Historisch Tijdschrift Overijssel
JAARGANG 12 • NUMMER 1 • JANUARI 2021
1
Sporen van het slavernijverleden in Overijssel Harmen van Delden en het Noetseler twistveen • Podcastserie over toeristische trekpleisters Museum Buurtspoorweg Haaksbergen • Jan de Kreek, alias de bukkem
COLOFON Redactie Dinand Webbink (HCO), Susanne de Jong (Athenaeumbibliotheek Deventer), Marcel Mentink (Rijnbrink), Martin van der Linde (IJsselacademie)
Jaargang 12, nummer 1, januari 2021
van de redactie Historisch Tijdschrift Overijssel
Correspondenten Marco Krijnsen, Harrie Scholtmeijer (IJsselacademie), René Berends, Mink de Vries, Girbe Buist Redactieadres info@mijnstadmijndorp.nl Vormgeving Frank de Wit Partners Historisch Centrum Overijssel IJsselacademie Rijnbrink Athenaeumbibliotheek Deventer Twentse boerinnen op nieuwjaarsvisite, 1939.
Tijd voor verandering
Mogelijk gemaakt door
Met gepast optimisme gaan we het nieuwe jaar tegemoet. Veel slechter dan vorig jaar kan het niet worden, is bij velen het idee. Voor de redactie van uw historisch tijdschrift van Overijssel is dit het moment voor een paar veranderingen. Wim Coster, de man achter de allereerste versie van het toen nog papieren tijdschrift MijnStadMijnDorp, wees ons er op dat we de jaargangtelling niet correct hebben. Als we de jaren van het oorspronkelijke magazine meetellen, zitten we nu aan de 12e, in plaats van de 9e jaargang. Zoals u op de cover kunt zien, hebben we dat aangepast. U zult er verder niet wakker van liggen.
Nieuwe naam Historisch Tijdschrift Overijssel
JAARGANG 9 • NUMMER 1 • OKTOBER 2021
1
Het is al langer de wens van de redactie om het historisch tijdschrift een nieuwe naam te geven, mede om verwarring met de gelijknamige website MijnStadMijnDorp te voorkomen. Daarbij doen we graag een beroep op uw creativiteit. Weet u een mooie, treffende naam voor ons tijdschrift? Mail die dan naar info@mijnstadmijndorp.nl. De bedenker van de leukste naam krijgt van ons een fraai Overijssels boekenpakket. En verwerft eeuwige roem. Dinand Webbink, hoofdredacteur
Sporen van het slavernijverleden in Overijssel Harmen van Delden en het Noetseler twistveen • Podcastserie over toeristische trekpleisters Museum Buurtspoorweg Haaksbergen • Jan de Kreek, alias de bukkem
inhoud
4 Sporen van het slavernijverleden in Overijssel
8 Harmen van Delden en het Noetseler twistveen
14
20
Badgasten en koninklijke logés
GESCHIEDENIS VAN DE TAAL
11
Fries, frankisch en saksisch
OVERIJSSEL IN BOEKEN
12
Boekenrubriek
OVERIJSSELSE TOPSTUKKEN
16
useum Buurtspoorweg M Haaksbergen
Johannes van Ommen
OVERIJSSELAARS VAN TOEN
18
Jan de Kreek
GESCHIEDENIS VAN ALLEDAG
23
De huzarensalade van Johma
24
In Memoriam: Albert Mensema
4
DOOR MARTIN VAN DER LINDE
Sporen van het slavernijverleden in Overijssel
Op woensdag 1 juli 2020, de dag van de viering van Keti Koti, debatteerde de Tweede Kamer over institutioneel racisme in Nederland. Premier Rutte gaf hierbij aan dat hij het aanbieden van excuses voor het slavernijverleden ‘niet verstandig’ vond. Wel komt er in 2023 een landelijk herdenkingsjaar voor de afschaffing van de slavernij in 1863. Tot die tijd zal er een maatschappelijk debat over racisme in de samenleving gevoerd worden, ook in Overijssel.
O
m die discussie goed te kunnen voeren is het belangrijk om onze eigen Overijsselse banden met het koloniale en slavernijverleden te onderzoeken. Want hoewel dit verleden in onze provincie tot dusver weinig aandacht heeft gekregen, zijn die er wel degelijk. Een eerste inventarisatie in de Overijsselse archieven leverde honderden documenten op die ons op een of andere manier iets zeggen over onze eigen rol in het koloniale en slavernijverleden. De resultaten Tot slaaf gemaakten aan het werk bij het Fort Batavia. Tekening door Dirk Langendijk, 1780 (Rijksmuseum Amsterdam)
variëren van stukken over Overijsselse plantage-eigenaren of bewindslieden van de WIC of VOC, tot Overijsselaars die zich uitspraken tegen de slavenhandel en de slavernij. Maar ook winkels of fabrikanten met koloniale waren, dan wel zeelui of handelaren die te maken hadden met de koloniale praktijk die onlosmakelijk met slavernij verbonden was, vinden we in de archieven terug.
Slavernij in de Oost
Recent onderzoek van historici Reggie Baay en Matthias van Rossum toont aan dat slavernij niet alleen in de West, maar ook in de Oost voorkwam. Onder de VOC in Azië werden lange tijd zelfs
meer tot slaaf gemaakten gehouden dan in Suriname en Curaçao. De handel van de Compagnie ging gepaard met dwang en geweld. Vanaf 1763 beproefde de dan 17-jarige Johannes Matthias van Rhijn zijn geluk in Nederlands-Indië, in de hoop daar een fortuin te vergaren. Van Rhijn werkte zich op en werd uiteindelijk opperkoopman namens de VOC en resident aan het hof van Mataram in Java. Aan het einde van de achttiende eeuw keerde hij rijk terug uit de Oost en kocht hij in de omgeving van Dalfsen de landgoederen De Horte en Dieze, die hij respectievelijk Jogjakarta en Mataram noemde. Beide landgoederen bestaan nog steeds, al heeft De Horte zijn originele naam tegenwoordig weer terug.
JANUARI 2021
5
Een drietal prenten over de slavernij in Suriname, van John Gabriël Stedman, ca. 1775.
Een ander fysiek overblijfsel van slavernij in de Oost is het graf van de op het eiland Celebes geboren moslim Lepejou in de bossen bij huize Arnichem aan de Vecht. Lepejou was de huisbediende van de Zwolse jurist Joan Hendrik Tobias, die carrière maakte in Makassar, Soerabaja en Bantam en hem meenam bij zijn terugkeer naar Nederland. De Arabische tekst op de grafsteen uit 1828 onthult iets over de relatie tussen Lepejou en Tobias: ‘De heer heeft aan zijn trouwste dienstknecht dit graf gewijd, uit dankbaarheid.’ Mogelijk had Lepejou in Nederlands-Indië het leven van Tobias gered tijdens een oorlog.
Deventer en de WIC
De ouders van Lepejou hadden slavenarbeid verricht in de kolonie Demerary in het voormalige Brits-Guyana in Zuid-Amerika.
Veel van de tot slaaf gemaakten kwamen daar terecht door de in 1621 opgerichte WIC, die zich vooral bezighield met de slavenhandel. Meteen na de oprichting nam het stadsbestuur van Deventer en een aantal Deventer kooplieden voor 110.000 gulden deel aan de pas opgerichte Compagnie. Als achterliggende motivatie verklaarde het stadsbestuur dat de WIC door het bevorderen van de bekering van ‘wilde Indiaenen’ de christelijke religie zou verbreiden. Ook zou zij de koning van Spanje,
die jaarlijks grote winsten uit West-Indië ontving en hierdoor in staat was een langdurige oorlog tegen de Nederlanden te voeren, aanmerkelijk afbreuk doen. En als derde, waarschijnlijk belangrijkste, reden zou de deelname aan de WIC vermoedelijk een groot financieel voordeel opleveren, aldus het stadsbestuur. Door de investering kreeg Deventer van stadswege een bewindhebber in de Kamer van de WIC in Amsterdam, een positie die als eerste werd ingenomen door schepen Johan van
Het is belangrijk om onze eigen Overijsselse banden met het koloniale en slavernijverleden te onderzoeken
→
→
6
SPOREN VAN HET SLAVERNIJVERLEDEN IN OVERIJSSEL
Arbeiders op de plantage Peperpot aan de Surinamerivier, 1891. (Rijksmuseum Amsterdam)
Hemert. Deventer zou tot aan de opheffing van de WIC in 1792 met de Compagnie verbonden blijven.
