SEH Adviespocket 2021

Page 1

SEH Adviespocket 2021 T O O L S

V O O R

D E

A D V I E S P R A K T I J K


Colofon De SEH Adviespocket 2021 is een uitgave van de Stichting Erkend Hypotheekadviseur (SEH) en wordt verspreid onder Erkend Financieel Adviseurs. De inhoud is samengesteld door een team van vakspecialisten: Raymond Bakker, Jan Martijn Hengeveld, Harrie-Jan van Nunen en Henri Drost (eindredactie). SEH is op geen enkele wijze verantwoordelijk voor schade die ontstaat door eventuele onjuistheden en/of zetfouten. De inhoud is opgesteld naar inzichten tot medio februari 2021.


I N H O U D S O P G AV E

Hoofdstuk 1 Acceptatie Maximale hypotheek op inkomen Vaststelling toetsinkomen loondienst Vaststelling toetsinkomen ondernemer Maximale hypotheek op onderpand Verruimen van toetsnormen Explain: zuivere oversluiting Explain: energiezuinige woning (inkomen) Explain: energiezuinige woning (onderpand) Explain: duurhuurder Explain: seniorenregeling bij naderend pensioen Explain: seniorenregeling op AOW-leeftijd Explain: seniorenregeling inkomensarme periode Explain: relatiebreuk Verhuurhypotheken

5 6 8 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21

Hoofdstuk 2 Het belang van advies over Bruto en netto woonlasten Overlijden Werkloosheid Arbeidsongeschiktheid Relatiebreuk

23 24 26 27 28 30

Hoofdstuk 3 Relevante regelgeving Overdrachtsbelasting Draagplichtovereenkomst Wat kunt u met een KEW? Vergoedingsrechten Partneralimentatie Boeterente en rentemiddeling BKR-registratie

33 34 36 38 40 41 42 43

Hoofdstuk 4 Alternatieve mogelijkheden Verzilveren overwaarde voor senioren Familielening eigen woning Schenkingsvrijstelling Consumptief krediet Hypothecair lenen in box 3 Verhuur eigen woning SVN-regelingen

45 46 48 50 51 52 54 55

Hoofdstuk 5 Kerncijfers Inkomstenbelasting box 1, 2 en 3 Heffingskortingen en toeslagen 2021 Hypotheekrenteaftrek en eigenwoningforfait Erf- en schenkbelasting Lijfrente- en kapitaalverzekeringen Uitkeringen sociale zekerheid

57 58 59 60 61 62 64 SEH Adviespocket 2021 | 3



Hoofdstuk 1

Accep tat ie

1

Ac c e p tat i e

SEH Adviespocket 2021 | 5


Accep tat ie

Hoofdstuk 1

Maximale hypotheek op inkomen Bepalingen voor de maximale hypotheek op het inkomen zijn vastgelegd in de Tijdelijke regeling hypothecair krediet. Hoeveel een klant kan lenen is afhankelijk van deze factoren: Toetsinkomen: Er zijn verschillende manieren om het toetsinkomen vast te stellen (zie pagina 8 t/m 10). Toekomstige inkomensstijgingen (binnen 6 maanden na het bindend aanbod) tellen mee. Lopende alimentatieverplichtingen verminderen het toetsinkomen. Verminderd inkomen binnen 10 jaar: Daalt het inkomen binnen 10 jaar, dan moet rekening worden gehouden met dit lagere inkomen (zie pagina 16). Toetsrente: Als de rentevastperiode 10 jaar of langer is, of gelijk aan de resterende duur van de lening, dan wordt uitgaan van de verschuldigde rente. In overige gevallen is deze 5%. Een hogere financieringslast kan worden verkregen bij een (gemiddelde) toetsrente van 1,01% / 1,51% / 2,01% / 2,51%. Financieringslastpercentage: Welke financieringslasttabel van toepassing is, is afhankelijk of de rente wel of niet aftrekbaar is en of de aanvrager met het hoogste toetsinkomen wel of niet de AOW-leeftijd heeft bereikt. De beheernorm wordt gebruikt voor woningbehoud in geval van echtscheiding (zie pagina 20). Financiele verplichtingen: De werkelijke maandlast als deze niet aanpasbaar is (bijvoorbeeld persoonlijke lening, lease of erfpacht). In overige gevallen bedraagt deze (fictief) 2% van de oorspronkelijk lening. Voor studiefinancieringen geldt 0,65% (studieschuld van vóór 1 juli 2015) of 0,35% (studieschuld ná 1 juli 2015) van de oorspronkelijke studieschuld. Toetsingssystematiek: De annuïteitentoets is, ongeacht de aflossingsvorm, de standaardnorm. De werkelijke lastentoets wordt gebruikt in geval van de seniorenregeling (zie pagina 16 en 17), een zuivere oversluiting (zie pagina 13) en bij beheer. Is sprake van een tijdelijk inkomenstekort na AOW-datum, dan mag gedurende deze periode worden getoetst op werkelijke lasten (zie pagina 18). Toetslooptijd: Bij annuïtaire en lineaire hypotheken is de werkelijke looptijd (max. 30 jaar) het uitgangspunt. Bij overige leenvormen is dat 30 jaar. Met uitzondering van hypotheken met een verpand opbouwproduct. Dan mag de annuïtaire last van de netto hypotheek gelden, rekening houdend met de werkelijk resterende looptijd. Energiezuinige of -neutrale woning: Er is een vast bedrag extra te lenen. Afhankelijk hoe energiezuinig de woning is en of hoeveel voorzieningen er worden getroffen (zie pagina 14).

6 | SEH Adviespocket 2021


Werkelijke lasten

Annuïtair (Standaard)

Minimaal € 33.000

Maximale hypotheek

Toetsingssystematiek

Maximaal toegestane last

Toetsrente

(Toets) Looptijd

-/- maandlast lopende financiële verplichtingen en erfpachtcanon

Financieringslastpercentage

Hoogste toetsinkomen + 90% laagste

Te verhogen i.g.v. energiezuinige of neutrale woning

Gezamenlijk toetsinkomen

Toetsinkomen 2

Toetsinkomen 1

Tijdelijk inkomenstekort

Duur van het inkomen < 10 jaar dan ook toets op verminderd inkomen

-/- Alimentatieverplichting aan ex-partner

Maximale hypotheek op inkomen

Alleenstaande met toetsinkomen 21.500 <> 31.000 + 3%-punt tot maximaal percentage behorende bij 31.000

Box 1 / Box 3 vóór AOW / na AOW Beheernorm

Hoofdstuk 1 Accep tat ie

SEH Adviespocket 2021 | 7


Accep tat ie

Hoofdstuk 1

Vaststelling toetsinkomen loondienst Het toetsinkomen kan op verschillende manieren worden vastgesteld, elk met een eigen uitkomst. De keuze voor de (beste) methode hangt af van de uitkomst, het gemak voor adviseur en consument en de acceptatie door de aanbieder van de methode. Alle methodes zijn mogelijk met NHG. Corona-maatregelen De coronacrisis leidt mogelijk tot strengere eisen voor het vaststellen van het toetsinkomen. Geldverstrekkers beoordelen aanvragen met een tijdelijke dienstverband altijd als maatwerk. Sommige aanbieders stellen aanvullende vragen (over de werkgever).

