Verrekijker Taal 3 - Leesboek 1

Page 7

INHOUD

leesniveau
3
1 leesniveau 2 leesniveau
1
6
De woensdagwuif 1 2 Vreemde zaken 5 3 En … hoe heet jij? 11 4 Origami 16 5 Een nieuwe thuis voor Treesje 24
Superjuffie! 28 7 Onderzeeboot 31 8 Krantenpraat 35 9 Ik ken al vier paddenstoelen 39 10 Die helm is zo stoer! 44 11 Een REUS van een BEER 47 12 Rosie en Moussa 53 13 De opvreters 57 14 Op de planken 60 15 Jacques naar de stad 67 16 Interview met een heks 73 17 Operatie Bernie buiten 77 18 Spionnen 80 Bronnen 85

De woensdagwuif

De opa van Wilma is een beetje gek. Nou: niet echt gek, maar leuk gek. Hij zegt soms dat hij Europa heet. Hij zegt dat meeuwen schreeuwen omdat ze bang zijn dat ze kunnen vallen. De oma van Wilma bakt lekkere koekjes. Die gekke Europa noemt haar soms Aroma omdat het dan zo heerlijk ruikt in de keuken. Ze maakt ook soldaatjes van brood. Die gaan kopje-onder in het geel van een ei. Of in een zeetje van melk.

Woensdag is een hoeradag. Elke woensdag is het feest voor Wilma. Dan logeert ze een halve dag plus nog een hele nacht bij oma en opa. Het is altijd leuk bij de tovenaar en de bakkerin.

Koekje knabbelen. Filmpje kijken. Badje nemen. Soldaatjes happen. Gezellig ingestopt worden in het logeerbed.

En dan is er nog Leon. Leon heeft geen tuin. Leon heeft een balkon. Hij woont bijna in de wolken. In een hoge toren. Vlak naast het huis van oma en opa. Hij kijkt naar beneden. Dan ziet hij Wilma in de tuin. ‘Joehoe Wilma!’ Dat is de woensdagwuif.

1 1

Wilma kan Leon soms zien, heel hoog in de lucht. Op het kleine balkon van het appartement. ‘Joehoe Leon!’

Dat is de woensdagwuif. ‘Kom je spelen?’ ‘Mag ik?’

‘Ja hoor. Van mijn opa en oma mag het. Mag het van je pa? Je ma?’ ‘Ja!’

Alleen Leon mag in de tuin bij Wilma. Broer Andres is al te groot. Broertje Babis en zusje Marzena zijn nog te klein.

Daar klinkt de bel van de voordeur al. ‘Dag meneer. Hier is Leon voor twee uurtjes. Gaat dat voor jullie?’ ‘Dat is prima. Kom er maar in, Leon.’ ‘Hoi Leon!’ roept Wilma. ‘Hoi Wilma!’

Dan spelen ze samen.

Zandkasteel in de lente. Waterkasteel in de zomer. Luchtkasteel in de herfst. Sneeuwkasteel in de winter.

Bijna elke woensdag is dat zo. Soms brengt Leon een gebakje mee. Of Griekse pannenkoeken.

Alleen Leons mama kan die zo lekker maken. Leon smult ook van oma’s koek. En van broodsoldaatjes houdt hij ook. ‘Ik wil ook zo’n oma’, zegt Leon soms. ‘Een oma zoals jij er één hebt.’

‘Waar is jouw oma dan?’ ‘Ver weg, in Griekenland.’ ‘Ga je er soms naartoe?’

‘Ja, maar dan moeten we vliegen. In de vakantie. Met een vliegtuig. Zo!’

2

Leon vliegt door de tuin.

‘Ik vlieg met je mee naar Griekenland!’ roept Wilma. Ze spreidt haar armen als vleugels. Ze rent Leon achterna.

‘En hoe gaat het op jouw school, Leon?’ vraagt opa soms.

‘De juf is heel leuk. We hebben een speeltuin. En dieren.’

‘Zorg je er goed voor?’

‘Ja hoor. Charlotte krijgt elke dag korrels en water.’

‘Wie is Charlotte? Je leuke juf?’ ‘Nee! Ha ha! Onze klaspoes.’

‘Ik heb een schildpad’, zegt Wilma.

‘Ze heet Speedy.’ ‘Woont ze in huis?’

‘Nee, in de tuin. Soms is ze langzaam, soms is ze vlug. Ze verbergt zich wel eens onder een blad in de struiken. Daarom zie je ze niet vaak.'

3

‘Eet ze ook soldaatjes?’

‘Nee, vooral sla.’

‘Zou ik een schildpad op het balkon kunnen houden?’

‘Ja hoor. Een schildpad houdt van de zon.’

‘En als het koud wordt?’

‘Dan stop je ze in een grote doos zonder deksel, met wat stro.’

Zo kan ze de hele winter lang slapen.

Pas wanneer het warmer wordt, wordt ze weer wakker.

‘Wat spelen we vandaag?’

‘Ridder en prinses.’

‘Joehoe!’

‘Joehoe!’

‘Ik was de zwarte ridder op een groot wit paard.’ ‘Ik was de prinses en jij moest me redden.’

Het is zo leuk in de tuin op woensdagmiddag.

De tijd vliegt voorbij.

’s Avonds eten ze soldaatjes met warme melk.

Dan brengen oma en Wilma ridder Leon terug naar huis.

Ze gaan mee tot aan de glazen deuren van het appartement.

‘Kalimera’, mevrouw Karvelas.

‘Kalimera, Mieke. Zeg maar Iana hoor.’ ‘Dag mevrouw Iana. Hier is Leon terug.’

‘Was het leuk, Leon?’ ‘O ja!’

‘Wuif je straks nog even?’ vraagt Wilma. ‘Dat doe ik’, knikt Leon. En hij stormt al de trappen op. Even later staat ridder Leon weer hoog op zijn toren. Hij wuift naar prinses Wilma, die in de tuin staat. Wilma wuift terug. Dat is de woensdagwuif.

‘Dag Leon!’

‘Dag Wilma!’

‘Tot volgende week!’ ‘Kalispera!’

schrijver Joris Denoo tekenaar Lotte Leyssens

4

Vreemde zaken

Ik ben een speurder.

Samanta Schoffel is mijn naam.

Zeg maar Sam. Heb je een probleem?

Roep dan Sam Schoffel, de meesterspeurder. Ik ben niet duur. Voor twee repen chocola los ik je probleem op.

Oh ja, en dit is Huub. Hij is mijn trouwe maat.

5 2
Zorg ervoor dat je een goede speurhond hebt. Een meesterspeurder kan niet zonder. Tip!

Laatst liep ik samen met Huub mijn kantoor uit.

Het was een mooie zomerdag.

Geen dag voor vreemde zaken, dacht ik.

Toen klonk er een schreeuw van de buurvrouw.

Ze stond met een boos gezicht in de tuin.

‘Wat is er, buurvrouw?’ vroeg ik.

‘Mijn mooie washandjes’, zei de buurvrouw.

‘Ze hingen aan de lijn.

Maar nu niet meer. Iemand heeft ze gestolen.’

‘Raar! Wie steelt er nu washandjes?’

De buurvrouw haalde haar schouders op. ‘Ik weet het niet, Samanta. Maar ik vind het wel stom.’

Dit is een vreemde zaak, dacht ik.

Een zaak voor Sam Schoffel.

‘Maakt u zich geen zorgen’, zei ik.

‘Huub en ik zoeken deze zaak tot op de bodem uit.’ ‘Hmmm, fijn, Samanta’, zei de buurvrouw. Ze liep haar huis in.

Even later stond Floor hijgend voor me.

‘Sam, ik zoek je al de hele dag’, zei ze.

‘Het is pas negen uur, Floor’, zei ik.

‘Ik ben net op.’

6

‘O’, zei Floor.

‘Maar ik zoek je al vanaf vijf voor negen. Er is een diefstal gepleegd bij ons. De armband van mijn moeder is weg. Hij lag op het aanrecht. Het is een heel dure, van echt goud.’ ‘Was het raam open?’ vroeg ik.

Tip!

Een speurder begint meteen met vragen stellen.

‘Welk raam?’ zei Floor.

‘Het raam van de keuken, sufkop.’ Floor dacht na. ‘Ik geloof van wel.’ ‘Stom’, zei ik. ‘Laat nooit het raam open. Boeven zijn dol op open ramen. Vooral als er een armband op het aanrecht ligt.’

‘Ik ga op zoek naar die armband. Dat kost je wel twee repen. Eén reep vooraf. En eentje als de zaak opgelost is.’ Floor liep naar huis.

‘Tjonge, wat een drukke dag, Huub’, zei ik. ‘Al twee vreemde zaken. Eerst de zaak van de witte washandjes. En nu de zaak van de armband. En het is pas vijf over negen.’

7

Achter mij klonken voetstappen.

‘Sam, wacht’, riep iemand.

Het was mijn vriend Joost.

Hij noemt zichzelf H2O.

Dat betekent gewoon ‘water’.

‘Er is iets ergs gebeurd, Sam. Het vliegtuig van mijn vader is gestolen.’

Ik keek H2O met grote ogen aan. ‘Zeg dat nog eens, wat is er gestolen?’

‘Mijn vaders vliegtuig’, zei H2O.

‘Wil jij het zoeken?’

Ik zuchtte en keek omhoog.

De lucht was strak blauw.

Nergens een vliegtuig te zien.

‘Ben je gek, H2O?’ zei ik.

‘Waar moet ik een vliegtuig zoeken?

Misschien vliegt het nu al boven China.’

‘Uh, Sam’, zei H2O.

‘Het is geen echt vliegtuig, hoor. Het is een model, een kleintje.

Mijn vader heeft het zelf gebouwd.’

8

‘Vooruit dan, H2O.

Ik heb het heel erg druk. Maar een klein vliegtuig kan er nog wel bij. Het kost je twee repen.’ ‘Oké’, zei H2O.

Wat een dag. Nu had ik al drie vreemde zaken. De zaak van de witte washandjes. De zaak van de armband.

En de zaak van het vliegtuig. Dat is meer dan genoeg, dacht ik.

Tip!

Een speurder zonder jas is als een kip zonder ei. Een detective heeft dus altijd een jas aan. Ook al is het superwarm.

Ik liep mijn kantoor in. Daar kreeg ik een grote schok. Mijn hoed was weg. Het raam stond wijd open. Woest was ik. Ik was bestolen. In mijn eigen kantoor nog wel.

Van woede at ik twee repen op. Toen trok ik mijn jas aan.

Tip!

Genoeg is genoeg, zelfs voor een meesterspeurder.

