17-04-2012
15:34
Pagina 1
MIJN
MIJN
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
STAD DORP
HISTORISCH TIJDSCHRIFT OVERIJSSEL § JAARGANG 3 | NUMMER 2 | MEI / JUNI 2012 | €5,95
Verhalen over de oorlog En verder: • ‘Het Twentse Stelsel’ • Enschede in en na 1862 • Wie is Wie in Overijssel? • Schilder verlegt grenzen
De razzia in Twente van september 1941 historischcentrumoverijssel
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
2
17-04-2012
15:34
Pagina 2
inhoud
Jaargang 3, nummer 2, mei/juni 2012
20 12
Foute opportunist of miskende verzetsheld?
22
Vermist, maar niet vergeten
‘In de brand, uit de brand’
In dit nummer 8 12
Reddeloos naar beneden
29
De horizon voorbij. Henk Lassche verlegt zijn grenzen
Foute opportunist of miskende verzetsheld?
32
Waarom WIEISWIE in Overijssel?
35
De ondernemersbiografie
15
Noodgeld na de oorlog Gedicht bij een monument
16
Verraad van Hengelo tot Kampen
18
De razzia in Twente van september 1941
20
Vermist, maar niet vergeten
22
‘In de brand, uit de brand’. Enschede in en na 1862
26
Het ‘Twentse Stelsel’: instrument tegen dreigend socialisme
32 Waarom WIEISWIEINOVERIJSSEL?
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:34
Pagina 3
Omslag: De Enschedesestraat in Hengelo na de zware bombardementen van 6 en 7 oktober 1944.
Wim Coster, hoofdredacteur
redactioneel
Verhalen over de oorlog e Tweede Wereldoorlog ligt inmiddels 62 jaar achter ons, maar de verhalen over ‘de oorlog’ blijven stromen. Ook in deze aflevering van MijnStadMijnDorp. Verhalen over verzet, verraad, vermissing, vriendschap, over zoektochten, over daders, over slachtoffers, over moed.
D
Intrigerend en schrijnend tegelijk is bijvoorbeeld het verhaal over de Hongaarse Kathy Toth. Afkomstig uit een tijdens de Eerste Wereldoorlog hard getroffen gezin werd zij in 1925 geadopteerd door een echtpaar uit Hengelo. In Twente groeide ze op als vele andere meisjes van haar leeftijd. In 1935 ging ze werken als hulp in de huishouding. Zeven jaar later echter raakte ze in de ban van een man, die een fervent jodenjager bleek te zijn. Daarmee was het lot bezegeld van een joods echtpaar, dat door toedoen van Kathy Toth werd verraden. De gevolgen van haar verraad werken door tot in de derde generatie. Niels Bakker, gemeentearchivaris van Hengelo, deed onderzoek naar deze geschiedenis. Het leverde veel materiaal op, maar ook veel nieuwe vragen. En verhalen.
30
Henk Lassche verlegt zijn grenzen
Rubrieken 4
In de werkplaats van de geschiedenis Infocentrum IJssel in Den Nul Verhalenwedstrijd ‘Fadar usa’ wordt ‘Vaar van oons’
Controverses over goed en fout en de grens daartussen zijn eveneens onlosmakelijk verbonden met de oorlog. In Kampen roept de naam van de drankenhandelaar Siebrand in dit verband nog steeds heftige reactie op. Voor de een is hij een miskende verzetsheld, voor de ander een foute opportunist. Of aan die discussie een eind kan worden gemaakt, zal wellicht blijken na de verschijning, dit najaar, van het boek De zaak Siebrand van de Kamper journalist Henk de Koning. Maar het gaat in deze aflevering niet alleen over de oorlog. Begin mei is het anderhalve eeuw geleden dat de stad Enschede in de as werd gelegd. Over die gebeurtenis schreef Robert Kemper Alferink een artikel. Wim H. Nijhof geeft een voorproef van zijn nieuwe boek over de arbeiders en werkgevers in de Twentse textielindustrie. Henk Laarakkers belicht het werk van de Hengelose kunstschilder Henk Lassche. Vaste columnist Ad van Liempt leefde zich uit tijdens een surftocht via de website www.wieiswieinoverijssel.nl die inmiddels langere en kortere levensbeschrijvingen van ruim vijfhonderd Overijsselse figuren bevat. Sommige daarvan zijn ontleend aan artikelen uit MijnStadMijnDorp, maar ook tientallen andere publicaties over de geschiedenis van Overijssel dienden als bron. Het afgelopen jaar werden meer dan honderd nieuwe, speciaal geschreven, korte biografieën aan de site toegevoegd. Van Liempt kwam tot de conclusie dat een surftocht over deze site een bewuster mens van je kan maken. ‘Het kan er zo maar toe leiden dat je op de fiets stapt en even stil staat voor het huis waar een meesterwerk werd geschapen. Of een huis waar een joods gezin werd weggehaald.’ I
De stem van… Overijssel Ommetjes Overijssels Boek van het Jaar 2011
36
Mededelingen IJsselacademie
37
Mededelingen VORG
38
Van wie ben jij er een?
39
Colofon. Reacties
Henk de Velde
Oproep
§
De redactie van MijnStadMijnDorp nodigt instellingen (archieven, bibliotheken, musea, historische verenigingen enzovoort), maar ook particulieren, in en buiten Overijssel, uit om uitbreiding te geven aan de lijst van vaste correspondenten. Om melding te maken van activiteiten en nieuwe publicaties, maar óók om artikelen en illustratiemateriaal aan te bieden, suggesties te doen of te reageren op de inhoud van het tijdschrift. Tevens roept de redactie auteurs op om met voorstellen te komen voor bijdragen aan een thema, een rubriek of anderszins. Op die manier kan MijnStadMijnDorp Historisch Tijdschrift Overijssel nog beter laten zien hóe en wáár geschiedenis leeft in deze provincie! Belangstellenden kunnen zich melden via: contacthco@historischcentrumoverijssel.nl
3
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
4
17-04-2012
15:34
Pagina 4
In de werkplaats
Infocentrum IJssel geopend
Mans Drosten en Lammert Halfwerk, voormalig en huidig voorzitter van ’t Olster Erfgoed, zijn trots op het nieuwe Infocentrum IJssel den Nul.
provincie Overijssel en Europa kon 1.7 miljoen euro aan subsidie worden vergaard. Woningbouwvereniging Salland Wonen nam de bouw voor haar rekening. Kinderen en volwassenen krijgen in het centrum op eigen niveau informatie over de IJsselstreek aangereikt.
Basaltstenen bergmeubel
Na bijna tien jaar van voorbereidingen is Infocentrum IJssel in Den Nul officieel geopend voor het publiek. Het centrum biedt een overzicht van de cultuurhistorie van de IJsselstreek en vormt een uitvalsbasis voor verkenning van het schone rivierlandschap. Historische vereniging ’t Olster Erfgoed was de drijvende kracht achter de realisatie van deze publiekstrekker. Vanwege de unieke samenwerking met Staatsbosbeheer en zorginstelling J.P. van den Bent Stichting verrichtten prinses Margriet en Pieter van Vollenhoven op 19 april de openingshandeling. e kunt er niet omheen. Langs de Rijksstraatweg tussen Olst en Wijhe, bij het dorpje Den Nul, is een opvallend complex verrezen. In het hoofdgebouw kan de bezoeker aan de hand van een multimediale expositie de natuur en cultuurhistorie van de streek beleven; in een bijgebouw is een wisseltentoonstelling te zien. Op het omliggende terrein zijn hoogstamfruitbomen aangeplant en langs het water zijn een terras en een natuurspeelplaats aangelegd. Een pontje biedt de mogelijkheid het water over te steken om natuurgebied de Duursche Waarden te verkennen.
J
Heel wat voeten in de aarde ‘Als ik hier rondloop ben ik zo trots als een pauw’, bekent mede-initiatiefnemer Mans Drosten, oudvoorzitter van ’t Olster Erfgoed. ‘Jaar in jaar uit zeiden we op de ledenvergadering dat we bezig waren met het Infocentrum, maar verder viel er weinig te zien. Nu is het dan eindelijk zover.’ Het pleidooi van de historische vereniging voor betere huisvesting viel rond 2003 in vruchtbare aarde bij de gemeente Olst-Wijhe.
De fusiegemeente zocht naar mogelijkheden om de kwaliteiten van het IJssellandschap beter uit te dragen. Staatsbosbeheer gaf rond diezelfde tijd te kennen dat men het bezoekerscentrum de Zoogenbrink binnen de Olster landgoederenzone graag wilde verplaatsen naar het natuurgebied de Duursche Waarden aan de IJssel. Een geschikte locatie was voorhanden: de natuurbeheerder had eind jaren tachtig het nabijgelegen gemeentelijk zwembad De Lange Kolk overgenomen, met de verplichting deze als recreatieplek in stand te houden. Er moest nog heel wat water door de IJssel stromen alvorens het gedroomde informatiecentrum gebouwd kon worden. Overleg na overleg volgde. Architect De Velde uit Kampen maakte een ontwerp, geïnspireerd op de steenfabrieken en boerderijen langs de IJssel. Het lukte Staatsbosbeheer alleen niet om zoals toegezegd de helft van de geplande oppervlakte in gebruik te nemen. Zorginstelling J.P. van den Bent bleek evenwel interesse te hebben om als mede-huurder de catering te verzorgen. Uiteindelijk stonden in 2009 alle seinen op groen. Met steun van de gemeente,
Een volgende opgave was de inrichting van het centrum. Hiervoor was mede dankzij waterschap Groot Salland één ton beschikbaar. De expositie is ingericht volgens de slogan van het informatiecentrum: ‘waar natuur en cultuur samenstromen’. Twee speelse langwerpige tafels met thematische voorstellingen zijn voorzien van belevenisgangen voor kinderen aan de onderzijde. ‘We hebben onszelf hoge kwaliteitseisen gesteld’, zegt Lammert Halfwerk, die na verloop van tijd de voorzittershamer van Drosten overnam. ‘We wilden bijvoorbeeld mappen met onze fotocollectie uitstallen. De fotowerkgroep wilde hiervoor graag ronde stellingkasten hebben. Maar met de binnenhuisarchitecte hebben we alle betrokkenen kunnen overtuigen dat haar oplossing voor stellingen in de vorm van basaltstenen aantrekkelijker was.’
Dagelijks geopend Het centrum is dagelijks geopend van 10.00 tot 17.00 uur. De gemeente betaalt de huur van het pand voor ’t Olster Erfgoed. In ruil hiervoor is er een prestatieovereenkomst afgesloten, waarbij de historische vereniging verplichtingen op zich heeft genomen voor onder meer het onderhoud van enkele historische begraafplaatsen en erfgoededucatie. Er zijn 46 vrijwilligers opgeleid tot gastvrouw en gastheer; een dertigtal tot educatief medewerker. Tientallen andere vrijwilligers verrichten documentatie- en onderzoekswerkzaamheden. Halfwerk: ‘Het heeft wat voeten in de aarde gehad, maar voor ’t Olster Erfgoed is deze locatie perfect!’ I (Ewout van der Horst)
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:35
Pagina 5
5
Presentatie Kadastrale Atlas Op vrijdag 8 juni vindt in het Historisch Centrum Overijssel een presentatie plaats rond het project Kadastrale Atlas. Bij die gelegenheid wordt de website www.hisgisoverijssel.nl gelanceerd. HIS staat voor ‘historisch’ en GIS voor ‘geografisch informatiesysteem’. Op de nieuwe website kan de bezoeker informatie vinden van de kadastrale kaarten van Overijssel uit 1832. De website is gemaakt door de Fryske Akademy in nauwe samenwerking met het HCO. Overijssel is de zesde provincie die met deze kaarten online gaat. Ook komt er een dvd beschikbaar met alle kadastrale kaarten van Overijssel 1832. Hiermee is het werk dat de Stichting Kadastrale Atlas Overijssel 1832 vanaf 1990 heeft verricht, voltooid. Ook aan de uitgave in boekvorm is nu een eind gekomen. Tijdens de middag zullen de hoogleraren Auke van der Woud en Theo Spek (Rijksuniversiteit Groningen) en Hans Mol (Rijksuniversiteit Leiden/Fryske
Akademy) hun licht doen schijnen over de mogelijkheden die de nieuwe website biedt. De presentatie kan worden bijgewoond na aanmelding via infohco@historischcentrumoverijssel.nl. I (Margriet Noordman)
De Kuiperberg De zoektocht naar de herkomst van de naam voor de Kuiperberg, op de grens van Denekamp en Ootmarsum (MijnStadMijnDorp aflevering 1, pagina 6, zie ook mijnstadmijndorp.nl > tijdschrift), heeft nog geen definitief resultaat opgeleverd. De gesigneerde versie van de biografie Alleen vooruit. Hennie Kuiper, kampioen van het volk door Dominique Elshout is dus nog niet uitgereikt.I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
6
17-04-2012
15:35
Pagina 6
In de werkplaats
‘Fadar usa’ wordt ‘Vaar van oons’
Ommetjes
De Heliand hoort met de IJslandse mythologische Edda en het Engelse heldengedicht Beowulf tot de oudste geschreven teksten uit de Noord-Europese cultuur. Het boek waarin rond het jaar 830 vier evangeliën in het oud-Saksisch werden samengevat, is nu door prof. Anne van der Meiden en neerlandicus Harry Morshuis vertaald in het Twents en zal op 25 mei worden gepresenteerd. a het zwaard waarmee Karel de Grote na 30 jaar strijd de Saksen tot het christelijke geloof dwong, bracht de Heliand (oud-Saksisch voor ‘heiland’) in de tijd van Lodewijk de Vrome hun de ‘blijde boodschap’. Kloosterlingen en pastoors gebruikten de tekst om de leer van Jezus te verbreiden, aangepast aan de Saksische belevingswereld. De 6.000 regels waarin de vier evangeliën zijn samengevat zijn waarschijnlijk rond 830 in het Duitse Werden of in Fulda in het oud-Saksisch opgeschreven. Het latijn werd bewust in de volkstaal omgezet, waarbij gebruik is gemaakt van allitererende rijmen om het de toehoorders mogelijk te maken de teksten te onthouden.
N
Om verschillende redenen was de Heliand lange tijd omstreden. Theologen vonden in het geschrift de heiland nogal vrijpostig en wat al te menselijk neergezet en de nazi’s gebruikten het geschrift als een bron voor een ‘echt’ Germaans christendom. Dat heeft Van der Meiden en Morshuis niet belet om de tekst te vertalen in het Twents. In wezen gaat het om een groot vertaalproject wat in 2008 van start is gegaan. Op 25 mei zal namelijk niet alleen de Twentse vertaling van de Heliand ten doop worden gehouden maar ook een Achterhoekse, Groningse en Münsterlandse vertaling. De vier delen worden aangevuld met een vijfde boek met daarin de achtergronden en de tijd waarin de Heliand ontstond. (Dick Schlüter) I
De stem van... Overijssel gelanceerd wordt, staat de kaart van Overijssel, waarop steden en dorpen aangeklikt kunnen worden. Je kunt dan kiezen uit • een geluidsfragment • een gedicht of verhaal • informatie over die specifieke taalvariant.
sselacademie en TwentseWelle werken momenteel hard aan het project De taal van Overijssel. Dit door de provincie Overijssel mogelijk gemaakte project bestaat uit twee onderdelen: 1. De website www.detaalvanoverijssel.nl: hét taalportaal voor Overijssel, met veel informatie over alle Overijsselse varianten van het Nedersaksisch, en het gemakkelijk doorzoekbare Woordenboek van de Overijsselse Dialecten, en 2. Een streektaalcursus, die na de zomervakantie op verschillende plaatsen in de provincie wordt aangeboden. De cursisten kunnen met een wachtwoord het cursusmateriaal downloaden van de website. Over de cursus leest u hier later meer. Op de homepage van de nieuwe site, die eind juni
IJ
De geluidsfragmenten die nu al beschikbaar zijn, zijn afkomstig van het Meertens Instituut in Amsterdam. Het zijn vaak wat oudere en lange fragmenten. Daarom willen we graag eigentijdse, korte fragmenten toevoegen met spontane spraak. Hoe, bijvoorbeeld, klinkt in 2012 de taal van Oldenzaal, van Hellendoorn van Vollenhove, of, met een variatie op een overbekend thema: Hoe klinkt De stem van...? Let wel: we maken er geen competitie van; het gaat ons niet om de mooiste, verleidelijkste of gekste stem, maar om het samenstellen van een bijzondere databank met zoveel mogelijk verschillende taalvarianten in onze provincie.
Oproep! Spreekt u een Overijsselse streektaal of kent u iemand die dat goed kan? Neem een fragment spontaan gesproken streektaal op en stuur het in via www.detaalvanoverijssel.nl. Het mag een korte monoloog zijn, maar ook een gesprekje tussen twee mensen; maximale lengte twee minuten. Vermeld bij het insturen de plaats van het gesproken dialect en de leeftijd van de spreker(s), en... wellicht is jouw/uw stem straks te horen via www.detaalvanoverijssel.nl. (Philomène Bloemhoff) I
Een ommetje maken rond het dorp: niet overal is dat even goed mogelijk. Oorspronkelijk was elk dorp omgeven door een netwerk van voet- en kerkenpaden. Vele van deze paden zijn echter verdwenen. Ruilverkaveling, wegenaanleg en bedrijventerreinen hebben hun tol geëist. Nu hebben in veel dorpen de bewoners het initiatief genomen om de wandelmogelijkheden in hun omgeving te vergroten. Eenvoudig is dat niet. Medewerking van particuliere grondeigenaren wordt meestal nog wel verkregen, maar anders wordt het wanneer er gemeentelijke of provinciale ontwikkelingsplannen in het geding zijn. De Overijsselse Vereniging van Kleine Kernen (OVKK) probeert waar mogelijk wandelinitiatieven te ondersteunen. In hoofdzaak gaat het om het aan elkaar knopen van de losse eindjes in de gewenste route. Vaak is dan overleg nodig met gemeente, provincie, waterschap en grondeigenaren. De OVKK hecht grote waarde aan het maken van ommetjes. Dorpsommetjes inspireren de bewoners van het dorp om de handen ineen te slaan en samen iets te gaan doen aan de verbetering van hun leefomgeving. Hierdoor groeit de saamhorigheid en worden de mensen zich meer bewust van de identiteit van de streek. Momenteel worden zes Overijsselse dorpen ondersteund bij de ontwikkeling en realisatie van hun ommetje. Bathmen, Luttenberg, Nieuw Heeten, Schalkhaar, Welsum en Wesepe beschikken dit voorjaar over een kant-en-klaar ommetje, compleet met markeringstekens, een startpaneel en een informatieve routefolder. Zes andere dorpen krijgen volgend voorjaar hun dorpsommetje. Al deze dorpen doen mee aan het project Beleef het boerenlandschap, dat de OVKK samen met Landschap Overijssel uitvoert. Het project wordt mede mogelijk gemaakt door de Provincie Overijssel en diverse gemeenten. Wilt u ook een ommetje voor uw dorp? Meldt u zich dan aan bij de OVKK, telefoon 0548-634445 of info@ovkk.nl. I (Cor Pollema)
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:35
Pagina 7
7 Van het winnende Boek van het jaar 2010, Republiek van adel, Eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur (1555-1702) van Conrad Gietman is inmiddels bij Uitgeverij Van Gruting in Westervoort een tweede druk verschenen. ISBN 9789075879599, 336 pp., € 25.
Op 12 april maakte Hester Maij, gedeputeerde van de provincie Overijssel, in de Burgerzaal van het Deventer Stadhuis de winnaars bekend van het Overijssels Boek van het Jaar 2011 (non-fictie) en de Overijsselse Literatuurprijs 2011 (fictie). Beide prijzen zijn een initiatief van het Historisch Centrum Overijssel (HCO), de Overijsselse Bibliotheek Dienst (OBD) en Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek (SAB). Voorafgaande aan de prijsuitreiking stelde presentator Peter Schoof alle auteurs van de genomineerde boeken voor aan het publiek.
Stelregel bij deze verkiezing is dat boeken waar de organisatoren of juryleden bemoeienis mee hebben gehad niet meedingen. Pech in dit geval voor het prachtige Plaatsen van herinnering: Overijssel. Niettemin bleef er genoeg te kiezen voor de jury, die wel erkende lang te hebben gediscussieerd en gewikt en gewogen voordat een winnaar kon worden aangewezen. Naast Honderd jaar Natura Docet ontsteeg ook Raarhoek van Miek Smilde, de oorspronkelijke, lezenswaardige en informatieve geschiedschrijving van psychiatrisch ziekenhuis Sint Franciscushof bij Raalte, naar inhoud en vorm het puur provinciale belang. Stijl en vorm gaven uiteindelijk de doorslag bij de moeilijke keus een winnaar aan te wijzen. Een keuze, overigens, die wel unaniem was.
Overijsselse Literatuurprijs 2011
Van links naar rechts: Wil Hansen van Uitgeverij De Bezige Bij namens fictie-winnaar H.H. ter Balkt, gedeputeerde Hester Maij en auteur Willem Groothuis die de non-fictie-prijs won.