Vast dienstverband Heeft de aanvrager een vast dienstverband, dan kan de Werkgeversverklaring of de Inkomensbepaling loondienst (IBL) worden gebruikt. Als bij een tijdelijk dienstverband op de werkgeversverklaring is aangegeven dat deze wordt voortgezet voor onbepaalde tijd, dan wordt deze gezien als vast dienstverband. De uitkomsten tussen de werkgeversverklaring en IBL kunnen onderling (sterk) afwijken. De IBL is niet in alle gevallen bruikbaar. Verschillen vast dienstverband

Acceptatie toetsinkomen

Werkgeversverklaring Via werkgever Vooruitkijken (vast inkomen) Terugkijken (variabel inkomen) Vaste loonbestanddelen + variabele emolumenten (laatste 12 maanden) Afhankelijk van acceptatiekader aanbieder

Aantal documenten in dossier

Werkgeversverklaring + salarisstrook

Bruikbaarheid

Altijd

Acceptatie aanbieders Gemak voor consument en adviseur

Alle aanbieders Veel discussies over vormvereisten en het (niet) kunnen matchen van het vermelde inkomen

Hoe te verkrijgen? Zienswijze Hoogte toetsinkomen

Inkomensbepaling loondienst Door adviseur te maken Terugkijken over 12 of 24 maanden SV-loon over laatste 12 of 24 maanden Voor alle aanbieders gelijk (alle inkomensbestanddelen tellen mee) Inkomensbepaling verklaring loondienst (of Ockto-sleutel) + salarisstrook Beperkt. Niet mogelijk bij o.a. buitenlands inkomen, kort arbeidsverleden, benodigde inkomensverhoging Beperkt aantal aanbieders Groot voor consument en adviseur

Tijdelijk dienstverband Heeft de aanvrager een tijdelijk loondienstverband, dan kan het toetsinkomen worden vastgesteld op basis van het 3-jaarsgemiddelde, de Inkomensbepaling loondienst (IBL) of de Arbeidsmarktscan. Bij het 3-jaarsgemiddelde wordt het toetsinkomen berekend over het gemiddelde loon en de loonvervangende uitkeringen over de laatste drie kalenderjaren (2020, 2019 en 2018). De uitkomst is gemaximeerd tot het inkomen in het laatste kalenderjaar. Het inkomen dat dit jaar is of zal worden verdiend, speelt geen rol. 8 | SEH Adviespocket 2021


Hoofdstuk 1

Accep tat ie

Bij de Inkomensbepaling loondienst wordt het toetsinkomen berekend over het gemiddelde SV-loon over de laatste 36 maanden (deel 2021, 2020, 2019 en deel 2018). Verdiend inkomen in 2021 is wel onderdeel van de berekening. Vaak is het toetsinkomen daardoor hoger dan bij het 3-jaarsgemiddelde. De Arbeidsmarktscan is geschikt voor aanvragers die een arbeidsverleden van 12 in de laatste 14 maanden hebben en beschikken over een DUO-diploma. Een externe deskundige stelt de verdiencapaciteit (= toetsinkomen) vast. Van belang zijn werkervaring, opleidingsniveau, beroep of functie, branche en regio.

Uitzendkracht Werkt de aanvrager voor een uitzendbureau, dan kan het toetsinkomen worden vastgesteld op basis van het 3-jaarsgemiddelde. Werkt de aanvrager minimaal 52 weken bij eenzelfde uitzendorganisatie, dan kan een Perspectiefverklaring worden aangevraagd. Het huidige inkomen geldt dan als toetsinkomen. Deze ligt (veelal) hoger dan het 3-jaarsgemiddelde. Een perspectiefverklaring wordt uitgegeven door het uitzendbureau. Is dat niet aangesloten bij de Stichting Perspectiefverklaring, dan moet een Externe Perspectief Taxateur worden ingeschakeld. Daar zijn kosten aan verbonden. Verschillen tijdelijk dienstverband

Aantal documenten in dossier

Werkgeversverklaring met intentie Via werkgever Vast inkomen: vooruitkijken Tijdelijk inkomen: terugkijken Vaste loonbestanddelen + variabele emolumenten (laatste 12 maanden) Variabele bestanddelen, afhankelijk van acceptatiekader Werkgeversverklaring + salarisstrook

Bruikbaarheid

Altijd

Acceptatie aanbieders

Alle aanbieders

Gemak voor consument en adviseur

Veel discussies over vormvereisten en het (niet) kunnen matchen van het vermelde inkomen

Hoe te verkrijgen? Zienswijze Hoogte toetsinkomen

Acceptatie toetsinkomen

3-jaars gemiddelde Via werkgever Terugkijken over 3 kalenderjaren Gemiddeld inkomen laatste 3 kalenderjaren

Inkomensbepaling loondienst Door adviseur Terugkijken over 36 maanden SV-loon over laatste 36 maanden

Voor alle aanbieders gelijk

Voor alle aanbieders gelijk

Werkgeversverklaring + salarisstrook + jaaropgaven Altijd (Indien geen 3 jaar, dan middelen over 3 jaar) Alle aanbieders

Inkomensbepaling verklaring loondienst + salarisstrook Beperkt

Veel discussies over vormvereisten WG-verklaring. Verzamelen jaaropgaven vaak lastig

Beperkt aantal aanbieders Groot voor consument en adviseur

www.inkomensbepalingloondienst.nl

Arbeidsmarktscan

Perspectiefverklaring

Extern Verwacht inkomen

Extern Vooruitkijken

Verwacht te verdienen inkomen, gemaximeerd tot huidig inkomen Voor alle aanbieders gelijk gelijk

Huidig inkomen

Inkomensvaststelling Arbeidsmarktscan

Werkgeversverklaring + salarisstrook + Perspectiefverklaring Minimaal 52 weken werkzaam bij hetzelfde uitzendbureau Beperkt aantal aanbieders Groot voor adviseur

Minimaal 52 weken arbeidsverleden en een score > 70 Beperkt aantal aanbieders Groot voor adviseur

Voor alle aanbieders gelijk

Consument moet kosten maken en veel documenten aanleveren

Consument moet mogelijk kosten maken

www.arbeidsmarktkansen.nl

www.perspectiefverklaring.nl

SEH Adviespocket 2021 | 9


Accep tat ie

Hoofdstuk 1

Vaststelling toetsinkomen ondernemer Elke bank bepaalt het toetsinkomen van een ondernemer op haar eigen manier. De onderlinge verschillen kunnen groot zijn. Deze ontstaan door bijvoorbeeld het wel of niet corrigeren van de fiscale bijtelling van de auto van de zaak, het hebben van een RC-schuld, overwinst of de 3-2-1 methode. Ook kunnen bijzondere baten en lasten (zoals gevolgen van de coronacrisis) leiden tot andere uitkomsten. Vanaf 1 april 2021 maakt het jaar 2020 onderdeel uit van de beoordeling. Tot die tijd kan volstaan worden met de boekjaren 2019, 2018 en 2017, aangevuld met tussentijdse cijfers. Vanaf 1 juli 2021 dienen ook de tussentijdse cijfers over het lopende jaar te worden aangeleverd. Het gerealiseerde resultaat kan onderdeel uitmaken van de berekening, in plaats van het oudste kalenderjaar (= het recht van vervanging).

Starters Ondernemers die geen drie boekjaren kunnen overleggen, worden gezien als starter. Het toetsinkomen wordt dan vastgesteld op basis van het gemiddelde loon en winst in de laatste drie kalenderjaren. Of op basis van de gerealiseerde winst, geëxtrapoleerd. Met verschillende uitkomsten.

Inkomensanalyse voor ondernemers De Inkomensanalyse voor ondernemers biedt vooraf inzicht. Per aanbieder is te zien welke banken de ondernemer willen financieren en met welk toetsinkomen ze rekenen. Deze inkomensanalyse is verkrijgbaar via het Validatie instituut inkomensvaststelling Zelfstandigen (www.viiz.nl) en via diverse serviceproviders. Kosten vanaf € 185.

NHG-hypotheken Voor NHG-hypotheken moet het inkomen worden vastgesteld door een extern deskundige, rekenmeesters genaamd. NHG heeft vier rekenmeester geaccrediteerd voor het afgeven van een inkomensverklaring (IKV). De kosten ervan lopen uiteen van € 225 voor een eenmanszaak tot € 585 (excl. btw) voor een BV met twee werkmaatschappijen. ING Bank en Rabobank accepteren geen externe IKV; zij berekenen altijd zelf. ABN Amro, Florius, RegioBank, SNS Bank, ASN en BLG Wonen mogen het NHG-toetsinkomen ook zelf vaststellen. In dat geval hoeft de ondernemer niets te betalen voor de inkomensverklaring. Het nadeel van een IKV: er is geen overleg mogelijk met de aanbieder.

