de herfst van 1922 was geweest, zo rustig leek het voorjaar 1923 zich aan te kondigen. Vlak voor het jaareinde deed zich in de nasleep van de Gildhofkwestie nog een incident voor waarbij Moncarey weer eens fel uit de hoek kwam. Op 17 december organiseerden de Tieltse parochies een Missiedag in het Gildhof, opgeluisterd o.m. door de ‘Toneelgilde’. De Werkliedenbond ripos­ teerde: ‘Wij vieren met liefde de missiedag in de Kerk, maar als werk­ lieden en als Vlamingen, zeggen wij naar het Gildhof gaan wij niet, en onze kinderen ook niet. Wij zijn er buitengesmeten, en we blijven er buiten.’193 De christelijke arbeidersbeweging was aan rust en consolidatie toe na het Gildhof- en Mulier- jaar, ook al omdat de beweging de laatste tijd zo’n vlucht had genomen. Het symbool van deze sterke groei was de bouwwerf van het nieuwe Volkshuis in de Oude Stationstraat. Iedere hogere laag stenen hield het materiële bewijs in dat een terugkeer naar het Gildhof volstrekt uitgesloten was. Deze voor Moncarey vaste conclusie leidde ertoe dat het opstellen van een degelijk politiek programma veel belangrijker was dan het palaberen over een terugkeer. Het nieuwe Volkshuis zou in de plaats komen van het oude gebouw en zijn ideologische ‘barsten’. Daardoor raakte de plaats van de christelijke arbeidersbeweging binnen het geheel van de katholieke unie beklemd. In de loop van 1923 werden daarover twee denkpistes aangesneden: ofwel een afzonderlijke christendemocratische werk­ liedenpartij, ofwel een samen- gaan bedingen met de meest sociaalprogressieve elementen van de Frontpartij in de streek. Beide opties zouden door onderpastoor Moncarey onder ogen worden genomen. Het zou leiden tot een politieke impasse die hem zijn functie in Tielt zou kosten. Vooralsnog scheen de hemel helder. Het 11-Julifeest 1923 toonde een bijzonder eensgezinde samenwerking van Burgersbond, Midden­ standsbond, Werkliedenbond (ze waren er dus alle drie!), over het Davidsfonds, tot de Vlaamse studentenbeweging en de Vlaamse Oudstrijders: ze traden allen zonder uitzondering tot het organisatieGeciteerd bij L. PAUWELS, 1984, p. 36 en n. 48; de auteur situeert deze tekst in het pamflet van 19 september. Daar komt dit fragment niet voor. Waarschijnlijk afkomstig uit een ander pamflet of een bericht uit De Volksmacht. Ik heb dit niet teruggevonden.

397


comité toe. De christendemocratische volksvertegenwoordiger Hendrik Marck werd de feestredenaar, met een taal recht naar het hart Georges Colle ‘Catholicus’ (18831955), oud-leerling college Tielt 1901, leraar aan het college van Menen 1910-1914, principaal college Tielt 1920-1934, medewerker aan de Gazette van Thielt van Jozef De Fuster 1922-1934. Uitgesproken tegenstander van het Katholieke Vlaams nationalisme en verdediger van de traditioneel conservatieve katholieke partij van tielt. Hij had geen begrip voor de christelijke arbeidersbeweging, {foto verzameling familie Van Houtte-Colle}

Nu een zekere eensgezindheid leefde onder de Tieltse verenigingen, deed ook een van de voornaamste medewerkers van Jozef De Fuster een duit in het zakje in de Gazette: principaal Georges Colle, telg uit de machtige familieclan Colle-Vande Vyvere. Hij publiceerde onder het pseudoniem ‘Catholicus’. Naar aanleiding van de Vlaamse hoogdag schreef hij een merkwaardig stuk over Hugo Verriest, zonder evenwel diens democratische gezindheid expliciet naar voren te schuiven. Toch zal het Moncarey geplezierd hebben.*195 Lang duurde deze euforie niet. Op 21 juli proclameerde Catholicus met grote heftigheid dat er ‘eene onoverkomelijke kloof (bestond) tusschen de nationalistische partij en de Vlaamsch katholieke groep’. Op dat ogenblik was niemand erg onder de indruk van dat antinationalistisch getoeter, zeker onderpastoor Moncarey niet, wiens ideeënwereld zich mijlen ver bewoog van die van de aartsconservatieve principaal en journalist. Hij had andere zorgen aan het hoofd en die betroffen de redactionele en druktechnische toekomst Gazette van Thielt, LXXIV, nr. 28, 11 juli 1923, p. 1-ab: 'Oproep 11 Juli'; Jozef De Fuster was sinds 15 juni secretaris van dit comité; Hendrik Marck (1883-1957), advocaat in Antwerpen, 'van christendemocratische signatuur, expert in sociale aangelegenheden, radicaal Vlaamsgezind': H. van GOETHEM, in NEVB, II, 1998, p. 2000-2001. 195 Gazette van Thielt, LXXIV, nr. 28,11 juli 1923, p. 1-cd.