Overijssels Boek van het Jaar 2011 Honderd jaar Natura Docet van auteur Willem Groothuis, verschenen bij Walburg Pers, kreeg het predicaat Overijssels Boek van het Jaar 2011. De jury, bestaande uit historici en journalisten, motiveerde haar keuze als volgt: ‘Het winnende boek is een inspirerend, goed geschreven en welverdiend eerbetoon aan de man die uit het niets het eerste regionale natuur- historisch museum van Nederland oprichtte: ‘meester’ Bernink. Het is echter niet alleen een biografie van een bevlogen onderwijzer en natuurvorser, maar geeft ook een mooi tijdsbeeld van het vroege natuuronderzoek in Twente en mede-pioniers als Thijsse (Limburg) en Heimans (Zwolle). Tenslotte is het boek een ode aan de schepping van Bernink: Natuurmuseum Natura Docet in Denekamp, Twente. Nog altijd een van de beter bewaarde geheimen, dit levenswerk van Bernink, dat nu met dit boek mogelijk ontsloten wordt voor een groot, landelijk, publiek. Het boek is ook een warme en overtuigende aanbeveling aan de provinciale en landelijke overheid om dit bijzondere museum na 100 jaar ‘toekomstbestendig’ te maken.’
Voor het eerst werd een Overijsselse Literatuurprijs ingesteld voor fictie (romans, verhalen gedichten). De jury kon kiezen uit een groot en vooral zeer divers aanbod, van streektaal tot literaire roman en van spanning tot poëzie en koos voor de gedichtenbundel Vliegtuigmagneet van de in Usselo geboren en opgegroeide H.H. ter Balkt om de volgende reden: ‘Het boek dat uitverkoren werd als beste Overijsselse fictietitel is een klein, eigenzinnig meesterwerk. Daarin zijn wereld en Overijssel samengebald in de zeer particuliere visie van een auteur, die al een oeuvre lang niet over de provincie schrijft, maar in diepste wezen de provincie is.’ Zie voor alle genomineerden, de juryrapporten en voor de winnaars in voorgaande jaren de website www.overijsselsboekvanhetjaar.nl (Tonny Peters) I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
8
17-04-2012
15:35
Pagina 8
Inzet: brokstukken van het vliegtuig in de heide in februari 1944.
naar de plek van...
Johan(†) en Herman Redder
Reddeloos naar beneden N De pijl op de luchtfoto hierboven verwijst naar een plek in een bos, die is verbonden met een tragische gebeurtenis tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dedemsvaarter Ton van Seventer maakte de foto op 17 juli 2006, tijdens een van zijn hobbyvluchten met een ‘schermzweeftoestel’, een paraglider met hulpmotor. Naast het bos ligt het vakantiepark ‘Het Stoetenslagh’ bij Dedemsvaart, dat zich uitstrekt vanaf de Elfde Wijk naar het zuidoosten, langs het Colenbrandersbos. Rond 1960 werd hier begonnen met de zandwinning voor wegenbouwprojecten. Later ontstond er dagrecreatie, toen kwam er een camping en vervolgens werden er bungalows gebouwd. In het bos, op een plek waar aan het eind van de oorlog nog heide groeide, wordt de herinnering aan een voetnoot in de geschiedenis levend gehouden door een klein monument. Het werd er op 16 februari 1995 geplaatst door de broers Johan en Herman Redder. Precies een halve eeuw na dato.
Raymond Miller
Joseph Chuderewicz
James Morrison
Alonzo Karcher
egen Amerikaanse bemanningsleden telde de viermotorige bommenwerper van het type B17G, een ‘Flying Fortress’ met de naam ‘Maid To Order’; ‘dienstmeisje’ of ‘manusje-vanalles’. Het toestel was, net als 36 andere van de 401st Bomb Group, op 16 februari 1945 opgestegen vanaf de basis Deenethorpe in het graafschap Northamptonshire in Midden-Engeland. In totaal 1042 bommenwerpers werden er die dag vanaf verschillende vliegvelden op uitgestuurd. Ze werden geëscorteerd door Amerikaanse Mustangs, die de Duitse jagers op afstand moesten houden. De ‘Maid To Order’ had met succes de olieraffinaderij ‘Nordstern’ in Gelsenkirchen, tien kilometer ten noordoosten van Essen, gebombardeerd. Plotseling echter kwam het toestel onder Flak, Flieger Abwehr Kanonen, te liggen en vlogen de granaten met honderden tegelijk tussen de bommenwerpers door. Drie waren er al getroffen, toen ook het toestel van piloot Ernest Arden
Morton Greenberg
Leroy McKnight
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:35
Pagina 9
9
door Wim Coster
Een deel van de bemanning, op 9 februari 1945. Staand: Brunson en McKnight. Geknield: Miller, Morrison, Coates, Greenberg, Ferguson en Hansen. Alleen Coates en Ferguson maakten geen deel uit van de bemanning tijdens de fatale vlucht op 16 februari 1945.
(Ernie) Hansen en zijn kompanen aan de beurt was. De rechter vleugeltip werd weggeschoten. Samen met nog elf andere bommenwerpers vloog de ‘Maid To Order’, nog steeds in formatie, het Nederlandse luchtruim binnen. Daar bleek dat er een brandstoftank lek was. De rechtervleugel begon te branden. De bemanningsleden beseften dat ze het vliegtuig moesten verlaten, want Engeland zouden ze niet meer halen. Zeven van hen sprongen met hun parachute van boord. Ook piloot Hansen, die het toestel zo lang mogelijk in de lucht had gehouden.
Ernest Arden Hansen (†)
Joseph Del Torto (†)
Brokstukken van het vliegtuig zweefden om hem heen. Een ervan trof zijn inmiddels open gegane parachute, die in brand vloog, waarna Hansen reddeloos naar beneden stortte; tot afgrijzen van de toeschouwers op de grond. Twee mannen konden het vliegtuig niet meer verlaten en werden met hun half geopende parachutes gevonden in het staartstuk.
Van hoog in de lucht Vlak voor het einde van de oorlog liep Johan Redder (1933) in de buurt van Dedemsvaart. Hij was niet ver van zijn ouderlijk huis bij Sluis 7. Plotseling zag hij hoog in de lucht, in het noordwesten, een enorm vliegtuig. Het toestel stond in brand. Johan, die eerst nog als aan de grond genageld stond, zag ook een paar witte wolkjes drijven; parachutes, die afdreven naar het noordoosten. Met Wade T. Brunson (†)
veel gegier en gebulder kwam het vliegtuig naar beneden en met een enorme klap stortte het neer in de heide. Rookwolken stegen op uit het brandende wrak. De elfjarige jongen aarzelde geen moment en rende ernaar toe. Via het bruggetje bij de sluis over de Dedemsvaart kwam hij een kleine twintig minuten later met een paar vriendjes bij het wrak. De jongens waren gefascineerd door alles wat ze aantroffen. Een rubberboot, papieren, chocolade, een stuk van een mitrailleur, verspreid liggende munitie, een broek, een windjack. Gevaar zagen ze niet. Ze begonnen te trekken aan een plunjezak met persoonlijke bezittingen. Johan nam een boek mee. Ondertussen brandde het wrak en klonken er in de omgeving luide knallen. Enkele andere omwonenden waren eveneens snel ter plaatse. Naarstig keken ze of er misschien nog iets van hun gading was te vinden. Ondanks de aanwezigheid van twee duidelijk zichtbare lijken. Aan alles was immers gebrek en anders zouden de Duitsers het wel meenemen. Die arriveerden niet lang daarna. §
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
10
17-04-2012
15:35
Pagina 10
naar de plek van...
Een gedenkteken markeert de plek waar het vliegtuig neerkwam.
Een brief uit Dedemsvaart Van de zes bemanningsleden die veilig aan de grond kwamen, werden er vijf gevangen genomen en afgevoerd naar Duitsland. De zesde wist onder te duiken. Allemaal overleefden ze de oorlog en konden ze uiteindelijk terugkeren naar Amerika. Een van hen, de bommenrichter James Lowry Morrison, kreeg daar in maart 1946 een brief. Johan Redder had in het boek dat hij aantrof bij het vliegtuig twee brieven gevonden, met een adres in Amerika. Hoofdmeester J.A. Plattel van de RoomsKatholieke school in Dedemsvaart stuurde ze in 1946 met een begeleidend schrijven terug en zo ontstond er contact met James Morrison. Hij was direct nadat
Johan Redder in 1946, temidden van delen van het vliegtuig.
hij was neergekomen gevangen genomen, maar uiteindelijk eind april 1945 na veel ontberingen in Duitsland door landgenoten bevrijd. Morrison toonde zich uiterst dankbaar en begon onmiddellijk cadeautjes te sturen, later ook voedselpakketten, kleding en postzegels, in de hoop dat hij Nederlandse exemplaren terug zou ontvangen. Hij kreeg een foto van het wrak en vernam dat zijn drie omgekomen makkers tijdelijk waren begraven in de buurt van Dedemsvaart. De bommenwerper en vele brokstukken lagen ondertussen nog steeds op en rond de plek waar hij was neergekomen. De twee omgekomen vliegers werden pas drie dagen na het verongelukken van het toestel door de Duitsers weggehaald. Piloot Hansen was die fatale dag naar Dedemsvaart getransporteerd en twee dagen later, op zondagmorgen, begraven. Tot ver in de omtrek waren resten van de bommenwerper te vinden. In de loop der tijd verdwenen vele stukken naar bewoners in de omgeving. Ergens stond een propeller in de voortuin. Ook de parachutes bleken zeer geliefd. Van de kostbare zijden stof werd kleding gemaakt; zelfs een doopkleed en een trouwjurk. De vele grote brokstukken van het vliegtuig die Johan had verzameld werden door zijn vader voor een paar kwartjes verkocht aan een oud-ijzerboer. Niet tot genoegen van Johan, maar de ruimte bij huis was nu eenmaal nodig. De correspondentie met James Morrison duurde nog een kleine drie jaar, maar stopte in 1948. Voorlopig.
Hernieuwde en blijvende contacten Langzaam vervaagden de herinneringen aan de gebeurtenis in februari 1945. Tot er in Dedemsvaart in 1988 onverwacht weer een brief arriveerde van Morrison. Hij had een leven als agent van de FBI, Hansen , met links zijn verloofde Jinny en rechts zijn zuster Audrey.
advocaat en bankier achter zich en was in 1987 met pensioen gegaan. Johan, inmiddels 56 jaar en werkzaam bij Wavin in Hardenberg, vatte de correspondentie graag weer op en ontving Morrison en diens tweede echtgenote in 1990. Een paar dagen lang verbleef de Amerikaan bij Johan, toen woonachtig in Coevorden. Hij bezocht de plek waar het vliegtuig crashte en waar inmiddels het Colenbrandersbos was ontstaan. Ze gingen ook naar de plaats waar Morrison was geland en ontmoetten er boer Jan Bruins, die hem in 1945 een bord pap had aangeboden. En natuurlijk gingen ze naar villa ‘Agatha Adriana’, het Duitse kwartier waar hij de nacht had doorgebracht na zijn gevangenneming. De contacten met James Morrison brachten vanaf 1988 een stroom nieuwe verhalen op gang. Herman, de jongere broer van Johan, besloot ook de geschiedenis van de andere bemanningsleden te reconstrueren. Hoewel hij als driejarige de gebeurtenissen in 1945 niet bewust had meegemaakt, waren de verhalen die hierover werden verteld hem altijd blijven fascineren. Na veel speurwerk kreeg hij van alle negen mannen niet alleen een foto, maar ook informatie over het leven dat ze hadden geleid vóór en na die zestiende februari 1945. En het verhaal van zes van hen op die fatale dag. Op 16 februari 1995 onthulde hij samen met zijn broer Johan een klein monument op de plek in het Colenbrandersbos waar het vliegtuig was neergekomen. Johan overleed in december 2009. Van alle bemanningsleden is James Morrison de enige die nog leeft. Soms komt hij vanuit Amerika naar Duitsland om er zijn dochter te bezoeken. Ze woont in het plaatsje Friedrichsdorf. Niet zo heel ver van Essen en Gelsenkirchen, waar het drama hoog in de lucht begon. I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
§
17-04-2012
15:35
Pagina 11
Word lid!
Jaarabonnement € 29,95, eerste jaar € 25. Neem nu een abonnement op MijnStadMijnDorp en ontvang GRATIS een van de schitterend vormgegeven publicaties: Velden en Helden sportgeschiedenis in abstracte schilderijen van Gijs Dragt, met een historisch artikel van Pim Kooij en columns van Bert Wagendorp , gebonden, 64 pagina’s - óf Fotocollectie Stork: van staalkaart tot familiealbum van Mirelle Thijsen, gebonden, 48 pagina’s. Beide ter waarde van € 22,15.
• Verschijnt 6 x per jaar • Voor iedereen die geïnteresseerd is in het verleden van stad en dorp in Overijssel • Gevarieerde artikelen, interessante rubrieken, prachtige oude illustraties
§ Haal de antwoordkaart uit het blad en stuur hem op. U kunt zich ook aanmelden via: contacthco@historischcentrumoverijssel.nl
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:35
Pagina 12
12
De foto die journalist Henk de Koning namens het Kamper Nieuwsblad maakte van ‘JW’ Siebrand tijdens een persbezoek aan het bedrijf, eind jaren zestig. Deze foto inspireerde De Koning om het oorlogsverleden van de wijnhandelaar alsnog opnieuw te onderzoeken.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:35
Pagina 13
13
door Herman Broers
Foute opportunist of miskende verzetsheld? Reconstructie dubbelrol wijnhandelaar Siebrand tijdens de oorlog Jan Willem Siebrand (1899-1970) uit Kampen was al voor de oorlog één van de grootste wijnhandelaren van Nederland. Iedereen wist te vertellen dat hij tijdens de bezetting had gejaagd met Hanns Rauter, de hoogste nazi-politiechef in Nederland. Maar weinigen wisten dat hij met tonnen smeergeld, drank en sigaren ook tientallen mensen uit handen van de nazi’s bevrijdde. De rechter stelde hem direct na de oorlog, vlak voordat de zaak zou dienen, buiten gerechtelijke vervolging, met heftige publieke emoties als gevolg. Het blazoen van Siebrand, die wel degelijk oorlogswinsten had gemaakt, bleef besmeurd. Maar de vraag of ‘JW’ tijdens de oorlog nu ‘goed’ of ‘fout’ was, is nimmer definitief beantwoord. De Kamper oud-journalist Henk de Koning beet zich 65 jaar na dato alsnog vast in ‘de zaak Siebrand’. Dit najaar komt hij met een boek waarin hij deze zaak reconstrueert op basis van zowel bekende als jarenlang verborgen gebleven feiten. wee grote stapels vol felle getuigenissen, merendeels ten faveure van, maar ook gericht tegen Siebrand, liggen in het archief van de Bijzondere Rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog in het Nationaal Archief in Den Haag. De rol die Siebrand in de oorlog wel of niet zou hebben gespeeld, roept ook zeventig jaar later bij oudere Kampenaren nog altijd heftige emoties op, zo ontdekte De Koning. Hij besloot zich in de zaak te verdiepen en las vrijwel alle stukken. Hij sprak ook met betrokkenen
T
en in sommige gevallen met hun kinderen. Hij reconstrueerde de gebeurtenissen in Siebrands leven vlak voor, tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog. Na de onvoorwaardelijke buitenvervolgingstelling van Siebrand werd zijn zaak in 1946 door het Bijzonder Gerechtshof in Arnhem gesloten. Het lokale waarheidscomité dat de zaak in 1945 had voorbereid, ging uit woede over deze uitspraak direct in staking. Een unicum in de geschiedenis van de bijzondere rechtspleging.
Opkomst van een magnaat De opkomst van Jan-Willem Siebrand als drankenmagnaat in de jaren twintig en dertig leest als een jongensboek. Geboren in Grafhorst in 1899 als zoon van een ongeschoolde fabrieksarbeider en een caféhoudster/kruidenier, werkt hij aanvankelijk als leerlingmachinebankwerker en boerenarbeider. Hij is als jongen al grof gebouwd en wordt door vrienden en dorpelingen slechts bij zijn initialen J.W. genoemd. Een reus met een eenvoudige ziel en een haast kinderlijk gemoed, zo leert de overlevering, maar gezegend met een haarfijn zakelijk instinct. Hij is twintig jaar en onderhoudsmonteur in de confectiefabriek van de firma Doedens in Den Helder, als in februari 1920 bij Terschelling het Amerikaanse stoomschip West-Aleta vergaat, met aan boord 15.000 vaten wijn. De vaten spoelen aan op Terschelling waar de juttersvondst uitmondt in een sindsdien legendarisch bacchanaal en een lucratieve handel. Siebrands baas Doedens koopt in Den Helder twee vaten van de wijn uit het schip en maakt snel geld door de drank in flessen te verkopen via het café van moeder Siebrand in Grafhorst. Siebrand besluit het voorbeeld te volgen. Hij neemt ontslag en koopt van zijn spaargeld een vat portwijn bij de lompenhandel en een voorraad lege flessen. Hij maakt de flessen schoon, giet ze vol wijn, plakt er een zelfgetekend etiket op en gaat in Kampen en omgeving op zijn fiets langs de deuren om de portwijn aan de man te brengen. Van zijn eerste winst huurt hij een pakhuisje in de Hofstraat in Kampen en koopt hij een nieuwe voorraad. Zo wordt een miljoenenbedrijf geboren. Al voor de oorlog is Siebrands wijnhandel een begrip. De zaken gaan zo goed dat de aanvankelijk nogal sceptische jongere broers van J.W., Aart en Dirk-Jan, bij hem in de zaak gaan. Aart wordt hoofd verkoop en Dirk-Jan doet de boekhouding. Beiden krijgen hun portie aandelen, maar feitelijk heerst J.W. alleen over het drankenimperium dat tot de grootste in Nederland behoort.
‘Als bijen op de honing’
De jonge Jan-Willem Siebrand (links) in de jaren twintig, toen hij nog aan begin stond van de opbouw van zijn wijnimperium. Hij bracht zelf de wijn met de auto langs de klanten in de omgeving van Kampen.
Nadat de Duitsers op 10 mei 1940 het land zijn binnengevallen komen zij, zo stelt De Koning, af op Siebrands drank ‘als bijen op de honing.’ De Kampenaar doet veelvuldig zaken met de Duitsers, maar in de dossiers blijkt niets van een lidmaatschap van de NSB of nazisympathieën onder de gebroeders
§
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:35
Pagina 14
Boek over Siebrand Het boek De zaak Siebrand, de omstreden dubbelrol van Nederlands’ grootste wijnhandelaar in oorlogstijd van Henk de Koning verschijnt in oktober 2012 bij Aerie Uitgevers Auteurs in Kampen. Het zal verkrijgbaar zijn via de reguliere boekhandel en op www.aerieuitgevers.nl.
Wie afgaat op het aantal getuigenissen in het dossier dat Siebrand steunt, zou ook tot die conclusie kunnen komen: in totaal 260 mensen steken J.W. schriftelijk een hart onder de riem. Slechts enkelen leggen, veelal secundaire, belastende verklaringen af. En er is het door Kolff opgebouwde belastende dossier over Siebrand van 34 pagina’s, dat overtuigend lijkt. Maar tientallen personen verklaringen van personen stellen dat Kolff het verkeerd zag, waarschijnlijk omdat hij onvolledig of onjuist was geïnformeerd.
Na ‘de zaak’ verder met de zaak Een fotosessie ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van de firma Siebrand in 1962. Links Jan-Willem Siebrand en zijn beide broers Aart en Dirk-Jan, op dat moment nog de directie vormend. Beide broers zouden vrij snel daarna overlijden. Rechts staat de bedrijfsopvolging al klaar. De zonen Jan-Willem jr. en Reinier zouden in de jaren tachtig het bedrijf verkopen.
Siebrand. Ze accepteren de nieuwe orde als een noodzakelijk kwaad en profiteren zeker in de eerste oorlogsjaren financieel flink van de Duitse dorst. Het bedrijf brengt Siebrand in een lastig parket. Als hij de Duitsers niet ter wille is, kost hem dat zijn levenswerk en gaat belangrijke werkgelegenheid voor de stad verloren. Openlijk verzet zal hem zijn leven kosten. De veelvuldige aanwezigheid van Siebrand in het gezelschap van hoge Duitse officieren wekt intussen de indruk dat hij heult met de vijand. Zeker ook door de winsten die hij maakt. Terwijl in de stad aan steeds meer gebrek is, baadt Siebrand in luxe dankzij de bestedingen van de bezetter. Ondertussen gaat hij ook mensen helpen, op individuele basis. Hij helpt ze om te ontsnappen aan gevangenschap of deportatie door bewakers of commandanten om te kopen met drank en sigaren. Hij organiseert feesten voor de nazi’s, die hij belangrijke informatie ontfutselt als ze dronken zijn. Als Siebrand in 1942 door het verzet wordt benaderd om zijn goede contacten met de bezetter structureel aan te wenden voor de goede zaak, rolt hij een levensgevaarlijke dubbelrol in. Om zijn positie in de ogen van de bezetter onverdacht te maken, voert hij zijn handel met de nazi’s op. Hij doneert zelfs geld aan de Wehrmacht. Hierdoor is het mogelijk dat Siebrands onverdachte directiekantoor dient als plek voor knokploegen om te vergaderen of ongehinderd te luisteren naar gecodeerde berichten van Radio Oranje. Zijn reputatie als nazivriend maakt hem onmisbaar voor het verzet. Helaas voor hem ziet de massa uitsluitend de collaborateur. Het voedt de afgunst en de geruchtenmachine over
Siebrands laakbare contacten, die na de oorlog als een boemerang terugkaatsen. Het vormt de basis voor de controverse over Siebrands rol die direct na de bevrijding Kampen beheerst.