10 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1


Hoofdstuk 1

Accep tat ie

Maximale hypotheek op onderpand 100% marktwaarde (na verbouw) Op het moment van afsluiten van de hypotheek mag de lening niet meer bedragen dan 100% van de marktwaarde. De marktwaarde kan worden vastgesteld op basis van een taxatierapport, WOZ-beschikking of een modelmatige waardebepaling, zoals Calcasa. Wanneer er sprake is van een verbouwing, dan geldt de marktwaarde van de woning na voltooiing van de verbouwingswerkzaamheden.

Explain In een aantal situaties is een lening boven 100% van de marktwaarde toegestaan. Een zuivere oversluiting (zie pagina 13); Bij het treffen van energiebesparende voorzieningen (zie pagina 15); Het meefinancieren van het verkoopverlies op de vorige woning; De hypotheek bedraagt minder dan 60% van de leencapaciteit op het inkomen; Een noodzakelijke woningverbetering leidt tot een daling van de schuldmarktwaardeverhouding; Als sprake is van noodzakelijke woningverbetering en het risico op restschuld wordt ondervangen door een gemeentelijke regeling voor noodzakelijke woningverbetering; Een hypothecair krediet van maximaal € 25.000 om de woning aardgasvrij te maken in het kader van een wijkgerichte aanpak en het risico op restschuld wordt ondervangen door het Nationaal Warmtefonds. Geen modelmatige waardebepaling na 1 juli? Vanaf 1 juli 2021 is het banken, op grond van Europese regels, niet meer toegestaan om gebruik te maken van modelmatige waardebepalingen. Bij het opstellen van deze pocket is het nog niet duidelijk hoe banken hiermee zullen omgaan. Mogen modelmatige bepalingen niet meer worden gebruikt of komt er een hybride vorm met inspectie? Evenmin is bekend of verzekeraars en regiepartijen, voor wie deze regelgeving niet geldt, deze norm toch gaan volgen.

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1 | 11


Accep tat ie

Hoofdstuk 1

Verruimen van toetsnormen Een hogere hypotheek op inkomen, onderpand, of meer dan 50% marktwaarde aflossingsvrij is onder voorwaarden mogelijk. Deze voorwaarden zijn terug te vinden in de Tijdelijk regeling hypothecair krediet (Trhk), de NHG-Normen en Voorwaarden of in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF). Door slim om te springen met de normen (optimaliseren) kan explain worden voorkomen.

Kwalitatief of kwantitatief Steeds vaker zien we dat een explain-situatie volledig is uitgewerkt. Dat heet een kwantitatieve explain, ook wel ‘standaard explain’ genoemd. Voldoen aan de voorwaarden is voldoende om er gebruik van te kunnen maken. Een verdere onderbouwing in het adviesrapport is in dat geval niet meer nodig. Is sprake van een kwalitatieve explain, dan moet de afwijking worden vastgelegd en met documenten en berekeningen worden onderbouwd. Kwalitatieve explains komen het meest voor bij inkomensoverschrijdingen. Een voorbeeld van een kwalitatieve explain is de duurhuurder (zie pagina 19). Iedere aanbieder bepaalt zelfstandig of ze verruimde toetsnormen accepteert.

Stappenplan verruiming Onderstaand stappenplan helpt bij de keuze van de beste aanbieder. 1. Is sprake van een overschrijding op: a. inkomen; b. onderpand; c. aflossingsvrij deel; óf d. een combinatie van overschrijdingen? 2. Is de overschrijding op te lossen via optimalisatie? a. andere manier van vaststellen toetsinkomen (zie pagina 8–10); b. optimaliseren toetsrente; c. verlengen looptijd van de hypotheek; d. optimaliseren kredietlasten; e. wijze van vaststellen marktwaarde (taxatierapport of modelmatige bepaling: zie pagina 11) 3. Is de overschrijding op te lossen door middel van ‘standaard explain’? 4. Welke aanbieder(s) biedt/bieden deze mogelijkheid? a. Hanteert de bank een objectief beschreven norm (meer voorspelbaar)? b. Hanteert de bank een individuele, subjectieve beoordeling (minder voorspelbaar)? 5. Kies de gewenste bank en wijze van motivatie. 12 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1


Hoofdstuk 1

Accep tat ie

Explain: zuivere oversluiting Als een klant een bestaande hypotheek wil oversluiten naar een andere aanbieder, dan is afwijken van de standaardnormen toegestaan. De annuïtaire toets is dan niet meer verplicht, de lening mag meer dan 100% van de marktwaarde bedragen en het aflossingsvrije deel mag ook meer dan 50% van de marktwaarde zijn. Het is zelfs toegestaan om (opnieuw) een looptijd van 30 jaar te kiezen. Het is aan de nieuwe aanbieder om te bepalen het risico van de klant wel/niet te accepteren. Een beperkt aantal banken accepteert de zuivere oversluiter. Vaak stelt de overnemende aanbieder grenzen. Bijvoorbeeld door te toetsen op basis van de werkelijke lasten, de verhouding schuld/marktwaarde te maximeren op 110% of een aflossingsvrij deel toe te staan van maximaal 60% van de marktwaarde.

Wat is een zuivere oversluiting? Er is sprake van een zuivere oversluiting als de nieuwe hypotheek niet meer bedraagt dan de bestaande hypotheek, plus de (eventuele) kosten voor aflossing van de huidige hypotheek (zoals boeterente), plus de afsluitkosten van de nieuwe hypotheek (zoals notaris-, advies- en taxatiekosten).

NHG: zuivere oversluiting Een zuivere oversluiting is met NHG beperkt mogelijk. Volgens de voorwaarden (norm 3.1.) is het toegestaan om een bestaande NHG-lening over te sluiten naar een nieuwe NHG-lening zonder dat wordt voldaan aan de geldende NHG-normen. Het is ook hier mogelijk de bijkomende kosten mee te financieren. Wel moet er zijn voldaan aan de volgende voorwaarden: 1. Er mag geen sprake zijn van een lopende achterstand; 2. Als een bestaand opbouwproduct wordt beëindigd, dan moet worden uitgegaan van de netto hoofdsom (verplicht aflossen op de lening); 3. Het aflossingsvrije deel mag niet meer bedragen dan 50% van de marktwaarde van de woning. Deze faciliteit wordt door een beperkt aantal banken ondersteund. Aanbieders kunnen aanvullende eisen stellen.

Consumptief krediet Sommige klanten hebben een lopend consumptief krediet met een (te) hoge rente of zonder aflossingscomponent en slagen er niet in deze over te sluiten (locked-up). Ook zij kunnen gebruik maken van de explain-faciliteit voor kredieten. S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1 | 13


Accep tat ie

Hoofdstuk 1

Explain: energiezuinige woning (inkomen) Wanneer sprake is van een energiezuinige woning of de aanvrager treft energiebesparende voorzieningen (EBV), dan mag een vast bedrag extra worden geleend. Voorwaarde is dat het gezamenlijke toetsinkomen ten minste € 33.000 bedraagt. Energiezuinige woning € 9.000 wanneer sprake is van een woning met een geldig energielabel van ten minste A++ (afgegeven voor 1 januari 2015), of een energie-index of energieprestatiecoëfficiënt van ten hoogste 0,6 (afgegeven voor 1 januari 2021) of een geldig energielabel A+++ (afgegeven na 1 januari 2021). Iedere woning gebouwd na 2011 voldoet aan deze norm. Energieneutrale woning € 15.000 wanneer sprake is van een woning met een energie-index of een energie-coëfficiënt gelijk aan of lager dan nul, of met een maximaal primair fossiel energiegebruik dat gelijk is aan of lager is dan 0 kWh/m2 per jaar. Nul-op-de-Meter-woning € 25.000 wanneer sprake is van een Nul-op-de-Meter-woning, waarvoor een energieprestatiegarantie is afgegeven voor een periode van ten minste tien jaar. Energiebesparende voorzieningen treffen Worden energiebesparende voorzieningen (EBV) getroffen, dan mogen de kosten hiervoor, tot maximaal € 9.000, extra worden geleend. Deze norm geldt niet in combinatie met bovenstaande verruimingen.