Plantage-eigenaren
Vanaf het einde van de achttiende eeuw bezaten leden van zowel de familie De Vos van Steenwijk uit Vollenhove als van de familie Van Dedem uit Dalfsen aandelen van de Surinaamse koffieplantage Peperpot en suikerplantage ’t IJland, waar ruim 150 tot slaaf gemaakten moesten werken. In de jaarverslagen die de Van Dedems toegestuurd kregen, kunnen we vanuit het perspectief van de plantage-eigenaren de jarenlange discussie volgen die in Nederland werd gevoerd over de afschaffing van de slavernij. Zo staat in het verslag van 1858 over plantage ’t IJland genoteerd dat de minister van Koloniën Rochussen een plan ‘wegens de vrijmaking der Negers’ heeft ingediend waarop ‘zeer veel aan te merken valt’. Het plan strookte volgens het verslag ‘niet met het gevoel van de
Voormalige droogschuur van de koffieplantage Peperpot, vanaf 1793 door een erfenis eigendom van Jan Arend de Vos van Steenwijk. (foto: Martin van der Linde)
JANUARI 2021
7
Deventenaar Wolter Robert van Hoëvell schreef in 1854 het geruchtmakende boek Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet
Titelpagina van Van Hoëvell’s boek Slaven en vrijen onder de Nederlandse wet, 1854.
Het graf van Lepejou in de bossen van huize Arnichem aan de Vecht. (foto: Martin van der Linde)
plantage-eigenaren’, waarna de minister een gewijzigd voorstel toezegde. De onvrede van de plantage-eigenaren had waarschijnlijk te maken met de door hen geëiste compensatie van de Nederlandse regering voor het verlies van hun eigendom (de tot slaaf gemaakten). Na jarenlange debatten zouden ze bij de afschaffing van de slavernij in 1863 van de overheid inderdaad 300 gulden compensatie per tot slaaf gemaakte ontvangen. Tevens waren de tot slaaf gemaakten verplicht om nog tien jaar lang op de plantages te blijven werken. Echte vrijheid verkregen ze dus pas in 1873. In de registratie van de compensatiegelden, die bij het Nationaal Archief bewaard is gebleven, komen we tientallen namen uit de Overijsselse bestuurselite tegen, onder wie de burgemeester van Zwolle, de vrouw van de commissaris van de Koning in Overijssel en medewerkers van het Provinciale Gerechtshof.
Tegenstanders slavernij
Er waren ook Overijsselaars die zich scherp tegen het systeem van slavernij uitspraken. Al in 1776 verklaarde Joan Derk van der Capellen dat de natuur ‘geen meesters en slaven’ kende. Volgens hem waren alle mensen ‘op een gelijke grond geplaatst’ en hadden ze allemaal ‘hetzelfde recht op geluk’. Vanuit dit principe zou hij zich ook tegen de drostendiensten in Twente keren. Halverwege de negentiende eeuw was Deventenaar Wolter Robert baron van Hoëvell, oud-predikant in Batavia, in de Tweede Kamer de leider van de liberale oppositie die pleitte voor de afschaffing van de slavernij. In 1854 schreef hij het geruchtmakende boek Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet, wat één grote aanklacht was tegen de Surinaamse slavernij. Kort na de publicatie van zijn boek verwoordde hij in de Tweede Kamer zijn weerzin tegen het systeem als volgt: ‘Ik blijf volhouden dat de slavernij in Suriname, de wijze waarop zij wordt gehand-
Wolter Robert baron van Hoëvell (1812-1879). (Museum Catharijneconvent)
haafd en de behandeling van de slaven een schandvlek is voor Nederland. Het is ieders plicht om alle wettige middelen aan te grijpen om daaraan een einde te maken. Er moet gehandeld worden, want elke dag die verloopt, is een dag van naamloos wee en lijden.’ In de Tweede Kamer trok Van Hoëvell, als afgevaardigde namens het kiesdistrict Almelo, samen op met zijn Zwolse geestverwant B.W.A.E. baron Sloet tot Oldhuis. Dit zijn slechts een paar voorbeelden van onze eigen banden met het koloniale en slavernijverleden. Een verleden dat zich niet alleen overzee of in het westen van ons land afspeelde, maar dat ook deel is van onze Overijsselse geschiedenis. Voor een compleet beeld zal de IJsselacademie en het Historisch Centrum Overijssel in aanloop naar het herdenkingsjaar in 2023 nader onderzoek doen. Hoe beter we onze eigen banden met de koloniale gebieden kennen, hoe groter onze kans op meer begrip voor elkaars achtergrond en diversiteit. Onze huidige tijd, die zich kenmerkt door polarisatie en zwart-witdenken, vraagt erom. ●
8
DOOR DINAND WEBBINK
Harmen van Delden en het Noetseler twistveen Landmeters leefden van ruzie. Als twee grondeigenaren elkaars rechten betwistten, dan werd er nog wel eens een beroep gedaan op zo’n vakman. In 1639 was er een verschil van mening over de visrechten in de Regge. De Zwollenaar Harmen van Delden kreeg opdracht de Regge tussen Hellendoorn en Den Ham in kaart te brengen. Bij de havezate Rhaan tekende hij twee hekwerken in het riviertje. Het is de oudste bekende afbeelding op een Nederlandse kaart van een aalstal: een afsluiting in de rivier om met netten, fuiken of korven paling te vangen. Blijkbaar spitste het conflict zich toe op de plaats waar Johan van Coeverden, heer van Rhaan, zijn vis liet vangen.
De oudst bekende afbeelding van een aalstal, ‘daer over gecontrovertiert is’ (waarover getwist wordt). (HCO Zwolle, Archief Bank en Klaring van Overijssel (fragment)).
JANUARI 2021
9
Landmeter Harmen Lentinck bracht in 1647 een deel van het twistveen in kaart. De lijn aan de onderkant is ‘de Lemijte (grens) tussen de van Notter end Noesel’. (Stadsarchief Deventer, NL-DvHCO, 0859, inv.nr. 83).
T
ien jaar later is Harmen opnieuw in het kerspel Hellendoorn aan het werk. Dit keer zijn het de markebesturen van Noetsele (tegenwoordig onderdeel van Nijverdal) en Notter-Zuna die het niet met elkaar eens kunnen worden over wie nu precies recht heeft op welk deel van het veen dat de grens vormde tussen beide marken.
Het bruine goud
Veengebieden waren bij uitstek geschikt om als grens te dienen. Het veen was ontoegankelijk, onbegaanbaar en economisch oninteressant. Geen mens wilde er zijn, op een enkele schaapherder na. Het was onland: ‘… land dat niet te betreden en water dat niet te bevaren is’, schreef de Romeinse geschiedschrijver Tacitus (ca. 56-117). De grens tussen Salland en Twente wordt dus niet gevormd door de Regge, al helemaal niet door de Sallandse Heuvelrug, maar loopt door de ooit ondoordringbare ‘moerige veenen’ die lagen tussen Coevorden en Rijssen. Zolang niemand baat had bij de niet te exploiteren en onbewoonbare gronden was er geen probleem. Zo werd ook de grens tussen de marke Noetsele en de marke Notter-Zuna getrokken door het Zunasche Veen, tegenwoordig ook Zunasche Heide genoemd. Toch is het veen niet helemaal nutteloos, zo ontdekten boeren al gauw toen ze zich aan de rand ervan vestigden. Je kon het veen afgraven, de brokken laten drogen en dan had je prima brandstof: turf. De vervening kwam op gang. Aanvankelijk
De Paalsleiding, in het midden van de zeventiende eeuw gegraven, loopt nog steeds precies langs de grens van het oude twistveen.
→
10 kleinschalig, alleen voor eigen gebruik. Naarmate de bevolking toenam gingen verveners ook voor anderen werken. Het ‘bruine goud’ was ontdekt, het veen was geld waard en er zat handel in. Aan beide kanten van het Zunasche veen werd gegraven. Zolang de turfstekers elkaar niet ontmoetten, was er niets aan de hand. De voorraad leek onuitputtelijk.