9

Zonder hoed op holde ik de deur uit.

Er was geen kip te zien.

De dief was al lang gevlucht.

Wel zag ik de buurvrouw.

Ze was haar bloemenperk aan het harken.

Mijn scherpe oog zag iets.

Achter de buurvrouw stond een boom.

En achter die boom stond iemand.

Ik zag zijn schaduw. Iemand met een hoed.

Die hoed leek erg op mijn hoed.

10
schrijver Paul van Loon tekenaar Ruth Van Wichelen Een speurder heeft ogen als een arend nodig. Tip!

En ... hoe heet jij?

Ken je het sprookje van Repelsteeltje?

De dochter van de molenaar was heel mooi. Haar vader beweerde dat ze alles kon. Ook goud spinnen uit stro. De koning hoorde dat. Hij wou dat ze goud maakte uit stro. Dat kon natuurlijk niet. Een vreemd mannetje kwam haar helpen. Het lukte, want het kereltje kon toveren.

De koning was blij. Hij trouwde met het meisje. Zo werd de dochter van de molenaar koningin. Maar het kereltje wou een beloning. Hij wilde dat de koningin hem haar eerste kindje gaf.

Alleen als ze binnen de drie dagen het kereltje zijn naam kon raden, mocht ze haar kindje houden. Het meisje dacht na, drie dagen lang. Ze stuurde ook een boodschapper uit. Die moest onderzoeken wat voor namen de mensen hadden.

Die boodschapper keerde na drie dagen terug. Op zijn terugweg hoorde hij een mannetje zingen. Het was een vreemd versje. ‘Heden bak ik, morgen brouw ik, dan haal ik de koningin haar kind, niemand, niemand, niemand weet, dat ik Repelsteeltje heet.’

Zo wist de nieuwe koningin de naam van het kereltje. Zijn toverkracht was gebroken. Het mannetje was zo boos dat het zichzelf in tweeën scheurde.

11 3

Nieuwe en speciale namen

Ik ben Seren. Seren is een meisjesnaam uit Wales (Engeland). Hij betekent eigenlijk ster. Voor jongens kiest men dan meer Serren.

Ik ben Lando. Lando is eigenlijk een afkorting van de Engelse naam Landon. Landon betekent 'van de lange heuvel'. In Duitsland bestaat er ook een vorm van deze naam: Land.

Ik ben Denn.

Ook Denn is een nieuwe jongensnaam. We weten er weinig over. Het komt misschien van Dennis. Denne komt ook voor als meisjesnaam.

Ik ben Aike.

Dat is een nieuwe naam sinds 2012. Hij kwam slechts twee keer in Vlaanderen voor (1 x Aike en 1 x Aaike).

Aike is een Nederlandse meisjesnaam en betekent 'zwaard'. Hij kan zowel voor jongens als voor meisjes gebruikt worden.

12

Ik ben Taavi.

Dat is een Finse vorm van de naam David. Het betekent eigenlijk 'geliefde'.

Ik ben Amaani.

Dat is een erg nieuwe meisjesnaam, die in ons land nog maar tweemaal voorkomt. Ook werd ergens in Vlaanderen een klein meisje dit jaar Demi Amaani genoemd. Ook Demi is een naam die je hier nog niet veel hoort. Hij klinkt wel erg leuk. Net als Demi Moore, een actrice. Ondertussen werden er in Vlaanderen toch al 11 Demi's geboren.

Ik ben Kit.

Kit is eigenlijk een Griekse naam. Hij wordt voor jongens en meisjes gebruikt. De naam betekent 'volger van Christus'. Kinderen met de naam Kit klagen wel eens dat ze op school Kittie worden genoemd.

Ik ben Penn.

Penn is een Engelse jongensnaam. Meisjes worden dan Pen. Penn betekent 'erbij, plus'.

VOORNAMEN IN VLAANDEREN

Ieder jaar wordt er een top gemaakt met de meest gekozen voornamen. In de periode tussen 2011 en 2015 is Emma tweemaal de nummer 1 geweest. Bij de jongens is Lucas al viermaal de nummer 1 geweest.

Top 10 meisjesnamen in Vlaanderen in 2014:

1 Louise (391 geboren) 2 Emma (357 geboren) 3 Elise (337 geboren) 4 Marie (315 geboren) 5 Ella (300 geboren) 6 Noor (282 geboren) 7 Olivia (281 geboren) 8 Juliette (246 geboren) 9 Lena (238 geboren) 10 Julie (231 geboren)

Top 10 jongensnamen in Vlaanderen in 2014:

1 Liam (338 geboren) 2 Arthur (331 geboren) 3 Lucas (321 geboren) 4 Noah (286 geboren) 5 Louis (281 geboren) 6 Finn (279 geboren) 7 Vince (265 geboren) 8 Mathis (262 geboren) 9 Adam (255 geboren) 10 Leon (254 geboren)

Wil je weten of jouw naam veel voorkomt?

Wil je een leuke naam vinden?

Neem dan eens een kijkje op www.kindengezin.be/zoekvoornaam

14

Bijnamen

Een bijnaam komt in de plaats van een voornaam. Zo heeft een bekend renner de bijnaam de Kannibaal gekregen. Eddy Merckx won heel veel wedstrijden. Vandaar de kannibaal, die alles opat. Een goede voetballer noemde men het Kanon. Hij schiet raak!

Zo’n bijnaam kan leuk klinken. Denk maar aan Popje of Broertje bij kinderen. Het kan ook een scheldnaam zijn. Bijnamen worden vaak door anderen bedacht. Niet iedereen gebruikt zo’n bijnaam. Zou jij graag het Stekelvarken genoemd worden?

Koosnaam

Een koosnaam is een bijzondere vorm van de bijnaam. Meestal is er maar één iemand die de koosnaam gebruikt. Mijn hartendiefje! Mijn schatje! Mijn kippenboutje!

15
tekenaar An Melis

Origami

Origami betekent papier vouwen. Het komt van ori (vouwen) en kami (papier).

In Japan wordt het vaak gedaan. Het is een hele kunst.

Soms wordt er papier gebruikt dat aan één kant gekleurd is. Dan krijg je een speciaal effect. Wij maken het niet zo moeilijk. We vouwen een pelikaan, een pauw, een zwaan en een vlinder.

Werk rustig, stap na stap. Lees goed wat je moet doen.

16 4

Basisvouwen

Bergvouw

Als de zijkanten van het papier naar onderen worden gevouwen, wijst de vouwlijn als een berg naar boven. Een lijn van streepjes en punten laat de bergvouw zien.

Bergvouw

Dalvouw

Als een papier in het midden gevouwen en weer geopend wordt, lijkt de vouw op een geul of een dal. Een stippellijn geeft de dalvouw aan.

Dalvouw

UITLEG VAN DE TEKENS

Dalvouw Bergvouw

Vouwrichting Vouwen en weer openmaken Vouwwerk omdraaien

17
18
19
20
21
22
23

Een nieuwe thuis voor Treesje

Wanneer meester Werner een nieuwe thuis zoekt voor Treesje, het minivarkentje van zijn buurvrouw, voelt Muk zich meteen geroepen. Met haar vrienden Sam en Melle zorgt ze voor Treesje. Maar Treesje is niet helemaal wat ze verwacht hadden …

Melle en Sam stonden al te wachten bij de ingang van hun kamp toen Muk kwam aangelopen.

‘Treesje is er nog’, zei Sam. ‘Oef’, zuchtte Muk opgelucht. ‘Maar wat nu? Moet Treesje niet eten?’

Van achter zijn rug haalde Melle een plastic zak vol etensresten tevoorschijn. ‘Wow, Melle, jij denkt echt aan alles’, zei Muk bewonderend.

‘Ik heb op het internet gezocht’, zei Melle rustig. ‘En daar stond dat hangbuikzwijnen zowat alles eten behalve vlees. En hier zit echt geen vlees in.’

Samen haalden ze de betonnen platen weg voor de deur. ‘Melle, ga jij Treesje eten geven?’

‘Nee hoor, doe jij maar, Muk.’

‘Neenee, jij mag, jij hebt het eten meegebracht.’ ‘Dat klopt, maar iemand anders mag het aan Treesje geven.’

En Melle stak de plastic zak in Sams handen.

Die gaf ’m meteen door aan Muk. ‘Oké,’ zei Muk, ‘ik heb het begrepen, niemand van ons durft. En toch moet Treesje eten, anders gaat ze dood.’

Ze aarzelde even, maar trok toch voorzichtig de deur open. Uit het tuinhuis weerklonk een rustig geknor. ‘Ik denk dat ze tevreden is dat ze ons ziet’, zei Melle ernstig. Meteen kwam Treesje vrolijk naar de opening en duwde haar neus tegen de plastic zak aan.

‘Ze heeft het al begrepen’, zei Muk. ‘Varkens zijn slimme dieren,’ zei Melle, ‘ze zijn slimmer dan een hond, maar net niet zo slim als een dolfijn.’

5
24

Treesje liet het zich goed smaken. Ze knorde tevreden en smakte.

De drie stonden genietend toe te kijken hoe het dier zich te goed deed aan de etensresten.

Melle haalde een grote plastic fles vol water tevoorschijn.

‘Jij denkt ook aan alles.’

Melle goot de inhoud van de fles in een oude emmer die in het tuinhuis rondslingerde.

Treesje dronk in een paar slokken de twee liter helemaal op.

‘We moeten voor meer water zorgen’, zei Melle.

‘Treesje heeft duidelijk hele grote dorst.’

‘Maar ik zie het niet zitten om elke dag met mijn fiets emmers water te brengen’, zei Sam.

‘Tijd brengt raad’, vond Melle.

‘Zou ze niet in het tuinhuis ge... ge...’ ‘Gekakt hebben, bedoel je?’

‘Hm.’

Sam stapte snuffelend het tuinhuis binnen. Even later kwam hij weer naar buiten.

‘Niks, helemaal geen stront, echt niet. Geen plas ook niet.’ Op dat moment zette Treesje zich in beweging.

25

‘Let op dat ze niet wegloopt!’ Maar Treesje ging rustig achter het tuinhuis plassen en poepen en stapte daarna zelf terug het tuinhuis in.

Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was.

‘Dat is nog eens een slim beest!’ riep Sam.

‘Ze weet nu al dat dit haar nieuwe thuis is!’

Treesje kwam in het deurgat staan en schuurde zachtjes tegen Muks been.

‘Ze wil geknuffeld worden’, zei Melle.

Muk knielde bij het zwijn en streelde het.

Het duurde niet lang of Treesje ging erbij liggen en knorde met lange geluiden.