Energiebespaarbudget (EBB) Als nog niet bekend is welke EBV worden getroffen, dan is het Energiebespaarbudget een optie. Dit is een bijzonder bouwdepot (veelal van € 9.000), waaruit later kosten voor EBV kunnen worden opgenomen. Wordt het depot niet (volledig) gebruikt, dan wordt het resterende depotbedrag afgelost op de hypotheek. Een EBB kan tot maximaal 106% van de marktwaarde van de woning worden verstrekt. Energiebesparende voorzieningen: Gevelisolatie; dakisolatie; vloerisolatie; leidingisolatie; hoog rendement beglazing (ten minste HR++); energiezuinige deuren, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen in combinatie met hoog rendement beglazing (ten minste HR++); douchewarmteterugwinningsysteem; energiezuinig ventilatiesysteem in combinatie met andere energiebesparende voorzieningen; warmtepompen; zonnecellen; of een combinatie van genoemde voorzieningen.

14 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1


Hoofdstuk 1

Accep tat ie

Explain: energiezuinige woning (onderpand) Als een klant energiebesparende voorzieningen (EBV) treft, dan mogen deze kosten tot maximaal 106% boven de marktwaarde worden gefinancierd. Voor het bepalen van de marktwaarde telt de waardestijging als gevolg van de EBV niet mee. Er zijn drie situaties mogelijk: 1. Alleen energiebesparende voorzieningen Maximale lening: 100% van de marktwaarde vóór verbouw, plus de kosten EBV. 2. Gemengde verbouwing en in het taxatierapport staat één marktwaarde na verbouwing Maximale lening: 100% van de marktwaarde pro rata na verbouw zonder EBV, plus de kosten EBV. 3. Gemengde verbouwing en in het taxatierapport staan twee taxatiewaarden Maximale lening: 100% van de marktwaarde na verbouw zonder EBV, plus de kosten EBV. Voorbeeld Peter en Dorien kopen een woning voor € 250.000. Ze gaan voor € 12.000 verbouwen. Daarvan is € 7.000 bestemd voor EBV (zonnepanelen) en € 5.000 voor vervanging van de badkamer. Het taxatierapport vermeldt een marktwaarde van € 259.000 na verbouwing. De totale verbouwingskosten bedragen € 12.000. Deze investering leidt tot een waardestijging van € 9.000, oftewel 75%. De maximale lening op het onderpand bedraagt in dit geval: € 250.000 + (75% * € 5.000) + € 7.000 = € 260.750. Zou de taxateur de taxatiewaarde in zijn rapport vermelden zonder rekening te houden met EBV (stel: € 253.000), dan bedraagt de maximale lening op het onderpand in dat geval: € 253.000 + € 7.000 = € 260.000. Deze laatste methode komt in praktijk nagenoeg alleen voor in combinatie met een Energiebespaarbudget.

Energiebespaarbudget In geval van een Energiebespaarbudget (zie pagina 14) is niet bekend welke voorzieningen worden getroffen. Het budget kan worden meegefinancierd boven de marktwaarde, tot maximaal 106% van die marktwaarde.

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1 | 15


Accep tat ie

Hoofdstuk 1

Explain: duurhuurder Een koper is vaak goedkoper uit dan een huurder. Kan van dit gegeven gebruik worden gemaakt om een hogere hypotheek te krijgen?

Verschillen huren en kopen Er bestaat geen uitgewerkte explain voor duurhuurders. De adviseur moet een aannemelijke en aantoonbare onderbouwing maken. Enkel de motivatie dat de huurlasten hoger zijn, of dat de huur jaarlijks stijgt is onvoldoende. Er moet inzicht worden gegeven in de financiële weerbaarheid van de aanvragers. Een koper heeft te maken met een vermogensrisico. Een huurder kan op korte termijn zijn huur opzeggen. Een woningbezitter moet eerst zijn woning verkopen (mogelijk met verlies). Daarnaast heeft een koper te maken met extra kosten ten opzichte van een huurder.

Extra kosten Deze extra woonlasten hangen voornamelijk samen met de woningwaarde. Het Nibud maakt gebruik van onderstaande percentages, waarbij het werkelijke onderhoudspercentage sterk afhankelijk is van de staat van onderhoud van de woning. Gemiddeld bedragen de extra eigenaarslasten zo’n 1,35%. Bijkomende woonlasten koopwoning t.o.v. huurwoning (o.b.v. woningwaarde) Onderhoud per jaar Waterschapslasten per jaar

1,069% 0,0318%

OZB per jaar Opstalverzekering per jaar

0,1123% 0,129%

Bron: Nibud, Adviesfinancieringslastnormen 2021

Voorbeeld onderbouwing Camiel en Erik huren sinds drie jaar een woning voor € 1.280. Ze willen een woning kopen voor € 250.000. Camiel heeft een vast inkomen van € 28.500, Erik een flex-inkomen van € 21.000. Ze hebben geen schulden en kunnen de bijkomende kosten betalen uit spaargeld. Volgens de standaardnormen kunnen ze € 223.625 lenen. De maandelijkse hypotheeklasten (rente 1,8%, 20 jaar vast) bedragen € 900. De bijkomende woonlasten € 281. Het kopen van de woning levert ze een financieel voordeel op van zo’n € 100 per maand. Uit de verdere onderbouwing zal moeten blijken dat ze al ruim drie jaar de ‘hoge’ huur hebben betaald en dat ze in deze periode geen (nieuwe) schulden hebben gemaakt. Dit kan worden aangevuld met motivaties over de ontwikkeling van de woonlasten versus de huurlasten, mogelijke kansen in inkomensontwikkeling en of de staat van onderhoud van de woning. 16 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1


Hoofdstuk 1

Accep tat ie

Seniorenregeling bij naderend pensioen Als een aanvrager binnen 10 jaar de AOW-leeftijd bereikt, moet voor de berekening van de maximale hypotheek rekening worden gehouden met het (verminderde) inkomen op pensioendatum. Het verschil in financieringslast tot AOW-datum kan worden gebruikt voor een extra lening met een looptijd tot aan AOW-datum.

Berekeningswijze 1. Bepaal de maximaal toegestane financieringslast op AOW-datum. Gebruik hiervoor de AOW-financieringslasttabel en toetsrente bij aanvang. 2. Bereken hiermee de maximale lening op basis van het pensioeninkomen. (annuïtaire toets o.b.v. de looptijd van de hypotheek, meestal 30 jaar) 3. Bepaal de maximaal toegestane financieringslast op het huidige inkomen. 4. Bereken het verschil tussen beide toegestane financieringslasten (uitkomst 1 en 3). 5. Bepaal de resterende looptijd in maanden tot aan de AOW-datum. 6. Bereken op basis van het verschil in financieringslast (4) en de resterende looptijd (5) de maximale lening. Gebruik de annuïtaire toets en toetsrente 5%, tenzij de rente gelijk is aan de looptijd van het leningdeel. 7. De maximale hypotheek op het inkomen is de optelling van uitkomst 2 en 6, waarbij het bedrag berekend bij 6 in de resterende looptijd moet worden afgelost. De hypotheek bestaat (minimaal) uit twee delen.

Explain bij aankoop woning (seniorennorm) Als bij de aankoop van een andere woning de financiering niet past op de hiervoor beschreven wijze, dan mag de financieringslast die van toepassing is vanaf de AOW-leeftijd, worden vastgesteld op basis van de werkelijke lasten. Het aflossingsvrije deel mag maximaal 50% van de marktwaarde bedragen. Aanvullend geldt dat de bruto woonlast niet hoger mag zijn dan de bruto woonlast in de oude woning. Daarnaast moet worden gerekend met het reeds opgebouwde pensioen (incl. volledige AOW) en worden er eisen gesteld aan de looptijd van de rentevaste periode. Deze moet in beginsel minimaal 20 jaar vast zijn. Een kortere rentevastperiode is onder voorwaarden mogelijk. Deze zijn gelijk aan de seniorenregeling vanaf AOW-leeftijd (zie pagina 17). Deze norm is ook mogelijk met NHG.