Kolff versus Knipmeijer Opvallend in de zaak Siebrand is, dat twee onomstreden verzetsmensen daarover direct na de oorlog via de krant publiekelijk met elkaar in conflict komen. Dokter Willem Kolff (1911-2009), die tijdens de oorlog zijn later wereldberoemd geworden kunstnier ontwikkelde, stelt vragen bij de winsten van Siebrands handel. In een 34 pagina’s tellende bewijsvoering pleit hij voor berechting. Kolffs eerste oproep, in de voormalige verzetskrant Strijdend Nederland van 29 mei 1945, steekt de lont in het kruitvat van het felle debat dat volgt. De oorlogswinsten van Siebrand zijn Kolff een morele doorn in het oog en hij eist dat de waarheid recht wordt gedaan. Hij vindt een felle supporter van Siebrand tegenover zich: Albertus Knipmeijer (1912-1971), hoofd van de in Kampen gevestigde personeelsdienst van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. Dankzij Knipmeijer konden tienduizenden dwangarbeiders ontsnappen aan tewerkstelling door onder te duiken in de pas drooggelegde Noordoostpolder. Deze zeer bescheiden en zwijgzame man klimt ook in de pen. Opvallend is dat hij in 1948 ontslag neemt bij de Rijksdienst en in dienst treedt bij Siebrand. Henk de Koning vindt het een heel cruciale daad, een moreel ijkpunt in de zaak Siebrand. ‘Als Siebrand daadwerkelijk fout zou zijn geweest in de oorlog, had de rechtlijnige Knipmeijer dat nooit en te nimmer gedaan.’
Het dossier van de zaak Siebrand in Den Haag biedt een kijkje in de keuken van het verzetswerk in Kampen en omgeving. Voor zover restricties op de openbaarheid het toestaan, zal het dossier door De Koning worden verwerkt in zijn boek. Wat is eigenlijk De Konings eigen oordeel over Siebrand, nu hij de zaak zo uitgebreid heeft onderzocht? Was hij inderdaad die foute opportunist of is hij een miskende verzetsheld? De Koning: ‘Oordeel zelf, maar volgens mij een beetje van beide. “Fout” in de beladen betekenis van de oorlogsjaren was Siebrand volgens mij niet, maar een opportunist was hij zeker wel. “Verzetsheld” is wegens zijn houding in de eerste oorlogsjaren een term die niet past, maar je doet hem ernstig tekort als je Siebrands bijdrage aan het verzet na 1942 miskent, omdat hij aanvankelijk slechts wilde voorkomen dat zijn levenswerk ten gronde zou gaan. Hij had armoede gekend, had nauwelijks opleiding en was tot rijkdom gekomen, maar het was wel zíjn bedrijf en het was zijn eigen leven dat hij op het einde van de oorlog meerdere keren in de waagschaal stelde voor anderen.’ Hoe het ook zij: Jan-Willem Siebrand, die direct na de bevrijding werd gearresteerd, kwam door de opmerkelijke actie van de Arnhemse rechtbank al op 19 juni 1946 weer vrij. Zodra de curatele op zijn bedrijf was opgeheven, keerde hij terug en bouwde hij het met groot succes uit. Het telde in 1969 zo’n 200 werknemers en de jaaromzet aan wijn en gedistilleerd bedroeg toen 25 miljoen gulden. J.W. verloor in 1964 en 1966 zijn beide broers en overleed zelf vrij plotseling op 4 augustus 1970, 71 jaar oud. Zijn twee zoons zetten het bedrijf aanvankelijk voort, maar in de jaren tachtig verkochten ze het. Het bedrijf Siebrand bestaat nog steeds en is nog altijd gevestigd in IJsselmuiden, langs het Kamper spoorlijntje naar Zwolle. I
De nieuwbouw van de firma Siebrand aan het spoor Kampen-Zwolle in het begin van de jaren zestig. Het bedrijf is hier nog altijd gevestigd.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
door Gees Bartels
Stolpersteine
15:35
Pagina 15
Hanneke van Schooten-van der Meer (Enschede, 1946) is juriste en dichteres. Zij studeerde Rechten in Utrecht en promoveerde aan de Universiteit Twente en is universitair hoofddocent aan de Universiteit van Tilburg. Haar eerste literaire werk ontstond mede onder invloed van het werk van Willem Brakman. In 1990 verscheen haar eerste poëziebundel, Dit landschap zien. Nadien publiceerde zij regelmatig en won zij ook literaire prijzen.
door Gert van Gelder
Noodgeld tijdens eerste oorlogsdagen
Op een zonnige middag, op vrijdag 15 april 2011, liep ik met twee vriendinnen door oud Borne. We zagen toen hoe een meisje op de stoep van een huis met Stolpersteine een presentatie gaf aan klasgenoten en leerkrachten.
Het Kamper biljet met een grootte van 11 x 7 centimeter was eenzijdig bedrukt. Rechtsboven was een licht gestyleerd wapen van Kampen te zien. Burgemeester H.M. Oldenhof zorgde voor de handtekening.
D
De kunstenaar Gunter Demnig legde in Haaksbergen aan de Blankenburgstraat 9 de door hem geïntroduceerde en ontworpen Stolpersteine. Ook Kurt Falkenstein, die door buurtbewoners werd gered toen de familie Frankenhuis door de Duitsers werd opgehaald, was daarbij aanwezig. (Foto Wouter Borre).
tolpersteine (letterlijk vertaald: struikelstenen) is een project van de Duitse kunstenaar Gunter Demnig (1947, Berlijn) dat loopt sinds 1994. Hij brengt gedenktekens aan op het trottoir voor de huizen van mensen die door de nazi’s werden verdreven, gedeporteerd, vermoord of tot zelfmoord gedreven. Op kleine, in messing uitgevoerde stenen van 10 x 10 centimemeter worden de naam, de geboortedatum, de deportatiedatum en de plaats en datum van overlijden gestanst. De kunstenaar noemt ze Stolpersteine omdat je erover struikelt met je hoofd en je hart, en je moet buigen om de tekst te kunnen lezen. De eerste stenen in Nederland zijn op 29 november 2007 geplaatst in de oude kern van Borne. Daar werden twintig Stolpersteine geplaatst op zes locaties. In andere plaatsen namen bewoners van huizen waaruit mensen door de nazi’s zijn weggehaald dit initiatief over. De dichteres Hanneke van Schooten liet op 2 mei 2009 twee Stolpersteine plaatsen bij haar huis aan de Ootmarsumsestraat 9 te Almelo, ter nagedachtenis aan Joseph Meijers en Rosalie Meijers-Caffé, die op 19 oktober 1943 werden gedeporteerd en omgebracht op 22 oktober 1943 te Auschwitz. Ze schreef daarbij het gedicht:
S
huis dit huis, ze zijn er uit gegaan stonden met hun jassen aan een ogenblik in het voorportaal tussen nu en straks te dralen hebben de deur op slot gedaan langzaam, met spitse gebaren zij lieten alles achter wat er was stille dingen waarin licht weerkaatst in gedachten weggelegd voor even naar willekeur geschikt, gebleven vergeten topografie van haast en in de tuin het laat gemaaide gras de weg tussen dit huis en het station versteend bewegen zonder weerom in kaders gevangen en vergeeld droegen wat nog in een koffer kon met ademwolkjes voor de mond behoedzaam voorgoed uit het beeld Uit: Stenen (Almelo: 2 mei 2009)
e bezetting in mei 1940 leidde direct tot een groot tekort aan geld, omdat geldtransporten in de eerste dagen van de oorlog nauwelijks mogelijk waren. Ook hielden burgers hun zilveren rijksdaalders en guldens achter en probeerden zij papiergeld om te wisselen in klinkende munt. Hierdoor ontstond in de eerste oorlogsdagen vooral een groot tekort aan lagere coupures. De invoering van ‘papieren munten’ zou dit tekort moeten oplossen. Op 11 mei 1940, één dag na de inval van de Duitse troepen, kregen alle gemeentebesturen van Nederland een telegram van hun Commissaris der Koningin. Ze werden daarmee gerechtigd om papieren noodgeld uit te gaan geven. De Commissarissen op hun beurt waren weer gemachtigd via een telegram van het Departement van Binnenlandse Zaken. Verschillende gemeentes gingen er inderdaad toe over diverse coupures uit te geven, variërend van één cent tot honderd gulden. Het meest gebruikt was het biljet van één gulden, waarvan er in het hele land ruim drie miljoen werden gedrukt. Het Limburgse Hoensbroek koos voor een noodbankbiljet van 66 cent, op dat moment de waarde van één Reichsmark. In Overijssel hebben de gemeenten Enschede en Hengelo noodbiljetten gedrukt, maar niet in circulatie gebracht. Denekamp en Kampen gingen wel tot uitgave over. In de laatste gemeente werden 50.000 biljetten van één gulden gedrukt, waarvan er 24.000 in omloop werden gebracht. Drie dagen na het telegram van de Commissaris kwam de gemeentelijke dienst van Sociale Zaken al met de eerste exemplaren. Ze konden alleen worden gebruikt om eerste levensbehoeften te kopen en slechts worden ingeleverd bij de slager, de bakker, de groenteboer, de kruidenier enzovoort. Deze winkeliers konden de ‘bankbiljetten’ elke maandag weer inleveren bij Sociale Zaken. Het noodgeld kon alleen plaatselijk worden verzilverd. Lang duurde de situatie niet. Al op 31 mei 1940 kwamen er landelijke bankbiljetten in omloop, de zilverbons van één en 2.50 gulden. Op 24 juni 1940 werden de Kamper biljetten aan het verkeer onttrokken. Dertig exemplaren werden niet ingeleverd en de Nederlandsche Bank ontving er twee voor haar archief. Zo kwam er een eind aan een korte geldgeschiedenis. I
15
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:35
Pagina 16
16
door Niels Bakker
Verraad van Hengelo tot Kampen
‘Dat heb ik gezegd onder invloed gedaan te hebben’
Het joodse echtpaar Sigfried Isaäcson en Clotilde Isaäcson-Lievendag woonde bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog aan de fraaie Deldenerstraat in Hengelo. Sigfried was in 1921 na de nodige omzwervingen als ingenieur naar Hengelo gekomen om te gaan werken bij het Twentsch Centraal Station voor Electrische Stroomlevering. Clotilde was een dochter van de vrouw waar hij in de kost kwam. In 1926 trouwden ze. Het echtpaar kreeg drie kinderen: Eddy (1927), Rini (1931) en Sonja (1932). Een paar jaar na hun huwelijk werd Sigfried leraar aan de Hogere Textielschool in Enschede. Niets leek een gelukkig leven in de weg te staan. Een vrouw uit het oosten van Europa zou in het oosten van Nederland echter een fatale rol gaan spelen. Ook de Isaäcsons kregen nadrukkelijk met haar te maken.
Het echtpaar Isaäcson.
Na de oorlog werd het valse persoonsbewijs van Eddy Isaäcson ingenomen.
athalyn, ‘Kathy’, Toth, op 21 mei 1920 geboren in het Hongaarse Ujpest, kwam in 1925 naar Hengelo. Haar vader was als oorlogsinvalide uit de Eerste Wereldoorlog gekomen en enkele jaren daarna was haar moeder overleden. Vader Toth bleef achter met acht kinderen en besloot om Kathy te laten adopteren. Hoe en waarom het Hengelo werd is niet meer te achterhalen, maar in 1925 kreeg de Hongaarse kleuter van vier jaar onderdak bij een kinderloos, keurig net katholiek echtpaar. Een echt warm nest was het voor haar niet, zou Kathy later verklaren, maar ze werd een Hengelose als veel andere meisjes van haar leeftijd. Alleen haar buitenlandse accent verried nog enigszins haar Hongaarse afkomst. Op vijftienjarige leeftijd ging ze, in 1935, werken als hulp in de huishouding. Na enige tijd kwam ze terecht bij de vrijgezelle Johanna van der Linde, die een lingeriezaak had aan de Enschedesestraat. Het klikte meteen tussen de twee en er ontstond een innige band. Kathy voelde zich zeer op haar gemak bij haar bazin, maar begon na verloop van tijd misbruik te maken van de vertrouwensrelatie. Zo stal ze wel eens wat uit de woning.
K
Na een toevallige ontmoeting Op een avond, vermoedelijk in 1942, kwam ze op het station in Hengelo in gesprek met de knappe Ben Wibier uit Lonneker, die haar mee uitvroeg. Kathy raakte volledig van hem in de ban en Wibier kon met haar doen en laten wat hij wilde. Hij had zich aangemeld bij het Politie Opleidings Bataljon, de POB, in Schalkhaar en was daar opgeleid
tot een politieman in Duitse geest. Na zijn opleiding was hij terechtgekomen in Amsterdam, om er te assisteren bij de jacht op Joden. Net als elders in den lande was ook daar binnen de politie een speciale afdeling actief, die in feite was uitgegroeid tot een criminele organisatie. ‘Ze joegen met alle middelen op hun slachtoffers, ze overtraden daarbij alle denkbare rechtsregels, ze roofden waar ze konden, ze gebruikten geweld, ze pasten misleiding toe - en dat alles werd van hogerhand toegestaan, op een enkele uitzondering na, en vaak zelfs gestimuleerd’, aldus Jan Kompagnie en Ad van Liempt in hun boek Jodenjacht. De onthutsende rol van de Nederlandse politie in de Tweede Wereldoorlog. Ondertussen vermaakte Wibier zich in Hengelo prima met Kathy, een van zijn vele vriendinnen, vooral als haar hospita Johanna van der Linde haar maandelijkse reis naar Kampen maakte. Dan had Kathy de woning een paar dagen voor zichzelf. En voor haar vriend Ben.
Een bontjas uit Kampen In Kampen woonde het gedreven, christelijke echtpaar Hendrik Bos en Roelofje Bos-Last in een keurig rijtjeshuis. Al een jaar lang hadden zij onderduikers, toen ze in februari 1943 het echtpaar Isaäcson uit Hengelo in huis kregen, nadat de situatie voor hen te bedreigend was geworden. De ouders waren gescheiden van hun drie kinderen ondergebracht. Eén keer kwam Isaäcson nog heimelijk naar Hengelo om er enige (financiële) zaken te regelen, maar dat was uiterst gevaarlijk. Gelukkig was een vroegere kennis uit Hengelo, Johanna van der Linde bereid om eens
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:35
Pagina 17
Politieman Ben Wibier.
17 Isaäcson mee. Hij wist dat Kathy zo’n fraai cadeau zeker zou waarderen.
Gevolgen
per maand naar Kampen te reizen om geld en bonnen te brengen. Al snel wist Kathy dat haar hospita Johanna van der Linde regelmatig naar Kampen ging om er de joodse familie Isaäcson te ondersteunen. Binnen de kortste keren was dat ook bekend aan Ben Wibier en die maakte daarvan gretig misbruik. De premie, het ‘kopgeld’, op het aanbrengen van een arrestant kon in die tijd oplopen tot veertig gulden per persoon en bij de arrestatie van de slachtoffers kon vaak ook nog het nodige worden buitgemaakt. Teneinde het echtpaar Isaäcson gemakkelijk te kunnen arresteren, volgde Wibier Johanna van der Linde toen ze weer afreisde naar Kampen. Kathy had hem verteld dat haar hospita op 14 april 1944 weer naar de stad aan de IJssel zou gaan en een blauwe mantel zou dragen. Om 11.00 uur die morgen sloegen Wibier en zijn mannen toe. Samen met rechercheur De Groot uit Enschede, waarschijnlijk ook de beruchte inspecteur van politie Bronsema uit Hengelo en nog drie onbekenden, was hij Johanna gevolgd. Met een pistool in de hand kwam hij aan de achterdeur en beval Bos de voordeur open te doen. De vijf andere mannen, allemaal gewapend, kwamen binnen en arresteerden het echtpaar Isaäcson, Hendrik Bos en Johanna van der Linde. Roelofje Bos was niet thuis. Wibier nam ook nog snel de bontjas van mevrouw
Sigfried en Clotilde Isaäcson zouden niet naar Hengelo terugkeren.
Sigfried en Clotilde Isaäcson waren kansloos na hun arrestatie. Na een kort verblijf in kamp Westerbork werden zij op 19 mei 1944 op transport gesteld naar Auschwitz. Van Sigfried is daarna niets meer bekend. Hij is bijna zeker vergast. Clotilde kwam uiteindelijk in de typhusbarak van Auschwitz terecht, waar ze overleed. Hendrik Bos werd via Vught naar Duitsland gedeporteerd. Eerst naar het kamp Oranienburg bij Berlijn en daarna naar het beruchte Buchenwald, waar hij na veel ontberingen en ellende op 1 februari 1945 overleed, veertig jaar oud. Johanna van der Linde werd ook getransporteerd naar kamp Vught, ging van daaruit naar Ravensbrück en kwam uiteindelijk terecht in Dachau, waar ze tewerk werd gesteld in een munitiefabriek. Met veel geluk haalde ze, na ook nog een dodenmars te hebben moeten meemaken, het einde van de oorlog. Ben Wibier haalde het einde van de oorlog niet. Hij ‘diende’ nog korte tijd in Amsterdam en daarna nog in Westerbork, maar dook na Dolle Dinsdag, 5 september 1944, onder. Nadat hij tijdens een handgemeen een smid in Nijeberkoop had doodgeschoten, werd hij gearresteerd door de Landwacht in Meppel en in Heerenveen gevangen gezet. Daar werd hij op 13 januari 1945 gefusilleerd door de Sicherheitspolizei. Waarom is onduidelijk.
Onbeantwoord Kathy Toth werd op 21 april 1945 gearresteerd door de Hengelose politie, na zich eerst nog te hebben geamuseerd met de Engelse bevrijders. Ze werd overgebracht naar Kamp Stork, waar ‘foute’ Hengeloërs werden opgesloten, en daarna naar het interneringskamp Vosseveld in Winterwijk. Pas in januari 1947 moest ze zich verantwoorden voor het Bijzonder Gerechtshof Arnhem dat in Almelo zitting hield. Heftig snikkend verklaarde ze het allemaal niet meer zo te weten en trok ze eerder afgelegde verklaringen in. In een briefje dat ze vanuit Vosseveld wist toe te spelen aan een zuster van Wibier, die optrad als getuige, komt het beeld naar voren van een vrouw die doelgericht haar proces tegemoet ging. ‘Geef goede inlichtingen over mij.’, ‘Ik heb alles ontkent’, ‘Jij weet nergens van’, ‘Dus je weet wat je zeggen moet’, ‘Dat heb ik gezegd onder invloed gedaan te hebben. Ben is toch dood’, zijn enkele zinsneden uit het naar buiten gesmokkelde briefje. Blijkbaar werkte haar strategie en werd er mild over haar geoordeeld. De rechtbank kwam uiteindelijk tot een vonnis van 3? jaar voorwaardelijke gevangenisstraf en drie jaar TBR (de huidige TBS). Daarbij werd meegewogen dat Toth volgens zenuwartsen verminderd toerekeningsvatbaar was. Het vonnis leidde tot grote frustratie bij nabestaanden van de slachtoffers. Roelofje Bos-Last kon de in haar ogen lichte straf voor Toth niet verkroppen. ‘Nooit heb ik haat gevoeld, doch nú komt het’, schreef ze in een brief aan de pro-
Kort na de oorlog.
cureur-fiscaal van het Gerechtshof in Arnhem. ‘Dit is geen rechtspraak. Met deze uitspraken maakt U ons bitter.’ Haar noodkreet mocht niet baten, de straf bleef gehandhaafd. Van zoon Eddy Isaäcson zijn enkele brieven bewaard gebleven die hij schreef en ontving vlak na de oorlog. Aangrijpend is de brief die hij in 1945 als achttienjarige jongen schreef aan de Amsterdamse ziekenhuisdirecteur Zeldenrust. Daarin vroeg hij in keurig Nederlands of de dokter misschien wist of zijn ouders nog leefden. De brief kwam onbeantwoord terug. Kathy Toth overleed enkele jaren geleden op 89-jarige leeftijd in haar appartement in Zoetermeer. I
De auteur bestudeerde onder andere stukken uit het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging en kon ook gebruik maken van informatie door de familie Isaäcson. Hij is bereid zijn onderzoeksmateriaal beschikbaar te stellen voor een uitgebreidere publicatie over dit onderwerp.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:35
Pagina 18
18
door Ab Gellekink
De Synagoge in de Prinsestraat te Enschede in de jaren dertig.
De razzia in Twente van september 1941 I In Amsterdam vonden al in 1941 twee grote razzia’s tegen de joodse bevolking plaats. De eerste, op 22 en 23 februari, vormde de aanleiding tot de grote Februaristaking. Bij de minder bekende razzia op 11 juni besloten de Duitsers uit vrees voor soortgelijke reacties als in februari geen straatrazzia te houden, maar op geselecteerde adressen Joden uit hun huizen te halen. Deze methode paste de bezetter ook toe bij de derde grote razzia, op 12 en 13 september 1941 in Enschede en omgeving. Het werd een voorbode van wat de joden te wachten stond.
n 1941 waren in Twente enkele sabotagedaden gepleegd, waarbij telefoonkabels waren doorgesneden. Toen dit in september opnieuw gebeurde gingen de Duitsers over tot represailles. Op 13 en 14 september werden 105 Joden opgepakt: 66 in Enschede, 10 in Almelo, 10 in Hengelo, 8 in Oldenzaal en 11 op andere plekken. Zij werden opgesloten in de gymzaal van het Gemeentelijk Lyceum in Enschede. Twee dagen later werden zij op transport gesteld. Waarheen was aanvankelijk onduidelijk, maar toen begin oktober de eerste overlijdensberichten binnenkwamen vanuit het Oostenrijkse concentratiekamp Mauthausen, werd de ernst van de situatie duidelijk. Op 21 oktober - vijf weken na de razzia - waren het er al 38. De laatste van de 66 Enschedese Joden was Nathan Cohen, die op 16 december omkwam, de laatste van de oorspronkelijke 105 was Albert ten Brink uit Goor op 5 januari 1942. De joodse gemeenschap was gewaarschuwd.