398


van De Volksmacht, het weekblad dat hij sedert kerstmis 1918 zo gekoesterd had. De pressie van de sterke werkliedenbonden uit Kortrijk en Brugge werd onhoudbaar. Reeds in april 1923 besliste het Provinciaal Verbond een eigen drukkerij te beginnen en in september leken de voorbereidingen afgerond. De diocesane proost Achiel Logghe (Brugge) trok de eindredactie van het weekblad naar zich toe. Het Provinciaal Verbond koos voor de Coöperatieve Drukkerij De Vooruitgang uit Kortrijk, waarvan Arthur Mulier afgevaardigd beheerder was. Per 31 december 1923 eindigde een jarenlange redactionele samenwerking met Joris Lannoo.196 Het was niet de prettigste ervaring voor Moncarey, maar er kwamen er nog andere op hem af. 1924 kondigde zich in Tielt aan als een turbulent jaar.'97 Sedert enige tijd leek de positie van Isidoor De Greve verzwakt in het Provinciaal Verbond. Er begonnen lelijke geruchten over zijn privéleven rond te lopen in Tielt, bij zoverre dat hij op 19 april abrupt ontslag nam uit de gemeenteraad. Het ontslag is stilzwijgend aanvaard geweest, ook door Antoon Wittewrongel. Volgens de notulen van de gemeenteraad reageerde burgemeester Boone even laconiek: ‘Gezien bij de gemeenteraadsverkiezingen van 24 april 1921 de heer Arthur Desseyn tot eenigen plaatsvervanger werd uitgeroepen van de lijst nr. 2, waartoe de heer De Greve be­ hoorde, wordt hij, na het afleggen van den eed tot raadslid aanveerd.’198 Isidoor De Greve was uitgeteld. Op de grote amnestiebetoging van 27 april was hij niet meer te zien.199 Het ACW verloor een belangrijk R. VANLANDSCHOOT 1984, pp. 136 e.v.; over de eindredactie, zie de brief van Honoré Maes aan Achiel Logghe van 20 november 1923: A. OSAER, 1981, p. 129 en n. 30. Merkwaardig is dat in het Archief Joris Lannoo na 7 juli geen enkel exemplaar van De Volksmacht nog aanwezig is. Blijkbaar was de afbouw al bezig. 1 Q7 P. STRUYVE, T924. Vlaams-nationalisten, Vlaamse Oudstrijders en Christen Werkers verenigd rond de amnestiegedachte. Een momentopname uit de geschiedenis van het Tieltse Vlaams-nationalisme', in De Roede van Tielt, XXIX, nr. 1, maart 1998, p. 30-60. 198 SAT, MA, nr. 48; J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 542 en n. 86; L. PAUWELS, 1984, n. 49, p. 57. 199 P. STRUYVE, 1998, p. 38 e.v.; J. VANKEERSBILCK, 2009, p. 252, oppert de mening dat de verhouding tussen nationalisten toen verkoelde tussen de Frontpartij en het ACW. Dit lijkt mij te vroeg. De verkoeling is pas inge-

399


man in wat zich aankondigde als een gedurfde samenwerking tussen Fronters en arbeiders. Maar ook zijn mandaat als volksvertegen­ woordiger stond op de helling. Achiel Logghe (1878-1965), doctor in de theologie, in 1906 onderpastoor in Brugge, medewerker van Achiel Lauwers en opvolger in 1911, in 1919 door Mgr. Waffelaert aangesteld als diocesaan proost voor sociale werken. Zeker geen voor­ stander van samenwerking met de Frontpartij en behoedzaam bij de opstelling van onafhankelijke lijsten in 1925 en volgende jaren. {foto uit L.Pauwels, 1984, blz. 76}

Van nu voortaan droeg onderpastoor Moncarey alleen de last. De Greve heeft gepoogd zich te verdedigen in een uitgebreide correspondentie met diocesane proost Achiel Logghe. Uit die briefwisseling blijkt niet alleen dat hij vrijwillig ontslag aanvankelijk uitsloot, maar dat veel meer aan de hand was dan steile opmerkingen over zijn privéleven. Het is helemaal niet uitgesloten, zoals de historici Emmanuel Gérard, Johan Vankeersbilck en Luc Pauwels concludeerden, ‘dat men hem in zijn flamingantisch en ouvriëristisch radicalisme heeft willen treffen.’ Jan Rotsaert (1896-1955), textielbewerker, vanaf 1920 naaste medewerker van Moncarey, eerste secretaris van het Gewestelijke Vakverbond Tielt, in 1932 in de gemeenteraad, in 1939 schepen. Volgde Antoon Wittewrongel op, in 1946 provincieraadslid. Zijn grote propagandistische kwaliteiten leken sterk op die van Isidoor De Greve. {foto uit L.Pauwels, 1984, blz. 61}

Op 29 april kwam het arrondissementeel hoofdbestuur van het ACW in Roeselare samen, in een bijzondere vergadering, om treden na de mislukking van de onderhandelingen bij de verkiezingen van 1925.

400


het ontslag te bespreken. Jozef De Strooper merkte aan ‘dat de zaken veel te kiesch (zijn) om er over uit te wijden.’ Ook Moncarey heeft er het zwijgen toe gedaan.20" De politieke rol van De Greve was eigenlijk toen al geheel uitgespeeld. Gelukkig stonden twee jonge krachten klaar om over te nemen. Op 1 januari 1924 was Jan Rotsaert aangeduid als vrijgesteld propagandist van de Textielcentrale. Hij was op syndicaal vlak de grote leerling van De Greve. Op politiek vlak evenwel slaagde Antoon Wittewrongel er niet in de bres te dichten. Hij zetelde wel in de gemeenteraad sinds 1921, maar werd pas in 1932 schepen.*201 Wittewrongel was een hardleerse syndicalist maar geen politieke tacticus. Het ‘Volkshuis’ in de Oude Stationstraat (links), kroonjuweel van Moncarey’s inspanningen, {foto uit L.Pauwels, 1984, blz. 2} Voor Moncarey was er nog een uitzonderlijk moment weg­ gelegd. Op 14 september 1924 greep de plechtige inhuldiging van het nieuwe Volkshuis plaats. Opnieuw voerde hij diep ont­ roerd het woord en had het weer­ om over de schoonste dag van zijn leven.: een vast onderkomen voor een autonome christelijke arbeidersbeweging in Tielt. Maar het mooiste was zijn toneelprestatie: de opvoering van ‘Willem Teil’ van Friedrich Schiller, negentien jaar na zijn glansprestatie in het SintJozefscollege. De symboliek bleek niet veel veranderd: nog immer ging het over de emancipatie van het ‘volk’, de geliefkoosde en door Moncarey zo veel gebruikte term. De 21-jarige Antoon Vander Plaetse zette er een van zijn eerste glansrollen neer, al weten wij nu niet meer E. GERARD, 1979, p. 167 en n. 81; J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 542 en n. 86; L. PAUWELS, 1984, p. 38 en n. 49. 201 Jan Rotsaert (1896-1955) en Antoon Wittewrongel (1881-1939): L. PAUWELS, 1984, pp. 52, 58-59. Witte- wrongel werd pas in 1936 plaatsvervanger op de senaatslijst, en in 1939, kort voor zijn dood effectief senator. Dat toont aan hoe groot het debacle was na de liquidatie van De Greve en Moncarey.