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1 | 17


Accep tat ie

Hoofdstuk 1

Seniorenregeling vanaf AOW-leeftijd Consumenten die na hun AOW-gerechtigde leeftijd een andere woning kopen, kunnen – onder voorwaarden – gebruikmaken van de werkelijke lastentoets. Deze regeling is ook mogelijk met NHG.

Voorwaarden 1. De aanvrager moet een eigen woning hebben en een nieuwe woning aankopen. Tijdelijke huur is toegestaan, in overeenstemming met fiscale regels voor behoud overgangsrecht. 2. De aanvrager moet de AOW-leeftijd hebben bereikt op datum uitbrengen bindend aanbod. 3. De nieuwe bruto maandlast moet gelijk of lager zijn dan de huidige maandlast. Maandlast bestaat uit: rente, aflossing, erfpachtcanon en inleg opbouwproduct. 4. De rente moet minimaal 20 jaar worden vastgezet. 5. Een kortere rentevaste periode van minimaal 10 jaar is toegestaan, als: a) De leeftijd van de jongste partner op einddatum rentevaste periode minimaal 85 jaar is, of b) De lening bij einde rentevaste periode minder is dan 50% van de marktwaarde. 6. Een kortere rentevastperiode dan 20 jaar is toegestaan, als de lening aan het einde van die periode volledig is afgelost 7. Het aflossingsvrije deel mag maximaal 50% van de marktwaarde bedragen. Voorbeeld Meneer De Vries (alleenstaand, 70 jaar) wil een andere woning kopen. Zijn huidige woning verkoopt hij voor € 300.000. Hierop rust een aflossingsvrije hypotheek van € 220.000 tegen een rente van 4,6%. Na aftrek van kosten resteert een overwaarde van € 75.000. Zijn pensioeninkomen (incl. AOW) bedraagt € 23.000. Hij wil een nieuwe woning kopen van € 220.000. Zijn financieringsbehoefte bedraagt € 155.000. Hij kan de rente vastzetten voor 20 jaar tegen 1,60%. Volgens de standaardtoets kan meneer De Vries € 125.974 lenen.

Uitwerking seniorennorm De toegestane financieringslast bedraagt 23%, oftewel € 440,83 per maand. De lasten van de nieuwe hypotheek zijn:

Aflossingsvrije hypotheek (€ 110.000 * 1,60% / 12 maanden): Annuïteitenhypotheek (€ 45.000 o.b.v. 1,85% en 360 maanden): Totale bruto maandlast:

€ € €

144,67 157,47 + 302,14

De nieuwe last (€ 302,14) is daarnaast lager dan de huidige bruto maandlast (€ 843,33). Hiermee voldoet de lening aan de normen om gebruik te maken van deze verruiming.

18 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1


Hoofdstuk 1

Accep tat ie

Seniorenregeling inkomensarme periode Wanneer een klant binnen 10 jaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, óf hij heeft deze bereikt maar de gevraagde lening is niet haalbaar omdat de jongere partner op een later moment pensioen ontvangt, dan mag tijdens deze ‘inkomensarme periode’ worden getoetst op basis van de werkelijke lasten. Deze regeling is ook mogelijk met NHG.

Voorwaarden 1. De maximale hypotheek tot AOW-datum en vanaf AOW-datum jongste partner wordt berekend op basis van de annuïteitentoets. 2. Duur van toetsing op basis van werkelijke lasten bedraagt maximaal 120 maanden. 3. De rentevaste periode moet minimaal 10 jaar bedragen en minimaal tot de AOW-datum van de jongste aanvrager. Deze eis geldt overigens niet voor al bestaande leningdelen. 4. Een kortere rentevaste periode is toegestaan wanneer de lening aan het einde van de rentevaste periode minder dan 50% van de marktwaarde bedraagt of wanneer deze volledig is afgelost op einddatum van de renteperiode. Voorbeeld Meneer Jacobs (68 jaar) heeft een pensioeninkomen van € 30.000. Over 30 maanden bereikt zijn vrouw de AOW-gerechtigde leeftijd. Vanaf dat moment krijgt ze € 13.000 aan inkomen. De familie Jacobs wil een hypotheek afsluiten van € 190.000 (€ 100.000 aflossingsvrij en € 90.000 annuïtair). Rente 1,65% voor 15 jaar vast. Maximale hypotheek op basis van het huidige inkomen: € 170.279 Maximale hypotheek als beiden op AOW-leeftijd zijn: € 249.151 De maximaal toegestane financieringslast tot AOW-datum van mevrouw bedraagt € 600 (24%). De werkelijke bruto lasten van deze hypotheek bedragen € 454,63. Op basis hiervan is de hypotheek passend.

Verschillen: tijdelijk inkomenstekort en senioren verhuisregeling Leeftijd aanvrager: Gezinssituatie: Toetsing:

Type financiering:

Tijdelijk inkomenstekort Minder 10 jaar AOW-datum, of met pensioen Altijd 2 aanvragers Werkelijke lasten alleen gedurende periode tijdelijk tekort

Senioren verhuisregeling Minder 10 jaar AOW-datum, of met pensioen Geen eisen Werkelijke lasten vanaf AOW-datum

Geen specifieke eisen: Aankoop (eerste woning) Oversluiting Verbouwing / verbetering Geen vergelijking 120 maanden 120 maanden Bij steeds meer aanbieders mogelijk

Specifieke eisen: Alleen bij aankoop nieuwe woning

Vergelijking huidige lasten: Max. duur inkomenstekort: Rentevaste periode: Zonder NHG mogelijk:

Moeten ≤ huidige lasten N.v.t. 240 maanden Bij veel aanbieders mogelijk

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1 | 19


Accep tat ie

Hoofdstuk 1

Explain: relatiebreuk Als na een relatiebreuk een van de partners in de woning wil blijven wonen maar dit niet mogelijk is op basis van de standaardnormen, dan kan een beroep worden gedaan op de beheernormen. De toegestane financieringslast is dan hoger en toetsing vindt plaats op basis van de werkelijke lasten. Deze regeling is gemaakt voor NHG-leningen. Veel aanbieders volgen de norm ook voor leningen zonder NHG.

Voorwaarden

De maximale financieringslast wordt bepaald op basis van de situatie na beëindiging van de relatie, rekening houdend met de financieringslastpercentages Beheer (12 tabellen). Het toetsinkomen wordt op reguliere wijze vastgesteld. Het is toegestaan om het inkomen op alternatieve wijze vast te tellen (zie pagina 8-10). De volgende afwijkingen gelden ten opzichte van de standaardnormen: Is sprake van een tijdelijk dienstverband zonder intentie, dan wordt uitgegaan van dit inkomen. Is sprake is van een flexibele arbeidsrelatie, dan geldt het gemiddelde inkomen van de laatste drie kalenderjaren, tenzij het inkomen in het laatste jaar hoger is dan het gemiddelde. In dat geval geldt het hogere inkomen als uitgangspunt. Sociale uitkeringen en ontvangen alimentatie is toetsinkomen, mits deze nog minimaal drie jaar lopen. Inkomen uit naderend pensioen wordt buiten beschouwing gelaten, tenzij deze binnen drie jaar wordt bereikt. De maandlast van de hypotheek moet zo laag mogelijk zijn. Het deel dat wordt uitgekocht moet minimaal annuïtair worden afgelost in 30 jaar. De toetsrente is gelijk aan de te betalen rente, als deze nog minimaal drie jaar vaststaat. Is de (resterende) looptijd korter, dan wordt uitgegaan van de actuele 3-jaarsrente (of eerstvolgende). In geval van financiële verplichtingen wordt altijd uitgegaan van de werkelijke lasten. Vermogen moet worden ingebracht, waarbij 1,7% van de WOZ-waarde buiten beschouwing blijft, vermeerderd met € 3.550 per aanvrager. Er mag geen sprake zijn van een achterstand. Een herstelde 2-codering vormt geen belemmering.