Joodse Raad
Sig Menko (1877-1962) was vanaf 1900 firmant van de Enschedese textielfabriek N.J. Menko N.V. Ook was hij onder meer bestuurslid van Ziekenhuis ‘Ziekenzorg’ en van 1923-1935 gemeenteraadslid voor de Liberale Partij. Hij werd voorzitter van de Joodse Raad voor Enschede, waartoe ook behoorden secretaris Combrecht Bernard (‘Gerard’) Sanders (1902-1945), directiesecretaris bij Stoomblekerij Nijverheid, en penningmeester Isidoor van Dam (1876-1952), directeur van de firma M. van Dam & Zn. Sinds 1916 woonden Sig Menko en zijn vrouw Emmy (1886-1962) in een riante villa aan de Rembrandtlaan 52, de tegenwoordige Tromplaan. Het pand werd in maart 1941 gevorderd door de Sicherheitsdienst (SD). Vanuit de Enschedese synagoge aan de Prinsestraat, waar de Joodse Raad kantoor hield, ging Menko wekelijks naar de SD voor het in ontvangst nemen van instructies. Daar ontving hij - nota bene in zijn eigen
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:35
Pagina 19
Bronnen • Jan R. Magnus, Alles zal reg kom. Oorlogsbrieven van Sig en Emmy Menko-van Dam, Zutphen 2005. • Marjolein J. Schenkel, De Twentse paradox. De lotgevallen van de joodse bevolking van Hengelo en Enschede tijdens de Tweede Wereldoorlog, Zutphen 2003. • Frank van Zuylen (red.), De mooiste synagoge van Nederland. Joods leven in Enschede vanaf 1767, Enschede, 2003.
Het Gemeentelijk Lyceum in Enschede, met aan de zijgevel de gymzaal (Beltstraat).
huis! – ook de doodsberichten uit Mauthausen. Emmy bracht die berichten op haar driewieler rond aan de nabestaanden. De ontstellende ervaring met de snelle dood van de ‘Mauthausen-groep’ leidde bij de Joodse Raad voor Enschede tot een actief onderduikbeleid.
Onderduik Dit was geheel in tegenstelling tot de uiterst voorzichtige opstelling van de landelijke Joodse Raad in Amsterdam. Wanneer Sig tijdens een bijeenkomst in Amsterdam de optie ‘onderduiken’ voorstelt, kapt voorzitter David Cohen dat af: ‘Mijnheer Menko, dat woord komt in onze vocabulaire niet voor.’ ‘Enschede’ weet genoeg en gaat een eigen koers varen. Met name secretaris Sanders heeft zich voor de onderduik onophoudelijk ingezet, tot hij zelf werd afgevoerd. Hij onderhield de contacten met het lokale verzet, in het bijzonder met de protestantse predikant Leendert Overduin. Overduin was een van de eersten die de tekenen van de tijd duidde. Hij preekte al binnen een week na de razzia: ‘Want de waarheid van het joodse volk is de waarheid van de mens … Wij leven heden in een wereld waarin op openlijke en grove wijze de rechteloosheid ons tegenslaat. Wij leven in een wereld waarin het sadisme vrij spel schijnt te hebben …’. (Zie voor hem ook het artikel van Ad van Liempt op de pagina’s 33 en 34). In de praktijk leverde Sanders de onder te duiken Joden aan, Overduin c.s. de onderduikadressen, terwijl Sig Menko een netwerk had voor de financiering. Door Enschedese fabrikanten en andere vermogende particulieren zijn enkele tonnen bijgedragen in de kosten van de onderduik. Naar schatting heeft de groepOverduin tussen 1941 en 1943 achthonderd tot duizend Twentse Joden aan een onderduikadres geholpen. In mei 1943 doken Sig en Emmy Menko onder, een jaar later werden zij verraden. Zij werden op 8 mei 1945 in Theresienstadt door de Russen bevrijd. Ook Isidoor van Dam overleefde de oorlog, door na een verblijf in Westerbork alsnog onder te duiken. Gerard Sanders, die op 12 april 1943 in Enschede werd opge-
19
De villa van Menko, rechts op de achtergrond, aan de Rembrandtlaan/Tromplaan Enschede. (Foto van Sig Menko: p. 35 en foto van dominee Leendert Overduin: p. 33 en 34.)
pakt, stierf op 28 februari 1945 in Langenbielau, een nevenkamp van Gross-Rosen.
Aantal overlevenden Op 1 oktober 1941 telde Enschede 1.406 joodse ingezetenen, inclusief de 66 ‘Mauthausen’-Joden. Er is ook een ‘Gestapolijst’ van juli 1942 waarop 1.215 Joden staan vermeld. Naast de Mauthausen-groep is van twee Enschedese Joden bekend dat zij vóór 1 juli 1942 omkwamen. Dit zou kunnen duiden op ongeveer 100125 ‘vroege’ onderduikers. De meest nauwkeurige lijst van omgekomen Joden uit Enschede komt uit op 674 (inclusief de 66 van Mauthausen). Naar de laatste stand van het onderzoek kan worden gesteld dat ongeveer 52% (laten we het houden op 50%) van de in 1941 getelde Enschedese Joden de oorlog heeft overleefd. Over heel Nederland gerekend heeft circa 25% van de Joden de oorlog overleefd. In zijn monumentale werk Ondergang constateert Presser dan ook: ‘Er zijn weinig Joodse gemeenten in den lande, die zo goed uit de oorlog zijn te voorschijn gekomen (…)’.
Oorzaken hoge percentage overlevenden De vroege razzia in september 1941 is ontegenzeggelijk van grote positieve invloed geweest op het hoge percentage joodse overlevenden in Enschede. Daardoor drong de ernst van de situatie vroeger door tot de joodse gemeenschap dan elders in het land. Van onschatbare waarde was daarnaast de onafhankelijke opstelling van de lokale Joodse Raad, die lijnrecht inging tegen ‘Amsterdam’. De Jong stelt in deel 7 van het ‘Koninkrijk’ dat ‘de vertegenwoordiging van de Joodse Raad in Enschede er als enige officiële Joodse instantie in den lande toe overgegaan is, het onderduiken van Joden systematisch voor te bereiden en te bevorderen.’ De joodse gemeenschap bleek er in Enschede gelukkig niet alleen voor te staan. Zonder het moedige optreden van mensen als Overduin c.s. en de financiële ondersteuning vanuit de fabrikantenkring, was realisatie van een effectieve onderduik nauwelijks mogelijk geweest. Individuele burgers toonden zich in grote mate bereid in hun huizen onderdak te bieden aan hun joodse medemensen.
Enschede kon daarnaast tot januari 1943 steunen op een in sterke mate anti-Duits gezag. Er is sprake geweest van enkele collectieve weigeringen bij de politie tegen Duitse maatregelen. Bovenstaande factoren hebben, ieder voor zich maar zeker ook in hun stimulerende samenhang – ‘moed werkt aanstekelijk’ noemt De Jong dat – ervoor gezorgd dat het percentage joodse overlevenden in Enschede significant hoger lag dan vrijwel overal elders in het land. Al mag de stad daar trots op zijn, de kaddisj (het gebed voor de overleden bloedverwanten) overstemt alles … I
Elk jaar wordt in de week van 13 september bij de Enschedese synagoge aan de Prinsenstraat een openbare herdenkingsdienst gehouden, waarbij onder meer de namen van alle 105 slachtoffers van de grote razzia in september 1941 worden voorgelezen.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:35
Pagina 20
links naar rechts op het kerkhof in Delden: Hans Rook, Guus Rook-van Oene en Britta Röhl. 20 Van
Vermist, maar niet vergeten Vermist, maar niet vergeten Op zaterdag 1 mei 1943, op de tweede verjaardag van zijn dochter Guusje, werd de boerenknecht Johannes, ‘Hannes’, van Oene uit IJsselmuiden gearresteerd door de Duitse bezetters. Samen met enkele buurtgenoten had hij willen verhinderen dat een melkrijder de bussen van plaatselijke boeren meenam naar de fabriek. Ze wilden daarmee protesteren tegen een maatregel van de bezetter, gericht tegen Nederlandse oud-militairen die in mei 1940 hadden gevochten ter verdediging van hun land. Deze moesten zich namelijk plotseling melden voor krijgsgevangenschap en arbeidsinzet in Duitsland. Er rees protest en dat leidde in 1943 tot de april-meistakingen die begonnen bij Stork in Hengelo en al snel overal in den lande navolging vonden. Boeren deden aan deze stakingen mee door geen melk meer te leveren aan de fabriek.
gevoerd naar een onbekende bestemming. Een kleine drie kwartier later was de auto terug. Om zeven uur diezelfde morgen werd over de radio bekendgemaakt dat de vier waren terechtgesteld, zoals ook bleek uit aanplakbiljetten die verschenen in Hengelo. Moeder Van Oene bleef achter met haar vier kinderen, waarvan Guusje de jongste was.
Zoektocht Wat er sinds 3 mei 1943 om 5.20 uur, toen hij samen met de drie mannen uit Nijmegen werd afgevoerd uit het politiebureau van Hengelo, is gebeurd met Johannes van Oene, blijft een raadsel. Wel is tot dat moment nagenoeg alles bekend wat er is gebeurd,
e 37-jarige Van Oene had bij zijn actie onenigheid gekregen met een landwachter, die met de plaatselijke melkwagen meereed. De volgende dag werd hij samen met de anderen uit IJsselmuiden overgebracht naar Hengelo, waar een Politie-standrecht was afgekondigd. Hanns Albin Rauter, de hoogste politieautoriteit in Nederland, had namelijk bevolen dat de staking ten koste van alles zo spoedig mogelijk moest worden beëindigd en dat leidde tot keiharde maatregelen.
D
Terechtgesteld Nog diezelfde dag verschenen de mannen en jongens uit Noordwest-Overijssel voor de Duitse rechter Boulanger. Ze kregen allemaal vrijheidsstraffen opgelegd, behalve Van Oene en nog drie andere jongemannen die afkomstig waren uit Nijmegen. Zij hoorden de doodstraf tegen zich uitspreken en bleven ingesloten in het politiebureau van Hengelo. De gratieverzoeken die ze indienden, werden niet gehonoreerd. Sterker nog, Rauter vaardigde het bevel uit dat de plaatsen waar deze mannen zouden worden gefusilleerd geheim moesten blijven. Zo wilde hij nog meer angst en verwarring zaaien onder de massaal in opstand gekomen bevolking. Van Oene kreeg die nacht geestelijke bijstand van dominee J.W. van Kooten uit Hengelo. De katholieke Nijmegenaren werden bijgestaan door hun kapelaan. De volgende morgen, op maandag 3 mei 1943 om 5.20 uur, werden de vier veroordeelden met een vrachtwagen weg-
Bekendmaking: synoniem voor de dood, ook met een fout geschreven naam.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
Pagina 21
Zie ook: Truus de Witte, Op een onbekende plaats begraven, de April-Meistakingen van 1943, een onderzoek naar oorlogsvermissing, Leeuwarden 2010, 434 pp.
door Wim Coster
Johannes van Oene, IJsselmuiden
15:35
Frits Loep, Hengelo
onder andere door gesprekken met dominee Van Kooten en met medegedetineerden, waarvan er tegenwoordig een in Chicago woont. ‘Alles wat ik van mijn vader weet’, vertelde Guus van Oene nog onlangs over hem, ‘heb ik van horen zeggen. Thuis werd er niet veel over gepraat. Ze konden er ook niet over praten. De tijd was er niet naar.’ Moeder van Oene moest verder met haar vier jonge kinderen. ‘Ondanks het feit dat ik mijn vader eigenlijk niet heb gekend, laat het me allemaal niet los. Ik ben er vrijwel dagelijks mee bezig. Zijn verdwijning en vermissing heb ik nog steeds niet kunnen verwerken. Het roept zoveel verdrietige herinneringen op. Natuurlijk begrijp ik, dat mijn vader anders inmiddels wel zou zijn overleden, maar dan had je op een normale manier afscheid kunnen nemen en dan zou er zeker een graf voor hem zijn.’ Samen met haar man Hans Rook, die als rechercheur werkzaam was bij de politie, is Guus van Oene vele jaren later alsnog begonnen met een intensieve speurtocht naar het graf van haar vader. Het echtpaar wordt ondersteund door de landelijke Werkgroep Vermiste Personen Tweede Wereldoorlog, die in 2007 van start ging. Onder het motto ‘vermist is erger dan dood’ doet deze werkgroep onderzoek naar het lot
Antonius Haselbekke, Tubbergen
Werner Tölke, Veessen
van bijna 600 mannen en vrouwen die tijdens de oorlog spoorloos zijn verdwenen. Nederlandse en buitenlandse archieven worden doorzocht, er worden vele gesprekken gevoerd en ook wordt er veldonderzoek verricht. In Overijssel lopen momenteel drie onderzoeken naast elkaar naar in totaal negen personen. Zes van hen werden opgepakt in verband met de april-mei stakingen van 1943. Naast Van Oene en de drie Nijmegenaren waren dat ook Frits Loep (36) uit Hengelo en Antonius Hermanus Haselbekke (25) uit Tubbergen, die eveneens werden gefusilleerd en op een onbekende plaats begraven. In dit verband is ook veldonderzoek verricht in de omgeving van Delden, omdat het vermoeden bestond dat daar mensen waren gefusilleerd en begraven. Ook Werner Tölke uit Veessen, een dorpje aan de IJssel, wordt nog steeds vermist. Tot dusverre leverde dit onderzoek nog geen concrete resultaten op, maar begin 2012 rees er nieuwe hoop.
Hoop Het echtpaar Rook-Van Oene werkt bij de speurtocht nauw samen met Brita Röhl, een kleindochter van ir. Frits Loep die op 4 mei 1943 werd gearresteerd. ‘Als
21
Het kerkhof in Delden.
leidend bedrijfsingenieur der firma Stork’ zou hij door de staking bij dit bedrijf door passief verzet ‘bewust en gewild hebben gesteund.’ In werkelijkheid had hij op 1 mei van Stork een vrije dag gekregen, om zijn elfjarige dochter Astrid, Brita’s moeder, te kunnen ophalen van een logeerpartij in Amsterdam. Die vrije dag kostte hem de vrijheid en het leven. Op het politiebureau van Hengelo werd Loep door het Standgericht ter dood veroordeeld. In een open jeep werd hij weggereden. Een kwartier later kwam de jeep terug, zonder Loep. ‘Dan kun je uitrekenen dat hij in de buurt van Hengelo geëxecuteerd en begraven, of zeg maar gedumpt, moet zijn’, aldus Brita Röhl in een interview met Truus de Witte voor de bundel Meerstemmig. Haar moeder, al direct na de verdwijning van haar vader verhuisd naar familie in Amsterdam, bleef speuren naar informatie over haar vader. Ze sprak getuigen, deed onderzoek in archieven, zocht contact met paranormale zieners. Even was er hoop toen ze contact kreeg met een man die als jongen had gehoord over een plaats in de bossen rond Twickel, waar ze er ‘een aantal van Stork gedumpt’ zouden hebben. Er werd gegraven, maar uiteindelijk werd er niets gevonden. Haar moeder overleed in oktober 2006. Brita Röhl beloofde haar moeder met de hand op het hart de zoektocht voort te zetten. ‘Ik heb gezien’, aldus haar verhaal in Meerstemmig, ‘hoeveel impact de vermissing van mijn grootvader op haar leven heeft gehad. Ik heb haar drijfveren tot in mijn ziel gevoeld en begrepen. Ze wilde het vatten en een plek geven, én ze wilde gerechtigheid.’ In februari 2012 ontstond er plotseling weer hoop op een nieuw spoor. Een medewerker van de gemeente Hof van Twente ontdekte dat er in administratieve zin bij de gemeentelijke herindeling van 2001 een stuk grondgebied was overgekomen uit Borne. Daar, aan de rand van het landgoed Twickel, ligt een kleine begraafplaats met negen naamloze graven. Onderzoek toonde aan dat het mogelijk gaat om graven die zijn aangelegd voor slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. Burgemeester J.H.A. Goudt gaf daarom aan de Bergings- en Identificatiedienst van de Koninklijke Landmacht (BIDKL) opdracht nader onderzoek te doen.
In het laboratorium van de Bergings- en Identificatiedienst Koninklijke Landmacht (BIDKL) te Soesterberg. Van links naar rechts: sergeant-majoor Patric van Aalderen, sergeant der eerste klasse Els Schiltmans, adjudant Geert Jonker.
Bij het ter perse gaan van deze aflevering van MijnStadMijnDorp, waren de resultaten van het onderzoek in Delden nog niet bekend.
I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:35
Pagina 22
22
door Robert Kemper Alferink
‘In de brand, uit de brand’: Tegenwoordig wordt bij ‘de brand van Enschede’ in de eerste plaats gedacht aan de gebeurtenis op 13 mei 2000, toen een opslagruimte met vuurwerk in vlammen opging. Er vielen toen 23 doden en bijna duizend gewonden, terwijl tweehonderd woningen geheel werden vernield. De eerste grote brand in de stad was het niet. Op 7 mei van dit jaar is het exact honderdvijftig jaar geleden dat het toen nog kleine industriestadje Enschede werd verwoest door een allesvernietigend vuur. De dramatische gebeurtenis in 1862 had echter niet alleen negatieve gevolgen en zou het aanzien van de plaats ingrijpend veranderen. nschede was in de vroege Middeleeuwen ontstaan als een agrarische nederzetting rond een borg, een klein verdedigingswerk, aan de zuidflank van een stuwwal richting Oldenzaal. Omstreeks 1300 kreeg de plaats stadsrechten die in 1325 werden bevestigd door de bisschop van Utrecht. Om de plaats heen werd een gracht aangelegd, de Stadsgraven, met twee bruggen, de Veldbrug en de Eschbrug. In 1465 werd de gracht versterkt met een houten palissade en een extra buitengracht. Centraal op het marktplein, naast de borg, bevond zich de kerk. Deze kerk en twee stadspoorten waren aan het begin van de zestiende eeuw de enige versteende gebouwen. De meeste stadsboeren en ook enkele ambachtslieden woonden in vakwerkgebouwen, waarvan de gebintconstructies werden opgevuld met leem en de kappen bedekt met riet. Op 14 maart 1517 ging de binnenstad in vlammen op en op 20 mei 1750 gebeurde dat nogmaals. In beide gevallen leidden de branden, voor zover bekend, niet tot aangescherpte bouwverordeningen. Het gevaar voor een nieuwe stadsbrand bleef dus constant op de loer liggen, ook nadat het karakter van de stad begon te veranderen.
E
Textiel De economie in stadjes als Enschede en Oldenzaal draaide vanaf het midden van de achttiende eeuw steeds meer om de handel in textielproducten. Zogeheten fabriqueurs gingen handelen in bombazijn, een stof die eerst nog door boeren op het platte-
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:36
Pagina 23
23
’: Enschede in en na 1862 steeds in kracht toenam’, aldus een krantenbericht van twee dagen later, ‘verspreidde den brand spoedig en naar alle kanten. De vlammen werden met zulk eene kracht in de nabijgelegen straten door den wind voortgejaagd, dat zelfs de brandspuiten, die spoedig in werking waren, niet langer konden bediend worden, en de brandweer zich moest redden, zou zij niet zelve in het vuur omkomen.Verscheidene brandspuiten werden door de vlammen vernield. Intusschen nam de brand steeds toe, te meer daar er aan geen blusschen bijna te denken viel, vooral ook uit gebrek aan water – alle grachten waren bijkans droog.’ De gevolgen waren dramatisch en maakten in het hele land grote indruk. ‘Onderscheidene familiën hebben reeds de stad verla-
Thorbecke: ‘Alles is voor overdrijving vatbaar, alleen de voorstelling dezer verwoesting niet.’
De Enschedese schilder en latere fotograaf Lambertus Bruna maakte na de stadsbrand een aantal potloodschetsen, die hij kort daarna tot schilderijen uitwerkte. Zowel de brand zelf, de puinhopen als noodvoorzieningen werden door hem vastgelegd. Hier het redden van huisraad uit woningen aan de Oude Markt.
land werd geweven. De toenemende afzet in het westen van het land leidde er echter toe dat er in de binnensteden fabriekslokalen ontstonden. De industriële revolutie die in Engeland was begonnen zorgde ook in Twente voor de komst van stoommachines. In Almelo introduceerde de fabrikant Hofkes in 1830 de eerste stoommachine. Twee jaar later stichtte de Belgische jonkheer Charles de Maere in Enschede de textielfabriek Schuttersveld. België had zich inmiddels afgescheiden van Nederland en Twente werd door de al spoedig zeer machtige Nederlandsche HandelMaatschappij aangewezen als het nieuwe centrum voor de textielindustrie in Nederland. De Enschedese textielfabrikanten richtten met elkaar de Enschedesche Katoenspinnerij op en de omschakeling van de handmatige smietspoel naar de mechanische schiet- of snelspoel verliep in ras tempo. Het aantal weefgetouwen verveelvoudigde. De bevolking van Enschede groeide tussen 1820 en 1860 met ruim dertig procent tot meer dan 4300 inwoners. De voortdurend toenemende bevolkingsdruk leidde dan ook tot een stadsuitbreiding. In 1861 kwam de arbeiderswijk De Krim gereed. In en ook buiten Enschede konden inmiddels vele schoorstenen worden geteld.
Stoommachines zorgden zes dagen per week, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, voor een oorverdovend lawaai. Maar daaraan kwam op 7 mei 1862 plotseling een eind, zij het slechts tijdelijk.