‘Treesje, Treesje, je bent hier wel tevreden. Maar ik weet niet goed wat we met je moeten doen. Wil je graag hier blijven wonen?’ Treesje knorde.

‘Ze antwoordt!’ zei Sam.

Melle glimlachte.

‘Maar ik kan nu niet bij je blijven, ik moet terug naar huis. Mijn mama denkt dat ik met Sam een groepswerk doe.’

‘Dat klopt toch’, zei Melle snel. Muk keek hem verwonderd aan.

‘Je zorgt toch samen met Sam voor Treesje.’ Muk schoot in de lach.

‘Jij bent me er eentje, Melle. Maar ik moet nu wel weg. Hoe spreken we verder af?’

Na wat heen en weer gepraat besloten de drie om de volgende dag na schooltijd en eten weer naar het kamp te komen. Alle drie zouden ze proberen zoveel mogelijk etensresten mee te smokkelen.

‘Ik kan morgenvroeg voor schooltijd wel al water komen brengen’, zei Melle. ‘Maar dan kunnen we de betonnen platen niet voor de deur leggen, alleen kan ik die niet weghalen.’

‘Volgens mij is die barricade* niet echt meer nodig’, vond Sam. ‘Treesje is duidelijk tevreden met haar hok. Ze zal wel blijven waar ze is, denk je niet?’ De twee anderen knikten.

‘We zetten voor de zekerheid een paar houten planken voor de deur.’

barricade versperring

26 *
de

schrijver Frank Pollet tekenaar Merel Eyckerman

27

Superjuffie!

‘Hoeveel dieren heb je dan?’ vraagt Lisa zacht. ‘Lachen jullie me niet uit?’

De kinderen schudden allemaal hun hoofd. Juf Josje laat een spannende stilte vallen. Dan pakt ze het krijtje, schudt de gedachte aan hoe het zal smaken snel weer van zich af en schrijft op het bord: 15.

‘Wauw, welke dieren heb je allemaal?’ vraagt Bo gretig. ‘Katten zeker’, raadt Gijs. ‘Of vissen’, zegt Toby. ‘Stil nou, anders zegt ze het niet!' roept Mimoen.

Juf Josje wacht tot het weer helemaal stil is in de klas. ‘Op dit moment heb ik een kat, drie schildpadjes, een dwergkonijntje, een zwijgzame papegaai, twee tamme muizen, een bejaarde chinchilla, een gehandicapte duif, een vis en vier wandelende takken.’

‘Wat veel’, zegt Bo met een zucht. Ze frunnikt aan het fototoestelletje dat om haar nek hangt. ‘Mag ik een keertje foto’s komen maken?’

‘Ja hoor’, zegt juf Josje. ‘Je mag best een keer na school langskomen.’

28
6

‘Je ziet er eigenlijk helemaal niet uit als iemand met zo veel dieren’, vindt Mimoen.

Juf Josje draagt zoals altijd haar hoge hakken, een maillot*, een strak rokje en een jasje. Dat vindt ze nou eenmaal het fijnst zitten. ‘Hoe ziet iemand met zo veel dieren er dan uit?’ vraagt ze aan Mimoen, die wel iets van een schaap heeft, met zijn mooie zwarte krullen.

‘Slordiger’, antwoordt hij resoluut.

'Je ziet er meer uit als een directrice eigenlijk’, zegt Aisa.

Juf Josje lacht. ‘Maar ik ben juf en jullie zijn mijn klas. En nu we elkaar een beetje kennen, lijkt het me goed dat we aan het werk gaan.’

Aan het einde van de dag zit juf Josje mijmerend aan haar bureau. Als ze haar ogen dichtdoet, ziet ze haar nieuwe klas zo weer voor zich. Bo, met haar fototoestelletje en ogen die beginnen te stralen als het over dieren gaat. Toby, de flapuit voor in de klas. Mimoen, de slimmerik die eigenlijk al naar de universiteit kan, maar daar nog niet het juiste postuur voor heeft. Mila, het bazige vriendinnetje van Bo, die zo lekker fel uit de hoek kan komen, vooral als ze vindt dat iets niet logisch is. De vrolijke Gijs, de verlegen Lisa, de mooie Aisa … Binnenin juf Josje gloeit een warm gevoel. Ze is een gewone juf van een leuke klas in een fijne stad. Nu maar hopen dat het heel lang goed blijft gaan.

Wie nu naar boven kijkt, zou zijn ogen niet geloven. Daar vliegt een jonge vrouw. Ze draagt hoge hakken, een knalgroene cape en een strak pak met de letters SJ erop. Superjuffie! Nog een geluk dat de mensen in de stad meestal te druk zijn om rustig naar boven te kijken. Het zou bovendien levensgevaarlijk zijn, ze zouden zomaar onder een tram kunnen lopen. En dan kunnen ze niet meer navertellen dat ze heus en echt een groene vrouw hebben zien vliegen. Of, als ze het wel zouden kunnen navertellen, zou niemand hen geloven. ‘Het komt door de dreun van lijn 25’, zouden ze zeggen. ‘Daar is-ie een beetje kierewiet van geworden.’

Toch neemt Superjuffie geen risico, ze houdt flink hoogte, tot ze vlak boven de plaats is waar de cavia moet zitten. ‘Waar zit je?’ vraagt ze, terwijl ze op één plek rondcirkelt.

‘Hier.’

‘Je moet iets duidelijker zijn. Ik heb haast en ik wil niet dat iemand me ziet.’ ‘Ik ook niet.’

Superjuffie luistert gespannen. Cavia’s kunnen schuw zijn en deze is duidelijk erg geschrokken. De vorige keer had ze ontdekt dat ze met haar ogen in kan zoomen. Zou dat nog een keer lukken?

* de maillot kousenbroek

29

Ze tuurt naar het bankje in het park, waar volgens haar het geluid vandaan komt. Het is een houten bankje, met spleten tussen de planken op het zitgedeelte. Superjuffie concentreert zich op een van die spleten. En dan ineens ziet ze alles sterk uitvergroot, alsof ze door een verrekijker kijkt.

‘Ik zie je’, zegt ze. Het is een grappig beestje, met van die kruintjes.

Het bibbert van angst.

‘Wat ga je met me doen?’ vraagt de cavia.

‘Ik neem je mee’, zegt Superjuffie.

‘Heb je hooi?’

‘Zat.’

‘Oké dan.’

schrijver Janneke Schotveld tekenaar Annet Schaap

30

Onderzeeboot

Twee kinderen zitten in een klein tuintje zo wat te zitten.

Kapitein Als het nu zou sneeuwen. Dan zouden wij een sneeuwpop maken met appelsienen als borsten en een wortel als neus.

Kolonel Maar de zon schijnt en er is niets te doen.

Kapitein Als het zou regenen dan zouden wij nu dansen als indianen. Oemba – oemba – oemba roepen. Onze hemdjes uitdoen en een verkoudheid krijgen.

Kolonel Maar de zon schijnt en er is niets te doen.

Twee kinderen zitten in een klein tuintje zo wat te zitten.

Tot iemand een idee krijgt.

Kapitein Ik heb een plan. We bouwen een onderzeeboot!

Kolonel Wanneer?

Kapitein Nu. Kolonel Oké.

Kapitein We bouwen een onderzeeboot van zeker vijf meter lang. Kolonel We bouwen een onderzeeboot van zeker vijf meter lang en twee meter hoog.

31
7

Kapitein Met een buis om boven water te zien.

Kolonel Zo een buis heet periscoop.

Kapitein Met een periscoop om boven water te zien en met een raampje om onder water te zien.

Kolonel Zo een raampje heet patrijspoort.

Kapitein Met een periscoop om boven water te zien en met een patrijspoort om onder water te zien en dag te zeggen tegen een inktvis.

Kolonel ‘Blub blub blub’

Kapitein Ahoi inktvis!

Twee kinderen huppelen van opwinding, tot …

Kolonel Er is een probleem.

Kapitein Een probleem?

Kolonel We zullen een botsing doen met een walvis.

Kapitein Dat is geen probleem want we schilderen de onderzeeboot rood zodat de walvis ons al van ver ziet en denkt …

Kolonel ‘Wow. Oppassen walvis, daar komt een onderzeeboot.’

Kapitein We bouwen een rode onderzeeboot van zeker vijf meter lang en twee meter hoog met een periscoop om boven water te zien en een patrijspoort om onder water te zien en ik, ik ben de kapitein.

32

Kolonel Er is een probleem.

Kapitein Een probleem?

Kolonel Ik wil ook graag de baas zijn.

Kapitein Dat is geen probleem, dan zijt gij de baas van de kapitein.

Kolonel De baas van de kapitein heet de kolonel. En de kolonel zegt: instappen allemaal!

Kapitein En de kapitein zegt: Ahoi, volle kracht vooruit!

Kolonel Er is een probleem.

Kapitein Een probleem?

Kolonel Hier is geen zee.

Kapitein Dat is geen probleem want we bouwen een onderzeelandboot.

Kolonel En we varen onder de grond naar de zee.

Kapitein En onderweg varen we door een zwembad met daarin een zwemmer.

Kolonel ‘Wow, wat is dat ineens?’

Kapitein ‘Heb geen angst zwemmer, wij zijn een onderzeeboot op weg naar zee.’

Kolonel ‘Ah, dan is het goed.’

Kapitein En na twee dagen, eindelijk.

Kolonel Zee in zicht!

Kapitein Nu zijn we echt vertrokken.

Kolonel Er is een probleem.

Kapitein Een probleem?

Kolonel Een groot probleem.

Kapitein Welk probleem?

Kolonel Ons tuintje is daar te klein voor.

Kapitein Waarvoor?

Kolonel Voor een onderzeeboot van zeker vijf meter lang.

Kapitein Dat is een probleem.

Kolonel Dat is een groot probleem.

33

Twee kinderen zitten in een klein tuintje zo wat te zitten.

Kapitein Als ons tuintje groot genoeg was, dan bouwden wij nu een rode onderzeeboot van zeker vijf meter lang en twee meter hoog met een periscoop om boven water te zien en een patrijspoort om onder water te zien. Kolonel Maar ons tuintje is niet groot genoeg daarvoor en er is niets te doen.

Dit is het einde.

schrijver Bart van Nuffelen tekenaar Jan van Lierde

34

Krantenpraat

Geloof jij wat er in de krant staat? Moet een journalist de waarheid schrijven? Wat bedoelt iemand als hij zegt: ‘Ach, het is maar krantenpraat’? De volgende berichten kon je allemaal lezen in kranten. Er moet dan toch een ietsiepietsie waar van zijn, niet?