Het twistveen in beeld
De eerste conflicten tussen de turfgravers uit Noetsele en Notter-Zuna ontstonden al in de vijftiende eeuw. Het kwam zelfs tot een rechtszaak. Een wijze rechter stelde de grens vast. Er werd een steen geplaatst en een plek in de Regge aangewezen, tussen welke twee punten in een rechte lijn de grens liep, ‘ter ewiger gedaghtenisse’. Maar grensstenen kunnen worden verplaatst en rivierlopen kunnen worden verlegd. De boeren bleven ruziën en de grens werd opnieuw vastgesteld. Tegelijk besloten de heren van het Noetseler markebestuur de veengrond te verdelen tussen de verschillende eigenaren
HARMEN VAN DELDEN EN HET NOETSELER TWISTVEEN
van boerenerven die er meenden recht op te hebben. Om duidelijk in beeld te krijgen wat er precies te vergeven viel, werd Harmen van Delden in 1649 gevraagd het gebied in kaart te brengen. Het omstreden terrein was opgedeeld in blokken, vierkante of langwerpige stukken grond, een beproefde methode om de moerassige grond te vervenen en te ontginnen. Deze blokken lagen precies langs de grens, de ‘Lemijte’, van Noetsele en Notter-Zuna en werden nauwkeurig opgemeten. Aansluitend aan de oostgrens tekende Harmen een onregelmatig begrensd gebied waarin hij schreef: ‘Dit is úijt gegraven Veen Landt inde blocken’. Het twistveen in beeld: blijkbaar was er al ‘torff’ gestoken en gezien de ligging van de strook moet dat gedaan zijn door boeren uit Notter. Illegaal natuurlijk, volgens de Noetseler boeren.
Harmen van Delden
Voor regionale historici is de kaart een interessante bron van informatie en nog steeds zijn in het huidige landschap elementen terug te vinden die de Zwollenaar
optekende. Wie was deze Harmen? Hij noemde zich een ‘geadmiteerde Lant-Meeter binnen Zwolle’, daarmee aangevend dat hij door de overheid geregistreerd was, de nodige examens had afgelegd en gerechtigd was zijn beroep uit te oefenen. Verder is er maar weinig over hem bekend. Dat hij oorspronkelijk uit Delden kwam, lijkt evident. Opvallend is dat hij zich later Van Lentinck noemt. In Bentelo, Ambt Delden, werd al in 1477 een erve Lentelink genoemd. Wellicht stond daar Harmens wieg.
De rust hersteld?
Het duurde nog een jaar of tien voordat het daadwerkelijk tot een verdeling kwam. De rust in het grensgebied leek hersteld. Echter, in 1712 bleek dat de boeren uit Notter de ‘Lemijte’ al jaren niet meer als grens accepteerden. Pas in het midden van de negentiende eeuw werden de gemeenschappelijke gronden definitief verdeeld en de marken opgeheven. Daarmee was de twist om het veen beslecht. ●
Driemarkenpunt
In samenwerking met Staatsbosbeheer en de Provincie Overijssel maakt de Historische Kring HellendoornNijverdal de geschiedenis zichtbaar in het voormalige veengebied de Zunasche Heide. Met veldkeien worden oude markegrenzen aangegeven en er is een zuil geplaatst op het ‘driemarkenpunt’ van de vroegere marken Noetsele, Notter-Zuna en Rijssen. De natuurwaarden worden door Staatsbosbeheer hersteld. De verdroging wordt tegengegaan, zodat het gebied weer voedselrijk wordt en wulp, kievit en grutto er veilig kunnen broeden.
Geschiedenis van de taal in Overijssel
11
Fries, Frankisch en Saksisch DOOR HARRIE SCHOLTMEIJER
Het Nederfrankisch taalgebied. In het lichtgroen (omgeving Harderwijk/ Apeldoorn) het Nedersaksische overgangsgebied.
In de vorige aflevering hebben we gezien hoe het West-Germaans in Nederland in het eerste millennium uiteenviel in twee groepen, de Noordtaal en de Zuidtaal. De Noordtaal wordt het Fries genoemd, en dat kan zonder bezwaar zolang we ons maar realiseren dat dat Fries niet de taal van de oude Germaanse stam is die als Friezen wordt aangeduid, noch een-op-een in verband kan worden gebracht met het huidige Friesland. Ook Overijssel heeft tot die Noordtaal behoord.
D
at we die taal Fries noemen, hangt mogelijk samen met het feit dat in het eerste millennium het centrum van de bewoning in de noordelijke helft van ons land werd gevormd door de terpen en wierden in Friesland en Groningen. Overijssel was in die tijd dunbevolkt. In tegenstelling tot het noorden waren hier geen terpen; de veengrond was er veel te zwak voor (de terpen van Kampereiland zijn van jonger datum). Het oosten van Nederland had ook geen echt cultuurcentrum; het kerngebied van de Saksen lag wat oostelijker, in Westfalen. Ten zuiden van Overijssel en Gelderland, onder de grote rivieren, lag ook een gebied met een grote culturele uitstraling. Daar woonden de sprekers van de Zuidtaal, een taal die net als het Fries en het Saksisch ook de naam kreeg van een Germaanse stam, de Franken. Maar ook bij het Frankisch moeten we bedenken
dat het hoogst onzeker is of de Franken daadwerkelijk Frankisch hebben gesproken. Wat we wel weten, is dat er een groot prestigeverschil bestond tussen de Franken enerzijds en de bewoners van het gebied boven de grote rivieren anderzijds. De Franken, die leefden in het gebied waar de Romeinen hadden geheerst, namen de Romeinse staatsinrichting over, met gouwen, graven, en zelfs een keizer aan het hoofd. Net als de Romeinen kenden ze het schrift. En net als de Romeinen hadden ze kennisgemaakt met een nieuwe religie: het christendom, een bij uitstek missionaire godsdienst. De combinatie van superioriteit en zendingsdrang maakte dat het Frankisch rond 800 de grote rivieren overstak en het gebied van de Noordtaal binnentrok. In het westen, Holland, was de verdringing totaal: daar werd voortaan geen Noordtaal meer gesproken, maar Frankisch. Aan de oostelijke zijde van het Almere (de latere
Zuiderzee) lukte de Frankische uitbreiding maar half. Het noordelijke terpengebied, Friesland en Groningen, lag misschien te ver weg voor de Franken, en had ook een cultureel zelfbewustzijn dat zich verzette tegen een al te eenvoudige overname. Groningen ‘ontfriest’ alsnog aan het einde van de middeleeuwen, maar Friesland bleef zijn Friese, en dus on-Frankische, karakter behouden. Het gebied tussen het Fries en het Frankisch, dunbevolkt en weinig prestigieus, stond meer open voor de zuidelijke invloeden. Daar, in Gelderland, Overijssel en Zuid-Drenthe, ontstond een hybride van zuidelijke taalvormen → die zich hebben vastgezet op een noordelijke onderlaag. Voor het eerst was een Oost-Nederlandse taal duidelijk te onderscheiden, tussen het Fries en het Frankisch in, maar met elementen van beide. Analoog aan de oude stamindeling van ons land in Friezen, Franken en Saksen kreeg die oostelijke taal de naam Saksisch. ●
12
Overijssel in boeken
De vergeten Duitser - Het levensverhaal van Richard Bauer
Overijssel en de Eerste Wereldoorlog
Bert Hinnen Zo’n 24.000 Duitsers werden na de Tweede Wereldoorlog in Nederland geïnterneerd en tot staatsvijand verklaard, ongeacht politieke overtuiging of gedrag. Bert Hinnen, oud-burgemeester van Wijhe, reconstrueerde het tragische levensverhaal van een van hen: zijn oom Richard Bauer uit Almelo. „De oorlog heeft hem tot een stille man gemaakt.” Een koffertje met documenten, gekregen van zijn neef Bertus, zette Hinnen op het spoor. Aan de hand van archiefstukken, oude foto’s en zelfs een oorlogsdagboek reconstrueert Hinnen het leven van Richard Bauer en de tragische strijd voor erkenning die hij en 24.000 andere Duitse Nederlanders na de Tweede Wereldoorlog moesten voeren. Richard Bauer staat voor een vergeten groep uit onze geschiedenis. Hij was geen nazi en woonde al ver voor de oorlog in Nederland. Toch werd hij geïnterneerd, werden zijn bezittingen afgepakt en stond hij tot aan zijn dood in 1978 officieel te boek als vijand. Hoewel hij zich helemaal Nederlander voelde, kreeg hij nooit het staatsburgerschap. Ik wil hem en al die anderen op geen enkele manier vergelijken met Joden of verzetsstrijders, maar toch behoort ook deze vergeten groep tot de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog.”