401


welke rol dit precies was. Uit zijn memoires onthouden we wel dat de vertolking plaats greep 'boven de met water gevulde kelder, loopplanken en bakken.’ Het relaas van die dag bij Jozef De Fuster klonk veel soberder.202

Bedorven onderhandelingen Het was net alsof Moncarey het ware hoogtepunt van een kwarteeuw aanwezigheid in Tielt bereikt had. Maar door de afhandeling van de zaak-Mulier en het verdwijnen van De Greve werd echter een ernstig politiek probleem geschapen voor de toekomst van de christelijke arbeidersbeweging in Tielt. De verschuivingen die zich na het ontslag voordeden in de streek dwongen de onderpastoor zich verregaand te engageren in allerlei onderhandelingen. Voor- lopig gonsde het nog van geruchten. Maar het werd steeds duidelijker dat enige toenadering ontstond tussen een aantal Fronters uit de middenregio (Jeroom Leuridan, Emiel Thiers, Constant de Vries en Joris Lannoo) en de leden van de ACW-besturen uit Tielt en Izegem. Het altijd goed geïnformeerde weekblad Vlaanderen, dat opteerde voor een extreem nationalisme, waarschuwde reeds in de herfst van 1923. Redacteur Robrecht de Smet, oud-collega van Moncarey in het college en nog steeds goed ingelicht over de Tieltse gebeurtenissen, was bijzonder beducht voor ‘een fuzie van de Fronters met de christelijke democratie.’ De activistische ballingen in Nederland en hun aanhangers in Vlaanderen verzetten zich daar zwaar tegen.2"’ De Smet was ‘den democraat’ uit zijn Tieltse jaren niet vergeten. Deze geruchtenmolen zette minister Vande Vyvere in het voorjaar van 1924 aan om een waarschuwing te sturen aan de proost van het ACW, Roeselare, Jozef De Strooper. De minister had het bij het rechte eind: het was in zijn arrondissement en in zijn vaderstad te doen om de waarschuwingen te vermenigvuldigen en zijn politieke agitatie op te drijven.204 Hij zou het nooit vergeven dat de Tieltse christen­ democraten naar de Frontpartij uitkeken. 202 A. Vander PLAETSE, in De Zondag, 26 augustus 1961; Gazette van Thielt, LXXIV, 1924, nr. 27, 13 september 1924, p. 3-b: 'Inhuldiging feestzaal Christen Werkersverbond' - Het ging natuurlijk om veel meer dan om een 'feestzaal'. 203 Vlaanderen, II, nr. 72, 22 september 1923, p. 297-298. 204 V. JANSSENS, 1982, p. 172 en n. 11.

402


Jozef De Strooper (1880-1951), leraar Klein seminarie Roeselare 1904-1913, sinds 26 september 1913 proost van de 4Roeselaarse Gilde’, speelde in de jaren 1919-1934 een belangrijke politieke rol in het arrondissement, in 1934 deken van Tielt. {foto uit J. Devogelaere, 1980, blz. 223}

Zijn trouwste luitenant Catholicus verdedigde boven alles de katholieke partij, maar sprak zich slechts aarzelend uit over de christendemocratie. Op die wijze kwam onderpastoor Moncarey in het oog van de storm terecht. Colle zag op 19 juli dat er meerdere problemen zich binnen de partij aandienden: de Vlaamse kwestie en altijd opnieuw de militaire aangelegenheden, maar ook ‘de democratische beweging'. Niettemin riep hij op tot volstrekte eenheid, met een beroep op een van de encyclieken van paus Leo XIII, Immortale Dei uit 1885.205 Een van de belangrijkste actoren van het Vlaams nationalisme in de streek, Jeroom Leuridan (toen in Hooglede) schreef op 23 maart 1924 in de West-Vlaming, het nationalistische week- blad uit Roeselare, dat ‘de christen democratie groeide’, voornamelijk in West-Vlaanderen, maar ook dat vele nationalisten zich daarmee ‘identificeeren’. Ook hij deed beroep op een encycliek van Leo XIII, ni. Graves de commuai re (18 februari 1901), een document dat Moncarey ten gronde kende, maar waarover beide actoren scherp van mening verschilden. Leuridan volgde de katholiekconservatieve interpretatie van de ‘christen democratie’ als een ‘weldadige christelijke actie ten bate van het volk, die zich nimmer in de politiek zou mogen mengen ’206 De Tieltse

Gazette van Thielt, LXXV, nr. 29, 19 juli 1924, p. 5-abcd (cursivering RV); nr. 30, 26 juli 1924, p. 1-abc. De encycliek Immortale Dei (1 november 1885) behandelde precies de katholieke staatsleer en de houding van de gelovigen in politieke aangelegenheden. 206 De West-Vlaming, IV, nr. 136, 3 mei 1924 (cursivering RV); P. RENARD, 1983, p. 82 en n. 71, p. 69-70 en nn. 53, 54. Over Leuridan zie P.J.

403


onderpastoor daarentegen had zich altijd verzet tegen een aperte ‘weldadigheidsactie’ en geopteerd voor een, in de specifieke Belgische context, politieke verdiscontering van de werklieden­ bonden. Daar lag een grens waar de proost van de sociale werken nooit overheen kwam. Ondertussen hield Leuridan vol. Op 11 augustus schreef hij aan een onbekende bestemmeling dat hij ‘het onverholen inzicht (had) de toenadering tusschen christen werklieden en katholieke Vlaamsche nationalisten zooveel als ik vermag te bewerken en te verstevigen’.207 Naarmate de herfst naderde verhoogde Leuridan de pressie. Dit ontging Catholicus niet die op 11 oktober een uitzonderlijke reeks van 11 bijdragen startte in de Gazette van Thielt onder de vraag: ‘Is nationalisme een vrije kwestie?’ De reeks liep door tot 20 december 1924. Natuurlijk was dit geen vrije kwestie. Hij pleitte haast fanatiek voor een kerkelijke ver- oordeling van het nationalisme en wilde daarmee de deur sluiten voor Moncarey.208 Midden deze imposante antinationalistische kettingreactie bevestigde Leuridan aan Joris van Severen dat hij niet langer zou wachten om onderhandelingen aan te vatten met de ‘kristen werkliedenbonden’. Hij geloofde rotsvast in een ‘zuiver Vlaamsche democratie’.209 Onderpastoor Moncarey heeft deze onderhandelingen niet tegen­ gewerkt, maar zijn collega uit Izegem, Odiel Spruytte, stelde zich nog veel positiever op tegenover de Fronters en ontketende daardoor een haast uitzichtloze crisis bij de christelijke arbeidersbeweging. In de schoot van het ACW werden verscheidene besprekingen gevoerd, zeker tot in oktober, gewijd aan een eventuele politiek akkoord. Uit de notulen blijkt dat Jozef De Strooper uiterst behoedzaam de samenwerking tussen de drie standen binnen de katholieke partij bleef verdedigen. Vele ACW-ers vonden de ‘christendemocratie’ van het