DRONKEN BIJEN TE

PLETTER

Geleerden uit Australië onderzochten nectar. Nectar is de stof die in bloemen zit. Bijen zoeken die. Bij erg warm weer warmt die nectar op. Dan gaat die gisten. Daar worden de bijen soms dronken van. Ze vinden hun weg niet terug. Ze botsen op bomen. En als ze wel tot bij hun korf geraken, kunnen ze hun werk niet meer doen.

TEGEN BOMEN

MAN BIJT IN NEUS VAN KINDEREN

De politie pakte in Duitsland een man op. Die duwde kinderen op de grond. Daarna probeerde hij in hun neus te bijten. Dat gebeurde ten minste vier keer. Toen vond de politie het welletjes. De neuzenbijter is opgesloten. Hij moet zich laten behandelen voor zijn vreemde gewoonte.

8
35

DIEF MET FLAPOREN

Een dief met grote flaporen maakte New York onveilig. Vooral in de metro. Maar de politie kon hem altijd weer te pakken krijgen. Dat kwam door zijn heel grote oren. Ze herkenden hem al van ver. Hij kreeg de bijnaam ‘het monster’ door die grote flaporen. Een vereniging kreeg medelijden met de dief. Ze dachten dat hij verdrietig was over zijn grote oren. En dat hij daardoor ging stelen. Ze legden samen voor een paar nieuwe kleinere oren. De operatie gebeurde in een speciaal ziekenhuis. Nu hopen de weldoeners dat de man niet meer zal stelen.

BOMEN KNUFFELEN

In Nieuw-Zeeland is er een leraar met een speciale hobby. Hij knuffelt erg graag bomen. Sommige mensen denken dat dit hekserij is. ‘Ik hou ervan bomen te aaien’, zegt de man. ‘Mensen knuffelen toch ook hun hond? En het milieu is belangrijk. Dat wil ik tonen aan iedereen.’

ONDERGRONDSE GANGEN

ONTDEKT IN IEPER

In Ieper zakte een boer met zijn tractor in de grond. Toen kwam een put bloot te liggen. Een onderaardse gang leidde acht meter diep naar twaalf kamers onder de grond. Men vond er stoelen, banken, bajonetten , helmen, laarzen en handpompen uit koper. Met die pompen hielden de soldaten uit de Eerste Wereldoorlog hun verblijf droog.

* de bajonet dolk

r *

36

HONDJE KONINGIN GESTIKT

koningin van Nederland. Haar hondje heette Miss Pepper. Eigenlijk was het een jachthondje. In de buurt van het paleis begaf Miss Pepper zich in het hol van een konijn. Daar is het gestikt. De koningin vond het doodjammer. Het en vrolijk hondje.

DE LANGSTE STRAF TER WERELD

De politie ontdekt een man van 43 jaar in Turijn, Italië. Hij woont bij zijn ouders in een piepklein kamertje onder de trap. Daar zit hij al 23 jaar. Zolang geleden werd hij gestraft. Hij wou niet meer uit zijn kamertje komen. Elke dag kreeg hij wat eten. Hij kon ook tv-kijken, door de treden van de trap heen. Zijn haar en baard kwamen al tot zijn knieën. De politie heeft nu de ouders van de man beschuldigd. Ze hebben hun zoon slecht

was immers een behandeld.

37

PAARSE HAREN

In een dorp in Hongarije gebeurde iets raars. Op een dag merkten de inwoners dat hun haren allemaal een paarse schijn kregen. Bij iedereen was dat zo. Een arts dacht dat het de schuld van een wasmiddel was. Maar niet iedereen gebruikte hetzelfde wasmiddel. Het verschijnsel had ook niets te maken met straling. Men stond voor een raadsel. Maar misschien is het ondertussen opgelost. We hebben er verder niets meer over gehoord.

UITWERPSELEN ELANDEN VERKOPEN ALS WARME BROODJES

Een man in het noorden van Zweden verkoopt met succes souvenirs. Hij raapt de drollen van elanden op, in de bossen. Die stopt hij in lege jampotjes. Om te drogen. Ze lijken dan wat op kunstwerkjes. De toeristen kopen dan zo’n souvenir. Als herinnering aan hun reis. De man beweert dat hij al 1000 potjes heeft verkocht. Daarom zoekt hij nu ook al drollen van rendieren.

De

38

Ik ken al vier paddenstoelen

HOI!

In de herfst zie je overal paddenstoelen in de natuur. Wist je dat er in België wel meer dan vijfduizend verschillende soorten paddenstoelen groeien? Maar veel daarvan zijn zeldzaam of piepklein. Paddenstoelen zijn eigenlijk de ‘vruchten’ van schimmels. Die schimmels zelf zitten verstopt in de bodem, als een geweldig spinnenweb van miljoenen dunne, bijna onzichtbare ‘schimmeldraden’. Het lijkt wel een beetje op een ondergrondse appelboom! Gelukkig zijn de paddenstoelen meestal beter te zien dan de draden. Als je deze tekst gelezen hebt, weet je iets meer over vier soorten paddenstoelen. Maar wees heel voorzichtig als je ze zou willen plukken, want al zijn sommige soorten heel lekker, veel andere zijn zuur, bitter of giftig. Bovendien mag je in België eigenlijk niet zomaar in het wild paddenstoelen verzamelen. Pluk of beschadig ze dus liever niet, want in de natuur zijn ze toch het mooist … en dan kunnen andere mensen er ook nog van genieten!

P.S. Maar pas wel op dat je niet verdwaalt!
9 39

PARELSTUIFZWAM

Parelstuifzwammen, die 8 cm hoog kunnen worden, zie je in de zomer en de herfst heel veel in loof- en naaldbossen. In het begin is hij wit en stevig vanbinnen, dan is hij ook eetbaar. Maar na een tijdje wordt hij geel en zacht. En nog later bruingroen en helemaal droog vanbinnen. Als je op een stuifzwam trapt, komt er een klein ‘rookwolkje’ uit! Dat zijn miljoenen kleine sporen (zaadjes), die door de wind worden verspreid. Gelukkig worden ze niet allemaal groot, want dan zou de aarde helemaal bedekt zijn met stuifzwammen!

GROTE PARASOLZWAM

De hoed van de volwassen grote parasolzwam is zo groot dat hij maar net in een koekenpan past. Daar komt hij wel eens in terecht, want hij is erg lekker. Je vindt hem in de late zomer tot de vroege herfst in vochtige graslanden en weiden, en aan bosranden. Van andere soorten parasolzwammen, die een lichtere steelvoet hebben, kun je beter helemaal afblijven. Die zijn meestal niet te eten. En dat geldt vooral voor de dodelijk giftige panteramaniet, een neefje van de vliegenzwam.

40

GESCHUBDE

INKTZWAM

Inktzwammen vinden het fijn om in de buurt van mensen te zijn. Het meest kom je ze tegen op akkers, langs de kant van de weg, in weilanden of bij composthopen. Daar steken ze hun kopjes omhoog, vanaf de zomer tot ver in het najaar. Maar ze leven niet lang, vaak maar net een week. In het begin zijn ze pluizig wit en heel mooi, maar ze worden snel zwart en voor je het weet is er alleen nog een blauwzwart kloddertje inkt over. Dat kan heel vlug gaan: in soms minder dan een dag ‘smelt’ de hoed helemaal weg!

VLIEGENZWAM

Deze paddenstoel, die van kabouter Spillebeen, zul je vast wel herkennen: hij is rood met witte stippen. Vanaf augustus tot laat in oktober duiken vliegenzwammen op langs bospaadjes en in weilanden. Maar hoe mooi ze er ook uitzien, vliegenzwammen moet je laten staan, want ze zijn behoorlijk giftig. Gelukkig niet zo erg als hun neef, de groene knolamaniet, maar je wordt er wel ziek van. Van het aanraken kun je al duizelig en misselijk worden, en van het eten krijg je zelfs erge buikpijn. En dat vindt toch niemand leuk?

schrijver Björn Bergenholtz

41

'Die helm is zo stoer!'

Op 6 april gaat Wickie, de musical in première. Remi De Smet uit Zwijnaarde mag in de huid van de guitige kleine viking kruipen. Hij is daar heel blij mee. ‘Musical is mijn leven!’

Hey Remi, je bent nog maar 13 en je hebt al een hoofdrol in een musical te pakken.

‘Ja, ik ben er superblij mee, het voelt nu al als een ongelooflijke ervaring. Ik ga me helemaal smijten voor die rol. Ik hoop dat er veel mensen komen kijken.’

Waarom was jij voor Studio 100 de geknipte Wickie? ‘Wickie is slim en ik ook! (lacht) Maar het zal vooral zijn omdat ik al wat ervaring heb. Ik heb kleine Robin gespeeld in Robin Hood, en kleine Albert in 14-18. Ik moet dus niet van nul beginnen.’

44 10

Waarom doe jij zo graag musical? ‘Musical inspireert mij, het is mijn leven! Ik vind het super wat die mensen doen. Ik mag in Wickie, de musical werken met mensen als James Cooke en Sergio. Ik kijk echt naar hen op. Ik wil dat later ook worden. Als ik op tv een musical zie, vind ik dat altijd keicool. Het is met liedjes, en met dans, je kunt acteren … Ik doe dat heel graag en in een musical kun je dat allemaal samen doen. Aan het einde van de voorstelling komen alle acteurs buigen en krijg je applaus: heerlijk!’

Jij hebt ook al zelf musicalvoorstellingen georganiseerd? ‘Ja, als vriendjes thuis kwamen spelen, gingen we nooit voetballen. Maar dan was het: Hup, allemaal naar binnen om een toneelstukje te maken! Dat voerden we dan op voor de ouders als ze hen kwamen afhalen. Na Robin Hood was ik zo verdrietig dat het afgelopen was, dat ik dacht: ik ga dat gewoon nog eens doen. Iets professioneler dan anders, in een echt theaterzaaltje. Ik heb al die kinderen gevraagd of ze willen meedoen, en gelukkig zeiden ze ja.’

Terug naar Wickie: was je graag een echt vikingjongetje geweest? ‘Ja, ik vind dat wel stoer, zeker met die helm. Alleen de kleren waren in die tijd niet zo gemakkelijk, met al die veters en zo. Het leven nu is wel gemakkelijker, maar voor even een viking zijn, zou ik wel leuk vinden.’

45

Dit is niet je echte haar, toch?

‘Neen, ik heb in het echt kort blond haar. Als Wickie draag ik een pruik. Die is van echt haar gemaakt. Alleen de kleur is niet echt, de haren zijn oranje geverfd. Het jeukt wel, maar ik zeg altijd: een stoere viking moet daar tegen kunnen.’