Nieuwe partner Heeft de achterblijvende partij inmiddels een nieuwe partner, dan mag deze worden toegevoegd, mits deze mede-eigenaar, -schuldenaar en -bewoner wordt.

20 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21


Hoofdstuk 1

Accep tat ie

Verhuurhypotheken Steeds meer consumenten besluiten om een woning te kopen om die te verhuren. Verhuurhypotheken zijn adviesgevoelig en daardoor een interessante doelgroep voor hypotheekadviseurs. De normen wijken af van de normen voor woonhuisfinancieringen.

Particulier of professional? Om te beginnen wordt onderscheid gemaakt tussen particuliere en professionele beleggers. Particulieren hebben recht op consumentenbescherming. De standaard hypotheeknormen zijn van toepassing, met dien verstande dat (toekomstige) huurinkomsten onderdeel uitmaken van het toetsinkomen (explain). De rentes voor particuliere verhuurhypotheken zijn hoger dan bij woonhuisfinancieringen, maar weer lager dan bij professionele verhuurhypotheken. Omdat de lening onder de Wft valt, zal de adviseur een adviesrapport moeten opstellen. Een verhuurhypotheek voor de professionele belegger valt niet onder de Wft. Toetsing vindt plaats op basis van de huurstroom (minimale ICR en DSCR). Hierdoor kan vaak meer worden geleend en is het proces eenvoudiger. Naast woonhuizen kunnen in dat geval bedrijfsmatige panden of panden voor kamerverhuur worden gefinancierd. Veelal wordt gewerkt met gespecialiseerde taxateurs.

ICR › 1,25

=

Bruto huur -/- exploitatiekosten Rentelasten

DSCR › 1,10

=

Bruto huur -/- exploitatiekosten Rentelasten + aflossing

De meeste aanbieders richten zich óf op de particuliere verhuurder óf op de professionele verhuurder. De onderlinge verschillen tussen de aanbieders zijn groot. Grijs gebied Er is geen vaste norm om te bepalen of iemand particulier of professioneel handelt. Het aantal panden dan iemand heeft of wil gaan krijgen (de ambitie) speelt hierin een rol. De eigen beeldvorming van de klant speelt eveneens een rol. Soms worden aanvullende eisen gesteld, zoals het afgeven van een expansieverklaring. De AFM houdt toezicht om te beoordelen of particulieren ten onrechte als professional worden aangemerkt. Heb je ervaring met het verhuren van vastgoed?

Ja

Heb je meer dan 5 panden?

Nee

Ja Beoordeling als professioneel verhuurder

Nee

Wil je doorgroeien naar meer dan 3 panden?

Ja

Zie je jezelf als professioneel verhuurder?

Nee

Ja

Nee Beoordeling als particulier verhuurder

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1 | 21



Hoofdstuk 2

Het Belang van Advies over

2

Het Belang va n Ad v i e s o ve r

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21 | 23


Het Belang van Advies over

Hoofdstuk 2

Bruto en netto woonlasten In de wettelijke leennormen zijn regels vastgelegd over situaties waarin een lening op basis van inkomen verantwoord is. Deze leennormen gaan uit van bruto woonlasten. Bruto lasten zeggen de klant niet altijd voldoende. Wat betekent dit voor de klant persoonlijk? Dagelijkse boodschappen, vaste maandelijkse uitgaven en grotere aankopen zijn allemaal netto, net als het inkomen. Bovendien is de netto impact van woonlasten erg belangrijk voor het maken van een goede afweging om iets aan een hypothecair krediet te veranderen.

Aandachtspunten (tarieven 2021) Onderstaande aandachtspunten onderstrepen het belang van bruto/netto-berekeningen. Voorbeeld ter illustratie Totaal rentevoordeel wordt vaak (te) hoog ingeschat

30-jarige annuïteitenhypotheek van € 200.000, tegen 1,5%, WOZ-waarde € 200.000. Eigenwoningforfait gelijkblijvend 0,5%. Totale bruto lasten over 360 maanden: € 248.487, netto € 240.085. Totaal rentevoordeel: € 8.401 (bij tarief 37,1% - verschil € 1 door afronden) Bruto last per maand € 690,24 Netto maandlast eerste jaar: € 629,53; de netto last stijgt tijdens de looptijd

Nooit 30 jaar aftrek bij een annuïteiten- of lineaire hypotheek

Annuïteitenhypotheek 30 jaar, 1,5%, WOZ € 200.000, IB-tarief 37,1%: na 21 jaar + 6 maanden geen renteaftrek meer Bij eenzelfde lineaire hypotheek na 20 jaar geen renteaftrek meer. Bij stijgende WOZ-waarde eindigt renteaftrek mogelijk sneller. Door een verder dalend eigenwoningforfait-tarief kan dit meevallen.

Hogere netto last door toekomstige IB-tarieven en maximaal aftrektarief

Aflossingsvrije hypotheek € 200.000, WOZ € 400.000, rente 2%, inkomen € 80.000. Uitgangspunt: hypotheek is eigenwoningschuld. Ewf-tarief daalt in 2023 tot 0,45%. IB-tarief maximale aftrek in 2023 is 37,05%. Bruto last € 333,33 verandert niet. Geen rekening met heffingskortingen. Netto maandlast in 2021: € 272,50 Netto maandlast in 2023: € 284,08

Hogere netto last na pensionering door een lager IB-tarief

Huidig inkomen € 40.000, pensioeninkomen € 28.000. Aftrektarief gaat bij pensionering van 37,1% naar 19,2%. Bij een aflossingsvrije hypotheek stijgt de netto maandlast met maximaal 17,9%.

Bruto wordt netto door einde renteaftrek en bijtelling ‘Hillen’

Aflossingsvrije hypotheek € 250.000, 1,8% rente, WOZ € 400.000, IB-tarief 37,1%. Eind renteaftrek in 2031 (IB-tarief dan: 37,03%). Bruto last blijft € 375 per maand. Netto last gaat van € 297,71 (2021) naar € 375 per maand (2031) per maand + € 24,07 vanwege afbouw Wet Hillen. Totale stijging: 34%. De stijging neemt toe bij hogere WOZ-waarde en verdere afbouw Wet Hillen

24 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1


Hoofdstuk 2

Het Belang van Advies over

Effecten van wijzigingen Daarnaast is er nog een aantal situaties waarbij de klant voornemens is diens hypothecaire krediet te wijzigen. Of de klant wordt hiertoe gedwongen, zoals aan het eind van de rentevaste periode. Deze wijzigingen kunnen op de bruto woonlasten een ander effect hebben dan op de netto lasten. Voorbeeld ter illustratie Impact (extra) aflossen op netto last valt tegen; terugverdientijd is lang

Aflossingsvrije hypotheek, 2,4% (eigenwoningschuld). Tarief 37,1%. Extra aflossing van € 10.000 Impact op netto maandlast: € 12,58 Pas na afloop renteaftrek wordt impact netto € 20 per maand. Terugverdientijd, uitgaand van een netto impact van € 20 per maand is 41 jaar + 8 maanden (€ 10.000/€ 20 = 500 maanden); Bij een netto impact van € 12,58 (zolang de rente aftrekbaar is) is de terugverdientijd nog veel langer.

Renteverlaging kan bij spaarhypotheek negatief uitvallen (netto). Bij annuïteiten valt het netto effect van rentewijzigingen mee.

Spaarhypotheek € 400.000, rente 4,8%, WOZ-waarde € 500.000. Inleg SEW: € 497 per maand. Na 20 jaar loopt de rentevastperiode af. Nieuwe rente 2% voor resterende 10 jaar. Bruto last vóór rentewijziging: € 2.097 per maand (rente + inleg) Netto last vóór rentewijziging: € 1.581 per maand. Bruto last na rentewijziging: € 1.841 per maand (-/- € 256) Netto last na rentewijziging: € 1.671 per maand (plus € 90!) Netto verhoging is vooral gevolg van inleg SEW (wordt € 1.174 per maand).