VERSTRAETE, in NEVB, II, 1998, p. 1845-1848; de politieke ontwikkeling bij Leuridan 1921-1925 bij R. VAN LANDSCHOOT, 2004, p. 148 en n. 57 207 P. RENARD, 1983, p. 154 en n. 102. 208 Gazette van Thielt, LXXV, nr. 40, 11 oktober 1924 t.e.m. nr. 51, 20 december 1924; 209 De brief is van 27 november 1924; P. RENARD, 1983, p. 154-155; De West-Vlaming, IV, nr. 166, 29 november 1924.

404


Front veel te lauw. 210 210 Maar de situatie in Tielt was heel wat complexer dan in Roeselare of Izegem. Er liepen belangrijke spelers op het Tieltse veld. De eerste politieke stoot kwam van Aloïs Vande Vyvere die op 16 november een grote toespraak hield, met een dubbel doel: versterking van de middenstandsgroep in de eigen stad en een duidelijke vingerwijzing in de richting van het ACW: geen gevaarlijke toenadering tot de nationalisten.2" Het initiatief tot effectieve onderhandelingen is uitgegaan van de nationalisten op 1 december 1924. ‘Onder de Roomsch-katholieke Vlaamsch nationalisten’, zo betoogde Leuridan, ‘is het gevoel volstrekt algemeen dat het samengaan met het C.W.V. (Christen Werkersverbond) mogelijk is en in de hoogste mate gewenscht, om de macht te verkrijgen die de strevingen van beide groepen kan verwezenlijken.’ Die nationalisten die achter deze uitnodigingen stonden waren ‘bereid het sociaaleconomische programma van het ACW in te sluiten.’ Boven hun hoofden reageerde Joris Van Severen echter bijzonder negatief.212 Die onderhandelingen konden niet geheim blijven. Reeds op 6 december wees de Gazette op het feit dat er meerdere katholieke lijsten zouden komen en dat er heel veel aarzeling bestond in de kringen van het ACW, zelfs in het arrondissement, zelfs in Tielt.213 Met instructies van Moncarey maakte Wittewrongel, dienstdoend arrondissementeel voorzitter samen met Emiel Allewaert het antwoord op, nogal diplomatisch, want ‘op dees oogenblik’ waren de onder­ handelingen niet opportuun. In privégesprekken met de onderpastoor poogde Emiel Thiers de verkiezingsafspraak te redden. Misschien was het Tieltse ACW beducht voor de invloed van minister Vande Vyvere

F. BOUDREZ, De Rodenbachstede: bakermat der Vlaamsche Beweging? De Vlaamse beweging te Roeselare in het interbellum, Roeselare, 1997, p. 104-105; R. VANLANDSCHOOT, 2004, p. 153 en n. 71. 211 Gazette van Thielt, LXXV, nr. 48, 29 november 1924, pp. l-abcde.2-abc (de volledige tekst van de minister). 212 P. RENARD, 1983, p. 156-157 en n. 109; L. WILS, Honderd jaar Vlaamse beweging, II, 1985, p. 236-237; voor de politieke houding van Van Severen, zie R. VANLANDSCHOOT 2004, p. 144 e.v. 213 Gazette van Thielt, LXXV, nr. 49, 6 december 1924, p. 3-ab; nr. 50, 13 december 1924, p. 3-c.

405


op Achiel Logghe.214 Daardoor gooide de arbeidersbeweging het over een ander boeg. Zij dachten nu aan het opstellen van een onafhankelijke lijst. Ook dat werd snel bekend en bij de conservatieve katholieke pers niet in dank afgenomen.215 Het arrondissementele ACW kwam in Izegem op 10 januari 1925 samen. Daar is men diep in- gegaan op de samenwerking met de nationalisten, en men wilde van Leuridan en de zijnen een antwoord tegen 23 januari. Bij de eerste stemming opteerden 103 afgevaardigden tegen 99 voor de samenwerking. Dat was uiteraard een krappe meerderheid. Onderpastoor Moncarey gaf na de vergadering onmiddellijk een verslag door aan advocaat Thiers. Deze stuurde op 12 januari een merkwaardige zin aan Joris Van Severen: ‘Zoo pleitte E.H. Moncarey voor een samengaan met de oude partij. Hij werd luidruchtig en algemeen afgekeurd...’216 Ook Leopold D’Hondt uit het Izegemse ACW had gesprekken gevoerd met de onderpastoor. Met enige voorzichtigheid moet hier aan toegevoegd worden dat het gaat over een inschatting van Thiers. Het is natuurlijk mogelijk dat de onderpastoor zich terughoudend had opgesteld of door zijn verklaring duidelijkheid van de vergadering wilde krijgen. In elk geval moeten zijn opvattingen dichter bij die van Logghe en De Strooper gelegen hebben. Zijn vroegere strijdmakker uit de tijd van de Tieltse Volksmacht, Joris Lannoo, bleef van zijn kant pleiten voor de toenadering, binnen het partijbestuur van het Front op 18 januari. Hij schreef kort nadien aan Leuridan dat men dit gunstige ogenblik niet mocht laten voorbijgaan. Maar toen rommelde het reeds bij de leiding van de Frontpartij.217 Ook in het ACW-kamp wijzigde zich de politieke keuze. Op 25 januari beraadde zich het hoofdbestuur en werden er twee stemmingen uitgebracht: de eerste keer een patstelling 7-7 en de tweede keer 7

P. RENARD, 1983, p. 152-153 en n. 120; over de brieven van Vande Vyvere aan Logghe van 7 en 28 december 1924, zie A. OSAER, 1981, p. 131 en n. 53. 215 Gazette van Thielt, LXXVI, nr. 1, 3 januari 1925, p. 3-a; zie ook Het Vlaamsche Land, VII, nr. 2, 10 januari 1925; De Volksmacht; VII, nr. 2, 10 januari 1925. 216 P. RENARD, 1983, p. 165-166, en nn. 126, 127, 129. 217 P. RENARD, 1983, p. 167 en nn. 131, 132; R. VANLANDSCHOOT, 1984, p. 143-144 en n. 147.