Moet je niet te veel lessen missen als je in zo’n grote musical meespeelt?

‘In totaal zal ik maar een paar dagen missen. Ik moet vooral op woensdagnamiddagen en in de weekends repeteren. De voorstellingen zijn in de paasvakantie. Ik kijk nu al uit naar de eerste voorstelling!’

Wie is Wickie De Viking?

schrijver Jan Ruysberg

Wickie De Viking komt uit 78 tekenfilmpjes. Die kwamen lang geleden al op televisie. Ze duurden ongeveer 22 minuten. Er zijn ook een paar films met Wickie in de hoofdrol. Wickie is de zoon van hoofdman Halvar en zijn vrouw Ylva. Zijn papa is de baas in het dorp Flake. Wickie is soms bang, maar hij helpt zijn vader wel goed. Als hij een prima idee heeft, wrijft hij met zijn vinger langs zijn neus. Dan zegt hij: ‘Nu heb ik het, en het lukt beslist.’ Ze beleven natuurlijk allerlei avonturen. De vijand van Halvar en Wicke is een piraat: Hagar de Verschrikkelijke. Het beste vriendinnetje van Wickie heet Ylvi. Filby is een stoere vriend van hem.

46

Een REUS van een BEER

‘We moeten Pa Beer bevrijden’, zegt Moe.

‘Broes en ik moeten hier weg.’

‘Hoe dan?’, vraagt het paard. ‘Ezel en ik zijn vastgebonden.’

‘Wij durven het hok niet uit’, kakelen de kippen.

‘Ik ben een beetje traag van aanpak’, loeit de koe.

‘Ik zou niet weten hoe’, blaat het schaap.

Muis heeft alles gehoord.

Ze trippelt naar voren en steekt haar neus in de lucht.

‘Ik ben vrij’, piept ze. ‘Ik kan helpen.’

Uil ziet Muis en knippert met zijn ogen.

Daar is dat lekkere toetje van hem.

‘Ja, ik kan helpen’, piept Muis.

Ze houdt Uil in de gaten.

‘Ik kan goed touwen doorknagen.’

‘Het touw is te dik voor jou’, zegt Uil.

‘Ik kan hulp vragen’, piept Muis.

‘Ik ben een kleine veldmuis, maar ik heb een grote familie.’

‘O jeetje’, fluistert de koe.

‘Zou je dat willen doen, Muis?’ vraagt Moe.

47 11

Muis knikt en haar snorharen trillen van trots.

‘Maar dan mag niemand ons lastigvallen.’

Alle dieren knikken.

Uil poetst zijn veren en glimlacht.

Nog even geduld en het krioelt hier van de muizen, denkt hij.

Keuze genoeg. Eentje meer of minder kan geen kwaad.

‘Haast je, Muis’, fluistert Moe.

Maar Muis vouwt haar pootjes en kijkt streng naar Uil.

Die doet nog altijd alsof ze lucht is voor hem.

‘Uil?’ vraagt ze dwingend.

Uil zucht: ‘Oké, oké. Ik zal geen muis lastigvallen. Maar …’

Hij kucht even. ‘Alleen deze nacht! Een uil vangt muizen.

Dat hoort zo bij een uil.’

Iedereen vindt het een goede afspraak.

Muis had het liever anders gezien, maar ja … een uil blijft een uil.

Muis trippelt naar de wanden van de schuur.

Ze schuifelt langs spleten en hoeken.

Overal waar ze komt, piept ze even.

Even later krioelt het in de schuur van de muizen.

In alle tinten grijs, wit en bruin.

Met spitse snoeten en snelle pootjes.

48
49

Met lange staarten en scherpe tanden.

Het is een gewriemel en gedoe.

Koe krijgt het benauwd.

Gelukkig blijven ze uit haar buurt.

Muis geeft de bevelen.

Alle muizen weten wat ze moeten doen.

‘Uil, wijs jij de weg naar de schuur van Pa Beer?’

Uil vliegt op, gevolgd door honderd muizen.

Ik lijk wel gek, denkt hij. De omgekeerde wereld!

De andere muizen knagen aan de touwen die Moe gevangen houden. Ze knagen en ze raspen.

Even later is het eerste touw al door.

Daarna volgt het tweede.

Als ook het derde touw loskomt, kan Moe zichzelf bevrijden. Ondertussen wordt ook het touw van Broes doorgeknaagd.

Moe likt Broes, zo opgelucht is ze.

Broes likt Moe, zo blij is hij.

Dan kijkt Moe naar de andere dieren in de schuur. ‘Bedankt! Jullie hebben goed voor Broes gezorgd.

En jij, kleine Muis …’

Ze tilt Muis op en houdt haar hoog in de lucht. ‘Je bent een held!’

Muis wordt er verlegen van. ‘Graag gedaan, Moe.’

Moe zet Muis neer.

Even later is er in de hele schuur geen muis meer te zien.

Als Moe en Broes de schuur verlaten, roepen alle dieren: ‘Dag Broes! Tot ziens!’

50

Op de vlucht

Moe en Broes staan op het donkere erf.

‘We moeten ons haasten’, zegt Moe.

‘Kom Broes. We zullen in het bos wachten op Pa Beer.’

Ze hollen tot aan de rand van het bos en verstoppen zich tussen de dennen.

Een paar wolken schuiven voor de maan.

De sterren doven langzaam uit.

Hoe minder licht, hoe beter, weet Moe.

Met mensen weet je nooit.

Ze doen rare dingen. Zoals een beer vangen en tam maken.

De nacht is nu blauw en violet.

De dag komt eraan. Een eerste vogel zingt.

Moe luistert. Stemmen van mensen!

Ze zullen ontdekken dat de beren ontsnapt zijn.

Zullen ze jacht op hen maken? Zullen ze hun schietding gebruiken?

Er klinkt geritsel in de struiken. Iemand is hen op het spoor!

Moe drukt Broes plat tegen de grond.

‘Niet bewegen, Broes’, sist ze. Broes durft amper te ademen. Er prikt een naald van een den in zijn neus.

‘Ha-ha-hatsjie!’

Moe houdt haar poot tegen zijn snuit.

‘Ssst, Broes!’

Hier ligt Broes nu, met zijn kop in het zand en een naald in zijn neus.

Doodop is hij, maar slapen kan hij niet. Er is te veel gebeurd vandaag.

51

Het geritsel komt dichterbij. Er kraken takken. Voetstappen in het bos. Gehijg. Iemand ademt snel. Moe houdt haar tanden en klauwen klaar. Een donkere gedaante nadert, zo groot als een monster.

schrijver Kristien Dieltiens tekenaar Seppe Van Den Berghe

52

Rosie en Moussa

Moussa klopt bij Rosie aan. ‘Zullen we …?’ fluistert hij geheimzinnig. Rosie laat de deur voorzichtig achter zich in het slot vallen. Mama mag niet weten wat ze van plan zijn. ‘Je weet dat je dit aan niemand mag vertellen’, zegt Moussa. Hij heeft Rosie nog nooit zo ernstig aangekeken. ‘Tuurlijk niet’, zegt Rosie. Meneer Tak heeft het ten strrrengste verboden, en ook mama wil vast niet dat ze helemaal tot op het dak gaan. ‘En wat als ik het wel vertel?’ wil Rosie weten. ‘Wel, dan … zal er groen haar uit je oren groeien’, zegt Moussa. Het is het eerste wat bij hem opkomt. Dan lopen ze de trap op. ‘Meer dan honderd treden voor je boven bent,’ zegt Moussa.

Ze lopen langs het appartement van meester Bert, de familie Diallo … steeds hoger. Alles gaat precies zoals Moussa het voorspeld heeft. Na de negende verdieping komen ze bij een smalle trap. VERBODEN VOOR ONBEVOEGDEN staat er in rode letters op een bordje.

‘Als we hier naar boven gaan, komen we bij een ijzeren deur. Dan zijn we er’, zegt Moussa hijgend. Rosie twijfelt. Ze kijkt opnieuw naar de grote rode letters.

‘Je kan er heel de stad zien. Het voetbalstadion en het station. Je kan de treinen de stad in en uit zien rijden. Een keer heb ik een trein helemaal tot aan de zee zien rijden.’

Dat gelooft Rosie niet. Maar ze krijgt de kans niet om het te zeggen.

‘Ik had het kunnen weten’, zegt Moussa dan.

‘Wat had je kunnen weten?’

‘Dat je een schijtluis bent.’

‘Een wat??’

‘Een schijtluis’, herhaalt Moussa venijnig.

Zo heeft niemand Rosie ooit genoemd.

‘Ben ik niet', bijt Rosie terug.

53
12

Voor Moussa nog iets kan zeggen, loopt ze als eerste de smalle trap op. Tot bij de ijzeren deur. Rosie duwt ertegen. Zo hard ze kan. ‘Wacht’, roept Moussa. Hij holt achter Rosie de trap op.

Daar staan ze dan. Als twee koningskinderen, helemaal boven op het dak van het flatgebouw. Het lijkt wel een groot plein boven in de lucht. Ver, heel ver boven de stad. En het is er nog veel mooier dan Moussa verteld had. Het is koud en zonnig en ze kunnen eindeloos ver kijken.

54

Plots horen ze een stem op de trap. ‘Is daar iemand?’

Rosie kijkt Moussa verschrikt aan. Alsof ze heel even hoopte dat hij het was die riep. Dan weer, nog luider dan de eerste keer: ‘Is daarrr iemand???’

Vanuit het trappenhuis horen ze iemand moeizaam naar boven komen. Wie zou dat kunnen zijn? ‘Weet je moeder …’, vraagt Moussa verschrikt.

‘Mijn moeder weet niks.’ ‘Als het één van die bengels is die op het dak zit, dan zwaait er wat’, klinkt het vanaf de trap.

Nu weet Rosie het zeker. ‘Het is meneer Tak’, stamelt ze. Moussa trekt Rosie aan haar arm. ‘Snel, achter de schoorsteen!’

Ze rennen voor hun leven.

Net voor meneer Tak het dak op komt kunnen ze zich achter de schoorsteen verstoppen. Rosie drukt zich met haar rug tegen de warme schoorsteen aan. Ze durft niet te bewegen. Zo bang is ze. Ze hoort meneer Tak traag het dak op lopen. Hij komt hun kant op. Dat kan ze horen. Als hij hen hier vindt, dan wacht hen een standje dat ze hun leven lang niet zullen vergeten. Ze knijpt haar ogen dicht en houdt haar adem in. Haar mond kleeft, maar ze durft niet te slikken.