Henk van der Linden & Jos van Raan Ver weg van het strijdgewoel bij onze zuiderburen en de drukte van west en zuid Nederland zou het qua oppervlakte grote, maar slechts met 350.000 inwoners kleine Overijssel tijds de Eerste Wereldoorlog een oase van rust moeten zijn geweest. Het tegendeel is waar. Vanzelfsprekend gebeurde ook in Overijssel alles wat de rest van het neutrale Nederland overkwam: mobilisatie, inkwartiering, opvang van Belgische en Franse vluchtelingen, schaarste en distributie van voedsel en allerlei noodzakelijkheden. Een steeds grotere invloed van de overheid op het economische leven met eindeloze regels en voorschriften was het gevolg. Daarnaast peelde er in onze provincie nog meer. Smokkel vierde hoogtij, Overstromingen aan de Zuiderzee, Twente was een industriegebied in opkomst, de lange slecht bewaakte grensstrook met Duitsland had grote aantrekkingskracht op Duitse en Russische deserteurs. Na de oorlog was Enschede de doortrekplaats van vele duizenden uit Duitse gevangenschap terugkerende geallieerde militairen. De Spaanse griep, de corona van destijds, maakte vele slachtoffers, hetgeen blijkt uit de vele verhalen in dit boek. Uitgever: Uitgeverij Aspekt ISBN: 978 94 6338 929 7 | 132 pag. | € 24,95
God zegene de vaart! Helmuth Rijnhart Een jubileumboek over de St. Vituskerk in Dedemsvaart. Meer dan 15.000 bladzijden bronmateriaal in Zwolle, Utrecht en Den Haag werd gedigitaliseerd en ontsloten. En zo kwamen heel veel vergeten en vaak opmerkelijke –zeg maar pikante- feiten boven water. Het boek verhaalt niet alleen over de pastoors van Dedemsvaart en de paar welgestelde families die de scepter zwaaiden in de parochie: de gehele katholieke bevolking komt langs terwijl de veenkolonie Dedemsvaart groeit. De genen van de veenarbeiders uit Duitsland, de kanaalgravers uit Holland en die van de ambtenaren en ontslagen bedelaars uit Ommerschans werden hier gemengd met die van de katholieke eigenheimers uit Salland. De parochianen smeekten rond 1855 verlost te worden van hun onzedelijke pastoor Schuttelaar, maar brachten wel het geld bij elkaar voor een prachtige nieuwe gotische kerk in 1875. We zien alle ontwikkelingen in het kader van het Rijke Roomse Leven die daarna volgden, met als hoogtepunt de uitbreiding van de kerk in 1930. Ook is in het boek veel plaats ingeruimd voor de armenzorg in de parochie. Het boek laat verder de ontwikkeling in de 20e eeuw zien naar de kerk van nu, die gedragen wordt door 170 vrijwilligers die er tot op de dag van vandaag in zijn geslaagd de kerk als goede rentmeesters te beheren. De titel van het boek, “God zegene de Vaart!” zijn de laatste woorden van pastoor Akkerman in het notulenboek van het kerkbestuur bij zijn afscheid in 1934oek.
Overijssel in Uitgever: Boekengilde.nl
ISBN: 978 94 6402 470 8 | 132 pag. | € 19,95
Uitgever: geloofsgemeenschap St.Vitus Dedemsvaart ISBN 978 90 9033 823 1 | 280 pag. | € 25,00
JANUARI 2021
13
Bewaar de herinnering: peuter, puber en provo in de jaren 50 en 60
Op zoek naar Hamaland: archeologische resten uit de 9e t/m 11e eeuw
Strijd en overleg – De Twents-Achterhoekse textielindustrie 1815-1955
Dolf Ruesink Aan de hand van o.a. foto’s, brieven en speelgoed reconstrueert, oud-journalist van De Twentsche Courant Tubantia, Dolf Ruesink zijn jeugd in de jaren 50 en 60. Het idee voor het boek is ontstaan door een foto die Ruesink heeft teruggevonden. “Met deze bewaarde herinnering, de foto uit 1954 waarop ik als peuter op de fiets van mijn ouders zit, is het allemaal begonnen. Deze is gemaakt door een straatfotograaf tijdens Koninginnedag. Mijn ouders hebben deze foto destijds gekocht. Ik wilde weten of ik in staat zou zijn om aan de hand van bewaarde herinneringen de jaren 50 en 60 te reconstrueren.” Zijn bedoeling was niet zozeer om zijn eigen verhaal te vertellen, maar om lezers te helpen hun eigen herinneringen aan die tijd naar boven te halen. Dus als mensen lezen over bijvoorbeeld televisie kijken bij de buren herinneren zij dat het in hun jeugd ook op deze manier ging. Daarom heeft hij ook gekozen voor gewone onderwerpen, zoals schooltijd, vakanties en wat at je aan tafel? Aan de hand daarvan kunnen lezers ook zien dat er een enorme ontwikkeling heeft plaatsgevonden wat betreft de individualisering van de maatschappij. Het individu werd steeds meer van belang. Met name in de jaren 60 gingen jongeren zich afzetten tegen oude normen en waarden.
Aly Dijkstra-Kruit In het jaar 1046 draagt Koning Hendrik III zijn grondbezit, muntslag en tol in Deventer over aan bisschop Bernold. Die krijgt ook een graafschap in Hamaland met duidelijk omschreven grenzen en bijbehorende rechtsmacht. Dat gebied blijkt een flink deel te omvatten van de afdeling Zuid-Salland, IJsselstreek en Oost-Veluwe van de AWN, vereniging van vrijwilligers in de archeologie. Het inspireert de afdeling om op zoek te gaan naar archeologische resten uit de periode van 800 tot 1100, de bloeiperiode van het graafschap Hamaland. Dit boek is het resultaat van die zoektocht. Het kwam tot stand met medewerking van leden van de afdeling en van archeologen van gemeenten en bedrijven in de regio. Geschreven bronnen uit deze periode zijn schaars, maar archeologisch onderzoek laat zien welke ontwikkelingen plaatsvonden.
Nick Vos (red.) De Twents-Achterhoekse textielindustrie kende vele felle en langdurige sociale conflicten. Pas na de Tweede Wereldoorlog dwongen grote personeelstekorten de fabrikanten om hun arbeiders niet langer als kostenpost te behandelen en rekening te houden met de wensen van de vakbonden. In 1948 erkende de Enschedese grootindustrieel H.J. Blijdenstein dat de textiel industrie ‘in het verleden de menschelijke factor te veel over het hoofd heeft gezien en dat dit één van de belangrijkste ondergronden is van de tegenzin tegen het textielvak’. In samenspraak met de vakbonden lieten de ondernemers deze ‘textielaversie’ uitvoerig onderzoeken. Dit boek omvat, naast een uitvoerige inleiding over het ontstaan van de textielindustrie, een achttal nooit gepubliceerde deelstudies naar de sociale verhoudingen en over de stakingen tijdens het interbellum en de april-mei-stakingen uit 1943.
Uitgever: Boekendame, Zwolle ISBN: 978 94 9253 111 7| 232 pag. | € 24,95
boeken Uitgever: Boekengilde
ISBN: 978 90 8258 799 9| 206 pag. | € 19,95
Uitgever: Amsterdam University Press ISBN 978 94 6372 015 1| 522 pag. | € 29,95
14
DOOR MARCO KRIJNSEN
Badgasten en ko e i r e s t s a odc
P
De eerste aflevering van de podcastserie ‘Zoek de zon op’ over paviljoen Zwemlust bij Vollenhove is te beluisteren op Soundcloud, Spotify en Apple Podcasts. Half februari verschijnt de tweede aflevering over Hotel Carelshaven bij Delden.