406


voor de samenwerking, 6 tegen bij één onthouding. Ook hier was onduidelijkheid troef.218 Van deze aarzelingen maakte minister Vande Vyvere gebruik om op een meeting in Ruiselede (hij had een voorkeur voor deze gemeente), op 8 februari 1925 orde op zaken te stellen. De minister kon niet anders dan constateren ‘dat er moeilijkheden onder de katholieken bestaan in onze provincie en wel inzonderheid in onze beide arrondissementen.’ Hij was ervan overtuigd dat binnen de acht dagen alle problemen zouden opgelost zijn, want hij bood aan ‘onze werklieden’ een verzekerde plaats op de lijst, zelfs als de twee andere standengroepen morden.219 Als het geen loze belofte van de minister was, dan betekende dit een reële kans voor de arbeidersbeweging, een grotere kans dan in de lijstverbinding met de nationalisten. Deze belofte heeft de onzekerheid verhoogd. Het hele ACW- arrondissement vergaderde nogmaals op 15 februari met 159 afgevaardigden uit 27 gemeenten. Er greep een haast spectaculaire wijziging plaats. 127 afgevaardigden verklaarden zich nu tegen de onderhandelingen met de nationalisten, maar ook 121 stemmen tegen het aanblijven in de oude katholieke partij. Men was dus niet onder de indruk van Vande Vyvere in Ruiselede. De christelijke arbeiders zouden dus nu alleen gaan, net zoals in Kortrijk en in leper.220 Jozef De Fuster kon deze evolutie bezwaarlijk aanvaarden, al viel er in zijn betoog van 28 februari een ondertoon van enig begrip te onderkennen. Hij becommentarieerde hierbij het verslag in De Volksmacht, maar zijn eindconclusie was duidelijk: de kiesstrijd in het arrondissement verliep op een ongelukkige wijze.221 Dit betoog bracht Moncarey niet tot andere ideeën. Hij bleef overtuigd bij de onafhankelijke lijst, ook na een bezoek aan Tielt van Achiel Logghe, medio februari, naar aanleiding van een voordracht over mutualiteit en 218 J.-M. LERMYTTE, Geworteld en vertakt. De christelijke arbeidersbeweging in Izegem tot 1940, Izegem, 1988, p. 207-208; P.J. VERSTRAETE, 1990, p. 128 en n. 147; R. VANLANDSCHOOT, 2004, p. 158. ti q Gazette van Thielt, LXXVI, nr. 7,14 februari 1925, p. 4-bcde.5-a. 220 De Volksmacht, VII, nr. 8, 21 februari 1925; J. VANKEERSBILCK, 1981, p. 541 en n. 82; P. RENARD, 1983, p. 169-170 en nn. 136, 137, 138; J.-M. LERMYTE, 1988, p. 207-208; P.J. VERSTRAETE, 1990, p. 128. 221 De Gazette van Thielt, LXXVI, nr. 9, 28 februari 1925, p. 6-bcdef: 'De kiesstrijd in ons arrondissement'; J. VANKEERSBILCK, 1982, p. 156 en n. 29.

407


pensioenen (in de patronagezaal).222 Hij heeft het met Moncarey zeker gehad over de aanstaande verkiezingen maar de onderpastoor is daar niet op ingegaan. Het was bekend dat de diocesane proost niet zo ingenomen was voor de politieke stellingnamen in de middenregio en dat de onderpastoor niet vrij was van enige koppigheid. Overigens stond Logghe onder zware druk van Vande Vyvere.

Bedankt voor bewezen diensten Op het ogenblik dat de kiesstrijd op volle kracht begon te draaien brak een staking uit in de Tieltse drukkerijen en viel na 7 maart de Gazette uit, tot 18 april. Net op de valreep konden we vernemen dat de minister op 8 maart in het Gildhof verwacht was voor een meeting, een uitvergroting van wat hij in Ruiselede had betoogd. De staking bewerkte natuurlijk het ongenoegen van Joris Lannoo, maar voornamelijk de grote frustratie bij Jozef De Fuster. Deze laatste zag een goede kans in rook opgaan om de katholieke partij in de laatste weken voor 5 april volop te steunen. Onderpastoor Moncarey steunde de staking en stuurde Richard Martens, een jonge beloftevolle medewerker aan de christelijke mutualiteit, en Antoon Witte- wrongel, op onderhandelingspad. De besprekingen verliepen moeizaam en sleepten de hele maand maart aan. Ze werden gekenmerkt door een harde briefwisseling en het uitdelen van strooibriefjes.223 De uitslag van de verkiezingen van 5 april viel inderdaad niet zo goed uit voor de Tieltse omschrijving. De tweede plaats van Isidoor De Greve was verloren en Emiel Allewaert uit Izegem haalde sowieso de derde zetel in het arrondissement op de onafhankelijke lijst. Voor de hele kiesomschrijving tekenden zowel de katholieken als de fronten een verlies op van 2%. Alleen de socialisten maakten een forse vooruitgang. Zowel Jozef De Fuster in de Gazette als Lodewijk Dosfel in Het Vlaamsche Land haalden fors uit naar de versterkte rode stormloop in wat voor iedereen het sterkste katholieke bastion was.224

De Gazette van Thielt, LXXVI, nr. 7,14 februari 1925, p. 3-a. 223 Belangrijke stukken over deze staking in het Archief Joris Lannoo; R. VANLANDSCHOOT, 1984, p. 144-145; De Gazette van Thielt, LXXVI, nr. 10, 7 maart 1925, p. 6-a. 224 Gazette van Thielt, LXXVI, nr. 11, 18 april 1925 (laattijdig, na de staking), p. 2-d.3-a: 'Rond en na de wetgevende verkiezingen'; Het Vlaamsche Land,

