Toezicht houden en blessurepreventie
h. Wat vond je moeilijk?
k op st yr en ig ht be Co Bo eld nc om n ep og t be n ro iet ep d so efi nd nit er ief w . ijs
Je kunt de uitwerking van deze opdracht in je portfolio opnemen. Maak hierover dan afspraken met je docent.
Observatiemiddelen
Bij het observeren zijn je zintuigen je belangrijkste hulpmiddel. Afhankelijk van de situatie zul je een of meerdere zintuigen tegelijk gebruiken. Je kijkt bijvoorbeeld naar gedragingen van sporters of gasten. Je let daarbij vooral op lichaamstaal en mimiek. Daarnaast is luisteren een zeer goede bron om informatie te verkrijgen. Hoe praat iemand, hard of juist zacht? Op welke toon praat iemand, agressief of juist heel aardig?
Te
Naast je zintuigen kun je ook van hulpmiddelen gebruikmaken om te observeren: • vragen Je kunt tijdens je observatie aan je sporters of gasten vragen of het klopt wat jij ziet. Belangrijk is de manier waarop je dit doet. Je moet op een goede en prettige manier informatie verkrijgen. • empathie of inlevingsvermogen Een belangrijk, maar ook zeer subjectief iets: empathie of inlevingsvermogen. Je probeert je te verplaatsen in de ander om je zo te kunnen inleven in zijn situatie en zijn gevoelens. Dit kan in bepaalde situaties helpen om het gedrag te interpreteren. Grijp je wel of juist niet in? Is de manier hoe iemand reageert een grapje of is hij echt boos? Je moet openstaan voor het gedrag van de ander. Dit is best moeilijk. Je moet hier veel ervaring mee opdoen. • beschrijven of noteren Vaak is het handig tijdens een observatie dingen te noteren. Bij het toezicht houden in een zwembad is er bijvoorbeeld een logboek aanwezig. Hierin worden gebeurtenissen genoteerd die tijdens het toezicht houden zijn gebeurd. Hierin wordt ook genoteerd hoe er is gehandeld. • ABC-methode De ABC-methode is geschikt als je geïnteresseerd bent in één bepaalde gebeurtenis of gedraging. Telkens wanneer de gebeurtenis of gedraging zich voordoet, beschrijf je het op de volgende manier: – A = aanleiding – B = behaviour (gedrag) – C = consequentie.
C
Je noteert de aanleiding voor het gedrag (A). Daarna beschrijf je heel nauwkeurig wat je ziet (het gedrag = B). Het laatst geef je aan wat het gevolg is van het gedrag (C). • turven, tellen of een observatielijst Je kunt letterlijk tellen of turven hoe vaak je iets ziet. Bijvoorbeeld hoeveel rondjes iemand loopt. Als je op heel veel zaken tegelijk wil letten, kun je vooraf een lijst maken: de observatielijst.
28