In de nieuwe podcastserie ‘Zoek de zon op’ van de IJsselacademie duiken historici Martin van der Linde en Marco Krijnsen in het verleden van bijzondere toeristische trekpleisters. De eerste twee afleveringen gaan over paviljoen Zwemlust in Vollenhove en hotel Carelshaven in Delden. Over strandgangers aan de Zuiderzee en beroemde logés in de Twentse bossen.
Paviljoen Zwemlust trok in de jaren dertig duizenden bezoekers. (particuliere collectie)
De zeven gloriejaren van Zwemlust
O
p de zonovergoten tweede pinksterdag van 1933 zag het aan het Vollenhoofse strand zwart van de mensen. Ruim vierduizend badgasten genoten van het warme weer en de zee, bijna driemaal zoveel als het inwonertal
van de stad. Het pas geopende paviljoen Zwemlust deed met zijn toeristische voorzieningen uitstekende zaken. Vollenhove maakte snel naam als dé oostelijke badplaats aan de Zuiderzee. Een van die gasten was Henk Smit (1928) uit Giethoorn. Hij bezocht Zwemlust meerdere malen. In de podcast deelt Smit zijn herinneringen aan het strandplezier van zijn jeugd, die vervolgens in een bredere historische context van de afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee worden geplaatst.
Zuiderzeewerken
Drie dames op het Zuiderzeestrand bij Vollenhove. (particuliere collectie)
Die inpoldering begon met de aanleg van de Afsluitdijk in 1932. De visserij ondervond hiervan meteen de gevolgen. Het waterpeil van het IJsselmeer zakte, waardoor de haven van Vollenhove geleidelijk
aan onbereikbaar werd. Vissersdochter Jo Ouderling maakte van nabij de inpoldering mee. In 1937 verschenen de eerste baggeraars voor de aanleg van de ringdijk van de nieuwe Noordoostpolder, waardoor het mooie uitzicht en vermoedelijk ook het heldere water verdween. Drie jaar later werd de dijk gedicht en begon het droogmalen. Voor paviljoen Zwemlust betekende het dat er badgasten geen meer kwamen. Eigenaar Luut de Lange probeerde op 30 april 1940 nog wel van de nood een deugd te maken door in een advertentie het strand aan te prijzen als ideale pleisterplek voor het bekijken van de Zuiderzeewerken. Tien dagen later maakte de oorlog een einde aan het zwemplezier. Het paviljoen werd eerst gebruikt als onderkomen voor Duitse troepen en zou later dienen als woonhuis. In 1958 brandde het gebouw af.
Nieuw paviljoen De glorietijd van weleer heeft recreatieondernemer Dick Spans geïnspireerd om paviljoen Zwemlust in de 21e eeuw nieuw leven in te blazen. De eigenaar van het vakantiepark ’t Akkertien op de Voorst is bezig om de 2,6 hectare weiland tussen het Vollenhoverkanaal en zijn park om te toveren tot nieuw stadsstrand met paviljoen, botenhuis en forellenvijvers. In het ontwerp van het nieuwe, moderne paviljoen keren historische elementen als steigers en meerpalen terug om de eeuwenoude binding tussen Vollenhove en het water te benadrukken. Vanuit hun strandstoel kunnen de nieuwe badgasten via de podcast horen dat dit een plek is met een bijzonder verleden.
JANUARI 2021
15
oninklijke logés over toeristische trekpleisters met een verhaal Pleisterplaats voor de Oranjes
I
In 1772 opende vlakbij kasteel Twickel in Delden schippersherberg Carelshaven. Naamgever was kasteelheer graaf Carel George van Wassenaer Obdam, die de Twickelervaart had laten aanleggen om de handel en nijverheid in Twente te stimuleren. De haven kreeg een horecavoorziening voor de bier en jenever drinkende schippers. In de gelagkamer werd druk onderhandeld over de prijs van ladingen textiel en hout.
Piet Paaltjens Een nieuwe fase brak aan met de komst van uitbater Willem Arnoldus Kluvers in 1837. Hij maakte van de herberg een hotel, met gastenkamers en een schuur voor paarden en koetsen. Het koninklijk huis wist de uitspanning regelmatig te vinden. Marijke Kluvers, achter-achter-kleindochter
van Willem Arnoldus, vertelt een aantal bijzondere verhalen op basis van het familiearchief. Zo gaven de Oranjes al in 1842 aan hotelbaas Kluvers de opdracht tot ‘uitstekende verzorging’ van de dertien paarden van het koninklijk gevolg. Verder kwamen ook bekende dichters en schrijvers uit de negentiende eeuw graag overnachten. Jan Pieter Heije bijvoorbeeld, die honderden volksliedjes schreef en een bundel met liedjes achterliet voor de kinderen van Kluvers. En dichter François Haverschmidt, beter bekend als Piet Paaltjens, die zijn naam kerfde in een beuk vlakbij het hotel.
Nazi’s Marijke Kluvers haalt ook herinneringen op aan de oorlogsperiode, toen Carelshaven zes maanden lang als landelijk bestuurs-
Marijke Kluvers bij Hotel Carelshaven. (foto: Albert Bartelds)
Hotel Carelshaven omstreeks 1910. (Twents Streekarchief)
centrum fungeerde voor de uit het westen gevluchte nazi’s. Medewerkers van het Rijkscommissariaat Nederland en hun gezinnen woonden en werkten van september 1944 tot maart 1945 in het hotel. De gewone gasten moesten vertrekken en de eetkamer veranderde opeens in een kantoor vol bureaus, kasten en schrijfmachines. Marijke herinnert zich nog dat de Duitse kinderen soms meespeelden. ‘Dan legden we een deken over een kuil zodat ze erin vielen. Nee, we waren niet zo aardig voor hen.’ Na de bevrijding maakte Marijke van nabij het bezoek van een aantal koninklijke gasten mee. De komst van Prins Bernhard in 1950 maakte grote indruk op haar. Marijke wilde er geen moment van missen. Een aparte ervaring was de nacht die het gebalsemde lichaam van stadhouder Willem V in 1958 doorbracht in Delden. Het stoffelijk overschot was op weg van het Duitse Braunschweig naar Delft, waar het 150 jaar na het overlijden bijgezet zou worden in de Nieuwe Kerk. Twee marechaussees hielden ’s nachts de wacht om nieuwsgierigen op afstand te houden. In 2014 nam de laatste Kluvers afscheid van Carelshaven. De nieuwe eigenaar van het hotel-restaurant wil het unieke verleden van deze plek graag delen met zijn gasten. De podcast kan hem daarbij goed van dienst zijn. ●
16
Overijsselse Topstukken
De Kikker, de trots van Museum Buurtspoorweg in Haaksbergen ‘Als dertienjarige jongen kwam ik al op het terrein van het spoorwegmuseum, hier in Haaksbergen. Die mannen, druk bezig met snijbranders, dat trok mij. Op een gegeven moment zei een van hen: “Jij kunt wel wat gaan doen!” Zo is het begonnen.’ Aan het woord is Martijn Thush (44), tegenwoordig voorzitter van het bestuur van de stichting Museum Buurtspoorweg.
DOOR DINAND WEBBINK
JANUARI 2021
17
Martijn Thush, voorzitter van het bestuur van de stichting Museum Buurtspoorweg Haaksbergen.
E
en bestuurder, die graag zijn overall aantrekt. Het liefst rijdt hij zelf op de locomotief of is bezig met het onderhoud. Dat onderhoud maakt een belangrijk onderdeel uit van het werk op de spoorwegemplacementen en de depots in Haaksbergen en Boekelo. Als ik aan kom lopen langs het oude station dan valt het mij al op hoe keurig alles erbij ligt. De locomotieven en wagons blinken in de waterige middagzon, alles is schoon en opgeruimd. 150 vrijwilligers houden alles bij. Opvallend is dat van die 150 bijna een derde jonge mannen zijn (er is maar een conductrice). Het technische aspect trekt veel ‘jongens’, net zoals Martijn destijds. Het is zelfs zo dat sommigen besluiten om er hun beroep van te maken en nu als machinist bij de NS aan het werk zijn.