408


In zijn overzicht van 18 april had De Fuster het nauwelijks over de onafhankelijke lijst van de ‘christen arbeiders’. Maar het lag voor de hand dat het ACW mee de schuld kreeg voor de katholieke achteruitgang. Flet weekblad Vlaanderen kwam er rond voor uit dat de ‘christen werklieden’ in het arrondissement Roeselare-Tielt bijzonder heftig minister Vande Vyvere hadden bestreden (wat de redacteurs toejuichten) en dat ze daar bovenop even nationalistisch waren als de Fronters. Dat was tweemaal over de schreef.225 Maar zelfs met de derde plaats van Allewaert was het ongenoegen in de streek niet gemilderd. Moncarey deed er het zwijgen toe. Iemand anders, een goede bekende overigens, maakte aan de hoogste instanties van het ACW duidelijk wat er aan de hand was. Flet was Honoré Maes die op 10 april een gepeperde brief schreef aan de nationale proost van het ACW, Louis Colens. Nagels met koppen overigens. ‘Hetgeen ook diep in de zielen verbittering heeft gedrongen is het feit dat de arbeiders van het Thieltsche-Roeselaarsche overtuigd zijn dat diezelfde heer Vande Vyvere door den heer deken van Thielt of rechtstreeks op Mgr. (Waffelaert) heeft gewogen!’ Hij voegde daaraan toe: in elk geval zijn de arbeiders ‘wel beslist om meer onafhankelijke houding in te nemen, hun vrijheid volledig te behouden.’ Deze brief geeft overduidelijk een bedreigende situatie voor Moncarey weer. Deken Cyriel Vanden Berghe en minister Aloïs Vande Vyvere zaten op dezelfde lijn en de bisschop is reeds volledig geïnformeerd over wat er in Tielt is gebeurd.226 De brief laat evenwel ook aanvoelen dat het ongenoegen bij het ACW nog lang na de benoeming van Moncarey zou aanhouden, zelfs tot aan de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1926 en de bestuursperiode die daarop volgde.227 De hoofdredacteur van de Gazette was er eveneens niet gerust in. De verdeeldheid binnen de katholieke partij draaide omheen de christendemocratie. ‘Nu hebben wij twee soorten katholieken te VII, nr. 16, 18 april 1925, p. 243-245, 254: 'Na de verkiezingen'. Dosfel becijferde de socialistische stemmen in 1921 op 6.089 en in 1925 op 9.225. 225 Vlaanderen, IV, nr. 154, 18 april 1925, p. 121-122: 'De verkiezingen van 5 april'. 226 H. Maes aan L. Colens, 10 april 1925; P. RENARD, 1983, p. 171 en nn. 142, 143; E. GERARD, De katholieke partij in crisis. Partijpolitiek leven in België 1918-1940, Leuven, 1985, p. 233 en n. 37. 227 R. VANLANDSCHOOT, 2000, p. 16-17: 'De grote scheur'.

409


beschouwen.’ Er zijn christendemocraten binnen de partij, maar ook erbuiten. ‘Zij die er buiten staan moesten maar voor goed geweerd worden.’ Dat was misschien niet de persoonlijke mening van Jozef De Fuster, want hij had de tekst overgenomen van een Antwerpse krant, zonder commentaar. Het leek een verholen waarschuwing aan het adres van de onderpastoor. Wanneer op 21 mei, hoogdag van O.L.H.Hemelvaart, Rerum novarum door de christelijke arbeiders herdacht werd, zag hij alleen maar een armzalige stoet met enkele spandoeken ter ere van paus Leo XIII. De encycliek mocht voor hen, zo betoogde De Fuster, geen monopolie betekenen. En hij eindigde zijn stuk met een oproep tot toenadering, zonder een naam te noemen. Het stond wel op de voorpagina van de krant.228 We weten niet of 15 juni ook voor Moncarey de laatste vergadering uitmaakte voor het arrondissementeel bestuur van het ACW. Zij was het in elk geval voor zijn Izegemse collega Odiel Spruytte.229 Maar het is wel het ogenblik waarop de spanning omtrent beide priesters een gevaarlijk punt bereikt heeft. In Tielt heerste op dat ogenblik nog een doodse stilte. Wanneer op 28 juni minister Vande Vyvere op uitnodiging van de Katholieke Burgersbond in de Katholieke Kring (niet in het Gildhof!) de electorale zegetoespraak hield, in aanwezigheid van burgemeester Frits Boone, had hij het over de verwarde politieke situatie in het land. Maar hij zei geen woord over de katholieke partij of over Tielt. Dit stilzwijgen werd ten zeerste opgemerkt door De Fuster en zelf legde de hoofdredacteur geen enkele link naar de christendemocratische verzuchtingen van het ACW of naar onderpastoor Moncarey. 230 Dat de minister en de deken bij deze gelegenheid overleg pleegden, ligt zo voor de hand. Wat ze besproken hebben, behoort helaas tot het geheim van de góden. De bisschop moest in geen geval overtuigd worden van wat op zijn minst een tactische vergissing van Moncarey kan genoemd worden. Ze werd hem evenwel zwaar aangerekend. Mgr. Waffelaert had nimmer sinds zijn aantreden in 1895 een positief begrip getoond ten aanzien van de Belgische Volksbond of diens opvolger het Algemeen Christelijk Werkers- verbond. De benoeming van Moncarey op 29 Gazette van Thielt, LXXVI, nr. 16, 16 mei 1925, p. 2-bc: 'Naar gezonde democratie' (opgenomen stuk); nr. 17, 23 mei 1925, p. 1-cd: 'Een stoet'. 229 P.J. VERSTRAETE, 1990, p. 136 en n. 201. 230 Gazette van Thielt, LXXVI, nr. 23, 4 juli 1925, pp. l-abcde.2-a: 'De vergadering in de Katholieke Kring'.

