GEPERSONIFIEERD VERHAAL STADSBLOKKEN
HET VERHAAL VAN ARNHEM EN ZIJN RELATIE MET STADSBLOKKEN Anno 1650. Daar ligt het, dat groene uitgestrekte land met zijn verstrengelende rivieren. Nu mijn nieuwe toren gebouwd is (rond 1350) en Sabelpoort is gaan heten kan ik zelfs nog verder uitkijken over dat platte rivierenland in het zuiden. Zeker nu het zomer is kan ik veel zien. Germaanse stammen zou ik van heinde verre aan kunnen zien komen. Regenbuien zie ik al snel en de zon zie ik zakken in het verre westen. Overdag laten de rivieren hun grillige contouren zien. Land en water zijn ieder zichzelf, duidelijk van elkaar gescheiden, maar duidelijk afhankelijk van elkaar. Elke dag zie ik de runderen grazen in het gras van de stadswaarden. Van ’s ochtends vroeg, wanneer de dauw het landschap versluiert, tot in de avondschemering zie ik hen bukkend of liggend gulzig het gras opeten. Om het vervolgens te herkauwen, alsof het hun hoofdgerecht en dessert tegelijk is. Zonder die tevreden beesten zou ‘de overkant’ er een stuk wilder aan toe zijn. Af en toe wordt een rund opgeschrikt door de vele vogels, die iedere dag op en aan vliegen. Het water trekt veel dieren aan. Voor hen is het er jaarrond een voedingsbron. Echter niet voor de mensen. Ik zie geen boeren akkers aanleggen of het land bewerken. Nee dit land wordt bewerkt door de natuur zelf. Grillig als hij is. Door al die wisselende waterstanden, kunnen de mensen er niet van op aan. Ze weten eigenlijk nooit wat ze er mee aan moeten, anders dan het een graasgebied te laten zijn én dat die ‘duvelse rivier’ de stad maar niet binnen dringt. Iedere winter is het afwachten hoe hoog het water ditmaal zal komen. De rivieren raken in deze periode hun contouren kwijt en het land wordt één grote plas water, diep en ondiep is niet meer te onderscheiden. Ik word vaak wat zenuwachtig als dat natte water de plinten van mijn stadsmuren raken. Ik ben sterk genoeg, maar mijn poort laat makkelijk het water toe. En modder. Plattelanders, boeren uit de streek, stromen ieder weekend weer binnen met hun karren vol groente en fruit. Met de modder nog onder hun voeten laten ze een voetprint op mijn kasseien achter die niet met één regenbui weg te wassen valt. Wanneer deze lui binnen mijn stadsmuren zijn besef ik me altijd des te meer hoe ‘anders’ de mensen van buiten zijn. Toch komen de plattelanders erg zelfverzekerd over. Gehard. Zij boeren zeker niet slecht. Ieder jaar zie ik immers meer vee voor mijn ogen verschijnen. Mijn eigen mensen zijn anders. Over het algemeen juist erg beschaafd, rijk en sjiek gekleed. Vaak pronkend met één of ander Indisch sierraad. Bij mij wonen veel rijke koopmannen. Mannen
118