Terugverdientijd boeterente duurt netto langer

De AFM gaat er vanuit dat de terugverdientijd van boeterente moet worden berekend aan de hand van het verschil in bruto maandlast. Netto kan dit heel anders uitpakken, zeker bij een spaarhypotheek.

Tarieven 2021, tenzij anders vermeld.

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21 | 25


Het Belang van Advies over

Hoofdstuk 2

Overlijden Mensen zijn zich niet altijd bewust van de financiële gevolgen bij overlijden. Een adviseur heeft de zorgplicht om de risicobereidheid van de klant vast te stellen. Dit gaat verder dan de vraag “Wilt u het risico van overlijden verzekeren?”. Een klant kan deze vraag pas beantwoorden als hij weet wat in zijn specifieke situatie de gevolgen zijn van dit inkomensrisico.

Verplichte ORV Begin 2018 is voor hypotheken met NHG de verplichte risicodekking bij overlijden vervallen. Vanaf 2020 is dat ook niet meer verplicht voor bestaande hypotheken met NHG. In reactie daarop hebben diverse geldverstrekkers de verplichte ORV geschrapt uit hun acceptatiebeleid; bij sommige geldverstrekkers geldt de eis van een ORV nog wel. Het vervallen van de verplichte verpanding houdt niet in dat het hebben of sluiten van een overlijdensrisicoverzekering onverstandig is.

Nabestaandenvoorziening De Anw en nabestaandenpensioenen zijn steeds verder versoberd. Dit legt een steeds grotere verantwoordelijkheid bij het individu voor een adequate nabestaandenvoorziening. Een Anw-hiaat wordt in de meeste pensioenregelingen niet (meer) gecompenseerd. Daarnaast is een nabestaandenpensioenen steeds vaker door de werkgever verzekerd op risicobasis. Nabestaanden krijgen alleen een uitkering als de partner nog in dienst is bij de werkgever waar de pensioenregeling loopt, of na ontslag een WW-uitkering ontvangt. Bij wisseling van baan of start als zelfstandige kan een fors tekort aan nabestaandenpensioen ontstaan.

Oplossingen in de privésfeer Werknemers en directeuren-groot aandeelhouders moeten hun situatie ook privé bezien. Belangrijke vragen bij die analyse zijn: Kunnen de woonlasten (huur, hypotheekrente, gas, water, licht) nog worden betaald na het overlijden van een partner? Hoe ontwikkelen de kosten voor de kinderen zich en is er extra budget voor opvang nodig? Welke schulden vallen vrij en welke moeten nog worden afbetaald? Is er een uitkering vanuit de overheid? Hoe zit het met subsidies en toeslagen? Zo’n analyse kan uitwijzen dat een overlijden financieel geen probleem veroorzaakt. Als dit wel een probleem vormt, kan een extra overlijdensrisicoverzekering een prima oplossing zijn. Voor adviseurs een uitgelezen kans om de consument bewuster te maken van de financiële risico’s bij overlijden. Maar ook een verplichting. De adviseur moet ervoor zorgen dat het advies aansluit bij de risicobereidheid, berekeningen en wensen van de klant.

26 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21


Hoofdstuk 2

Het Belang van Advies over

Werkloosheid De coronacrisis heeft geleid tot een stijging van de werkloosheid. Dankzij steunmaatregelen is die stijging beperkt gebleven: de werkloosheid steeg in 2020 van 3,4% naar 4,0% van de beroepsbevolking. Hieronder vijf aspecten die aandacht verdienen als u het risico met uw klant bespreekt. Let op: bij de aanvraag van een nieuwe woonlastenverzekering weegt het coronarisico mee! 1. Kans op ontslag Iemand heeft over diens gehele werkzame leven een kans van circa 35% op ontslag. Juist in deze levensfase sluiten mensen vaak een hypotheek met een duur van 30 jaar. 2. Definitie werklozen In Nederland zijn er bijna 4,2 miljoen mensen tussen de 15 en 75 jaar die niet werken. Slechts 9% daarvan (378.000) is officieel ‘werkloos’. Dit zijn mensen tussen de 15 en 75 jaar (de ‘beroepsbevolking’) die geen werk hebben maar wel op zoek en beschikbaar zijn. 3. Wel uitkering, niet werkloos Iemand met een WW-uitkering wordt lang niet altijd tot de werklozen gerekend. Zo heeft iemand die na ontslag uit een voltijdbaan in deeltijd gaat werken, recht op een gedeeltelijke WW-aanvulling. Ook zijn er WW’ers die niet onmiddellijk weer aan de slag kunnen, bijvoorbeeld door ziekte. En steeds meer mensen kiezen ervoor om als zzp’er aan de slag te gaan tijdens hun uitkering. Ook zij zijn officieel niet werkloos. 4. Geen uitkering, wel werkloos Ongeveer de helft van de werklozen heeft geen uitkering. Bijvoorbeeld zelfstandigen die geen werk meer hebben. Maar ook iedereen wiens WW is afgelopen maar niet in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering: vanwege inkomsten van een partner of vanwege vermogen (> € 6.295 per persoon in 2021, of > € 53.000 aan overwaarde op de woning). 5. WW-uitkering De duur van de WW is sinds 2016 afgenomen [zie Kerncijfers sociale zekerheid]. Die is nu nog maximaal 24 maanden. De hoogte van de WW-uitkering is gemaximeerd.

Mogelijk verzachtende factoren bij werkloosheid: a. Kans op werk: de kans dat iemand opnieuw werk vindt na ontslag is sterk afhankelijk van werkervaring, opleiding en bedrijfstak. Houd daarmee rekening in uw advies. b. Transitievergoeding: sinds 2020 is de transitievergoeding 1/3e maandsalaris per gewerkt jaar, met een maximum van een heel jaarsalaris of € 84.000 (2021). c. Aanwezigheid van een buffer: is er genoeg eigen geld om een periode van werkloosheid te overbruggen, en zo ja voor hoe lang? d. In cao’s zijn vaak afspraken gemaakt over ontslag, zoals een opleidingstraject of aanvullende uitkering. Denk daarbij ook aan de Stichting PAWW.

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1 | 27


Het Belang van Advies over

Hoofdstuk 2

Arbeidsongeschiktheid Eind 2020 telde Nederland circa 817.000 mensen die door een ziekte of ongeval hun werk niet meer (volledig) kunnen doen. Zij krijgen een arbeidsongeschiktheidsuitkering vanuit de overheid: WGA, IVA, WAO of Wajong. Dit betreft 9,1% van de beroepsbevolking. Werkende mensen hebben een sterke neiging het risico op arbeidsongeschiktheid te bagatelliseren: “Dat overkomt mij niet” en “Ik kan altijd nog wel iets doen” zijn veelgehoorde opmerkingen. In adviesgesprekken is arbeidsongeschiktheid een belangrijk aandachtspunt. Immers, het kan (grote) gevolgen hebben voor de betaalbaarheid van maandelijkse hypotheeklasten. Onderstaande cijfers illustreren het werkelijke AO-risico. De impact van de coronapandemie is hierin nog niet opgenomen. Iemand stroomt in beginsel pas na twee jaar in een WIA-uitkering. Hierdoor is er eind 2020 nog geen langetermijneffect zichtbaar. 1. Kans op arbeidsongeschiktheid De kans dat iemand arbeidsongeschikt wordt, is gemiddeld 0,6% per jaar. De kans loopt op naarmate men ouder wordt: bij jongeren 0,2% en onder 55-plussers 1,2% per jaar. De kans dat iemand in een periode van 30 jaar een WIA-uitkering aanvraagt, is iets meer dan 10%. De gemiddelde leeftijd waarop iemand arbeidsongeschikt raakt is 46 jaar (mannen) of 42 jaar (vrouwen). Het soort werk dat iemand doet, is van invloed op het AO-risico. De instroom is het grootst vanuit de sector Zorg. 2. In- en uitstroom WIA Het aantal uitkeringen uit hoofde van de WIA is in drie jaar toegenomen met 26%: bij IVAuitkeringen +41%, bij WGA-uitkeringen +18%. In 2020 kregen in totaal 49.000 mensen recht op een WIA-uitkering (WGA of IVA). De uitstroom is 27.000. De kans dat iemand met een WIA-uitkering herstelt, is slechts 22%. Hoofdredenen voor uitstroom zijn mensen die de AOW-leeftijd bereiken of overlijden. 3. Oorzaken gestegen instroom UWV noemt de gestegen pensioenleeftijd als hoofdoorzaak voor de sterk stijgende WIA-instroom. De gemiddelde pensioenleeftijd van werknemers is sinds 2006 met vier jaar toegenomen: van 61 naar 65 jaar. In november 2020 lag de gemiddelde pensioenleeftijd voor het eerst iets boven de 65 jaar. Hierdoor zijn er simpelweg meer mensen die onder deze werknemersverzekering vallen.