410


april 1912 was in de ogen van de bisschop in eerste instantie gericht tegen de groeiende invloed van liberalen en socialisten. Het pioniers­ werk dat zo moeizaam na 11 november 1918 moest hernomen worden, onderkende hij niet bij zijn ‘proosten van sociale werken’. Op even categorieke wijze als hij het liberaal-socialistisch kartel veroordeelde, wees hij het katholiek nationalisme af. Nog op 13 mei 1925 had hij op het bisschoppelijk paleis in de H.-Geeststraat te Brugge een delegatie Fronters onder leiding van Jeroom Leuridan ontvangen. Zij werden zwaar gekapitteld en deze audiëntie werd in de historiografie, voornamelijk de nationalistische, ten overvloede beschreven.231 Wanneer nu twee priesters uit de middenregio, Odiel Spruytte en Prosper Moncarey niet alleen de bewogenheid van het ACW in zich droegen, maar anderzijds politieke sympathie opbrachten voor die Fronters die het sociaal programma aanvaardden, dan was hun lot bezegeld. Na 13 mei kon de bisschop, na 28 juni de minister niet anders dan hen volledig desavoueren. Hoe uitgebreid wij ingelicht zijn over de voorbereiding en het getouwtrek rond de benoeming van Odiel Spruytte, zo weinig komen we te weten in verband met Moncarey. Het ACW-Izegem wou uiteindelijk Spruytte weg. Wanneer de benoemingsdata in de bisschoppelijke documenten nagetrokken worden valt het op dat Mgr. Waffelaert in twee stappen gewerkt heeft. Op 3 augustus werd de Izegemse collega benoemd aan de Technische School te Oostende, maar dat gebeurde vooral om uit de impasse met het ACW-bestuur te geraken. De tweede belangrijke herschikking greep plaats in het begin van de volgende maand. Op 3 september werd Spruytte onderpastoor in Zwevegem, de dag daarop kreeg Moncarey de post van pastoor in Wijnendale. 232 Zijn benoeming werd in de Tieltse pers evenwel niet meegedeeld en evenmin verscheen een afscheidsartikel. Zo sterk men onderpastoor Lauwers had uitgewuifd in 1921, zo stil bleef het nu. De Gazette meldde twee weken later kurkdroog dat de opvolger, E.H. Brutsaert, in Tielt gearriveerd was.233

231 Voornamelijk in de biografie van Leuridan, bij H.J. DEMOEN, Jeroom Leuridan. Recht en trouw, Zulte, 1963, p. 180-182, met een verslag over het onderhoud; vermeld bij P.J. VERSTRAETE, 1998, p. 1846. 232 ABB, N66: P. Moncarey. 233 Gazette van Thielt, LXXVI, nr. 34,19 september 1925, p. 3-a: 'Onze nieuwe onderpastoor'.

411


Het samenspel tussen ACW en Frontpartij was na de verkiezingsuitslag van 5 april grondig verstoord. Niet lang nadien openden Joris Lannoo, Emiel Thiers en medestanders op 11 juli een ‘Vlaamsch Huis’ op de Markt, vlak naast het stadhuis. Daarmee legden ook zij de basis voor wat Johan Vankeersbilck ‘een arsenaal voor een zuil’ noemde.234 Moncarey en Lannoo hadden nu beiden hun ‘huis’, een sociaal-politiek onderdak. Maar aan het einde van de rit leek de goede verstandhouding verdwenen. Lannoo trok nu beslist de nationalistische kant op. De onderpastoor voelde zich wat alleen en vreesde dat zijn laatste Tieltse dagen aangebroken waren. De ouder geworden Isidoor De Greve {foto uit J. Devogelaere, 1980, blz. 273}

Op 29 april had Isidoor De Greve in alle stilte Tielt verlaten om zich opnieuw in Gent te vestigen. Op 4 september kwam eveneens een einde aan het pionierswerk van Prosper Moncarey. Beide mannen hadden tussen 1912 en 1925 de definitieve grondvesten gelegd voor de christelijke arbeidersbeweging in zijn algemeenheid en voor de vakbeweging in het bijzonder. Daarmee maakten zij de achterstand tegenover de andere steden in West-Vlaanderen goed. Het baatte niet dat in het ACW-dagblad De Tijd, onder hoofdredactie van Filip de Pillecyn, op 12 september nog een artikel verscheen waarin ‘arbeiders’ bezield dienden te worden ‘met het heilig vuur der sociale en politieke democratie’.23’ Het baatte evenmin dat op de laatste Vlaamse Sociale Week in Leuven de rol benadrukt werd dat de standenvertegenwoordiging tot ‘politieke autonomie’ moest leiden.236

234 J. VANKEERSBILCK, 2009, p. 252. 235 P.J. VERSTRAETE, 1990, p. 112 en n. 108. Het is niet duidelijk of dit artikel van de hand van Spruytte is, maar het lijkt plausibel. 236 De Twaalfde Week , 30 augustus-1 september 1925, had als thema: 'Hedendaagsche vraagstukken', maar het christelijk syndicalisme kwam ruim aan bod. Referaathouder was René Caerels, nationaal verantwoordelijke voor de syndicale vrijgestelden en dus de directe chef van Antoon Wittewrongel.

412


Richard Martens, eveneens uit de textielsector, in dienst bij het Gewestelijk Vakverbond dat na 1920 in volle ontwikkeling was. {foto uit L. Pauwels, 1984, blz. 63}

Tussen 23 februari 1901, de dag waarop Moncarey vernam dat hij niet bij de ‘Aumôniers du Travail’ mocht aansluiten, tot 4 september 1925, de dag dat hij Tielt moest verlaten, had hij een groots werk verricht. De schade toegebracht aan de christelijke arbeidersbeweging als dusdanig viel nog mee. De jonge garde met Antoon Wittewrongel, Jan Rotsaert en Richard Martens, heeft met vaste hand de fakkel overgenomen. Zij zetten het werk voort van August Callens en Jules D’Hoop. De schade op het gebied van de politieke vertegenwoordiging was groter. Bij de zeer laattijdige provincieraadsverkiezingen op 7 november 1925, omwille van de langdurige formatiecrisis, werd Jules D’Hoop herverkozen. Dat was alles voor Tielt. Maar niemand in de stad kon aan het grote pionierswerk nog voorbijgaan.

