ONTWERPEN VAN JOURNALISTIEKE ROLLEN EN PRAKTIJKEN
KANSEN VOOR KRITIEK IN HET TIJDPERK VAN SOCIALE MEDIA?
In een wereld van kansen en beperkingen probeert een criticus zijn nieuwe koers te bepalen en onderzoekt hij met nieuwsgierige geest de mogelijkheden, zonder zich te laten knechten door de ogenschijnlijke wetten van de sociale media. 1522 WOORDEN VAN NOËL VAN DOOREN Het slechte verhaal? De criticus, als een serieuze schrijver van kritische beschouwingen (in mijn geval over landschapsarchitectuur) bevindt zich in een moeilijke tijd. De gemiddelde mens leest minder, wil snelle, korte en hapklare teksten. Autoriteit telt minder dan aantallen volgers, stevige meningen tuimelen over elkaar en het debat van vandaag is morgen vergeten. Het goede nieuws? Kritiek geven was nog nooit zo makkelijk als nu. Talloze platforms staan open voor ieders inzichten; een eigen publiek is zo georganiseerd en je bereikt binnen luttele seconden grote massa’s mensen. Rond het woord kritiek bestaan veel misverstanden. In een essay getiteld “The landscape of critique” (2018) waarmee ik de vrij gefragmenteerde kritiek in landschapsarchitectuur een fundament wilde geven, nam ik Noel Carroll’s On criticism als uitgangspunt. Carroll omschrijft kritiek als ‘grounded evaluation’. Dat is een benadering die voor mij belangrijk is: kritiek is niet neersabelen wat je niet bevalt, maar een vrij nuchtere, onderzoekende en transparante bevraging. De criticus wil erachter komen of, zoals Carroll het zegt, “the means put in action were appropriate and effective”. Ik begon vijfentwintig jaar terug met het schrijven van kritieken. Voor Blauwe Kamer, een vaktijdschrift voor landschapsarchitectuur en stedenbouw schreef ik kritische beschouwingen van zo’n 1.000 woorden over een gerealiseerd ontwerp, bijvoorbeeld over het herontwerp van het Museumplein in Amsterdam door Sven-Ingvar Andersson. Die lengte van 1.000 woorden is tegelijk kort en lang. Je hebt voldoende ruimte om een betoog op te bouwen, maar te weinig om ergens echt over uit te weiden. Daarom volgden die kritieken – ik schreef er zo’n 40 – altijd min of meer hetzelfde schema: wat treffen we aan, waarom is het zo tot stand gekomen, wat vinden we ervan? Het middendeel, waarom is het zoals het is, zorgt voor die ‘grounded evaluation’. Je vindt er niet zomaar wat van, maar doet dat op basis van informatie: over de geschiedenis, de opdracht, de motieven van de maker, de ervaringen van gebruikers. Later ging ik ook kritieken schrijven voor het academisch tijdschrift Journal of Landschape Architecture en maakte ik de sprong naar 5.000 woorden. Schokkend! Dat geeft ongekend, maar bijna ook bedreigend veel ruimte om diep in te gaan op motieven, achtergronden, bronnen. De kritiek ontwikkelt zich dan naar een goed geconstrueerd verhaal met een theoretisch kader waarbinnen je ontrafelt hoe het nu precies zit en op welke manieren je ernaar kunt kijken. Kritiek verschaft in die zin de lezer het materiaal
66
waarmee die zijn of haar oordeel kan vormen, meer dan dat kritiek een snelle, stevige mening over de schutting gooit. Anno 2020 voel ik als criticus nieuwe uitdagingen. Daar waar tekst zich van papier naar het digitale domein heeft verplaatst, en de uitgebreide beschouwing in hapklare brokken moet worden aangeboden, moet ook de kritiek zich opnieuw uitvinden. Dat is geen exclusieve vraag voor kritiek: journalistiek in brede zin verkent met vallen en opstaan de mogelijkheden. Interessant is dat daarbij enerzijds nieuwe formats worden geschapen die als longreads de uitgebreide beschouwing herwaarderen, en anderzijds gezocht wordt hoe korte en ultrakorte teksten adequaat nieuws en informatie kunnen overbrengen. Met pijn en moeite wordt daarbij de veel directere interactie met het publiek onderzocht – hoe kan het onmiddellijk spuien van de eerste ongezouten gedachte worden opgetild naar een weloverwogen uitwisseling? De landschapsarchitectuur zou je als het jongere broertje van de architectuur kunnen zien, dus is de architectuurkritiek in omvang en ontwikkeling een stuk verder dan de landschapsarchitectuurkritiek. Er is de laatste jaren het nodige gepubliceerd, digitaal en analoog, over architectuurkritiek op internet. Met stevige titels als “Architecture Criticism in the Age of Social Networks. Preliminary thoughts on how web and social media can change critical practice for the better” of een aantrekkelijk luchtige aankondiging als “It’s easy to make fun of Bjarke Ingels on Instagram” worden de moeilijkheden van kritiek op sociale media verkend – want het accent lig bij de problemen, niet bij de kansen. Zo benadrukt Wytold Rybcinszky dat de mogelijkheden op internet “have resulted in a boom in architectural criticism. Sadly, it has also produced more hurriedly written, harshly polemical, and poorly researched prose than ever before”. Nu is er natuurlijk een heel palet aan mogelijkheden. De aloude kwaliteitskranten zijn digitaal gegaan, en de brievenrubriek is ontwikkeld tot de ‘reactie’-sectie, waarbij trouwens de toegankelijkheid doelbewust ook weer verkleind is vanwege het vele “hurriedly written, harshly polemical, and poorly researched prose”, en dat is nog vriendelijk uitgedrukt. Geheel digitale platforms kwamen op – in mijn stad Utrecht is de DUIC, De Utrechtse Internet Courant, tegenwoordig mijn nieuwsbron over stedelijke ontwikkeling, die trouwens met regelmaat kwalitatief zeer goede longreads over de geschiedenis van gebouwen publiceert.