55

Hij mag ons niet vinden, denkt ze. Ze voelt hoe Moussa in haar hand knijpt. Hij is vast net zo bang als ik, denkt Rosie. ‘Kijk dan’, fluistert hij met grote ogen als Rosie hem eindelijk aankijkt. Moussa kijkt bang naar een bewegende vlek op de grond. Dan ziet Rosie het ook: de schaduw van meneer Tak. Groot uitgetekend op het zwarte dak.

Het lijkt wel een reus die hun kant op komt. Zijn armen bengelen lang en gevaarlijk naast zijn lichaam. En ook al weet Rosie best dat de schaduw van meneer Tak langer is dan meneer Tak zelf … toch is het een akelig gezicht. De grote reus komt steeds dichterbij.

Nog een paar passen en hij zal ons vinden, denkt Rosie bang. En dan zal hij zo’n verschrikkelijk kabaal maken … Hij zal het aan moeder vertellen. Moeder zal boos zijn. Erger nog! Misschien zet meneer Tak moeder en Rosie wel op straat. En waar moeten ze dan naartoe? De ene gruwelijke gedachte na de andere spookt door haar hoofd. Dan stopt de grote reus. Hij staat vlak bij hen. Hij hoeft de hoek maar om te slaan om hen te vinden.

56
schrijver Michael De Cock tekenaar Judith Vanistendael

De opvreters

Witje Lof Een vreemde vogel

Ken je Witje Lof? Witje Lof is een rare snuiter. Hij is een beetje anders dan jij of ik. ‘Jij ziet er raar uit!’ ‘Bah, ik lust geen witlof.’ ‘Groente is vies.’

Weet je hoe dat komt? Witje Lof heeft een ander smaakje. Hij is een beetje bitter.

Daar kunnen mensen niet zo goed tegen. Mensen houden van zoet en een beetje zout. Witje Lof wordt gepest. Daarom is hij verdrietig. Omdat hij ietsiepietsie anders is, heeft hij weinig vrienden. Maar Witje Lof is gewoon Witje Lof.

Iedereen zegt dat hij een vreemde vogel is. En … zo smaakt hij ook. Maar als jij hem beter leert kennen, vind je hem vast super lief en lekker. Ja echt … ook hij is om op te vreten! Pak maar eens een stronkje witlof. Het voelt glad en zacht aan. Het heeft witte blaadjes met een beetje groen. Aai hem maar voorzichtig. Hij voelt heel zacht. Durf je al een hap te nemen? NEE?

Daar wordt Witje Lof sip van. Hij wil jou graag blij maken en erbij horen. Heb jij wel eens witlof gegeten? Je moest het vast proeven van je ouders. Anders kreeg je geen toetje. En … je vond het VIES, heel VIES. De meeste kinderen lusten geen witlof.

Grote mensen zijn dol op witlof. En cavia’s. Die zijn dikke vrienden met witlof. Want ook al smaakt hij apart, witlof is eigenlijk heel speciaal.

57
13

Snipper Ha-ha-ha-hatsjie!

Snipper wil niet weg. Hij heeft geen zin in een ui-tje. En geen trek in eten. Hij proeft niets en hij ruikt niets. Hij wil binnen blijven. Snipper voelt zich niet lekker. Zijn neus zit verstopt. Binnen in zijn neus kriebelt en jeukt het. Zijn neus is knaloranje.

‘Hatsjie’, niest Snipper.

‘Proost’, zegt mama Juin.

‘Hatsjie’, niest Snipper. ‘Gezondheid!’

‘Ha-ha-ha-ha… tsjoechie!’ niest Snipper.

‘Dat is drie keer. Morgen mooi weer!’ lacht mama Juin. Snipper krijgt een zakdoekje.

Hij snuit zijn grote puntneus.

‘Gaat het een beetje?’ vraagt ze. Snipper zegt niks. Hij heeft het koud. Hij bibbert. Mama Juin voelt aan zijn voorhoofd en in zijn nek. Snipper voelt warm aan.

‘Trek iets warm aan’, zegt mama Juin. ‘Ik heb ook een dikke muts op en een warme sjaal om.’ Snipper is snip- en snipverkouden.

Zijn hoofd is zwaar en doet zeer.

Lekker hangen voor de tv, dat is nu fijn. Of onder moeders uienrokken kruipen. Slapen met een verstopte neus is geen pretje.

Mama Juin maakt een soepje.

Snipper moet een beetje eten, vindt ze. Ze maakt een uiensoep. Een opkikker. Snipper eet als een zieke kip.

Hij roert en blaast in het kommetje soep.

58

Zo koelt het een beetje af. Dan neemt hij een hap. Hij proeft niets. De soep voelt lekker warm in zijn mond. Als hij de hap soep doorslikt, voelt hij de warmte in zijn buik. Nog een hap. En nog één. Zijn neus begint te druppen. En nog een hap. Snipper krijgt het lekker warm van het soepje. Na zeven happen heeft hij genoeg. Snipper voelt zich een ietsiepietsie beter.

Uiensoep

Nodig voor 4 personen: - 4 uien in dunne ringen - groentebouillonblokje - teentje knoflook - klont roomboter - lepel bloem - 1 l water

Smelt een klont boter in de pan, smoor de uien en de knoflook hierin tot ze zacht en glazig zijn. Voeg een kleine lepel bloem toe om het geheel iets te binden. Voeg een liter water toe en een bouillonblokje. Laat de soep nog tien minuten doorkoken en verdeel hem over vier borden. Strooi er wat geraspte kaas over en gratineer de soep even onder de grill. Lekker met stokbrood.

59
schrijver Sascha Meyer fotograaf Joss de Groot

Op de planken

Wie toneel speelt, moet zichtbaar zijn. Je hebt een goede plaats nodig om dat te doen. Je kunt op een houten verhoog spelen. Dat heet een plankier. Je kunt het uit elkaar halen en weer opbouwen. Zo kun je overal spelen waar je wil. Op straat, op een plein, op een weide. De mensen kiezen zelf hun plaats om te staan: voor, opzij, dicht, veraf. In de middeleeuwen speelden reizende toneelspelers zo. Soms zie je dat nu nog. Bij feesten in een stad. In de openlucht natuurlijk. Nu weet je ook waar dit vandaan komt: iets op de planken brengen. En plankenkoorts!

14
60

Nog langer geleden speelde men in een arena. Die had de vorm van een hoefijzer. Je kon er dus voor een stuk omheen zitten. Daardoor kon iedereen alles goed horen. Want het gebeurde weer in de openlucht. Je kon op banken zitten op een helling. Zo kon je alles ook goed zien. Nu gebruikt men soms nog deze hoefijzervorm. Men bouwt die dan na in een zaal.

61

Het kamertoneel komt uit Italië. Het toneel lijkt op een grote kamer zonder voorkant. Daar hangt dan het gordijn. De spelers blijven aan één kant. Het publiek zit aan de andere kant. Je zit er dus niet meer omheen. Dit is de meest bekende vorm van toneel bij ons.

62

Maar soms wil men eens iets anders. Het toneel is dan overal. Iedereen is in dezelfde ruimte: de spelers en de kijkers. Ze kunnen zelf kiezen wat ze gaan doen. Denk aan een boksring. Of aan een arena waar je helemaal omheen kan. Of aan een piste in een circus.

63

Licht is belangrijk. Het daglicht verbergt niets. Het donker is geheimzinnig. Eén straal licht in dat donker kan iedereen naar een bepaald ding doen kijken. Er kunnen lichtflitsen zijn. Je kunt ook met kleuren werken. Het licht wordt gekleurd met filters. Die worden voor de lens van het spotlicht gezet. Je ziet de spots hangen, heel hoog. Goudgeel roept een sfeer van warmte op. Blauwe of grijze filters maken het toneel kil. En wanneer een stukje gedaan is, floepen alle lichten uit. En dan misschien weer aan.

Het gordijn noemen we het doek. Wat krijgen we te zien achter dat doek? Iedereen wacht af tot het doek opengaat. Dat gordijn bestaat uit twee delen. Het wordt open en dicht gedraaid door een katrol. Of met een druk op de knop. Soms wordt het gordijn ook helemaal niet gebruikt.

64

De baas van het stuk is de regisseur. Je moet goed naar hem luisteren en de bevelen opvolgen. Hij is bij elke repetitie aanwezig. Soms heeft hij ook het stuk gekozen. Hij heeft dat eerst heel goed gelezen.

Het decor kan van alles zijn: een kamer, een schuur, een landschap, een ziekenhuis, een buurt, een winkel ... Het hangt ervan af waar het stuk over gaat. Heb je bijvoorbeeld meubels nodig? Een paar bomen? Alles kan nagemaakt worden. Alsof het helemaal echt is. Soms helpt een groot schilderij op de achterwand. Of een heel grote foto. Je kunt er zelfs meerdere hebben. Die worden dan om de beurt getoond. Bij dat decor horen ook voorwerpen. Er zijn twee soorten. De zetstukken zijn de grote, belangrijke dingen. Voorbeelden: een trap, een deur, struiken, een sofa ... Dan heb je de kleinere dingen. Die noemen we de rekwisieten. Voorbeelden: glazen, revolvers, wc-papier, bloemen ...

65

Soms zijn er kostuums nodig om te spelen. Je bent immers iemand anders op de planken. Je speelt een rol. Soms verklappen de kleren wie je bent. Speel je een saaie piet, een boef of een ijdeltuit? Een verpleegster of een huisvrouw?

Wie toneel speelt, is actrice of acteur. Die luistert naar wat de regisseur zegt. Veel mensen spelen toneel, in hun dorp of stad. Dat is dan hun hobby. Er zijn er ook die er hun beroep van maken. Veel toneelspelers hebben ook een rol op televisie, in een serie of in een film.

Het gezicht is belangrijk bij toneel. Je ziet er de gevoelens van de spelers op. Die moeten goed zichtbaar zijn voor het publiek. Daarom gebruikt men de kunst van het grimeren: werken met schmink. En met pruiken, baarden, puisten en littekens. De grimeuse of grimeur doet dit.

66
schrijver Joris Denoo tekenaar Jan Van Lierde

Jacques naar de stad

Dit is Jacques.

Zeg eens hallo, Jacques.

Jacques is een hond.

Jacques is een kleine hond.

Jacques is een kleine, mollige hond.

Jacques is een kleine, mollige hond met een baret en een mooie, rode trui.

Samen met meneer en mevrouw Glimschoen woont Jacques in een huis.

Zijn beste vriend meneer Wiebelsok woont er ook. Meneer Wiebelsok is een sok en bovendien heel wiebelig. Hij is wat viezig, en hij ruikt een beetje naar kaas.