De Kikker
Martijns eerst klus als dertienjarige was het poetsen van de ventielen van een oude stoomlocomotief, de Kikker. Als ik hem vraag wat het topstuk is van het museum vertelt hij glunderend over ‘zijn’ Kikker. De oudste in Nederland vervaardigde en nog rijvaardige locomotief heeft een bewogen leven achter de rug. Gebouwd in 1901 door de Machinefabriek Breda deed hij dienst tot 1952 op verschillende plaatsen in het land, als laatste in Roosendaal. De loc werd verkocht aan de plaatselijke suikerfabriek en rangeerde nog tot 1964 bietenwagens tussen het NS-station en de fabriek. In 1968 kwam de Kikker in Twente terecht, waarna restauratie volgde en waar hij wordt gekoesterd. Het is al een oud baasje, 120 jaar oud, maar dat is hem niet aan te zien. De Kikker is dan ook soms overenthousiast als je niet goed weet
hoe je er mee om moet gaan. Dan wil het gevaarte van maar liefst 33 ton nog wel eens van het spoor springen. Inderdaad: als een kikker. Gelukkig is dat Martijn nooit overkomen. Hij heeft de interne opleiding tot machinist gevolgd. Je begint als depotassistent (het depot is het enorme gebouw waar de locomotieven worden gestald). Na enkele jaren word je stoker en leer je het moeilijke vak om zo’n stoomlocomotief aan de praat te krijgen. Het duurt zo’n vier uur voordat de loc kan gaan rijden. Maar dan begint het pas. Tijdens het rijden moet je bijna intuïtief aanvoelen hoe je moet stoken. Het is een spel tussen vuur, water en temperatuur. Als je dat vak eindelijk goed beheerst, wordt je leerlingmachinist en ten slotte, na zeven jaar, machinist. ‘Maar de stoker staat in rangorde praktisch even hoog als de machinist’, vertelt Martijn Thush. Om nog maar eens aan te geven hoe belangrijk het werk van de stoker is. ●
Museum Buurtspoorweg, een eersteklas dagje uit Een rit met de stoomtrein over het zeven kilometer lange traject tussen Haaksbergen en Boekelo is een belevenis. Even honderd jaar terug in de tijd, tuffend do or het Twentse landschap, lekker op je gemak. Museum Buurtspoorweg is een geliefd uitje voor jong en oud. Een ritje maken kan weer vanaf het Paasweekend, zondag 4 april 2021. Kijk voor openingstijden, rijdagen, evenementen, prijzen en reserveringen op www.museumbuurtspoorweg.nl.
18
OVERIJSSELAARS VAN TOEN
DOOR RENÉ BERENDS
6 november 1932, AGOVV – Go Ahead met in het midden Jan de Kreek.
De bukkem Jan de Kreek, lid van een grote voetbalfamilie Er zijn van die families die van generatie op generatie opgroeien met het rood-en-geel van Go Ahead, met de kleuren van ètter en blôôd. Niet het minste voorbeeld is de familie De Kreek. Maar liefst vier keer prijkt er een De Kreek op de lijst van leden van verdienste van de club.
V
ader en moeder De Kreek, van de Klinkenbeltsweg, hadden acht zonen en twee dochters. De oudste was Henne, geboren in 1895, de jongste Jopie, geboren in 1916. Geen wonder dat het bij de vele fuiven en partijen, bij verjaardagen, trouwpartijen en andere hoogtijdagen in de familie vooral over Kowet ging. De familie ‘ademde’…, nee ‘zweette’ voetbal.
Jan de voetballer
De belangrijkste voetballende telg uit het roodgele gezin De Kreek was Jan, bijnaam ‘de bukkem’, de bokking. Jan is in eerste instantie keeper, niet zo verwonderlijk, hij heeft nu eenmaal een flinke lengte. Pas vanaf 1921, bij Go Ahead, etaleert hij zijn talenten als schotvaardige aanvaller, aanvankelijk nog in het derde en vierde elftal. Jan debuteert in 1923 op zijn 21ste in de hoofdmacht. Hij zal maar liefst 322
wedstrijden in het eerste spelen, totdat hij noodgedwongen op 31-jarige leeftijd afscheid moet nemen. In de Revue der Sporten schrijft sportjournalist Chris Groothof in 1929 bewonderend over de voetbalkwaliteiten van Jan. Hij vindt De Kreek beter dan Zwollenaar Bakhuys: ‘De Kreek brengt meer variatie in zijn spel en heeft een goed schot en meer handigheidjes om zijn tegenstanders te passeren.’
JANUARI 2021
Jan de Kreek op een voetbalplaatje.
In een carrière is er altijd één wedstrijd de meest memorabele, en die wordt in het geval van Jan gespeeld op 12 april 1931. Dat is een dag die generaties De Kreken zich zullen heugen, in positieve, maar ook in negatieve zin. Go Ahead speelt de laatste wedstrijd van het seizoen in de Eerste Klasse Oost. De arbeiders van Kowet moeten thuis tegen de club van de gegoede stand uit Arnhem, ‘Vitàs’. Go Ahead moet winnen om een beslissingswedstrijd om het afdelingskampioenschap tegen PEC uit Zwolle af te dwingen. Maar ook Vitesse heeft de punten hard nodig. Zij strijden tegen degradatie. Beide clubs zijn er dan ook op gebrand om te winnen. In Deventer is er echter een probleem. Go Ahead kampt met enkele afwezigen, waaronder voorhoedespeler Lemmermans, die vanwege ziekte verstek moet laten gaan. Theo en Jan de Kreek zijn als vaste waarden van het eerste van de partij, maar ook een derde broer, Bertus de Kreek, mag die dag zijn opwachting maken in het elftal. De drie broers vormen tegen Vitesse samen de voorhoede. Het debuut van Bertus is bijzonder. Op zestienjarige leeftijd heeft hij in de tapijtweverij van Peters zijn rechterarm verloren. Hij is dan ook een bijzondere
verschijning op het veld. Desondanks gaat het hem voor de wind. Go Ahead schrijft die dag nationale geschiedenis. Nooit eerder spelen drie broers samen in het eerste elftal van een club. Nooit eerder ook scoren drie broers ieder twee doelpunten in een wedstrijd. Go Ahead wint met 7-1, met dus zes doelpunten van een De Kreek. Door die uitslag komt er de gehoopte beslissingswedstrijd om het afdelingskampioenschap tegen PEC. Die wint Go Ahead een maand later – op 10 mei 1931 – op neutraal terrein in Almelo met 2-1, met opnieuw twee doelpunten van Jan de Kreek. Het verhaal van de drie scorende broers krijgt echter een vervelend staartje. Als de euforie in de familie gezakt is, blijkt de voetbalbond bezwaar te maken tegen het meespelen van de jongste telg. De uitslag blijft weliswaar staan, maar het meespelen van Bertus, een speler met één arm, vindt de KNVB onrechtmatig. Het is ook verboden om met een houten been te spelen, is de argumentatie van de bond. Het blijft voor Bertus de Kreek dus bij die éne wedstrijd; die éne memorabele wedstrijd waarin hij met twee doelpunten niet onderdeed voor zijn broers Theo en Jan.
19
Jan en zijn vrouw Lies zijn gelukkig. Er is weer brood op de plank. Maar er moet onverwacht een grote prijs betaald worden. Jan de Kreek, landskampioen en ex-international, wordt door de bond op de beroepslijst geplaatst. De amateurbepalingen van de KNVB zijn onwrikbaar en onverbiddelijk. Het is clubs verboden om spelers te betalen. Jan krijgt te horen dat hij met onmiddellijke ingang moet stoppen als voetballer. Jan
Jan de kampioen
Tussen 1929 en 1935 wordt Jan de Kreek met zijn Kowet maar liefst vijf keer oostelijk kampioen. En twee keer leidt deelname aan de kampioenscompetitie zelfs tot het landskampioenschap. Met Go Ahead wordt Jan, samen met broer Theo, in 1930 landskampioen.