‘Zie Van Voorst, het brandt al!’ Op donderdag 1 mei 1862 had Enschede koninklijk bezoek gehad. Koning Willem III liet zich bij deze bijzondere gelegenheid toespreken door het raadslid mr. B.W. Blijdenstein, die trots het kort tevoren genomen besluit tot de aanleg van een spoorlijn richting Enschede memoreerde. Ook noemde hij de oprichting van een Industrie- en Handelschool en de opening van een Telegraafkantoor. Vervolgens bezocht de vorst de fabrieken van Van Heek & Co en de Enschedesche Katoenspinnerij, waarbij het muziekkorps van de Stedelijke Schutterij zorgde voor de muzikale opluistering. Een week later stond de stad nog vol met erebogen en hingen er nog overal versieringen. Het had al weken niet geregend en er stond een straffe oostenwind. Om één uur in de middag klonk vanuit een arbeiderswoning in de Kalanderstraat plotseling geroep: Brand! Brand! ‘De hevige wind, die telkens van rigting veranderde en
ten’, schreef het Nieuw Amsterdamsch handels- en effectenblad. ‘Velen die bij de omliggende boeren hunne toevlugt namen, anderen die van hier en in de nabij zijnde plaatsen bij familie of kennissen de wijk zoeken, en een groot aantal, die op het land onder den vrijen hemel moeten bivouacqueren; aan redden was niet te denken, en zeer velen, die hunne have en goed gaarne wilden toegeven, ten einde zich zelven of kroost in allerijl nog te redden; en nog, zoo men verneemt, zijn er menschen vermist en enkele menschenlevens te betreuren, waarlijk een akelig schouwspel. Met regt kan men zeggen: Enschedé bestaat niet meer!’ De woningen van 650 gezinnen, alle kerken, scholen, publieke gebouwen en acht fabrieken waren in de as gelegd en er vielen ook slachtoffers te betreuren. Een weduwe van 75 was in de vlammen omgekomen. Een andere, eveneens bejaarde vrouw, wilde vluchten via een brandend gebouw, maar moest – hoogst vermoeid – haar vlucht staken. Stadsbode Hemken zag het, sprong over een hoge schutting in de vuurgloed en haalde met gevaar voor eigen leven de vrouw uit de vlammen, maar korte tijd later bezweek ze alsnog aan haar verwondingen.Een dag na de brand vond een extra raadsvergadering plaats. Die werd gehouden ten huize van het al eerder genoemde raadslid B.W. Blijdenstein, omdat ‘het Raadhuis, de woning van den Burgemeester, de woningen van al de andere raadsleden en die van den Secretaris’ waren verbrand. Volgens de notulen was de brand ontstaan in de woning van fabrieksarbeider G. Wilmink, die een deel van zijn huis net een week voor de brand had verhuurd aan Lodewijk van Voorst en diens echtgenote. §
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:36
Pagina 24
24
Vogelvluchtkaart van Enschede, vervaardigd door K.B. Nanning in 1958, op basis van kadastrale kaarten van Enschede uit 1826-1832. In de periode tot 1860, werden er nog een behoorlijk aantal kleine textielfabrieken gebouwd, maar de kaart geeft een goed beeld van het uiterlijk van de middeleeuwe stad. Nog tot aan de stadsbrand bevonden zich binnen de stadsgrachten een aantal boerenbedrijven. Aan de Langestraat, lopend van de Veldpoort linksboven naar de Espoort rechtsonder, bevonden zich de burgerhuizen van de fabrikantenfamilies en andere gegoede burgerij.
Lodewijk werd op 11 mei gearresteerd. Kort voor de brand zou hij, terwijl hij met een paar anderen op het veld bezig geweest was, tegen zijn makkers gezegd hebben: ‘Er is geen werk te krijgen, alles is even duur, ik wenschte dat de geheele stad met de groote stoom afbrandde, dan kwam er werk!’ Op woensdagochtend 7 mei zou hij, toen hij naar huis ging, hebben gezegd: ‘Ik hoop als ik straks in de stad kom, dat dan de geheele stad in brand staat.’ Rond één uur ’s middags zag rijksveldwachter Schutstal vanuit zijn kamer toevallig iets flikkeren in de woning van Van Voorst. ‘Terstond begaf hij zich derwaarts en op het ogenblik dat hij daar kwam, liep de vrouw van Van Voorst naar buiten, streek de haren uit de oogen, zag naar boven en riep: ‘Zie Van Voorst, het brandt al!’ Bij gebrek aan bewijs is Van Voorst uiteindelijk niet veroordeeld.
Hulp De totale schade van de brand bedroeg om en nabij de zeven miljoen gulden. Johan Rudolph Thorbecke, die ten tijde van de brand minister van Binnenlandse Zaken was, reisde in allerijl af naar Enschede. ‘Alles is voor overdrijving vatbaar, alleen de voorstelling dezer verwoesting niet’, verklaarde hij. Het Rijk, Koning Willem III persoonlijk en de vele assurantiemaatschappijen waar de fabrikanten huis en haard verze-
kerd hadden, droegen bij aan het herstel van de stad. In heel Nederland, maar ook in het aangrenzende Duitse achterland, werden inzamelingsacties gehouden. In Zwolle bijvoorbeeld, ontstond onder leiding van J.L.M.C. Backer-Brantsen – de echtgenote van Commissaris des Konings Cornelis Backer – spontaan een Dames-Comité voor de verloting van voorwerpen van Kunst en Smaak. Het comité telde verspreid over het land verschillende subcommissies en wist uiteindelijk meer dan 57.000 gulden in te zamelen. Een vriend van de fabrikant Hendrik Jan van Heek stelde honderden tenten en duizenden dekens beschikbaar. Het totale bedrag aan giften en schenkingen voor de slachtofferhulp en de wederopbouw van Enschede bedroeg bijna 250.000 gulden.
Een nieuw tijdperk Nadat alle puin was geruimd en er tentenkampen, noodwoningen en locaties voor de diverse erediensten waren ingericht, begon de Gemeente Enschede met de planmatige wederopbouw van de stad. De nog bestaande middeleeuwse grachten werden gedempt, de laatste stadsboeren verdwenen uit de binnenstad, de Veld- en de Eschpoort werden afgebroken. Rooilijnen werden geëgaliseerd, maar het middeleeuwse stratenpatroon bleef gehandhaafd. Aangescherpte bouwverordeningen leidden tot ver-
beterde leefomstandigheden en tot meer hygiëne. Het vuur stelde de Enschedese fabrikanten in staat om snel en ingrijpend te innoveren. Moderne fabriekscomplexen verrezen, met eveneens moderne getouwen, en dit zorgde ervoor dat Enschede in die tijd een meer toonaangevende rol kon gaan spelen binnen de Nederlandse textielindustrie. De brand was voor deze sector niet op een ongunstig moment gekomen. Vanaf februari 1861 was de hele textielindustrie in Europa in een zware recessie geraakt. De burgeroorlog in de Verenigde Staten belemmerde de aanvoer van ruwe balen katoen, waardoor vele fabrieken hun productie al sterk hadden moeten terugschroeven. Daarnaast was de Nederlandse regering begonnen met het afbouwen van protectionistische maatregelen ten gunste van de textielindustrie. Voor verschillende fabrieken betekende dit het einde: één fabriek werd na de stadsbrand niet herbouwd, een tweede werd gesloopt en een derde fabrikant liet zijn gehele complex publiek veilen. Vanaf 1865 kwam de textielproductie echter weer op stoom, of zoals de Enschedse geschiedschrijver dr. A. Benthem Gz. in 1920 schreef: ‘Onze industrie scheen een nieuw tijdperk te zijn ingetreden, dat nog voordeelig bij het vorige reeds bloeiende tijdperk zou afsteken.’ Verschillende omstandigheden droegen daar, aldus Benthem, aan bij. De op 1 juli 1866 geopen-
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:36
Pagina 25
25
De noodgedwongen wederopbouw van woningen en fabrieken leidde in de jaren na de stadsbrand tot een enorme hausse aan advertenties in de Enschedesche Courant. Er werd volop geadverteerd voor verzekeringen, brandkasten, ‘steen voor alle metselwerk’ en ‘meubelen tegen billijke prijzen’.
Brand, kwaliteit en veiligheid Stadsbranden zijn van alle tijden. De hoeveelheid hout die oorspronkelijk voor gebint- en kapconstructies van winkels, woningen en andere panden in steden werd gebruikt was gigantisch. Branden duurden vaak vele dagen. Ze leidden vaak ook tot nieuwe regelgeving. De stadsbrand van Deventer in 1334 zorgde voor een versnelling van het versteningsproces van de binnenstad, waarvan driekwart in de as was gelegd. Speciale subsidies van het stadsbestuur leidden kort na de brand al tot de vervanging van riet door harde dakbedekking in de vorm van tegels, leien en dergelijke. Bij de wederopbouw werden er in enig jaar totaal 624.000 dekstenen gesubsidieerd. Het Deventer stadsbestuur gaf een premie op de aanschaf van één pond of twintig schellingen per duizend stuks. Gelijksoortige voorbeelden zijn bekend uit Zwolle en Kampen en ook Utrecht. In die laatste stad, die in 1390 zo’n 13.000 inwoners telde, was vanaf die tijd een harde dakbedekking zelfs verplicht.
de spoorlijn Zutphen-Gronau zorgde bijvoorbeeld voor dalende vervoerskosten, want de aanvoer van ruwe balen katoen en de afvoer van de gereedgekomen katoentjes kon voortaan per spoor geschieden. Door de spoorlijn werd ook de aanvoer van steenkool uit Salzbergen vergemakkelijkt. Vanuit Hengelo was er al een jaar eerder een treinverbinding met het Duitse achterland gekomen. Daarnaast werden de accijnzen op brandstoffen in 1864 afgeschaft. Ook begonnen fabrikanten hun scholing beter te organiseren. Zij gingen zelf in opleiding bij fabrikanten in Engelse textielcentra als Manchester en Lancashire en voor de arbeiders en het kaderpersoneel werden de Fabrieksschool en de Twentsche Industrie- en Handelsschool geopend. De afbouw van de handelsvoordelen, die de overheid sinds 1834 aan de textielindustrie had gegund, kwam het internationale concurrentievermogen van de Twentse textielindustrie op de lange termijn juist ten goede. De angst voor de vrijemarkteconomie bleek ongegrond. Verfijndere producten en
Na de stadsbrand verschenen er in het hele land tientallen gelegenheidsuitgaven met proza en poëzij, zoals van de bekende negentiende eeuwse dichter en predikant Eliza Laurillard. De opbrengsten hiervan kwamen ‘ten voordeele van de noodlijdenden door den brand te Enschedé’. Herman J. Hartmann Jzn., in 1862 secretaris van het gemeentebestuur van Lochem, publiceerde kort na de brand Enschede’s ontstaan, bloei en verwoesting, het eerste boekje over de stadsgeschiedenis.
scherpere prijzen leidden in de decennia na de stadsbrand dan ook tot bredere afzet, grotere productie en hogere winsten. Niet in de laatste plaats kwam daar bij, dat de nieuwe fabrieksgebouwen beter geschikt waren voor stoommachines en machinaal aangedreven weefgetouwen en ook voor de tewerkstelling van grotere groepen arbeiders. Tot in de jaren twintig vierde de Twentse economie hoogtij. Het aantal arbeidsplaatsen groeide enorm, arbeiders werden uit heel (Noord-)Nederland betrokken en arbeidsomstandigheden werden stukje bij beetje verbeterd. De crisisjaren zorgden vanaf 1929 echter voor een ommekeer. Onrust in de wereldhandel zorgde voor halverende katoenprijzen, toenemende concurrentie voor dalende productie en stijgende werkloosheid. Firma’s die decennia lang in bezit waren geweest van een kleine groep fabrikantenfamilies werden stuk voor stuk omgevormd tot NV’s, om meer vreemd vermogen aan te trekken. Op lange termijn bleek de verslechterende concurrentiepositie echter niet te overwinnen.
Anno 2012 Anderhalve eeuw na de stadsbrand van 1862 is de textielindustrie geheel uit Enschede verdwenen, maar door andere oorzaken. Lagere loonkosten in Azië
zorgden na de Tweede Wereldoorlog voor het verdwijnen van tientallen schoorstenen in de Twentse steden. Enschede is desondanks uitgegroeid tot de grootste stad van Overijssel, met bijvoorbeeld een moderne binnenstad, veel hoger onderwijs en een grote dienstverlenende sector. De oprichting van de Universiteit Twente in 1961 speelde daarbij een niet onbelangrijke rol. Inmiddels wordt gewerkt aan het Kennispark Twente met tienduizend nieuwe hoogwaardige arbeidsplaatsen. Dat alles staat in schril contrast met de observaties van een getuige uit 1862, kort voor de brand: ‘En nu staan wij aan de gracht, welke in een onregelmatigen cirkel de geheele binnenstad omsluit: het water, bedorven door de vele afgebruikte verfstoffen en bijtmiddelen, daarin sedert jaren uitgestort, is zwart en vuil; bij warm, vooral bij vochtig warm weder, ontwikkelt zich uit dat water eene onaangename, stinkende gaslucht, die vooral vreemdelingen opvalt; de boorden van die gracht hebben niets wat het oog bekoort; zij zijn gezoomd, althans op vele plaatsen, met vervallen woningen, en hij, die niet geheel bevooroordeeld is, zal volmondig instemmen met den wensch, ook door vele ingezetenen herhaaldelijk geuit, dat Enschede van die ontsiering, van die vergaderplaats van onreinheid worde bevrijd.’ Die ‘wensch’ zou per omgaande in vervulling gaan! I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:36
Pagina 26
Wim H. Nijhof, Troebelen in de Twentse Textiel, 100 jaar sociale strijd. Zwolle 2012. 400 pagina’s, € 24,95. Presentatie 6 mei 2012 in Stadhuis Enschede.
26
Het Twentse Stelsel: instrument tegen dreigend socialisme Tussen winter 1923 en zomer 1924: ongeveer 22.000 arbeiders op straat Een half jaar lang, van eind december 1923 tot het begin van de zomer in 1924, staan in Twente en de Achterhoek 22.000 arbeiders op straat. Het is de tot dan toe grootste staking ooit in Nederland. Honger in meer dan twintigduizend gezinnen. De sociaaldemocraat J.W. Alberda in de Tweede Kamer: ‘Het geldt hier menschen die dag in dag uit genoodzaakt zijn tot het meest
geestdodende, meest ontzielende werk, dat ge u denken kunt; draadjes knoopen, draadjes knoopen. Een werk, dat in staat is den geest te doen versuffen, ja die te dooden. Menschen die nooit hooge loonen hebben gekend, die altijd hebben behoord tot de laagstbetaalde industrie-arbeiders. Tot die menschen is nu gezegd: Gij moet wederom tien procent van uw loon laten vallen.’
Van Heek & Co was in de jaren twintig van de twintigste eeuw de grootste textielonderneming in Enschede. Deze foto toont een deel van het bedrijf, langs de spoorlijn van Enschede naar Duitsland.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:36
Pagina 27
27
door Wim H. Nijhof n de Tweede Kamer gispen socialisten en communisten het keiharde optreden van de textielbaronnen, dat ‘dom en onverantwoordelijk’ is, weinig anders dan een poging ‘het levenspeil van de textielslaven te drukken’, zoals de communist Willem van Ravesteyn vertoornd uitroept. Hij hekelt deze uitsluiting door de kapitalisten. Want de fabrikanten in het oosten van het land hebben hun zwaarste geschut in stelling gebracht, het Twentse Stelsel, de uitsluiting. Het is hun meest effectieve instrument in hun strijd tegen stakende arbeiders. Een staking bij de één wordt beantwoord door de uitsluiting van alle arbeiders door de andere fabrikanten. Dit Twentse Stelsel is een imitatie van het Engelse lock out systeem, dat in het Engelse katoengebied Lancashire al in de achttiende eeuw werd toegepast.
I
Socialistische onruststokers Het Twentse Stelsel, ingevoerd in 1888, werd vooral ingezet om het oprukkende socialisme te bestrijden. De fabrikanten waren doodsbenauwd voor het socialisme, want de ideologie van hun tegenstanders, de aanhangers van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, vormde ook voor hun bedrijven een regelrechte bedreiging. Maar merkwaardig genoeg ging het initiatief voor een bundeling van krachten niet uit van de fabrikanten zelf, maar van burgemeester Tjeerd van der Zee van Enschede en de Commissaris des Konings in Overijssel Johan Herman Geertsema Czn, die vanaf 1878 deze functie bekleedde en door zijn contacten met Twentse fabrikanten de problemen in de textielindustrie kende en onderkende. Ook de overheid had baat bij arbeidsrust. Enkele dagen nadat bij Gerh. Jannink & Zonen begin november 1888 een staking was uitgebroken, leidde Geertsema op het Het tijdschrift van de katholieke bond publiceerde eind mei 1924 enkele artikelen over het conflict.
De industrieschilder Herman Heijenbrock (1871-1948) schilderde omstreeks 1900 dit panorama van de textielstad Enschede. Meer dan dertig fabrieksschoorstenen bedwelmen de textielstad met hun vette rookwalmen. Het schilderij werd gebruikt voor een schoolplaat, die in het Nederlandse onderwijs werd gebruikt.
stadhuis in Enschede een vergadering. Een groot aantal belangrijke fabrikanten was hierbij aanwezig. Het gezamenlijke besluit was een commissie in te stellen, die niet alleen de oorzaken van de werkstaking bij Jannink & Zonen moest onderzoeken, maar ook opdracht kreeg voorbereidingen te treffen voor het oprichten van een fabrikantenvereniging. Voorzitter van de commissie werd Gerrit Jan van Heek, de meest invloedrijke fabrikant in Twente, eerste firmant van Van Heek & Co, het grootste textielbedrijf van Enschede. Met algemene stemmen besloot de commissie op 12 november 1888 de Fabrikanten Vereeniging Enschede (FVE) op te richten, die werkstakingen moest voorkómen en bestrijden. Van Heek werd voor de volgende drie jaar tot president benoemd. Hij had een uitgesproken hekel aan socialisten. Het grote gevaar was volgens hem dat de arbeiders zich lieten overvleugelen door de socialisten, want, zo stelde hij, ‘die willen niet de zaken op vredelievende wijze schikken, maar wel strijd uitlokken. Met hen willen we natuurlijk niets te doen hebben.’ De praktijk zou aantonen, dat de nadruk voortaan met name lag op het bestrijden van de socialistische onruststokers en wereldverbeteraars.
Algehele uitsluiting De aanleiding tot de staking van 1923-1924 is het besluit van de FVE met ingang van de werkweek 29 oktober - 3 november 1923 alle stuk- en tijdlonen met tien procent te verlagen, tenzij de arbeiders verklaren bereid te zijn voortaan 53 uur in een week te gaan werken met behoud van de bestaande weeklonen. De vakbonden Eendracht, Unitas en Sint Lambertus gaan niet akkoord, maar de hardnekkige Heeren zetten hun plan tot loonsverlaging door. Het is in hun ogen het enige middel om de productiekosten te verlagen, noodzakelijk voor een gezonde bedrijfsvoering.
De bonden besluiten tot een werkstaking, die bij één van de bedrijven moet beginnen. Het is niet slim de poorten van alle FVE-bedrijven tegelijk te sluiten. Als er op één fabriek wordt gestaakt, hebben de werkgevers nog bedenktijd om tot andere gedachten te komen. De vakbonden kiezen de weverij Kremersmaten van Van Heek & Co. in Enschede, want daar zijn de meeste georganiseerde arbeiders. Ze weten dat de fabrikanten het gehate Twentse Stelsel zullen toepassen als reactie op de werkstaking bij Kremersmaten. Op 22 oktober 1923 informeren de bonden zowel Van Heek & Co als de werkgeversorga-
‘Over de ruggen van arbeiders heen’ Een loonsverlaging is voor de textielbedrijven in Oost-Nederland in de eerste jaren twintig geen onontkoombare voorwaarde om te overleven, gezien de jaarcijfers, die een vrij regelmatige lijn in de winsten laten zien. Een bedrijf als Blijdenstein & Co. in Enschede maakt in de jaren twintig vaak winsten die boven een half miljoen gulden liggen, ‘over de ruggen van de arbeiders heen’, zoals in een bedrijfsbiografie te lezen is. Van de winstreserves bouwen de Heeren Blijdenstein ‘grote fabrikantenbuitenplaatsen’. In 1921-1923 maakt H.P. Gelderman & Zonen in Oldenzaal elk jaar een winst van ongeveer 200.000 gulden. Uit de cijfers van de rentabiliteitsontwikkeling van Van Heek & Co. over 1921, 1922 en 1923 valt zeker niet af te leiden, dat de zaken bij dit Enschedese bedrijf, dat een belangrijke stem heeft in de FVE, slecht gaan. In het algemeen is te stellen dat de fabrieken in 1920 met verlies hebben gewerkt, maar dat 1921 een herstel van de winsten laat zien dat zich in de jaren daarna heeft voortgezet. §
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:36
Pagina 28
28 nisaties. De FVE reageert daarop. Zij wil niet nalaten de bonden… ‘te wijzen op de vérstrekkende gevolgen die dit niet alleen voor de arbeiders dier weverij, doch ook voor alle andere arbeiders dierzelfde fabriek daarna voor omstreeks alle in onzer gemeente werkzame textielarbeiders in geheel Twenthe en de Geldersche Achterhoek zal hebben. In dit verband meenen wij u niet te mogen verzwijgen, dat de firma Van Heek & Co. op afdoenden steun van alle textielondernemingen kan rekenen en wel binnen zeer korten termijn.’ In hun antwoord wijzen de bonden erop dat naar hun mening de loonsverlaging ‘door niets gerechtvaardigd’ is en dat de noodzakelijkheid nog steeds niet is aangetoond. ‘Deze nieuwe verlaging der toch al zo lage loonen der textielarbeiders welke tot gevolg zal hebben, dat deze voor velen zullen dalen beneden het bestaansminimum, is niet te aanvaarden. De door u bedoelde gevolgen [...] komen dus geheel voor rekening van de werkgevers. Deze zouden alsnog voorkomen kunnen worden wanneer door de werkgeversvereenigingen een ander standpunt werd ingenomen.’ Op 29 oktober 1923 weigeren 244 georganiseerde arbeiders van de fabriek Kremersmaten van Van Heek & Co. in Enschede aan het werk te gaan. Op aanplakbiljetten die op 10 november 1923 in alle fabrieken worden opgehangen, delen de patroons mee, dat wanneer de stakers het werk niet tijdig hervatten, op 24 november de algehele uitsluiting wordt doorgevoerd. Van Heek &
Veelverdieners Hoeveel de textielfabrikanten in 1923 hebben verdiend, heeft Gerrit Rengelink, een Twentse vakbondsbestuurder, uitgerekend en gepubliceerd in Het Volk van 1 juni 1924. Elf fabrikanten hebben samen een inkomen van ruim vijf miljoen gulden: 5.347.244 gulden. De topscorer van dit twaalftal veelverdieners is N.G. (Nicolaas Gijsbertus) van Heek van Schuttersveld, die de belastingen heeft laten weten dat in 1923 zijn inkomsten 1.249.177 gulden bedragen. Jan Bernard Blijdenstein heeft meer dan de helft verdiend, namelijk 703.919 gulden. Gerhard Jannink is nummer drie op de ranglijst, met 633.435 gulden. De overige acht fabrikanten hebben een salaris van ruim een half miljoen gulden of minder; het laagste salaris is iets meer dan twee ton. De vier firmanten van Van Heek & Co. verdelen in 1922, het jaar voordat de grote staking in Oost-Nederland uitbreekt, de winst van 2.148.302 gulden. Ieder verdient dat jaar dus ruim een half miljoen gulden. Spinnerij Tubantia heeft in 1920 een nettowinst van 1.704.160 gulden geboekt, die de vier firmanten met elkaar delen.