Iedere ochtend na het ontbijt trekken meneer en mevrouw Glimschoen hun glimmende schoenen en warme jassen aan. Jacques kijkt naar hen vanuit zijn mand. Met één van zijn kraaloogjes open en de andere dicht.

Zo dus:

En soms meer zo:

‘Lief zijn vandaag, Jacques!’ zegt meneer Glimschoen. ‘We zijn gauw weer thuis!’ zegt mevrouw Glimschoen. En dan gaan ze naar hun werk.

Zodra de deur achter hen dichtvalt, doet Jacques allebei zijn kraaloogjes open. Hij haalt zijn baret onder zijn kussen vandaan en zet hem op zijn hoofd. Dan besluit hij welk avontuur hij vandaag eens zal gaan beleven.

15 67

Op een dag zette Jacques zijn baret op en besloot de stad in te gaan.

‘Ik denk dat ik naar de stad ga’, zei hij.

Zo gezegd, zo gedaan. Meneer Wiebelsok ging met hem mee.

Hij had die dag toch niks anders te doen.

Jacques was nog nooit in de stad geweest.

Hij keek vol bewondering naar de hoge gebouwen.

Ze staken recht omhoog de lucht in, sommigen verdwenen zelfs in de wolken. Meneer Wiebelsok was blij dat hij niet de ramen hoefde te zemen. De stad was groot en lawaaierig en het was er heel erg druk.

Er was zoveel te zien!

Meneer Wiebelsok ontdekte de leukste winkel ter wereld.

Jacques holde naar binnen.

Hij kocht baretten in alle kleuren en maten.

Dat waren dus heel veel baretten.

Daarna ontdekte Jacques een heel bijzonder gebouw.

Dus Jacques en meneer Wiebelsok gingen naar binnen.

Een aardige dame achter een grote balie vertelde dat dit gebouw een museum was.

68

‘Hier is een informatieboekje’, zei ze vriendelijk en gaf het aan Jacques.

‘Hierin staat wat er in elke zaal te zien is.’

‘Dank u wel’, zei Jacques. Hij gaf haar zijn boodschappen en ging op pad met meneer Wiebelsok. Hij vond het heerlijk om dingen te bekijken en wilde meteen beginnen.

De eerste zaal die ze bekeken stond vol met beelden.

Jacques zag dat beelden kunstwerken waren die niet in een lijst zitten, en waar je gewoon omheen kon lopen. Maar je mocht ze absoluut niet aanraken.

Jacques vond het heel leerzaam. Sommige beelden waren ...

Jacques keek in zijn boekje. Hij las: Ga naar de volgende zaal. En dat deed hij.

69

Aan de muren hingen allerlei schilderijen.

Jacques en meneer Wiebelsok gingen even op een bankje zitten om ze te bekijken. Op sommige schilderijen stonden mensen die naar dingen wezen die er niet waren. Jacques vond dat een beetje gek. Op andere schilderijen waren honden te zien. Jacques werd daar blij van. Maar die honden droegen geen baret …

‘Zullen we wat gaan eten?’ vroeg Jacques aan meneer Wiebelsok. ‘Ik zou wel een broodje met een sappig bot lusten!’

Jacques haalde zijn dozen met baretten op, en ze gingen op zoek naar een restaurant.

Opeens rende er een stoute dief met een masker op, in een gestreepte trui voorbij met één van de beelden onder haar arm. Twee bewakers renden achter haar aan. Omdat Jacques heel veel dozen vasthield, en aan zijn broodje met een sappig bot dacht, zag hij de dief niet aankomen. De dief zag Jacques en alle dozen niet …

De baretten wapperden alle kanten op. De dief viel op de grond. Het beeld vloog de lucht in.

Iedereen hield zijn adem in. Meneer Wiebelsok vreesde het ergste. Maar …

70

… Jacques was de held van de dag!

71

De burgemeester kwam snel naar het museum.

‘Jacques, je bent een held!’ riep hij.

Hij hing Jacques een medaille om de nek en nodigde hem en meneer Wiebelsok uit voor een heerlijke feestmaaltijd.

Toen ze terug waren in de keuken van meneer en mevrouw Glimschoen, gingen Jacques en meneer Wiebelsok dicht naast elkaar in de hondenmand liggen. Jacques sloot zijn kraaloogjes.

Even later kwamen meneer en mevrouw Glimschoen thuis.

‘Waar komt die medaille opeens vandaan?’ vroeg mevrouw Glimschoen. ‘Jacques, weet jij daar toevallig iets van?’

‘Hij is diep in slaap', lachte meneer Glimschoen. ‘We zullen tot morgenochtend moeten wachten.’

schrijver en tekenaar Alex T. Smith

72

Interview met een heks

Het heeft heel lang geduurd.

Maar eindelijk is het zover. Onze reporter, Elvies Pokkepop, kon eindelijk heks Bartelijne Boens te pakken krijgen voor een gesprek.

R – Mevrouw Boens.

H – Zeg maar Bartelijne, eh … Elvies.

R – Mevrouw Bartelijne.

H – Nee nee, gewoon Bartelijne.

R – Bartelijne, ik ben blij dat u op onze vragen wil antwoorden.

H – Vooruit met de geit, Elvies.

R – Kunt u toveren, Bartelijne?

H – Wat een domme vraag! Natuurlijk kan ik toveren! En vooral: genezen. R – O? Wilt u enkele voorbeelden geven?

H – Met plezier, hihi. Sommige kinderen zijn zo lelijk dat ze maar beter een kikker worden. Of een paddenstoel.

R – Reporter Elvies Pokkepop H – Heks Bartelijne Boens
16 73

R – Dat is toveren hé. U zegt dat u ook kunt genezen?

H – Ja zeker! Wil je enkele trucjes horen?

R – Onze lezers zijn erg benieuwd.

H – Nou. Heb jij wratten, Elvies?

R – Eh … ja … drie.

H – Wil je van je wratten af?

R – Natuurlijk. Maar niets helpt.

H – Luister. Stop drie kiezelstenen in een zak. Zet die zak op een kruispunt. Wie de zak meeneemt, krijgt jouw wratten. Genezen!

R – Wauw! Zal ik zeker doen. Brouw je ook drankjes?

H – Natuurlijk. Ik zwoeg elke dag met zware ketels heet sap. Daarom worden heksen vroeg oud.

R – Wat kan een heks meer dan een mens?

H – Een heks kan een plant horen huilen. Daarom toveren we de plant eerst in slaap vooraleer we de stengel doorsnijden.

R – Wat eet en drinkt een heks?

H – Een pruim per week houdt ons mooi bleek. Tegen pijn in de bil eten we kikkerdril. Gemalen kikkerbilletjes eten we ook graag.

R – Wilt u de lezers iets over uw kleren verklappen?

H – Ik hou van ouderwetse donkere kleren. Daar zie je de spatten en vlekken niet op. Een echte heksenjurk heeft diepe zakken. Er moet van alles in kunnen. Een tas moet er natuurlijk ook bij.

R – Wat steekt er in uw tas?

H – Een toverboekje, een flesje vliegwater, een fluitje om wind op te roepen, een kleine paraplu, een wrattenprikker.

74

R – U hebt ook een zwarte kat, zie ik. Hoe heet het lieve diertje?

H – Zarzoewela. Ze kan goed dansen.

R – O? En u?

H – Soms dans ik in een heksenkring, met dertien heksen. We dansen tegen de klok in. We schoppen graag tegen elkaars schenen.

R – Kunnen jullie echt vliegen?

H – Natuurlijk kunnen we vliegen. Wat dacht je wel.

R – Hoe doet u dat dan?

H – Voor de start wrijf ik me in met vliegwater. Dan kies ik een bezem. En hopla … de lucht in.

R – Nog een vraag, Bartelijne. Kunt u de toekomst voorspellen?

H – Ha! Die vraag had ik verwacht!

75

R – Knap van u. En hoe doet u dit?

H – Dat gebeurt op een theekransje onder heksen. Als je kopje thee leeg is, geef je het door aan de heks links van jou. Pas op: het is echte thee, met blaadjes, niet met suffe theezakjes. Die heks schudt het kopje in haar linkerhand. Ze giet de rest van de thee uit. Dan kijkt ze naar de overgebleven blaadjes. De blaadjes bij het oor voorspellen de nabije toekomst. Die aan de rand wat er daarna gebeurt. De blaadjes op de bodem voorspellen de verre toekomst.

R – Maar wat ziet u dan?

H – Blaadjes in de vorm van een halvemaan, een klavertje vier, een bloem of een zeven voorspellen geluk. Een spade, een kruis, een kat of een pad voorspellen ongeluk.

R – Fijn dat u dat wilde verklappen, Bartelijne.

H – Mag ik nu even in jouw kopje thee kijken, lieve Elvies?

R – Ja zeker.

H – O, ik zie het al.

R – Ik ben erg nieuwsgierig …

H – Ik zie … Ik zie … Ik zie dat dit gesprek over drie seconden gedaan zal zijn.

R – Maar …

H – Doei!!

76

Operatie Bernie buiten

Ik heet Cath en ik ben acht. Mijn papa heb ik nooit gekend. Mama zegt dat dat maar goed is ook. Samen met mama woon ik in een knus rijhuisje.

Het is net ruim genoeg voor ons tweetjes. Er kan echt niemand bij. Mama denkt daar anders over. Vandaag komt Bernie voor het eerst over de vloer. Het eerste wat hij mij vertelt, is een mop. Ik houd niet van moppen. Van mensen die moppen vertellen, houd ik nog veel minder. Bernie is nog erger dan een moppentapper. Hij heeft een winkel in fopartikelen. Carnavalsboetiek Bernard. Daar heeft mama hem leren kennen. En dat is mijn eigen schuld. Ik wilde een piratenkostuum voor het carnavalsfeest op school. Daarom ging mama naar de carnavalswinkel. Toen ze terugkwam, was ze heel vrolijk.

77
17

‘Wat een leuke kerel,’ zei ze, ‘die man van de carnavalswinkel.’

Ik had onraad moeten ruiken. Maar ik had het te druk met mijn nieuwe piratenkostuum. De week daarop ging mama opnieuw naar de carnavalswinkel. Ik kreeg nog een plastic zwaard, een valse snor, een gele pruik en een clownsneus zonder dat ik daarom had gevraagd.

‘Hij neemt me mee uit eten’, zei mama. Toen wist ik het. Ons huis zou weer te klein worden. Het was niet de eerste keer. Vorig jaar was er de Wrat geweest en daarvoor had de Sprookjesverteller kort bij ons gewoond.

