brugse zorg voor de burger in de 16de en 17de eeuw Hilde De Bruyne
vanaf het begin: een overzicht Door de bloei van de Vlaamse steden in de 12de eeuw neemt de bevolking toe. De sociale tegenstellingen worden scherper. De eerste zorginitiatieven voor de hulpbehoevenden, bij voorkeur de eigen verarmde stedelingen, worden genomen door de gegoede burgerij en de stedelijke overheid. Hospitalen, ook gasthuizen of godshuizen genoemd, worden opgericht. De vroegst gekende zorginstelling is het SintJanshospitaal. Vanaf 1150 vinden de zieke maar vooral de zwakke, de passant en de pelgrim er onderdak. De bemiddelde burger kan er zelfs, in ruil voor zijn bezit, als provenier levenslang worden opgenomen. Men komt vooral uit armoede. Het Heilige Geesthuis dateert met zekerheid van 1231 maar stond wellicht al vroeger in voor de zorg van de armen thuis. Lepra wordt aanzien als besmettelijk en onge-
14
neeslijk. De lepralijder moet verwijderd worden uit de gemeenschap. Vanaf 1227 wordt de Magdalenaleprozerie vermeld maar men verzorgde er al jaren leprozen (Afb. 9). De zieken opgenomen in de Magdalena zijn gegoede poorters. De arme leprozen, eveneens burgers van de stad, vormen een gilde. Ze leven buiten de stadsmuren maar nog binnen het rechtsgebied van de stad. Vanaf de 15de eeuw worden ze door de stadsmagistraat verplicht om zich te vestigen op vier stukken land, eveneens buiten de stad. Vandaar ook hun naam, Akkerzieken. Ze mogen bedelen. Het Hospitaal O.-L.-Vrouw ter Potterie is in 1276 in werking en neemt zoals Sint-Jan ‘verweecten’, passanten en zieken op. Het fusioneert in 1300 met het Heilige Geesthuis. Vanaf de 14de eeuw ontstaan meer instellingen voor welbepaalde doelgroepen. Er worden
passantenhuizen opgericht. Passanten kunnen pelgrims zijn, marskramers of reizigers maar in werkelijkheid zijn het veelal daklozen. Ze krijgen voor een nacht gratis onderdak, al dan niet met een maaltijd. Passantenhuizen zijn meestal gelegen aan de rand van de stad, langs een invalsweg. Het passantenhuis Sint-Juliaan is in 1305 bij beslissing van de stadsmagistraat opgericht. Het is een fusie van de gilde van Sint-Juliaan en de Filles- Dieu. Dit huis ontstaat in 1290 als toevlucht voor gewezen publieke vrouwen, in een poging de prostitutie in te dijken. De opname van honderd passanten in Sint-Juliaan komt in deze periode voor. Door het toenemend aantal daklozen wordt de reglementering voor de passantenhuizen strenger. De bestaansreden van deze huizen is hierdoor sterk verminderd tegen het einde van de 16de eeuw. Enkele godshuizen, zoals het SintJoosgodshuis, zijn gegroeid uit een passanten-