Mr. J.H. Geertsema Czn, in de jaren 1878-1893 Commissaris des Konings in Overijssel, nam in 1888 samen met de burgemeester van Enschede, Tj. Van der Zee, het initiatief voor de oprichting van de Fabrikanten Vereeniging Enschede. De voornaamste doelstelling van de FVE werd het bestrijden van het socialistische gevaar.
Co. deelt al haar arbeiders mee, dat zij ‘tegen Zaterdag 24 November 1923 des namiddags ten één ure de tusschen hen (haar) en ons bestaande dienstbetrekking’ opzegt. Als de staking op Kremersmaten vóór die datum beëindigd is, vervalt deze opzegging.
Allerlaagste lonen Sint Lambertus, de katholieke arbeidersorganisatie, laat op 19 november 1923 in Het Centrum een waarschuwend geluid horen. Als de werkgevers overgaan tot uitsluiting, komen er in Twente en de Gelderse Achterhoek 22.000 mensen op straat te staan. De bond wijst er op dat de lonen van de betrokken textielarbeiders tot de allerlaagste behoren, terwijl de winsten van de werkgevers steeds zeer groot zijn. De fabrikanten zijn steeds de grootste bekampers geweest van elke emancipatie van de arbeidersstand; van onderhandelingen over loon en arbeidsvoorwaarden hebben zij nooit willen weten [...] en van elken socialen maatregel, vooral als deze wettelijk worden vastgelegd, waren zij de grootste tegenstanders. Op maandag 26 november 1923 blijven de poorten van negentien fabrieken in Enschede en Lonneker gesloten. Ongeveer elfduizend arbeiders staan op straat. Op 8 december informeren de fabrikantenverenigingen het personeel van zo’n twintig firma’s in Borne, Haaksbergen, Hengelo, Neede, Goor, Deventer, Winterswijk en Eibergen over de uitsluiting. Als het conflict in Enschede op 22 december 1923 niet is opgelost, blijven de poorten twee dagen later dicht. Tussentijds overleg tussen de fabrikanten en de bonden levert niets op en ook de burgemeesters van genoemde gemeenten, die willen bemiddelen, boeken geen resultaat. De bonden maken duidelijk dat het niet in eerste instantie meer gaat om de langere werkdagen, maar om de verlaging van de lonen, die ze onacceptabel achten. Op 22 december 1923 wordt het werk in 39 fabrieken in Oost-Nederland stilgelegd, 22.000 arbeiders zijn werkloos, van hen zijn er negenduizend georganiseerd. De onderhandelingen raken in een impasse.
Gerrit Jan van Heek (1837-1915) was de eerste president van de Fabrikanten Vereeniging Enschede.
De ondernemers weten van geen wijken. De Twentse werkgever Jaap Spanjaard uit Borne verwoordt de weerstand van de werkgevers om concessies te doen: Eerst moet [...] de strijd uit zijn met eene volledige overwinning der werkgevers en op “Kremersmaten” het werk tegen het verlaagde loon hervat zijn, ook al moet er drie maanden langer om gevochten worden. Tegen elke prijs moet het denkbeeld, dat er ook maar eenige medezeggenschap is verkregen, op welke manier dan ook, worden voorkomen. De werkgevers willen in deze strijd vooral laten zien, dat de macht in de katoenindustrie bij de ondernemers ligt en niet bij de arbeiders en hun organisaties, en dat ze geen inmenging in hun zaken van wie dan ook dulden. Dat blijkt uit het jaarverslag over 1924 van de Nederlandsche Vereniging van Katoenspinners en Spinners-Wevers, wanneer een commissie dank wordt gezegd voor hun inspanningen tijdens de staking ‘voor het prestige der fabrikanten en daardoor in het belang onzer industrie’. Niet alle fabrikanten zijn het overigens eens met de harde opstelling van hun collega’s. Eén van hen trekt in het letterkundig tijdschrift De Gids onder de schuilnaam ‘Insider’ hun voornaamste argument voor de loonsverlaging, de buitenlandse concurrentie, in twijfel. De Japanse stoffen zijn volgens hem van slechte kwaliteit en Engeland heeft andere stoffen en afzetmarkten. De Twentse dagbladen weigeren zijn stukken te plaatsten... In de eerste maanden van 1924 wordt op allerlei fronten onderhandeld. Alom worden acties gehouden om steungelden voor de stakende arbeiders bijeen te brengen. Nadat in de tweede helft van april 1924 diverse gesprekken zijn gevoerd met werkgevers en de arbeidersorganisaties, onderneemt rijksbemiddelaar voor het derde district ir. H.A. van IJsselsteyn, oud-minister van Landbouw, op 30 april 1924 een bemiddelingspoging. Zijn voorstel is een bescheiden verlaging van de lonen en een overwerkregeling die de werkgevers ruimte biedt voor ten hoogste 130 uur overwerk in een jaar. Bonden en fabrikanten kunnen zich vinden in dit plan. Op 23 juni 1924 is de staking voorbij. I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:36
Pagina 29
29
De horizon voorbij
Boven: Henk Lassche in zijn atelier
Henk Lassche verlegt zijn grenzen
‘Als het goed is, maak je als schilder een ontwikkeling door, waarvoor je alle tijd nodig hebt. Door er elke dag mee bezig te zijn, kom je stapje voor stapje verder. Ik vergelijk het met een ontdekkingsreis. Heb je een punt bereikt, dan wil je om de volgende hoek kijken. Daarom vind ik de horizon zo belangrijk, dat mysterieuze; er zit wat achter dat je zó nieuwsgierig maakt, dat je steeds verder wilt’, aldus Henk Lassche in een interview uit 1993. Bronnen Hans Sizoo, Het verdronken landschap van Henk Lassche, Hengelo 1993. Ed Wingen, Henk Lassche, het eigen landschap, Zwolle 2001. Erik Slagter, Henk Lassche, het wisselende licht, Zwolle 2011.
assche, in 1948 geboren in Zwartsluis, groeide op in de Kop van Overijssel. Het weidse landschap, de wolkenpartijen, het water en de rietkragen fascineerden hem en staan in zijn geheugen gegrift. Hij was geboeid door de landschappen van schilders als Piet Zwiers (1907-1965) en Hendrik Broer (1886-1968), die het gebied waar zij woonden en werkten zo karakteristiek en krachtig in beeld brachten.
L
Uitgesteld begin Hoewel hij al vroeg de drang voelde om te schilderen, duurde het enige tijd voor Lassche de definitieve stap maakte naar het kunstenaarschap. In 1970 trad hij in dienst van Rijkswaterstaat en verhuisde naar Hengelo. Tien jaar lang was hij sluiswachter aan het Twentekanaal. Ondertussen probeerde hij een mix te vinden tussen deze baan en het schilderen. Niet tot zijn volle tevredenheid. In 1980 besloot hij zijn passie te volgen door ontslag te nemen en naar de dagopleiding van de kunstacademie te gaan. Eerst ging hij naar Kampen om een ambachtelijke en theoretisch brede basis te leggen, vervolgens naar de AKI in Enschede, waar hij zijn artisticiteit §
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:36
Pagina 30
30
door Henk Laarakkers
Ode aan de rietvelden, olieverf op linnen, 100x110 cm, 1999. Kerkgang Staphorst, olieverf op doek, 50 x 50 cm, 1980.
Gekleurde horizon, olieverf op linnen, 100x110 cm, 2003.
in vrijheid kon ontwikkelen. In 1984 sloot hij zijn opleiding met succes af en brak voor hem het definitieve moment aan om de, zeker nog niet gebaande, weg van professioneel beeldend kunstenaar in te slaan.
Een stevige positie In 1987 had Henk Lassche zijn eerste tentoonstelling in de Kunstzaal Hengelo. In een recensie in de Twentsche Courant noemde de kunstkenner en criticus Karel Levisson hem bij die gelegenheid een ‘opkomend schilder, die het waard is om met aandacht te volgen’. Het is Lassche in de volgende kwarteeuw zeker gelukt die aandacht op zich gevestigd te krijgen en zich een eigen plek te verwerven binnen de kunstwereld. Zijn werk is vertegenwoordigd in diverse privé- en openbare collecties en hij heeft een respectabel aantal exposities op zijn naam staan, onder andere in het Rijksmuseum Twenthe te Enschede en Museum de Fundatie, locatie Kasteel Het Nijenhuis te Heino/Wijhe. Zijn bibliografie is indrukwekkend. Niet alleen recensies in diverse kranten, maar ook artikelen in tijdschriften, brochures en – bovenal – drie prachtige monografieën. Hij heeft het zeker niet cadeau gekregen. Stug doorgaan, keihard werken en blijven knokken: dat is zijn motto.
Theo Wolvecamp Tot één van zijn grote voorbeelden rekent Henk Lassche zijn plaatsgenoot Theo Wolvecamp (19251992). Niet alleen een grote stimulator, maar ook een goede vriend. Wolvecamp behoorde tot een van de toonaangevende en vernieuwende kunstenaars van de tweede helft van de twintigste eeuw. In Amsterdam was hij samen met onder meer Karel Appel, Corneille en Constant in 1948 medeoprichter van de zogeheten Nederlandse Experimentele Groep,
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:36
Pagina 31
31 ‘Ik heb er een leven aan gewerkt om mijn werk zo eenvoudig mogelijk te krijgen. Ik moet die eenvoud elke keer weer opnieuw op mijzelf veroveren’, zei de Haagse dichter en schilder Willem Hussem (1900-1974). De monografie Henk Lassche het eigen landschap telt een aantal gedichten van Hussem om Lassche’s bewondering voor en verwantschap met hem te duiden. aan de toeschouwer om de suggestieve en associatieve beelden te interpreteren en tot een eigen subjectieve realiteit en een eigen drama te smeden.
Belangstelling en betrokkenheid
Henk Lassche (links) en Theo Wolvecamp in de Hengelose Kunstzaal in 1987.
die radicaal brak met het verleden en de weg vrij maakte voor de moderne kunst. Ook maakte hij deel uit van COBRA. Na een kort verblijf in Parijs keerde hij in 1954 terug naar Hengelo. Wolvecamp was van oordeel dat, wil je verder komen en je als kunstenaar ontwikkelen, je de nodige kennis van de kunstgeschiedenis moet hebben. Daar liggen naar zijn mening de inspiratiebronnen. Of, zoals hij het zelf verwoordde: ‘Ik moet zeggen dat ik niet direct uitga van de natuur, maar eerder van een associatie met het werk van een andere schilder. Maar het gaat bij mij door een zeef die van mij uit wordt gevoed.’ Schilderen was voor Wolvecamp een eenzaam en moeizaam gevecht met de materie. Hij ging daarin zijn eigen weg. Soortgelijks zag hij ook bij Henk Lassche en daarin stimuleerde hij zijn plaatsgenoot.
Vanuit de traditie De ontwikkeling van Lassche’s schilderkunst gaat stapsgewijs en is geworteld in een lange traditie. Hij kent zijn ‘klassiekers’, zijn vertrekpunt, en weet – hoe-
wel hij de uitkomst nog niet kent – wat hij wil. Om daartoe te komen heeft hij, zoals hij het zelf verwoordt, in zijn ontwikkeling drie fases moeten doorlopen. De eerste fase bestond uit het schilderen naar de waarneming en vanuit de werkelijkheid. Toen hij die eenmaal voldoende beheerste, brak de volgende fase aan, die van het abstraheren. Voor Lassche was het geen keuze, maar noodzaak. Uiteindelijk bereikte hij de fase waar hij naartoe wilde, die van het improviseren en experimenteren met verf in het atelier. Op het maagdelijke witte doek of vel papier worden tamelijke willekeurig vlekken en vegen opgebracht. Vervolgens vangt een langdurig gevecht aan, een hevige worsteling met het doek, verf, kwast en paletmes. Het is een proces van reageren en reflecteren, van toevoegen en weglaten, van weghalen en overschilderen, van draaien en keren, van wegzetten en weer tevoorschijn halen.
Inspiratiebron Onmiskenbaar en ontegenzeggelijk vindt het werk van Lassche zijn inspiratie in het landschap. Als een rode draad loopt het merengebied van NoordwestOverijssel, waarmee hij in zijn jeugd zo vergroeid raakte, er doorheen. Het bleef zijn toevluchtsoord. ‘Mijn paradijs’, noemt hij het. Wanneer de spanning van het schilderen hem te veel wordt, zoekt hij er op zijn zeepunter rust en verpozing. Lassche is geen landschapschilder in de klassieke zin van het woord. Geen en plein air schilder, die met zijn schildersezel eropuit trekt en als een impressionist met de juiste toets het licht wil vangen. Veeleer is hij een expressionist die zijn opgeslagen herinneringen aan de Kop van Overijssel heftig en in associatieve vormen op het doek zet. Daarna is het Rivierdelta, olieverf op linnen, 100x110 cm, 2010.
Vanuit zijn belangstelling voor de kunstgeschiedenis is Lassche in het bijzonder geïnteresseerd in de Overijsselse en, meer specifiek, de Twentse kunst van de twintigste eeuw. In de museale en uitgeverswereld is daar nauwelijks belangstelling voor en dat is hem een doorn in het oog. Het is voor hem onverteerbaar dat kunstenaars als Henk Lamm, Riemko Holtrop, Eef de Weerd, Jan van der Leest, Henk ter Horst en vele andere in de vergetelheid zullen geraken. Onophoudelijk benadrukt hij het belang van deze kunstenaars. Diverse tentoonstellingen en publicaties zijn mede door zijn inzet of tussenkomst tot stand gekomen. Ook voelt hij zich sterk betrokken bij startende en veelbelovende jonge kunstenaars. Het leidde er onder andere toe dat de Hengelose Stichting HeArtpool het zogeheten HeArtfund instelde. Jaarlijks biedt dit fonds een jong afgestudeerde schilder een jaar lang atelierruimte aan, met begeleiding, een vergoeding in materialen, een solotentoonstelling en een bijbehorende publicatie. Lassche speelt bij de keuze van de kunstenaars een centrale rol en neemt de begeleiding van hen belangeloos op zich
De grens verlegd In 2002 ontving Lassche een stipendium dat hem in de gelegenheid stelde samen met zijn vrouw Yvonne enige tijd in Noorwegen door te brengen. Hij woonde en werkte er enkele maanden bij het Trondheimfjord. Ook het Noorse landschap met de eindeloze verte, de kustlijn, de wolkenpartijen intrigeert hem. Hij deed er nieuwe indrukken op en vooral de ervaring van het andere licht: feller en intensiever. Ongewild dringt zich de vergelijking op met een vrijere, minder dogmatische Piet Mondriaan. In 2007 ging hij nogmaals naar Noorwegen. Nu naar de kust bij Alesund met een atelier in Vanylven. Ook zijn verblijf in Turkije in Ankara en in Bodrum tussen 2008 tot 2010 openden voor hem nieuwe horizonten. In het landschap overheersen de warme aardkleuren als okers, gelen en witten onder een helblauwe hemel. Ook de ontelbare archeologische monumenten intrigeren hem. Vanaf eind april 2012 zijn de resultaten van onder andere zijn Turkse werkperiodes te zien in Museum voor Moderne Kunst in Ankara. Aanleiding voor deze expositie vormde onder meer de herdenking van 400 jaar diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Turkije. Lassche heeft letterlijk en figuurlijk zijn grenzen verlegd en is voorbij zijn horizon gegaan. I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
32
15:36
Pagina 32
Dit artikel vormt de weerslag van een lezing die Ad van Liempt op 26 april 2012 in het Huis voor Cultuur en Bestuur te Nijverdal gaf bij de presentatie van de uitgebreide website wieiswieinoverijssel.nl.
door Ad van Liempt
Waarom WIEISWIE in Overijssel? Het anti-orangistische pamflet Aan het volk van Nederland, geschreven door Joan Derk van der Capellen tot den Pol, was volgens een biograaf van deze beroemde Overijsselse politicus ‘het beste stuk proza uit het einde der achttiende eeuw: eenvoudig van voorstelling, streng en logisch van bouw, klaar en doorzichtig als glas, zuiver van taal, een voortbrengsel van waarlijk democratisch idealisme.’ Maar er waren er ook die er anders over dachten voorstanders van de Oranjes spraken van een ‘vuilaartig, infameus, calumnieus of lasterlijk libel.’ e latere historici Jan en Annie Romein noemen het ‘één der merkwaardigste politieke geschriften ooit in Nederland verschenen.’ Dat laatste sloeg ook op de wijze van verspreiding: het geruchtmakende pamflet schijnt in de nacht van 25 op 26 september 1781, vanuit geblindeerde, rijdende koetsen in grote delen van ons land te zijn uitgeleverd. Kijk, over dat soort mensen mag ik graag een biografie, een beschouwing of desnoods een lemma op een website lezen. En ik ben niet de enige, die door dat soort mensen wordt geïntrigeerd. Nadat zij het verzoek had gekregen iets over Joan Derk van der Capellen tot den Pol te schrijven, aan
D
Omtrent de regionale biografie wie in 1984 in Zwolle een tentoonstelling zou worden gewijd, ging onze grote schrijfster Hella Haasse zich op hem oriënteren. Ze las een 750 bladzijden tellende biografie, die haar belangstelling eerder dempte dan aanwakkerde. Maar uiteindelijk vond ze een paar bronnen die haar informatie bezorgden over Joan Derks jeugd. En omdat Hella Haasse van Marcel Proust had geleerd dat de diepverborgen ervaringen uit de vroege jeugd meer over iemand zeggen dan de activiteiten als volwassene, raakte ze enthousiast. Hellas Haasse drong diep door tot het verleden van Van der Capellen.
