Frank
Frank Renout is correspondent in Frankrijk voor verschillende media, waaronder het NOS Journaal en het ‘AD’. Hij woont in een gehucht ten westen van Parijs.
© ILLUSTRATIE INGRID BOCKTING
Nostalgisch door Normandië Eén zonnestraal is genoeg om hele hordes Parijzenaren de hoofdstad uit te krijgen. Eén zonnestraal en meteen zijn er opstoppingen bij de tolpost op de A13 richting Normandische kust. Eén zonnestraal en de afslag Deauville staat urenlang vast. Als het zomer wordt rijden Parijzenaren massaal naar de kust, naar hun tweede huisje. Je ziet het aan de nummerborden. Een lange optocht van kentekens met het nummer ‘75’ trekt westwaarts. Parijzenaren zijn de Fransen die (met grote voorsprong) het vaakst een vakantiehuis hebben. Logisch: de inkomens liggen er ruim vijftig procent hoger dan het Franse gemiddelde. En de westkust is het populairst, want Normandische badplaatsen liggen op slechts twee uurtjes rijden van de hoofdstad. Villers-sur-Mer is zo’n bestemming. Maar liefst twee op de drie huizen wordt alleen bewoond tijdens vakanties. In de winter is het een charmant spookstadje aan zee. Maar goed, we hadden het over de stoet Parijzenaars op de A13. Want daar is iets mis mee. Ik bedoel: waarom altijd over de snelweg rijden? Want precies langs die A13 ligt een van de mooiste stukjes van Frankrijk. Het is maar een paar kilometer, maar je tuft er door bos en over heuvels en langs een meanderende Seine. Het is een aaneenschakeling van natuurpracht en dorpjes die de tand des tijds hebben doorstaan. Omdat wij die route wél altijd rijden, speel ik voor één keer even reisgids voor je. Het is simpel. Op de snelweg nemen we de afslag Limay en schieten de D147 op. Je rijdt er meteen parallel aan de Seine en ziet bij het eerstvolgende stadje, Dennemont, al een voorproefje van wat later zal schitteren: de Normandische krijtrotsen. Niet aan zee, maar gewoon hier langs de Seine. In het dorpje Saint-Martinla-Garenne rijden we rond het meest Provençaalse pleintje buiten de Provence, met twee statige platanen tegenover de Épicerie d’Éliane.
Weer iets verder wordt het nóg mooier: Vétheuil. Een stadje met schots en scheve huizen met schots en scheve luiken. Ik manoeuvreer ons autootje voorzichtig door smalle bochtige straatjes en langs okergele en terracotta-rode gevels. En altijd is er even dat wowmoment, als we recht afrijden op de enorme trappen die omhoog leiden naar de 13de eeuwse Notre-Dame-kerk. Claude Monet schilderde en woonde eind 19de eeuw een paar jaar in Vétheuil: je ziet zijn huis als je de stad uitrijdt via de D913. Blijf op die departementale weg, zou ik zeggen. Want verderop, in Chantemesle, ligt de Auberge du Lapin Savant. Of beter: ex-auberge. Ik stap er altijd even uit. Wát een prachtig verval voltrekt zich hier. Het hotel-restaurant verkeert in staat van ontbinding. De traditionele Normandische balken in de gevel doen een vermoeide laatste poging om het ooit fraaie pand nog overeind te houden. Het hekwerk rond de tuin is verroest en overwoekerd door onkruid. Aan de overkant is een paadje dat naar de oever van de Seine leidt. Daar was ooit een houten steiger. Er lag een klein houten bootje, daar stapte je in en dan voer je naar een eilandje. Dáár was het terras van de herberg. Lunchen en dineren, midden in de Seine. Vol van nostalgie rijden we door. In de bocht bewonderen we het landhuis waar schilder Charles Conder en schrijver Robin Fedden woonden, letterlijk tegen de Normandische krijtrotsen. Langs geknotte lindebomen gaan we tot slot naar La Roche Guyon, met z’n eeuwenoude kasteel, z’n afgebroken toren en z’n ommuurde geometrische boomgaard-groentetuin. We gaan steil omhoog op een griezelig slingerweggetje, nemen een bocht en komen via de Route des Crêtes boven óp de krijtrotsen terecht. Met fenomenaal uitzicht. Links ligt Parijs, rechts liggen de tweede huisjes in Normandië. Wij kiezen niet. Wij blijven hier.
EEN AANEENSCHAKELING VAN NATUURPRACHT EN DORPJES DIE DE TAND DES TIJDS HEBBEN DOORSTAAN
LEVEN IN FRANKRIJK 43