Jan de terreinknecht
Dan slaat in 1932 het noodlot toe. In die tijd werkt Jan de Kreek bij de ijzergieterij van Nering Bögel, zoals meer broers van hem. Maar de ijzergieterij gaat failliet. In een klap raken honderden mannen in Deventer hun baan kwijt. Ook Jan wordt ontslagen. Van de ene op de andere dag is het niet meer het voetbal dat op de eerste plaats staat. Er zijn nu grote zorgen om het gezin te onderhouden. Na een paar jaar van pure armoede en zoeken naar een baan, ziet Jan zijn kans schoon, als terreinmeester Stuut na zeventien jaar dienst bij de club met pensioen gaat. Jan solliciteert naar de vacante functie en krijgt de voorkeur uit een voordracht van vijf kandidaten. De clubbestuurders gunnen het baantje aan hun topscorer. Voor 25 gulden per week treedt Jan in dienst van Go Ahead.
Jan de terreinknecht.
is radeloos, maar kiest uiteindelijk noodgedwongen voor de zekerheid van een vaste baan boven zijn uit de hand gelopen hobby: het voetballen bij de club van zijn hart. Op 31-jarige leeftijd beëindigt Jan in 1935 zijn carrière als voetballer. Go Ahead moet zonder zijn midvoor en topschutter verder. ●
Uiteindelijk wordt het speelverbod voor Jan de Kreek opgeheven. Hij is dan echter al 51 jaar! Hoe dat kan, is te lezen in het volledige artikel over voetballer in het inmiddels uitverkochte boek 25 Markante Deventenaren, bijzondere verhalen over inspirerende mensen. Het is digitaal in te zien op de website van de Historische Vereniging Deventer.
→
20
OVERIJSSELAARS VAN TOEN
DOOR MINK DE VRIES
Johannes van Ommen,
blinde broeder en stichter van Sint Janskamp Op de Sint Agnietenberg, het huidige
Bergklooster, vonden veel kloosterlingen hun
laatste rustplaats. (Begraafplaats Bergklooster)
Op 1 september jl. was het 600 jaar geleden dat de blinde broeder Johannes van Ommen in het Catharineklooster in Almelo overleed. Als stichter van het convent Sint Janskamp was hij eind 14de en begin 15de eeuw een van de leidende geestelijke figuren in Noordwest-Overijssel.
J
Johannes van Ommen werd in 1350, afgaande op zijn achternaam, geboren in Ommen. Het is echter ook mogelijk dat zijn ouders, Esseke en Regelandis, bij zijn geboorte al in Zwolle woonden, waar ze Johannes later naar school lieten gaan. Omdat Johannes al vroeg door een oogziekte werd getroffen, werd hij voor de rest van zijn leven zo goed als blind. Zijn moeder kon dit maar moeilijk aanvaarden en maakte
met haar zoon bedevaarten naar allerlei plaatsen. Ook bezochten ze samen bekende predikers in de regio. Zo leerden ze ook Deventenaar Geert Grote kennen, stichter van de hervormingsbeweging de Moderne Devotie die in heel Noordwest-Europa invloed had.
Fraterhuis in Zwolle
Johannes raakte onder de indruk van Grote en sloot zich bij zijn volgers aan. Vooral
de gemeenschapszin sprak Johannes erg aan. Een gemeenschap voor iedereen, arm en rijk, ziek en gezond, laagopgeleid en hoogopgeleid: niemand werd buitengesloten. Als bijna blinde man voelde hij zich bij de moderne devoten gewaardeerd. Johannes vond in Zwolle twee medevolgers van Geert Grote: Jacob Wittecoep en Wichman Ruerinck. Samen betrokken zij een huis, door Geert Grote uitgezocht en betaald, aan de Bagijnstraat (nu de Praub-
JANUARI 2021
Geromantiseerde weergave van Geert Grote met zijn volgelingen. Aquarel door Antoon Derkinderen uit 1885. (RKD, Den Haag)
straat). Het huis stond naast het Olde Convent van de bagijnen (later van de Zusters van het Gemene Leven) en het termijnhuis van de minderbroeders uit Kampen. Johannes werd toen al, onder andere door Geert Grote en zijn medebroeders, beschreven als een zeer wijs en vroom mens. Vele geloofsvragen, relatie- en levensproblemen werden aan hem voorgelegd. Al snel trokken nog twee broeders in het huis, en kwam moeder Regelandis ter ondersteuning en voor het huishouden in het huis wonen. Dit werd het eerste fraterhuis van de Broeders van het Gemene (gezamenlijke of gemeenschappelijke) Leven in Zwolle. Als gemeenschap moesten de broeders voor zichzelf zorgen. In Zwolle verdienden ze vooral geld met het kopiëren van belangrijke geschriften en preken. Daarnaast waren ze in de zorg, het onderwijs en het geestelijk leven actief. De Zwolse onderwijsrector Johan Cele, vriend van Geert Grote, was nauw betrokken bij de eerste fraterhuizen in Zwolle.
Geleidelijk aan, met hulp van giften uit de omgeving, groeide het uit tot een volwaardig fraterhuis. Johannes werd als eerste rector gekozen en stond als medestichter aan de basis van deze groeiende geloofsgemeenschap. Door de sterke groei begon het fraterhuis steeds meer op een kloostercomplex te lijken. De eerste kapel, gewijd aan Sint Agnes en de heilige Magdalena, werd in 1395 betrokken op de Nemelerberg. Vanaf het moment van de wijding werd de Nemelerberg steeds vaker ‘Agnietenberg’ genoemd. Tot de dag van vandaag vind je die naam tot in de verre omgeving terug. Het uiterlijke godsdienstige leven binnen de gemeenschap zorgde ervoor dat Johannes zich meer en meer vervreemd voelde van het klooster in wording. Hij zocht juist naar ruimte, eenvoud en vrijheid. De Agnietenberg was niet de plek van zijn hart en geest. De beweging van de Moderne
De Zwolse onderwijsrector Johan Cele, vriend van Geert Grote, was nauw betrokken bij de eerste fraterhuizen in Zwolle.
Nemelerberg
Na vier jaar in de stad geleefd en gewoond te hebben, verlangden de broeders naar meer stilte en eenzaamheid. Samen met Geert Grote gingen ze op zoek naar een geschikte plek buiten Zwolle. Op advies van Grote kozen ze voor de zuidhelling van de Nemelerberg, en stichtten daar een nieuw onderkomen. De broeders stelden in het begin weinig eisen. Een vakwerkhuisje, kaal en koud, was genoeg.
21
Restant van de ringmuur van het convent Sint Janskamp in Sint Jansklooster. (foto: Arco Lassche)
→
22
JOHANNES VAN OMMEN, BLINDE BROEDER EN STICHTER VAN SINT JANSKAMP
Manuscriptkaart van de stad Vollenhove (rechts) en omgeving, met linksboven het conventscomplex van Sint Janskamp, getekend door Johannes Vossius in 1597. (collectie ANNO Zwolle)
Devotie mocht volgens hem niet ingekapseld worden door kloostermuren, maar moest juist de gehele manier van leven vernieuwen.