Drijfveren voor latere ambities
Het mooie van surfen
Ze ontdekte dat hij een zwakke gezondheid had gehad, als kind al, vooral tengevolge van darmproblemen, en ze ontdekte ook hoe dat kwam, hij had er zelf ooit een uitvoerige brief over geschreven. Een citaat:
Ik ben na mijn eerste kennismaking maar eens ongedwongen gaan rondsurfen op deze prachtige site met honderden lemma’s over mensen die uit Overijssel komen of er enige tijd hebben rondgelopen. Zo kwam ik tot mijn verrassing prinses Armgard zur LippeBiesterfeld von Cramm tegen, de moeder van Prins Bernhard. Ik heb nooit geweten dat ze zeven jaar lang, sinds 1945, heeft geprobeerd in Nederland te komen wonen, bij haar zoon in de buurt. Vergeefse moeite, want dat wilden onze autoriteiten niet. Zij hadden na de oorlog zelfs geprobeerd van de hier wonende Duitsers af te komen; onder andere via de geheime operatie Black Tulip, waarin duizenden Duitsers over de grens zouden moeten worden gezet. Uiteindelijk kreeg Armgard toestemming. Ze kwam terecht in Overijssel, op kasteel Warmelo in Diepenheim. Haar koninklijke kleindochters maakten een duidelijk onderscheid tussen ‘het Warme Loo’ van prinses Armgard en ‘het Koude Loo’ van koningin Wilhelmina. Armgard woonde op dat kasteel met huisgenoot Alexis Pantchoulidzew, die op Wikipedia als levensgezel van Armgard wordt omschreven, maar van wie ik op de site wieiswieinoverijssel.nl leer dat hij niet verder is gekomen dan een vriendschappelijke relatie. ‘Zij hebben bijvoorbeeld elkaar nooit getutoyeerd en bleven het Duitse afstandelijke “Sie” gebruiken’ – net als Wim Sonneveld ooit in de Tearoom Tango de onvergetelijke regel zong: ‘Na een jaar geheime liefde zei ik nog steeds eerbiedig U.’ Overigens ben ik die Pantchoulidzew ook wel eens in verhalen over paardensport tegengekomen, hij deed mee aan dressuurwedstrijden. Sterker nog, hij was de enige Nederlander, in 1949 genaturaliseerd, die deelnam aan de Olympische Spelen van 1956. Dat zat zo: Nederland boycotte de Spelen in Melbourne in verband met de inval van de Sovjet-tanks in Hongarije, maar de paardensport was al eerder afgewerkt, in Stockholm, omdat de paarden niet naar Australië vervoerd konden worden. Pantchoulidzew was daar de enige Nederlandse deelnemer. Hij werd 28e van de 36 deelnemers. De vaderlandse paardenwereld was hoogst verbaasd over deze inschrijving, die niet op selectiewedstrijden was gebaseerd, maar op de goede relatie van de betrokken ruiter met Prins Bernhard. Ach, wat zou het? Van Annejet van der Zijl weten we dat Prins Bernhard destijds wel degelijk uit liefde met prinses Juliana is getrouwd. Uit liefde namelijk voor zijn moeder… Deze Olympische ruiter staat overigens niet zelfstandig op wieiswieinoverijssel.nl. Jammer, want het is een intrigerende figuur, een biografie waard. Als ik me goed herinner, speelt hij ook nog een rolletje in de Lockheed-
‘Die verregaande verzwakking der ingewanden, waartoe wijlen mijn goede oude rector onschuldig de grond heeft gelegd door een als der Perzen en Meden onverbrekelijke wet, waarbij het verboden was dat de leerlingen niet op zekere plaats ter verrichting ener grote besogne mochten gaan. Een kleine was geoorloofd. De eens met geweld ingehouden ontlastingen hebben, terugwerkende, de ingewanden geforceerd en mij sindsdien steeds doen laboreren, ja kwijnen, aan gebrek of overmaat aan stoelgang.’ En dat was niet het enige: Van der Capellen had aan zijn jeugd ook een grondige hekel aan zijn vader overgehouden, die hem altijd als minderwaardig had weggezet. En ook dat kan een belangrijke drijfveer zijn voor latere ambities, zo stelt Hella Haase vast in haar in 2007 verschenen essay ‘De scheidslijnen tussen romancier en biograaf’. Ze schrijft in dit stuk, dat in 2007 verscheen in Bespottelijk maar aangenaam, een bundel over de biografie in Nederland: ‘Het verzet tegen de almachtige vader gaat over in verzet tegen het despotisme, verzet tegen als te eenzijdig en beperkend ervaren normen en regels.’ Kortom, Hella Haasse kreeg steeds meer plezier in die opstandige Joan Derk van der Capellen tot den Pol, en schreef over hem het boek Schaduwbeeld of Het geheim van Appeltern. Hoe kom ik aan deze wijsheid? Allemaal van de website wieiswieinoverijssel.nl. Curieus eigenlijk, want Joan Derk van der Capellen was helemaal geen zoon van Overijssel, hij kwam van Gelderland, werd geboren in Tiel. Maar hij verdient zijn plek op deze website, omdat hij zijn machtsbasis uiteindelijk vestigde in de Staten van Overijssel. Mijn ervaring met deze website: als je eenmaal begint te lezen en als je eenmaal begint door te klikken naar andere bronnen, dan is er geen houden meer aan. Voor je het weet ben je in de ban van deze merkwaardige man met zijn zwakke gestel, en zijn sterke wil om ongelegitimeerde macht te breken ten gunste van het gewone volk. Het schijnt dat hij ook Pim Fortuyn heeft geïnspireerd, die liet ons althans een boek na met de van Joan Derk geleende titel Aan het volk van Nederland. Over Pims darmen is weinig bekend, maar we weten wel dat ook hij veel energie en ambitie putte uit miskenning. Er komt een tweedelige biografie aan over Fortuyn, trouwens.
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:36
Pagina 33
33 affaire als hij voor zijn stiefzoon bij een Zwitserse bank in drie termijnen een cheque van 1,1 miljoen dollar van een vliegtuigfabriek komt innen. Dat is het mooie van dat surfen, van het een komt het ander.
Sporthelden Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784).
Prinses Armgard zur Lippe-Biesterfeld von Cramm (1883-1971).
Frederik (Frits) Slomp / Frits de Zwerver / Ouderling Van Zanten (1898-1976).
Echte sporthelden zijn ook te vinden op de site: Evert van Benthem bijvoorbeeld. Twee keer was ik erbij op de Bonkevaart te Leeuwarden toen deze pezige zoon van Overijssel, in 1958 geboren in Sint Jansklooster, de Elfstedentocht won. Ik mocht in 1985 en 1986 de verslaggeving over de Tocht der Tochten voor het NOS Journaal coördineren. Tot mijn taak behoorde het, die eerste keer, op 21 februari 1985, onder andere om te regelen dat de winnaar van de tocht precies om half zes voor een camera zou staan, om voor het toen uiterst populaire halfzesjournaal te worden geïnterviewd door Maartje van Weegen. Mooi plan, maar niemand had tevoren een idee van de totale chaos in Leeuwarden. Potige collega’s van Studio Sport zijn er uiteindelijk in geslaagd om Evert van Benthem op het juiste moment op de juiste plek te krijgen, in een opdringende menigte van schaatsfans. Het vraaggesprek met Maartje van Weegen kende enige geluidsproblemen, maar het lukte. Maartje kreeg niet de kans om het programma af te sluiten, want Evert van Benthem werd live in de uitzending weggetrokken en naar de huldiging door Hans Wiegel gesleept. Nederland was een beetje in de war, die dag. Minstens zo heroïsch is natuurlijk Van Benthems voorganger Reinier Paping; een volbloed Overijsselaar, geboren in Dedemsvaart, maar ten tijde van de tocht wonend in Ommen. Op 18 januari 1963 won hij, zwoegend door een poollandschap, de zwaarste Elfstedentocht uit de geschiedenis. Uit de site citeer ik even enige aansprekende, zeer Nederlandse details: ‘Met zijn overwinning won Paping twee jaarkaarten voor de Deventer ijsbaan en een zilveren sigarettendoos. Naast hém was er nóg een winnaar: Brinta. Op tv vertelde Reinier dat hij die dag met Brinta was begonnen. Dat leverde hem namens de Brinta-fabrikant nog eens een sigarettenaansteker en een föhn op.’
Leendert Overduin (1900-1976).
Wim Peters (1903-1995).
Een zilveren sigarettendoos en een aansteker – het waren de dagen van Dr. Dushkind. Vijf jaar geleden mocht ik de eindredactie doen van De Avond van de Elfstedentocht, anderhalf uur live televisie vanuit het schaatsmuseum in Hindeloopen. Daar waren Evert van Benthem en Reinier Paping te gast, met heel veel andere prominenten. We hadden bij de voorbereiding na veel moeite een amateurfilmpje bemachtigd dat in 1963 was gemaakt en dat een onthullend beeld opleverde: Reinier Paping had een stukje meegereden met een onbekende, die hem gangmaakte. ‘Opleggen’ heet dat. Ik mocht Paping voor de uitzending Paping vertellen dat er zo’n filmpje bestond. Een spannend moment. De oude schaatsheld reageerde sportief: laat het maar gerust zien hoor, ik weet het niet precies meer, maar ik kan me wel voorstellen dat ik blij was om het even kalm aan
te kunnen doen. Iedereen was het er die avond over eens: Paping won met zoveel overmacht en zo’n grote voorsprong dat zo’n stukje ‘opleggen’ geen beslissende invloed kan hebben gehad. Zand erover. Dan nog een in den lande minder bekende Overijsselse sportheld. Wim Peters uit Zwolle, die overigens in Meppel was geboren, in 1903. Hij voetbalde, maar deed een keer mee aan atletiekwedstrijden en probeerde voor de aardigheid eens een hinkstapsprong. Het resultaat: een afstand die goed was voor een Nederlands record op dat onderdeel, maar dat werd niet erkend. Hij werd spoedig de beste hinkstapspringer van Nederland, hij zou in totaal zestien keer nationaal kampioen worden, en mocht in 1928 meedoen aan de Olympische Spelen in Amsterdam. Daar miste hij de kwalificatie, omdat een Brits jurylid ten onrechte zijn zeer geslaagde eerste sprong afkeurde. Dat was een bittere tegenvaller. In 1932 werd hij in Los Angeles ondanks een knieblessure vijfde op de Olympische Spelen. Omtrent de daaropvolgende Spelen een citaat uit de website: ‘In 1936 werd hij nog steeds als een grote Nederlandse troef beschouwd bij de Olympische Spelen in Berlijn. Maar Wim Peters wilde niet, hij moest niets hebben van Hitler en zijn fascistische beweging. Peters werd daarop uitgesloten voor andere internationale wedstrijden door het bestuur van de KNAU waarin een aantal NSB’ers zaten.’ Hij was ook in de oorlog geen meeloper. Als secretaris van PEC weigerde Peters om twee dochters van een NSB’er tot de club toe te laten. Dat kostte hem een half jaar verblijf in concentratiekamp Vught. Ook aan het eind van de oorlog bevond hij zich in Duitse gevangenschap. In 1948 werd Peters, 45 jaar oud, nog tweede van Nederland op zijn favoriete onderdeel, de hinkstapsprong. Hij was in allerlei opzichten actief en kwam op zijn negentigste nog in het nieuws, toen hij een lintje weigerde – hij vond dat de gemeente Zwolle daar wel erg laat mee kwam. Mooie man, die Wim Peters.
In de oorlog We zijn in de oorlog beland en dan valt het oog direct op twee Overijsselse dominees. Allereerst natuurlijk Frits Slomp, Frits de Zwerver, een van de oprichters van de LO, de landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers. Hij trok het land door als de ouderling Van Zanten. In die hoedanigheid gaf hij leiding aan ‘De Beurs’, de vergadering waarin vraag en aanbod van onderduikplaatsen op elkaar werden afgestemd. Uiteindelijk werd hij gepakt en door het verzet uit de gevangenis van Arnhem bevrijd. Na de oorlog zette hij zich in voor geïnterneerde NSB’ers en in 1948 voor soldaten die aan de strijd in Indonesië deelnamen. Een dwarse man, die dominee Slomp. In tegenstelling tot veel verzetsmensen was hij vóór het huwelijk van prinses Beatrix met Claus von Amsberg en tegen het vasthouden van de Drie van Breda. Dwars was ook dominee Leendert Overduin, uit Leiden, maar beroepen in Enschede. In wieiswie.nl staat zijn grote verdienste kort samengevat:
§
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:36
Pagina 34
34 ‘Toen in september 1941 bij wijze van represaille voor een sabotagedaad 105 – voor het merendeel Enschedese – Joden naar het concentratiekamp Mauthausen werden gedeporteerd, was het de Enschedese Joodse Raad duidelijk, dat onderduiken geboden was. Leendert Overduin nam toen de taak op zich om voor onderduikadressen te zorgen ten behoeve van Joden van wie bekend werd dat ze spoedig op transport zouden worden gesteld. Samen met zijn zusters Maartje en Corrie, een buurvrouw, een bakker en een ambtenaar zette hij een onderduikorganisatie op, die meer dan de helft van de joodse Enschedeërs uit de handen van de mensenjagers wist te houden.’ Drie keer werd Overduin gearresteerd. Bij verhoren, en ook voor foute rechters zei hij eerlijk wat hem dreef. Nog een citaat uit de site: ‘Toen hem na zijn eerste arrestatie door de Oostenrijkse officier Horak werd gevraagd voor wie de op hem gevonden persoonsbewijzen waren, antwoordde Overduin: “Moet je dat nog vragen? Voor Joden natuurlijk!” Zijn Duitse rechter vroeg hij een jaar later: “Wat kan ik anders doen dan deze vervolgde mensen bijstaan?”’ Een man van woorden én van daden, Leendert Overduin. (Zie ook het verhaal van Ab Gellekink op de pagina’s 18 en 19)
Uit de wereld van de tv De laatste categorie waaraan ik bleef haken bij het rondsurfen langs fameuze burgers van Overijssel was die van mensen uit de televisiewereld. Ik kies er drie uit. Allereerst Carel Enkelaar. Hij was, onder veel meer, de eerste hoofdredacteur van het NTS-Journaal. De eerste uitzending onder zijn verantwoordelijkheid was op 5 januari 1956. Er stonden toen 30.000 tv-toestellen in Nederland en er was maar op drie avonden per week een uitzending te zien. Enkelaar was de man van de groei en de vooruitgang – toen hij zes jaar later vertrok stonden er twee miljoen toestellen in de Nederlandse huiskamers en was er elke avond een nieuwsuitzending. Enkelaar was een pionier en een stuntman. Hij ontworstelde zich met enig succes aan de controle van de omroepen en bracht het Journaal tot grote bloei. Dat ging met veel conflicten gepaard en toen hij in 1962 enigszins moegestreden terugtrad brachten de omroepen het Journaal weer snel in het gareel. Pas toen Enkelaar later weer terugkwam bij de NOS, nu als programmadirecteur, zette de opmars naar een onafhankelijk nieuwsmedium zich weer voort. Enkelaar is de man van de anekdotes – zijn twee boeken, Van onze speciale verslaggever en Ooggetuige staan er vol mee. Niet iedereen neemt hem even serieus, maar volgens mij is hij een standbeeld midden in Hilversum waard. Zover is het nooit gekomen, al is er bij het NOS-journaal, eerlijk is eerlijk, wel een vergaderzaal naar hem genoemd. Zo ongeveer het tegenovergestelde qua karakter is Tom Egbers, sportpresentator uit Almelo, met een
hart dat klopt voor Heracles. Ik had het genoegen hem in 1986 zijn eerste vaste contract bij Studio Sport te mogen aanbieden. Egbers, eigenlijk een verlegen jongen, bleef als presentator lang in de schaduw staan van Mart Smeets, maar ontwikkelde wel een eigen stijl: mooi taalgebruik, liefde voor de sport, aandacht voor het detail. Zijn superieure talent bewees hij met een prachtig boek over Steve Mokone, een legendarische zwarte Zuid-Afrikaan die in de jaren vijftig bij Heracles belandde en daar in het eerste elftal voetbalde. De Zwarte Meteoor heette het boek. Ik was erbij toen de hoofdfiguur in 1995 na bijna veertig jaar terugkeerde naar Almelo om daar het eerste exemplaar in ontvangst te nemen. Het was in de oude kantine van Heracles aan de Bornsestraat, er heerste een bijna gewijde sfeer van eerbied voor het verleden. Dat hoort bij Tom Egbers, die gelukkig ook vanaf het begin het tv-programma over sportgeschiedenis presenteert, Andere Tijden Sport. Dat past hem als een jas.
Carel Enkelaar (1920-1996).
Tranen op het draaiboek En dan tot slot toch nog een vrouw in deze veel te masculien uitgevallen surftocht over wieiswieinoverijssel.nl: Ilse de Lange. De Almelose schoenenverkoopster met een snik in de stem. Ik was al een fan, maar op een avond in april 1999 is er een band voor het leven ontstaan. De gezamenlijke omroepen organiseerden een avondvullende uitzending voor de slachtoffers van de oorlog in Kosovo. De wereld was geschokt door de beelden van vluchtelingen, opeengepakt in kampen, vrouwen, kinderen, bejaarden. Ilse Delange wilde graag belangeloos optreden, ze kwam met haar band halsoverkop uit Londen terug om mee te doen. Ze was diep onder de indruk geraakt van wat er op de Balkan gebeurde, ze wilde heel graag het liedje All the answers zingen. Dat deed ze. Tijdens de repetitie was haar drummer al volgeschoten, tijdens de live-uitzending hield Ilse zelf het niet droog. De camera ving haar vallende traan. Ik zat in de regiekamer. Regisseur Pim Marks zei aan het eind van het liedje: ‘Dit heb ik nog nooit meegemaakt, ik kan mijn draaiboek niet meer lezen, er zijn tranen op gevallen.’
Reinier Paping (rechts, 1931).
Tom Egbers (1957).
De regionale biografie Heerlijk, zo'n surftocht, ik kan iedereen aanbevelen er eens een regenachtige middag aan te besteden. De vraag is natuurlijk wat je eraan hebt. Ik ben daar nogal positief over. Op de eerste plaats is de biografie, of de biografische schets de ideale manier om dichterbij iemand te komen, en daardoor ook dichterbij de tijd en de omstandigheden waarin hij of zij leefde. Als het dan gaat om mensen die in je eigen regio woonden, komt daar nog een extra fascinatie bij: de fascinatie voor de bekende plek, of dat nu een stadion is of een stuk schuldig landschap, een markant gebouw of een vervallen huisje. Het kan er zomaar toe leiden dat je op de fiets stapt en even stil staat voor het huis waar een meesterwerk werd geschapen. Of een huis waar een joods gezin werd weggehaald. Daar word je naar mijn overtuiging een bewuster mens van.
I
Evert van Benthem (1958).
Ilse de Lange (1977).
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:36
Pagina 35
35
door Matthijs Dicke en Annelies van der Zouwen
Biografisch woordenboek van Nederlandse Ondernemers 1850-1950 In 1927 bereikt Sigmond (Sig) Menko de respectabele leeftijd van vijftig jaar. Geheel volgens de familietraditie voert zijn familie een cabaret voor hem op. Hierin zetten ze zijn privé- en ondernemersactiviteiten tot dan toe nog eens feestelijk op een rijtje. Met zijn drie broers vormt Sig de directie van de firma N.J. Menko. Tevens is hij commissaris van Spinnerij Roombeek, een succesvolle weverij en spinnerij. Indrukwekkend is vooral het grote aantal nevenfuncties dat hij vervult. De verwachting is dat hij nog enkele rustige jaren in de zaak door kan brengen om daarna met pensioen te gaan. Het loopt anders. Over Overijssel Over Overijssel verschenen biografieën van Johannes Auping, Johannes Berk, familie Blijdenstein, Hendrikus Burgers, Egbert ten Cate, Frits Drijver, Hermannus Gelderman, familie De Groen, Frans Gunnink, Floris Hazemeijer, familie van Heek, Rento Hofstede Crull, Engbert Jannink, familie Kluwer, Jan van der Lande, Sigmond Menko, Hermanna Elisabeth Molkenboer-Trip, familie Nering Bögel, Jacob Spanjaard, familie Stork, familie Tjeenk Willink, Ko Vis, Gerrit Jacobus Wispelweij. Verkorte versies hiervan zijn of worden opgenomen in wieiswieinoverijssel.nl, voor zover deze biografieën daarin niet reeds in een andere versie bestonden.
Het gezin Sig Menko in Venetië, begin jaren dertig.
n de jaren dertig moet Sig, noodgedwongen door de economische malaise en het overlijden van twee van zijn broers, meer tijd aan de firma gaan besteden. Ook de joodse zaak eist hoe langer hoe meer zijn aandacht op. Tegen wil en dank ontwikkelt hij zich tot voorman van de joodse gemeenschap in Enschede. In 1941 wordt hij voorzitter van de plaatselijke Joodse Raad. Na de oorlog blijkt dat de Joodse Raad Enschede de enige officiële joodse organisatie in Nederland is geweest, die onderduiken heeft gepropageerd. Deze opvallende beslissing kan voor een belangrijk deel op het conto worden geschreven van Menko. Het resultaat is dat relatief veel Enschedese joden de oorlog overleven. (Zie ook het artikel van Ab Gellekink op de pagina’s 18 en 19.) Het tekent Sig dat hij na de oorlog vol levenslust weer aan de slag gaat bij het familiebedrijf en zich op verschillende manieren blijft inzetten voor de gemeenschap.