De oudere Prosper Moncarey. Op 4 september 1925 werd hij benoemd tot pastoor in Wijnendale (Ichtegem) tot 1933. Daarna pastoor in Hooglede tot 1955. Op rust te Tielt als rector van het Sint-Andriesziekenhuis vanaf 1956 en overleden teTieltop 18 augustus 1961. {foto archiefRVT}

auteur : Romain Vanlandschoot, Hondstraat 4, 8700 Tielt vanlandschoot.romain@gmail.com 413


Recente uitgaven (nog in voorraad) :

Historische bronnen - De Roede van Tielt : Frans I lol Ievoet. Landboeken Tielt, 2001 Claude Moors, Stadsrekeningen Tielt : 1394-1500 (twee delen), 2009 Frans Flollevoet, Stadsrekeningen Tielt : 1500-1610, 2000 Frans Hollevoet, Stadsrekeningen Tielt : 1610-1794, 2004

En verder : Gustave Vuylsteke, Meidebeke tijdens 1914-1918, mijn oorlogsdagboek, 2000 Iriez Démarrez, Meulebeke, wel en wee tot 1850, 2002 Frans Hollevoet e.a. : Als straten gaan ... praten, 2005 Jan Vandermeulen, Thielt 1914-1918 - Strategische hoogte voor Hertogen en Prinsen, 2008 Eddie Verbeke, Silvana van Thielt, 2010 liiez Démarrez, Adolphe Loosveldt (1845-1880), een leven in brieven, 2010

Deze uitgaven kunnen besteld worden bij : 1. secretariaat van de Roede van Tielt, 051/40 18 38 2. via mail : berenice_vanrenterghem@hotmail.com 3. via onze website : www.go.to/rvt 414


inhoud 42ste jaargang

42/1 januari februari maart 2011 André Braet, Gewapende mannen in de Tieltse binnenstad anno 1789, blz. 3-29. Inez Deamrrez, Een Meulebeeks dilemma uit 1761 : Is Petronella Depestel buytten sinnigh ? blz. 30-43. Juul Desmet, Een Modelwerkhuis in Wakken, blz. 44-59. Guido Lams, Een Wynghens wonder, blz. 60-68. Eddie Verbeke, Antoon Vander Plaetse in Tielt 2010, blz. 69-78. De redactie, Inhoud 4l slejaargang, blz. 79.

42/2 april-mei-juni 2011 Ronny Ostyn, De huizen bij het Tieltse marktplein : hun eigenaars en bewoners (15de - 18?* eeuw), blz. 83-243.

42/3 juli-augustus-september 2011 liiez Démarrez, Pieter Vancalbergh (1706-1757) : van Meulebeke naar ‘den Oost’ en terug, blz. 247-264. Inez Demarrez, 1666 : een rampjaar voor Meulebeke ? blz. 265-270. Juul Desmet, Charter van Ingelmunster : heerschip “Ter Hagen ” in Sint-Baafs-Vijve, blz. 271-273. Juul Desmet, Het vastgoedbezit van de Gheerbrants in Wakken, blz. 274-292. Jan Luyssaert, Benamingen van houten wegverhardingen in Nevele en Tielt in de 15de en 16de eeuw, blz. 293-302. Luc Goeminnen en René De Clercq, Het adellijk grondbezit te Dentergem in de 16de eeuw, blz. 303-306.

42/4 oktober-november-december 2011 Romain Vanlandschoot, Prosper Moncarey, leraar, onderpastoor, sociaal werker, flamingant. Tielt 1901-1925. blz. 311-413.

415


RdT Wij danken onze trouwe sponsors en Beschermende leden 2011 (40 euro en meer): Rik Van Houtte, Miehiel Van Daele, Els De Rammelaere, Leon Huys, Eddie Verbeke, Eric Van Luchene, Luc Vanrenterghem, Julien Verbrugge, Frans Missant. Michel Vandenbulcke, Guy Vandenbulcke, Bérénice Vanrenterghem. Anne-Marie Geeroms, Hugo Geiregat en Hannes Vanhauwaert (allen uit Tielt), Marianne Vincke (Bellegem), J. Vandewynekel (Brugge), Jonny Vangampelaere (Aarlen), Roger Clarysse (Pittem)

Steunende leden 2011 (30 euro) : Roger Strubbe, Paul Bekaert, Jan Verhamme, Jan Himpe, Nick Van Huile, Eric Debusschere, Bart Lamont, Antoinette Neirynck, Frans Demarey, Robert Vanneste, Herman Verkinderen, Raf Bauwens, Zusters van het Geloof, Paul Doorns, Rudi Ailliet, Marie-Rose Allaert, Lionel De Clerck, Lucien De Brabandere, Albert Verleyen, Frans Vanderplaetse, Robert Declerek, Lucien Snauwaert, Rita Marichael, Godfried Lannoo en Christine De Zeure (allen uit Tielt), Mare Naessens en Michel Cloet (beiden uit Kessel-Lo), Willy Persyn (Wingene), Koen Degroote (Wakken), Jan Herman (Gent), Patrick Haesevoets (Diest), Jacques De Leersnijder (Hever), Walter Verhelst (Leuven), Jozef Ampe, Luc Lefevre en Paul Callens (Pittem), Edelhart De Ruyck (Aalst), Iriez Démarrez (Nazareth), Wilfried Ledoux (Aarsele), Albert Jonnaert (Sint-Genesius-Rode), Luc Vermaete (SintAndries), Jean Verstraete (Ruiselede), Jan Neirinek (Brugge), Sven Vermaete (Meulebeke), Freddv Vandeputte (Izegem), Daniël Sabbe (Zulte). Lijst afgesloten op 1 augustus 201 1 416




U itv a a rtc e n tru m

DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies - Funérarium Stationstraat 103 - 8700 T1ELT Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27

A LFA G ROU P A L L -IT P A R T N E R

DLE COMPUTERS V redestraat 20 8700 Tielt 051/40.61.93 w w w .alfag ro u p .b e

W

O N I N G B O U W

TAELM

Vijvestraat 39 8720 Oeselgem Tel. 056 61 13 38 info@taelman.be www.taelman.be

Loosveldt- Beirnaert uurwerken - ju w e le n

A R LETTE LO O SVELDT

ISABELLE DE GROOTE

051 40 10 75

Kortrijkstraat 97-99-101 8700 Tielt Tel. 051 40 00 20 info@jacquesdorly.be

www.loosveldtbeirnaert.be

www.jacquesdorly.be

KORTRIJKSTRAAT 39 I 8700 TIELT


druk

Mandelvijver 25 • 8720 Wakken Tel. 056 61 53 02 • Fax 056 61 53 03 crea.druk@skynet.be www.papillio.be

BLONDEEL # van ontwerp tot afgewerkt drukwerk »

Uitgever seizoenmagazine Papillio

Tielt

Fl±

Met steun van de Vlaamse overheid

P ro v in c ie

W est-V laanderen Door mensen gedreven

S ta d o p d e h o o g te

Crea-Druk Blondeel, Wakken


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.