>
Sint Janskamp
Toen de gemeenschap zich in 1398 definitief vestigde als Sint Agnietenklooster op de Agnietenberg, trok Johannes met een aantal volgelingen naar Vollenhove. Hij werd sterk innerlijk gedreven om een nieuw huis voor de broeders te stichten. Uiteindelijk vonden ze in de buurt van Vollenhove een geschikte plek. Daar begonnen ze het huis van Johannes (het Sint Janskamp), een broederhuis van het Gemene Leven. Deze plek bood ruimte voor leken, (af en toe getrouwde) broeders en zusters, waarbij Johannes als geestelijk leider optrad. Voor de bisschop van Utrecht was het gebrek aan structuur en kerkelijke verankering een doorn in het oog. Hij overlegde met landelijke leiders van de Moderne Devotie en de fraterhuizen om tot een compromis te komen. Onder druk van de kerk en om de nogal losse gemeenschap
meer organisatorische zekerheid voor de toekomst te geven, ging de leefgemeenschap in 1409 over tot de Derde Orde van Franciscus, genoemd naar Franciscus van Assisi. Vanaf dat moment was het een tertiarissenconvent, dat was aangesloten bij het Kapittel van Utrecht. Geleidelijk aan kwamen er meer broeders uit het hele land naar Sint Janskamp, omdat er niet zoveel mannelijke Derde Orde-gemeenschappen van de Moderne Devotie bestonden. De broeders van Sint Janskamp legden zich onder meer toe op het afschrijven van liturgische boeken. Naast het vervullen van geestelijke plichten, zoals het onderhouden van een dagelijkse gebedencyclus (getijden), het verzorgen van zieken en het ontvangen van reizigers, hielden ze zich ook bezig met allerlei ambachtelijke werkzaamheden: perkament maken, graanmalen, timmeren en smeden. Naar het voorbeeld van de leefgemeenschap op de Sint Janskamp, vestigde zich omstreeks 1405 een vrouwengemeenschap “Oppenberghe” ten oosten van de stad Vollenhove. Dit convent kreeg de naam Clarenberg,
vernoemd naar een stadgenote van Franciscus, Clara van Assisi. Sint Janskamp kreeg onder leiding van Johannes de zorg over de zusters in Kampen, Hasselt, Zutphen, Vollenhove en Almelo. Vooral in Almelo heeft Johannes een belangrijke rol gespeeld bij de stichting van het Catharineklooster en bij de aankoop van grond. Hij had daarvoor regelmatig contact met de adel van Huize Almelo. Het was in dit klooster dat de blinde Johannes, verzorgd door de zusters, op 1 september 1420 overleed. ●
Het dorpshuis in Sint Jansklooster is genoemd naar het convent Sint Janskamp. (foto: Mink de Vries)
Geschiedenis van alledag
GIRBE BUIST
JANUARI 2021
23
De huzarensalade van Johma uit Losser
Een huzarensalade bevat meestal als ingrediënten aardappel, vlees, augurk, doperwtjes en zilverui. De herkomst van huzarensalade is, zoals bij vele gerechten het geval is, niet helemaal bekend. Daarover doen verschillende verhalen de ronde. Zo werd in een Frans kookboek uit de 14de eeuw melding gemaakt van een keukenhulp, die voor een huzaar (soldaat in het leger) etensrestjes bewaarde voor als hij terugkwam van een gevecht. Scene uit een commercial van Johma.
Volgens een andere verklaring waren Huzaren verantwoordelijk voor de naam. Dat waren van oorsprong Hongaarse ruiters, die gelegerd in het Keizerlijke Oostenrijkse leger ten strijde trokken tegen de Turken. Huzaren werden vooral ingezet om vijandelijk gebied te verkennen. Eenmaal omringd door de vijand moesten ze ongemerkt zien te blijven en mochten ze geen vuur maken. Daarom namen de Huzaren vooraf bereid voedsel mee, zoals koude salades met aardappelen en vlees. Deze salades kregen al snel de naam huzarensalade. Ook zijn er bronnen, die zeggen dat huzarensalade is uitgevonden door ene Lucien Olivier, een Belgische kok, die vanaf 1864 mede-eigenaar was van het restaurant Hermitage in Moskou. Vandaar dat deze salade in Rusland ook wel ‘salade Olivier’ heet. Eigenlijk is het vreemd dat een dergelijke salade alleen in Nederland een huzarensalade heet en in de rest
van de wereld ‘Russische salade’ wordt genoemd. De oorsprong van de naam Russische salade zouden we moeten zoeken bij Franse koks. Zij zouden alles wat een exotisch tintje moest hebben de term à la Russe hebben meegegeven. Russische salade is vergelijkbaar met huzarensalade, maar nét even anders. Het verschil is dat bij Russische salade altijd een gekookt ei wordt toegevoegd, met daarop eventueel een beetje kaviaar. Het vlees wordt in de Russische salade vaak vervangen door vis.
Johma
Eén van de grootste en bekendste saladebereiders van Nederland is het bedrijf Johma uit Losser. De huzarensalade is één van de producten, die uit hun keuken komt. In 1962 begonnen Johan Schreur en zijn vrouw Ger Schreur- Bartelink met het maken van salades in hun garage in Glanerbrug. Johma is een combinatie van Johan en Martinus, de eerste doopnaam
van hun zoon. In het begin leverde Johma zijn salades vooral aan slagers, campings, café’s en kleine supermarkten in het Oosten van ons land. Het bedrijf groeide en midden jaren zeventig was een grotere fabriek nodig Daarom verhuisde het bedrijf naar Losser, enkele kilometers verder op. In 1984 verkocht Schreur zijn bedrijf aan het Amerikaanse concern Heinz. Daarna werd Johma nog een aantal keer overgenomen. Johma is tegenwoordig onderdeel van Signature Foods. Hieronder vallen ook de merken Heks’nkaas, Maga, Vlammetjes, Kaasstengels, Westland en Delio. ●
>
Hongaarse ruiters
in memoriam
Albert Mensema
Op 23 december 2020 overleed op 74-jarige leeftijd Albertus Jans Mensema. Hij was ruim 35 jaar (1972-2007) werkzaam bij Historisch Centrum Overijssel en haar rechtsvoorgangers. Je kon niet om Albert Mensema heen. Niet alleen zijn postuur, maar ook zijn kleding, houding en uitstraling vielen meteen op. Albert was een perfecte gastheer, als je het genoegen mocht smaken om uitgenodigd te worden voor een “voedzame maaltijd” in hun stadspaleisje “het Hof van Suythem” te Zwolle. Hij genoot van een goede sigaar, een wijntje en lekker eten. En na afloop – bij een kop koffie in de herensalon – ging hij een stevige discussie niet uit de weg. “Origo, Amoris, Amicitia”, vrij vertaald: de oorsprong van vriendschap is liefde. Deze spreuk markeert de verbondenheid die Albert voelde met zijn levenspartner Arnold Gevers. Ik herinner me een zwart-wit foto uit 1974. Beide heren in een hun kenmerkende pose, staande tussen stellingen met dikke folianten in de “romantische” Sassenpoort. Dit verbond in leven én werken mocht 47 jaar duren. Albert kon zich als geen ander inleven in de adellijke identiteit en de wijze waarop edelen zich konden uiten. Exemplarisch
was zijn optreden als drost Arend Sloet bij de presentatie van het 2e deel uit de serie Overijsselse Biografieën in 1992. Na afloop vroeg menigeen zich af: hing er niet altijd al een “adellijke geurtje” rond het Groningse geslacht Mensema? Groot kenner van de Overijsselse adel Al op jonge leeftijd was Albert geboeid door burchten en ridders. Deze belangstelling voor genealogie, heraldiek en geschiedenis deed hem besluiten om archivaris te worden. Hij begon op 1 juni 1972 zijn loopbaan als archivaris bij het voormalige Rijksarchief in Overijssel. Gedurende 35 jaar heeft hij getracht zijn liefde voor het vak en zijn kennis van de boeiende inhoud van het rijke archiefmateriaal met anderen te delen: in de leeszaal, tijdens cursussen, congressen en symposia, door het vervaardigen van inventarissen van huis- en familiearchieven, alsmede van talloze publicaties, met name over de adel in Overijssel en de Vrijmetselarij. Als zijn standaardwerken kunnen worden beschouwd de inventaris van het Stadsarchief Zwolle (2007) en uiteraard – ongeëvenaard – de drie delen
over de havezaten en hun bewoners in Salland (1983), Twente (1995) en het Land van Vollenhove (2004). Hij ontwikkelde zich tot dé autoriteit op het gebied van de Overijsselse adel. Hij onderhield goede contacten met diverse adellijke families en was een graag geziene gast tijdens bijeenkomsten in havezaten en kastelen. Als “ouderwetse en geleerde“ archivaris voelde hij zich daarnaast zeer verbonden in de lijn en traditie van vroegere rijksarchivarissen van het voormalige Rijksarchief in Overijssel. Afscheid Zijn overlijden is een groot verlies, niet alleen voor zijn partner en familie, maar ook voor ons als zijn oud-collega’s en vrienden. Albert is nu opgenomen in de Hemelse eregalerij van Overijsselse archivarissen. Ik zie hem daar al staan, zwaaiend naast Jan Wigger. Namens alle collega’s van Historisch Centrum Overijssel, Johan Seekles