I
Een van de zes delen Het portret van Sig Menko is opgenomen in het deel Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel van het biografisch woordenboek Nederlandse Ondernemers 1850-1950. In 2009 verscheen het deel over de provincies Noord-Brabant, Limburg en Zeeland en in 2010 dat over provincies Gelderland en Utrecht. In 2012, 2013 en 2014 volgen nog de delen over Noord- en Zuid-Holland, Amsterdam en een herziene editie van het deel Rotterdam. Dit zesdelige naslagwerk wordt samengesteld door Joop Visser, Matthijs Dicke en Annelies van der Zouwen van Stad en Bedrijf in opdracht van de Stichting Ondernemersgeschiedenis. De serie wordt uitgegeven door Walburg Pers. In elk deel zijn vijftig biografieën opgenomen, zodat de reeks bij afronding voorziet
in driehonderd biografieën van ondernemers uit de periode 1850-1950, Uit de tijd dat Nederland omschakelde van een agrarische, commerciële naar een industriële economie. Het initiatief voor deze serie komt voort uit de wens om een goed gestructureerde bundeling van ondernemersbiografieën te maken. Een logisch tegenwicht op het meerdelig biografisch woordenboek van de Nederlandse arbeidersbeweging dat al veel langer bestaat. Menko beantwoordt op vele punten aan de selectiecriteria die Stad en Bedrijf stelt voor opname in het biografisch woordenboek. De ondernemer moet actief zijn in de periode 1850-1950 en leider zijn van een onderneming die in Nederland gevestigd is. Hij moet bij voorkeur niet alleen zakelijk succes hebben of innovatief zijn, maar ook van maatschappelijke betekenis zijn, plaatselijk of regionaal, soms zelfs landelijk. Een meer praktisch criterium – maar zeker niet onbelangrijk – is dat er voldoende bronnen beschikbaar zijn in de archieven en literatuur om überhaupt een biografie te kunnen schrijven. De redactie streeft er naar om in de ondernemersbiografieën ook aandacht te schenken aan de ontwikkeling van de eigen regio, waarin ook vaak bepaalde sectoren geconcentreerd zijn, zoals bijvoorbeeld de textielindustrie in Twente en de sigarenindustrie in Brabant. Tegelijkertijd neemt de redactie een spreiding over de verschillende regio’s van Nederland en een spreiding over de verschillende economische sectoren in acht. Het gevolg hiervan kan zijn dat soms niet alle belangrijke ondernemers in een bepaalde sector aan bod komen. Zo moest de redactie noodgedwongen enkele bekende Twentse textielondernemers laten vervallen. Een zekere voorkeur genieten ook ondernemers, die via hun product een grote naamsbekendheid bij het publiek hebben gekregen. Met deze verzameling van biografieën van maatschappelijk en economisch belangrijke ondernemers(families) uit de periode 1850-1950 komen de hoofdrolspelers die Nederland mede hebben getransformeerd tot een industriële samenleving in beeld als groep én als individuen met een menselijk gezicht. Zo hoopt Stad en Bedrijf de ondernemersbiografieën niet alleen interessant te maken voor bibliotheken en vakgenoten, maar zeker ook voor een breed publiek. I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
36
IJsselacademie
17-04-2012
15:36
Postbus 244 8260 AE Kampen
Pagina 36
T 038 331 52 35 F 038 333 42 04
I www.ijsselacademie.nl E info@ijsselacademie.nl
Kenniscentrum voor immaterieel erfgoed in Overijssel Onderzoek en publicaties De IJsselacademie is een onderzoeksinstituut en kenniscentrum voor taal, geschiedenis en traditie in Overijssel. U kunt er terecht met vragen over dit immaterieel erfgoed in de regio. De Academie stimuleert en begeleidt onderzoek van wetenschappers en van amateurs en organiseert educatieve programma’s en bijeenkomsten. Daarnaast is de IJsselacademie een uitgeverij. Veel onderzoek resulteert in publicatie van boeken, dvd’s, cd’s. Ruim dertig jaar De stichting IJsselacademie is opgericht in 1977. Haar werkzaamheden worden gefinancierd door de provincie Overijssel, door gemeenten in het werkgebied en door de opbrengst van producties. Ook zijn er incidentele subsidies, zoals van het Prins Bernhard Cultuurfonds, het bedrijfsleven en particulieren die speciaal bij een project betrokken zijn. Het werkgebied spitst zich toe op Salland en het Land van Vollenhove (van Gramsbergen tot Schokland en van Bathmen tot Steenwijk), maar de Academie realiseert op verzoek ook projecten op de Veluwe en in Flevoland.
IJsselacademie
Wordt u donateur?
Voor minimaal € 20,- per jaar krijgt u 20% korting op onze uitgaven en ontvangt u jaarlijks zes keer MijnStadMijnDorp, Historisch Tijdschrift Overijssel.
Gratis! @ www.ijsselacademie.nl
Lezen, luisteren, zingen, genieten Jazzerieje
• Warmen
‘t Geet wear loos! De voorbereidingen voor de Twentse Jazzerieje 2012 zijn in volle gang. Zangers en zangeressen uit heel Overijssel kregen de mogelijkheid mee te doen aan dit concours van jazzliedjes in de streektaal, in het Twents, maar ook in andere Overijsselse streektalen zoals het Sallands. Kunnen zingen met gevoel voor jazz, pop en swing was een andere voorwaarde. De voorrondes werden gehouden op 13 en 14 maart in Zwolle en Hengelo. Hierna zijn er koppels gevormd van tekstschrijvers, componisten en finale-vocalisten om samen nieuwe liedjes tot stand te brengen. Die vervolgens worden ingestudeerd met een jazzcombo van het ArtEZ Conservatorium. De finale wordt gehouden op zaterdag 26 mei 2012, als onderdeel van het International Jazz Festival Enschede. Hoofdprijs is een mooie trofee, 1500 euro en een optreden op het Zunnewende Festival Hellendoorn op zaterdag 7 juli a.s.
Nieuw dit jaar is de zogenaamde Kampvuurspeelplek. Op deze intieme plek treden streektaalzangers en –zangeressen op, nu eens zónder hun band, met ‘alleen’ de knisperende, knetterende achtergrond van een kampvuur.
Zunnewende Festival Kort na de langste dag van het jaar ontmoeten streektalen en streekcultuur elkaar traditiegetrouw in Hellendoorn op het Zunnewende Festival, dat dit jaar voor de zesde keer wordt gehouden op Landgoed Schuilenburg. Het festival laat de bezoeker kennismaken met prachtige muziek, ontroerende verhalen en indringende poëzie. En dat allemaal in de diverse streektaalvarianten uit de regio en daarbuiten. Wie graag naar poëzie of verhalen luistert, kan terecht bij vier podia. Eén podium is geheel ingericht in de sfeer van Johanna van Buren. Er wordt voorgedragen uit haar werk en rondom richt Stichting Oald Heldern (waar de Stichting Johanna Van Buren in is opgegaan) een expositie in met beeld- en geluidsfragmenten over haar leven en werk. Dit alles ter nagedachtenis aan Van Buren’s vijftigste sterfdag. Op het Overijssels Podium treden negen schrijvers uit de provincie op, en op het Regio Podium laten schrijvers en dichters uit de directe omgeving van de gemeente Hellendoorn zich horen. In de beginnende nacht zal het Regge Podium weer het varend decor zijn van een verteller van Vertelfestival Waterval.
Erwin Nijhoff.
• Stemmen en quizen Eind 2011 kwam zanger Edwin Jongedijk binnen op de negende plaats van de Alle 50 Goud-lijst van Radio Noord. Zijn kwaliteiten zijn ook buiten de grenzen van Groningen bekend: hij zingt nu op Zunnewende. André Manuel, muzikant, cabaretier en Twentenaar, onder meer bekend van de regiosoap Van Jonge Leu en Oale Groond, is van de partij, en de organisatie is er trots op dat Voice of Holland-finalist Erwin Nyhoff, ook kon worden geboekt. Sallander Nyhoff is inmiddels een veelgevraagd artiest, die in het verleden ook al meewerkte aan de IJsselacademie-productie Uutsprèken! Bezoekers kunnen zelf actief aan de slag door mee te werken aan het Grote Zunnewendegedicht 2012. Verder hebben zij een belangrijke inbreng bij het sfeervol en ludiek aankleden van het festivalterrein (een activiteit waarmee scholieren zelfs studiepunten gaan verdienen) en kunnen zij een prijs winnen in een Streektaalquiz.
• Wedstrijden In de afgelopen maanden zijn er twee muziekwedstrijden in de streektaal gehouden. De winnaars van Grondtoon staan dit jaar op dit Zunnewende Festival, evenals de laureaten van Jazzerieje, die worden begeleid door studenten van het ArtEZ Conservatorium. De Jazzerieje maakt onderdeel uit van het Internationaal Jazzfestival Enschede.
• Welkom! Het Zunnewende festival vindt plaats op 7 juli op Landgoed Schuilenburg in Hellendoorn, van 19.00 uur tot 00.30 uur. De entree, inclusief een consumptie, bedraagt 5 euro. Voor meer informatie kijkt u op www.zunnewendefestival.nl of mailt u judith@schuilenburg.nl.
Fondslijst In MijnStadMijnDorp is geen ruimte voor het afdrukken van onze fondslijst. Wilt u toch de titels weten van onze (nu) 226 uitgaven, belt of mailt u ons dan gerust. Op onze site staat overigens een lijst met boeken met daarbij een korte beschrijving: www.ijsselacademie.nl > Uitgeverij > Overzicht leverbare publicaties. I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:36
Pagina 37
‘Sikkels klinken; sikkels blinken; Ruischend valt het graan.’
Zomerexcursie VORG Zutphen en kasteel Keppel, vrijdag 15 juni 2012 De leden van de ‘Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis’ worden van harte uitgenodigd voor de zomerexcursie naar het land van Staring. In de ochtend brengen we een bezoek aan Zutphen, waar we de Sint Walburgiskerk en de daarin gevestigde Librije gaan bezichtigen. We worden in de kerk en de Librije rondgeleid door Mr Victor Mazel. Aansluitend gebruiken we de lunch in ‘De gouden
Karper’ in Hummelo. (Een ieder rijdt op eigen gelegenheid van Zutphen naar Hummelo). Na de lunch bezoeken we kasteel Keppel, waar we worden ontvangen en rondgeleid door de bewoners, baron en barones van Lynden-Rutgers van Rozenburg. De dag wordt afgesloten in de tuin van theeschenkerij ‘Thee of ‘t ander’ in Laag-Keppel. Er is een maximum (40) aan het aantal deelnemers gesteld.
Praktische informatie.
PROGRAMMA
Zutphen / Parkeren In Zutphen kunt u het beste parkeren achter het politiebureau aan de Houtwal. Deze parkeerplaats is gratis en ligt op 5 à 10 minuten loopafstand van Hotel ’s Gravenhof en de Sint Walburgiskerk. Een andere (betaalde) mogelijkheid in de buurt is de parkeerplaats aan de Martinet Singel, voor de rechtbank. Voor het Hotel ’s Gravenhof is eveneens een (betaalde) parkeerplaats. Voor de betaalde parkeerplaatsen geldt een tarief van € 1,60 per uur.
Vanaf 10.00 uur
Zutphen - Hummelo Een ieder rijdt op eigen gelegenheid van Zutphen naar Hummelo (16 km, ongeveer 20 minuten). Bij aankomst in Hummelo ligt ‘De gouden Karper’ aan uw linkerhand. U kunt parkeren bij ‘De Gouden Karper’. Route Zutphen - Hummelo: vanaf de parkeerplaats aan de Houtwal in Zutphen gaat u linksaf en volgt u bij de rotonde het bord ‘doorgaand verkeer’. U rijdt rechtdoor en gaat na een paar rotondes bij de stoplichten rechtsaf richting Apeldoorn/Doetinchem/Steenderen (N 348). Vervolgens gaat u rechtdoor op de N 314 richting Steenderen (NIET rechtsaf N 314 richting Doetinchem). Vervolgens is het steeds maar rechtdoor. Via Baak en Toldijk komt u in Hummelo. Hummelo - Laag-Keppel (2 km) In Laag-Keppel kunt u parkeren op de openbare parkeerplaats, dichtbij het kasteel. U rijdt van Hummelo naar Laag-Keppel en gaat op het kruispunt bij ‘De gouden Leeuw’ rechtsaf op de N 317 richting Doesburg en Dieren. Meteen aan uw rechterhand is de Parkeerplaats (P en R). ‘Thee of ’t ander’ bevindt zich om de hoek bij het kasteel.
Samenkomst en koffie in Hotel ’s Gravenhof te Zutphen, ’s Gravenhof 6, (tegenover de Sint Walburgiskerk en de Librije). Tel.nr 0575-596 868. 11.00 uur Bezichtiging en rondleiding Sint Walburgiskerk en Librije. 13.00 uur lunch in Hummelo, in Hotel-Café-Restaurant ‘De gouden Karper’, Dorpsstraat 9. Tel. nr 0314-381214. 14.00 / 14.30 uur Bezoek aan kasteel Keppel, Laag-Keppel. Afsluiting in ‘Thee of ‘t ander ’, Dorpsstraat 15 A, Laag-Keppel. Tel. nr 06 174475 73.
U kunt zich opgeven •door vóór 1 juni 2012 een briefje te sturen aan F.A.J. van der Ven, Veerallee 37, 8019 AD Zwolle •of vóór 1 juni 2012 een e-mail te sturen aan f.a.j.van.der.ven@rug.nl onder vermelding van naam, adres, telefoonnummer en aantal personen. Heeft u zich opgegeven, dan wordt u verzocht de kosten ad € 35,00 p.p. over te maken op bankrekeningnr 54.67.046 t.n.v. Overijsselsch Regt en Geschiedenis, o.v.v. ‘Excursie’. I
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
38
17-04-2012
15:36
Pagina 38
Van wie ben jij er een?
door Michiel Satink, m.m.v. van genealoge Clarice Putters-Liao
Wereldreiziger uit de IJsseldelta keert terug
Henk de Velde op een foto van recente datum.
invoering van de burgerlijke stand, ‘Harsenhorst’ aan zijn naam toe. Hij wilde daarmee aangeven dat hij een erf bezat met die naam. Deze extra achternaam verdween pardoes bij de geboorte van Harm de Velde in 1860. Ook een van diens oudere broers moest al zonder dubbele achternaam door het leven. Harm de Velde, Henks overgrootvader, was landbouwer in Wilsum, het stadje waar hij ook overleed.
Honkvast
Henk de Velde als vijftienjarige op het eerste schip waarop hij voer, in de vrachtvaart.
In een familie zo diep geworteld in de steden en dorpen in de IJsseldelta valt een wereldreiziger als Henk de Velde al snel op. 'Ik was altijd op weg naar de volgende reis. De laatste twee jaar verlangt mijn hart terug naar deze streek.' Over de roots van de uit IJsselmuiden afkomstige zeezeiler en avonturier Henk de Velde. aar komt toch dat verlangen vandaan om in je eentje de grote oceanen over te varen? ‘Die vraag is me vaak gesteld, maar tot nu moest ik het antwoord schuldig blijven’, aldus zeezeiler Henk de Velde. Met de stamboom van zijn familie in handen, lijkt een deel van de puzzel te zijn opgelost. Zoals de achternaam al doet vermoeden, stamt zijn oma van vaders kant, Hendrina Visscher (1894-1981, Wilsum) uit een vissersfamilie. De laatste beroepsvisser in die familie was vermoedelijk Jan Visscher, omstreeks 1828 in Wilsum geboren en daar in 1919 gestorven. Ook Jans vader, Evert Visscher (1800-1887), leefde van de vis. Voor zover het beroep van de
W
betrokken personen in de archieven is te traceren, gaat dat in deze familie terug tot Harm Jans Visscher, die tot zijn dood in 1820 vissend op het water te vinden was. Riviervissers, vermoedt Henk de Velde. ‘Ze hebben bij mijn weten nooit een schip gehad. Waarschijnlijk visten ze dus vanuit roeibootjes op de IJssel.’ En net als de Visschers stammen ook de Kroeses, de familie van moeders kant, uit de IJsseldelta. Henks betovergrootvader Willem de Velde (geboren vóór 1723) kwam uit Wilsum. De overgrootvader van Henk, Jan Willems de Velde (geboren rond 1754 in Wilsum) voegde volgens de annalen in 1811, bij de
Wat boven alles opvalt, is het honkvaste patroon van de familieleden van Henk. Van diep in de achttiende eeuw tot aan zijn twee zussen en zijn broer zijn er maar weinigen die de regio hebben verlaten. Zijn vader werkte veertig jaar in de melkfabriek in Kampen. Henk groeide op in IJsselmuiden en was in zijn vroege jaren al veel aan en op het water te vinden.’Vissen aan de boorden van het Ganzendiep en later, toen ik wat ouder was, op de IJssel met mijn oom.’ Op zijn zeventiende kocht hij zijn eerste schip. De beroemde zeezeiler verlangt steeds meer naar terug naar zijn geboorteregio. De zeiltrimaran Juniper waarmee hij in 2007 vertrok voor zijn never ending journey en waarmee hij vorig jaar na 50.000 zeemijlen weer terugkeerde, staat te koop. ‘Ik wil een boot kopen en afmeren in de Kop van Overijssel. Of in de IJssel. Het moet een plek zijn om telkens naar terug te keren.’ Henk de Velde (1949, IJsselmuiden) zeilde zes keer de wereld rond. Op zijn derde grote reis was hij veertig dagen vermist na een aanvaring met een container op zee. Hij reisde in 158 dagen solo rond de globe. Zijn laatste grote wereldreis was tussen 2007 en 2011. De Velde schrijft boeken en geeft lezingen. I
17-04-2012
15:36
Pagina 39
MIJN
MIJN
§ STAD DORP HISTORISCH TIJDSCHRIFT OVERIJSSEL
Nummer 3 verschijnt op 29 juni 2012 en staat in het teken van water. Zo is er een special over meer dan honderd jaar zwemmen in Overijssel, met bijzondere aandacht voor de restauratie van het Openluchtzwembad in Zwolle. Ook in deze aflevering artikelen over het MaasRijnIJssel-vee, ansichtkaarten en de fietsenfabriek van Burgers in Deventer.
colofon Jaargang 3, nummer 2, mei-juni 2012 MijnStadMijnDorp Historisch Tijdschrift Overijssel is een uitgave van het Historisch Centrum Overijssel. Hoofd- en eindredactie Wim Coster. Redactie Hermans Broers, Menno van der Laan (beeld), Dick Schlüter. Vormgeving Frank de Wit.
Druk Èpos|Press Zwolle.
Columnist Ad van Liempt. Correspondenten Niels Bakker (Gemeentearchief Hengelo), Ans Borst (Kunst en Cultuur Overijssel), Girbe Buist (Kunst en Cultuur Overijssel), Wouter Geerling, Ab Gellekink, Jan Taco te Gussinklo, Lamberthe de Jong, Robert Kemper Alferink, Hans Kobes, Marlies Mencke, Tonny Peters (Overijsselse Bibliotheekdienst), Michiel Satink, Ben Siemerink, Vincent Sleebe (VORG), Ester Smit (Historisch Centrum Overijssel), Dinand Webbink (Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek), Jook van Zeeland (IJsselacademie). Auteurs van dit nummer Niels Bakker, Gees Bartels, Aly Beekhof, Philomène Bloemhoff, Herman Broers, Wim Coster, Matthijs Dicke, Gert van Gelder, Ab Gellekink, Ewout van der Horst, Henk Laarakkers, Ad van Liempt, Wim H. Nijhof, Robert Kemper Alferink, Margriet Noordman, Cor Pollema, Herman Redder, Tonny Peters, Michiel Satink, Dick Schlüter, Jook van Zeeland, Foskea van der Ven, Annelies van der Zouwen.
In verband met de grote hoeveelheid verhalen over de oorlog ontbreken in deze aflevering de boekbesprekingen van Tonny Peters (OBD). Ze zullen in de volgende aflevering echter alsnog worden opgenomen. Ook de agenda zal in de volgende aflevering weer aanwezig zijn. Zie hiervoor ook www.mijnstadmijndorp.nl.
Michel Satink zoekt voor de rubriek ‘Van wie ben jij er een?’ BN-ers met Overijsselse wortels. Clarice Putters-Liao verricht daarvoor genealogisch onderzoek. Zie ook www.mijnstadmijndorp.nl.
Redactieadres Historisch Centrum Overijssel Eikenstraat 20 8021 WX Zwolle Tel. (di-vr) 038-4266300 Fax 038-4266333 contacthco@historischcentrumoverijssel.nl www.historischcentrumoverijssel.nl
39
Opgave en vragen over abonnementen zie redactieadres Jaarabonnement (6 nummers): € 29,95. Het abonnement kan op elk gewenst moment ingaan. Abonnementen kunnen schriftelijk tot uiterlijk twee maanden voor beëindiging van het lopende abonnement worden opgezegd. Bij niet tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch verlengd. Illustraties De uitgever heeft zijn uiterste beste gedaan de rechten met betrekking tot de illustraties te regelen volgens de bepalingen van de Auteurswet. Hij die desondanks meent zeker rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met de uitgever. © Historisch Centrum Overijssel / auteurs. Illustratieverantwoording L = Links, R = Rechts, B = Boven, M = Midden, O = Onder, HCO = Historisch Centrum Overijssel Omslag: Gemeentearchief Hengelo; 4 ’t Olster Erfgoed; 5 RB Rana Berends; 6 RB Wikipedia; 7 Anne Hurenkamp, Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek Deventer; 8 B Ton van Seventer, overige +9-10 Collectie Herman Redder; 12 Henk de Koning; 13-14 Archief Familie Siebrand; 15 LB Wouter Borre, RB Nederlandse Bank/Gert van Gelder; 16-17 Gemeenterachief Hengelo/Particuliere collectie; 18 Particuliere collectie 19 B Particuliere collectie, RO Wouter Borre; 20 B Hans Beerens, O Particuliere collectie; 21 B vier maal particuliere collectie, RB Hans Beerens, O Bergings- en Identificatiedienst Koninklijke Landmacht (BIDKL); 22-25 Particuliere collectie, Oudheidkamer Twente, Stichting Historische Sociëteit Enschede Lonneker; 26 Stichting Edwina van Heek; 27 RO Collectie auteur, 28 LB Wikipedia, RB Stichting Edwina van Heek; 29-30 Foto Agnes Booijnk; 31 LB Collectie Henk Lassche, LO Agnes Booijnk; 33-34 wieiswieinoverijssel.nl; 35 Collectie J.R. Magnus; 37 Wikipedia; 38 Collectie Henk de Velde.
historischcentrumoverijssel
§
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
*Tijdschrift_MSMD_2_2012 (origineel)
17-04-2012
15:36
Pagina 40
ORANJEGESCHIEDENIS IN EEN NOTEDOP Al 500 jaar zijn de Oranjes onlosmakelijk met ons verbonden. Het is tijd voor een handzaam en leesbaar overzicht: Het Oranje Boek! Naar hartenlust bladeren in de geschiedenis van de Oranjes.
352 pagina’s 12,2 x 16,3 cm 350 illustraties in kleur en zwart-wit ISBN 978 90 400 0746 0 Verkrijgbaar in de boekhandel
BESTEL NU VIA ONZE SITE WBOOKS.COM slechts
14,95