Dé senior en seniorenwoning bestaan niet! Het komt nog wel eens voor dat wanneer gesproken wordt over senioren er bijna automatisch de verbinding wordt gelegd met verminderde vitaliteit, beperkingen in mobiliteit en daardoor lager autogebruik. Vervolgens wordt dit ingezet om een lagere parkeernorm voor seniorenwo ningen voor elkaar te krijgen. Maar bestaan dé senior en dé seniorenwoning eigenlijk wel?
TEKST CHRISTIAN RATERING
er qua vitaliteit talrijke verschillen. Er zijn zorgbehoeftigen in verschillende gradaties en mensen die gezond en vitaal zijn. Die laatste groep is substantieel. Uit onderzoek (CBS, 2019) blijkt dat slechts 1 op de 10 senioren zich oud voelt en ontevreden is over de eigen mate van mobiliteit. Volgens het CBS (2020) neemt driekwart van de mensen die tussen 55 en 65 jaar zijn dagelijks deel aan het verkeer. Ter vergelijking bij de categorie 35 tot 55-jarigen neemt 86 procent dagelijks deel aan het verkeer. Naarmate mensen ouder worden, neemt de mate waarin mensen dagelijks aan het verkeer deelnemen af. Van de mensen die tussen de 65 en 75 jaar zijn neemt 75 procent dagelijks deel aan het verkeer. Van de mensen die ouder zijn dan 75 is dit 60 procent (CBS, 2020). Echter, niet meer dagelijks deelnemen aan het verkeer wil nog niet automatisch zeggen dat senioren helemaal geen auto meer in gebruik of bezit hebben. Meer dan driekwart van de 55-plussers heeft minimaal één auto. TOENAME AANDEEL SENIOREN
Bestaat er niet heel veel diversiteit aan woonen levensomstandigheden onder ouderen? En is het dan niet verstandig om bij ieder project zo nauwkeurig mogelijk alle factoren in beeld te brengen die de mate van mobiliteit beïnvloeden om zo tot een zo reëel mogelijke parkeerbehoefte te komen? VITALITEIT EN AUTOBEZIT SENIOREN
Sinds eind vorige eeuw wordt het woord ‘ouderen’ of ‘senioren’ gebruikt voor mensen vanaf 55 jaar (momenteel zo’n 34 procent van de Nederlandse bevolking). Onder hen zijn
14
vexpansie 2022
Tot 2030 neemt de groep senioren ten opzichte van totale Nederlandse bevolking toe tot 7,7 miljoen (ruim 41 procent van de totale bevolking). Binnen deze groep bepalen sociaal-economische factoren als leeftijd; inkomen en koopkracht; geslacht; opleidings niveau; de huishoudenssamenstelling; de mate van vitaliteit; de woonsituatie en -locatie; en de mate waarin iemand zich een auto kan veroorloven dan wel instaat is om (nog) een auto te rijden. En juist hierin zijn veel verschillen waarbij woonsituatie, inkomen en koopkracht veel gewicht in de schaal leggen.