Eerst Bernie. Eigenlijk heet hij Bernard. Maar niemand noemt hem zo. Dat vindt hij niet leuk, zei mama me voor ik hem de eerste keer zag. ‘Dag Bernard’, zeg ik. Hij is groot, heeft zwart haar en draagt een klein, rond brilletje. Zo’n bril die je in fopwinkels vindt. Hij geeft me een knipoogje en komt binnen. Mama heeft me een fijne avond beloofd met veel limonade en zoutjes. Ik drink limonade tot ik geel zie en prop me vol zoutjes. Maar een fijne avond wordt het niet. Dat komt door Bernie. ‘Ik vind je mama leuk’, zegt hij tegen mij. Mama zit naast hem stomweg te blozen op de bank. ‘En jou wil ik beter leren kennen, Cath’, voegt hij eraan toe. Ik staar naar zijn zwarte brilletje, graai snel nog een handvol zoutjes weg en sta recht. ‘Ik jou niet’, zeg ik. Ik draai me om en ga weg.

Op mijn kamer neem ik een groot schrift. Deze keer zal ik het goed aanpakken. Ik zal er alles aan doen om Bernie weg te pesten. Morgen begin ik eraan. In mijn mooiste letters schrijf ik op de voorkant van het schrift: Operatie Bernie Buiten.

78

De sprookjesverteller

Om te begrijpen waarom ik Bernie buiten wil, moet je eerst meer weten over de Sprookjesverteller en de Wrat. Ze beloofden allerlei dingen die ze nooit deden. En ze zaten altijd op mijn stoel.

Eerst kwam de Sprookjesverteller. Hij was lang en blond. En hij glimlachte de hele tijd. ‘Mijn droomprins’, vertrouwde mama mij toe. Ze had sterretjes in haar ogen. Hij beloofde ons heel wat. ‘Ik neem je mee naar Parijs’, zei hij tegen mama. ‘In de herfst?’ vroeg ze zacht.

Hij knikte en mama kocht een kalender om de dagen af te strepen. Mama is nooit in Parijs geraakt.

De Sprookjesverteller had iets verzwegen. Hij was helemaal niet alleen. Hij had een gezin, met een vrouw en twee kleine kinderen. Toen mama dat te weten kwam, wilde ze hem nooit meer zien.

De weken daarop sliep mama net zoveel als Doornroosje. Ze kwam haar bed niet uit. Ik moest vaak overblijven op school, mijn haar begon vast te klitten en ik vond geen schone kleren meer. Op een dag is mama ontwaakt. Dat was toen ik mijn vinger had verbrand in de keuken. Ik had honger en wilde een ei bakken. Ik stak mijn vinger in de pan om te voelen of de boter warm genoeg was. Dat was niet zo slim. Ik schreeuwde het uit. Mama stormde in haar pyjama de keuken in. Ze hield mijn vinger lange tijd onder koud water, terwijl ze me troostte. Ze deed zalf op mijn rode vinger en bakte voor mij het lekkerste ei dat ik ooit heb gegeten. En ze ging niet terug naar haar bed. De aftelkalender voor Parijs scheurde ze in honderd stukken.

schrijver Hilde Vandermeeren tekenaar Lotte Leyssens

79

Spionnen

Hoe word je spion?

Wil je graag spion worden? En wil je weten wat je daarvoor moet doen? Dan is er goed nieuws en heel veel slecht nieuws.

Het slechte nieuws is dat je eerst gewoon naar school moet. Nog meer slecht nieuws is dat je ook nog eens goede cijfers moet halen. Het laatste slechte bericht is dat je dan nog niet eens zeker weet of je wordt toegelaten bij een geheime dienst.

En het goede nieuws? Dat is dat het niet helemaal onmogelijk is om spion te worden.

Toelating

Je wordt niet zomaar toegelaten op een spionnenschool.

Voordat de school je toelaat, wil de geheime dienst eerst alles over je weten. Of je wel slim genoeg bent, bijvoorbeeld.

Want aan een agent die door zijn domheid allerlei geheimen verklapt, heb je niet veel.

Maar een spion moet ook te vertrouwen zijn. Er mag geen enkel risico zijn dat je eerst een uitgebreide opleiding krijgt en vervolgens naar de vijand loopt.

80 18

Daarom:

… onderzoeken ze zorgvuldig uit wat voor familie je komt. Als één van je ouders misdaden heeft begaan of bij een gevaarlijke actiegroep heeft gezeten, word je niet toegelaten.

… onderzoeken ze alles uit je verleden. Oude schoolvrienden worden ondervraagd, je leraren, buren, kennissen, familie. Kortom iedereen die maar iets met je te maken heeft gehad. Voordat je aangenomen wordt, weten sommige geheime diensten meer van je dan je eigen ouders ooit van je geweten hebben!

… onderzoeken ze of je wel geschikt bent als spion. Heb je stalen zenuwen? Kun je tegen uitputting? Kun je goed met mensen omgaan? Vooral dat laatste is belangrijk, want als spion moet je heel snel en makkelijk contact kunnen leggen.

81

Ben jij geschikt als spion?

Voordat je al die moeite gaat doen om aangenomen te worden bij de geheime dienst, kun je beter eerst kijken of je wel geschikt bent als spion.

– Test: Ben jij geschikt als spion? –

1) Maak je makkelijk vrienden?

a. Ja, als ik het zou willen zou ik een heel voetbalstadion kunnen uitnodigen op mijn verjaardag.

b. Met leuke mensen raak ik snel bevriend, met vervelende mensen niet.

c. Ik haat vrienden.

2) Zou je een onschuldig iemand kunnen doden als het moest?

a. Ja hoor. Wat krijg ik ervoor?

b. Misschien wel, misschien niet.

c. Ben jij gek? Dat is moord!

3) Kun je goed een geheim bewaren?

a. Dat vertel ik niet. Dat is geheim.

b. Belangrijke geheimen wel, andere geheimen niet.

c. Ach joh, als ik het niet vertel, vertelt iemand anders het wel.

4) Ben je snel bang?

a. Natuurlijk ben ik wel eens bang. Maar daar kan ik goed mee omgaan.

b. Ik ben nooit bang. Waar zou ik bang voor moeten zijn?

c. Ik ben bang voor muizen, spinnen, monsters, tijgers, haaien en andere menseneters, spoken, vampiers, inbrekers, konijnen en bejaarden. Verder ben ik niet bang.

5) Kun je goed liegen?

a. Ja.

b. Nee (maar het antwoord is ‘ja’).

c. Er gaat niets boven eerlijkheid.

82

6) Heb je een goed geheugen?

a. Ja. Ik onthoud heel veel.

b. Interessante weetjes onthoud ik wel, andere dingen niet. c. Wat was de vraag ook alweer?

7) Hoe los jij problemen op?

a. Ik vind vaak de gekste oplossingen voor problemen. b. Ik doe alles precies zoals het moet. c. Ik laat anderen mijn problemen oplossen.

8) Ben je slimmer dan anderen?

a. Ik denk van wel.

b. Ja, ik weet alles altijd beter dan de rest. c. Ja. Alleen snap ik dingen minder snel en goed dan anderen.

9) Wil je graag een beroemde spion worden?

a. Nee, dat vind ik totaal niet belangrijk. b. Ja, ik wil een hele goede beroemde spion worden. c. Ik zorg binnen een jaar dat de hele wereld mij kent.

10) Volg je het nieuws graag?

a. Ja, ik wil weten wat er in de wereld gebeurt. b. Ik ben alleen in sportnieuws, shownieuws en het weer geïnteresseerd. c. Nieuws is saai.

Voor elke a krijg je één punt. Voor elke b krijg je 0 punten en voor elke c krijg je een strafpunt, -1. Alleen bij vraag 2 is antwoord b ook een punt waard.

De score:

83

Wat is je score?

Meer dan tien punten – Je bent een uiterst belabberde spion. Je kunt niet eens tellen. Bij deze test kun je maar tien punten behalen, sukkel! Acht tot tien punten – Jij wordt vast een hele goede … Zes tot zeven punten – Hm. Nou ja. Vooruit dan maar. Nul tot vijf punten – Helaas. Of je wordt een slechte spion (en daar hebben we niets aan) of je kiest een ander beroep (dat raden we je aan). Minder dan nul punten – Word nooit spion! En als je het toch wordt, spioneer dan voor de vijand. Je richt namelijk meer schade aan dan je goed kunt doen. Gelukkig kun je met deze score nog altijd leraar worden. Of schrijver van boeken over spionage …

84
schrijver Jan Paul Schutten tekenaar Sieger Zuidersma

BRONNEN

1 De woensdagwuif

De woensdagwuif, Joris Denoo, 2015 2

Vreemde zaken

Sam Schoffel doet het weer, Paul van Loon, Zwijsen, 2014 3 En … hoe heet jij? www.kindengezin.be/zoekvoornaam 4 Origami Origami, Basistechnieken, ISBN 978-90-5566-712-3, Mary Meinking, Ars Scribendi Uitgeverij B.V., 2011 5 Een nieuwe thuis voor Treesje

Een nieuwe thuis voor Treesje, Frank Pollet, Manteau, 2013 6 Superjuffie!

Superjuffie!, Janneke Schotveld, Van Holkema & Warendorf, 2011 7

Onderzeeboot

Ik heb het tegen jou, theaterteksten voor jongeren, Bart van Nuffelen, Afijn, 2003 8

Krantenpraat Krantenpraat, Joris Denoo, 2015 9 Ik ken al vier paddenstoelen

Ik ken al 25 paddenstoelen, Björn Bergenholtz, Gottmer, 2012 10 Die helm is zo stoer!

Jan Ruysberg, Jommekeskrant - Het Nieuwsblad/Mediahuis 11 Een REUS van een BEER

Een REUS van een BEER, Kristien Dieltiens, De Eenhoorn, 2015 12

Rosie en Moussa

Rosie en Moussa, Michael De Cock, Querido, 2010 13

De opvreters

De opvreters, Sascha Meyer, Rubinstein, 2014 14 Op de planken

Op de planken, Joris Denoo, 2015 15 Jacques naar de stad

Jacques naar de stad, Alex T. Smith, The House of Books, 2012

85

16 Interview met een heks

Interview met een heks, Joris Denoo, 2015

17 Operatie Bernie buiten

Operatie Bernie buiten, Hilde Vandermeeren, Davidsfonds/Infodok, 2009

18 Spionnen

Topgeheimen & Speuren naar sporen, Jan Paul Schutten, Kluitman Alkmaar BV, 2015

De uitgever heeft naar best vermogen getracht de publicatierechten volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Zij die niettemin menen nog aanspraken te kunnen doen gelden, kunnen dat aan de uitgever kenbaar maken.

86

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.