28 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21


Hoofdstuk 2

Het Belang van Advies over

4. Oorzaken arbeidsongeschiktheid Van alle uitkeringsgerechtigden is 51% arbeidsongeschiktheid als gevolg van een psychische aandoening. Voor de WIA-instroom ligt dit percentage op 34% (vaak is sprake van Wajong). Op de tweede plaats komen aandoeningen ‘van het bewegingsapparaat’, zoals gewrichten en rugklachten. 5. Veel zzp’ers Er zijn steeds meer werkenden die geen recht hebben op een (eerstepijler) uitkering. Er zijn nu 1,3 miljoen zzp’ers die geen aanspraak kunnen maken op een WIA-uitkering. Slechts 20% van hen heeft zelf iets geregeld: een AOV of deelname aan een broodfonds. In de loop van 2021 komt er een wetsvoorstel dat zzp’ers gaat verplichten een AO-voorziening te treffen. 6. WIA-uitkering Van alle WIA-uitkeringen is bijna 40% een IVA-uitkering (> 80% AO en duurzaam), de rest WGA (gedeeltelijk AO of niet duurzaam volledig AO). De IVA-uitkering is 75% van het laatstverdiende (gemaximeerde) loon en keert uit tot de AOW-leeftijd. De loongerelateerde WGA-uitkering duurt sinds april 2019 nog maximaal 24 maanden. Dit kan via de SPAWW (een regeling in veel cao’s) worden verlengd tot maximaal 38 maanden. De Loonaanvullingsuitkering, die afhankelijk is van benutting van restverdiencapaciteit, duurt tot de AOW-leeftijd. 7. AOV Van iedereen die zelf een AOV heeft geregeld en een uitkering claimt, doet ongeveer een derde dit vanwege psychische oorzaken. Daarna volgen kanker en gewrichtsproblemen.

Woonlastenverzekering Er zijn diverse passende oplossingen om het risico op arbeidsongeschiktheid tijdens de looptijd van een hypotheek af te dekken. Een dergelijke woonlastenverzekering kan maandelijks uitkeren of in één keer een deel van de hypotheek aflossen.

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21 | 29


Het Belang van Advies over

Hoofdstuk 2

Relatiebreuk Het afsluiten van een hypotheek is voor velen een bijzonder moment in het leven. Naast de haalbaarheid en de betaalbaarheid van de hypotheek vertelt een adviseur over mogelijke scenario’s die zich kunnen voordoen in het leven en de gevolgen die dat kan hebben voor het woningbezit. De kans op een relatiebeëindiging tijdens de looptijd van een hypotheek is groter dan het risico op overlijden en arbeidsongeschiktheid bij elkaar. Bovendien kan de financiële impact van een scheiding fors zijn. Denk bijvoorbeeld aan restschuldproblematiek en de uitdaging voor de vertrekkende partner om elders een financierbare woning te kopen.

Hoeveel huwelijken eindigen in echtscheiding? Meer dan een derde van de huwelijken eindigt in een echtscheiding. Cijfermatig uitgedrukt: 2000: 34% van de huwelijken eindigt in echtscheiding 2010: 36% van de huwelijken eindigt in echtscheiding 2018: 37% van de huwelijken eindigt in echtscheiding De gemiddelde huwelijksduur bij echtscheiding is 15 jaar. Naast echtscheiding zijn er geregistreerde partnerschappen die ook in een scheiding kunnen eindigen. Dit aantal neemt toe, simpelweg omdat steeds meer stellen kiezen voor een geregistreerd partnerschap.

Onbesproken onderwerp Ondanks deze cijfers wordt het thema ‘relatiebreuk’ in adviesgesprekken nog vaak overgeslagen. Het onderwerp gaat immers over commitment van klanten naar elkaar en dat voelt al snel ongemakkelijk. Uit onderzoek van NHG onder gescheiden Nederlanders blijkt dat: in 75% van de adviesgesprekken een mogelijke relatiebeëindiging niet aan de orde komt; bij 11% het onderwerp is benoemd, maar dat de consequenties ervan niet zijn besproken; slechts 13% zich in het adviestraject volledig geïnformeerd voelt over het risico van een relatiebreuk.

Risico’s van relatiebreuk Naast een persoonlijk drama is er bij een scheiding vaak ook sprake van een financieel drama, niet zelden met gedwongen verkoop van het huis tot gevolg. Toch zijn er mogelijkheden om woningbehoud te realiseren. Zie het artikel ‘Explain: relatiebreuk’ op pagina 20.

30 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21


Hoofdstuk 2

Het Belang van Advies over

In het adviesgesprek kan de adviseur klanten bewust maken van het grote aantal relaties (verbonden in huwelijk of samenlevingscontract) dat strandt en de risico’s bespreken die dat met zich meebrengt (restschuld, gedwongen verhuizing en dergelijke). De adviseur kan een grove inschatting maken van de maximale leencapaciteit op individuele basis en daaruit concluderen of een van beide partners in geval van een scheiding in de woning kan blijven. Samengevat kan de adviseur de volgende onderwerpen rond relatiebeëindiging analyseren en bespreken: Risico niet kunnen blijven wonen in het huis Wat kunnen de partners individueel lenen? Risico van gedwongen verkoop Risico op restschuld Afspreken wie in het huis mag blijven wonen

Vastlegging adviesdossier Hoe leg je voortzetting van de bewoning na een scheiding zo goed mogelijk vast? Bijvoorbeeld: Beschrijf dat de hoogte van de nieuwe hypotheek is gebaseerd op beide inkomens en dat bij relatiebeëindiging de huidige hypotheek niet mogelijk is op één inkomen. Bereken de maximale leencapaciteit van beide partners individueel en leg dat vast. óf: Leg vast dat de partners bij een relatiebreuk de woning op het eigen inkomen waarschijnlijk niet kunnen financieren en dus het risico lopen dat de woning moet worden verkocht. én: Vermeld dat dit risico niet op een afdoende manier is te verzekeren en adviseer om goede afspraken te maken over de situatie bij eventuele relatiebeëindiging.

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1 | 31



Hoofdstuk 3

Relevante Regelgeving

3

Re l e va n t e Re ge lge v i n g

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21 | 33


Hoofdstuk 3

Relevante Regelgeving

Overdrachtsbelasting Sinds 1 januari 2021 is het algemene tarief van de overdrachtsbelasting (OVB) verhoogd tot 8%. Dit tarief geldt in elk geval voor: Het verkrijgen van onroerend goed dat geen woning is; Het verkrijgen van onroerend goed door een andere partij dan een natuurlijk persoon. Alleen woningcorporaties die in het kader van taakoverdracht woningen verkrijgen, zijn als niet-particuliere instantie vrijgesteld van de OVB. Voor natuurlijke personen die een woning kopen kan een verlaagd tarief (2%) gelden of een vrijstelling. Of iemand daarvoor in aanmerking komt, is uit onderstaand schema af te leiden.

Gaat koper de woning duurzaam bewonen en verklaart hij dit schriftelijk?

NEE

OVB-tarief 8%

NEE

OVB-tarief 2%

JA Is koper meerderjarig, maar jonger dan 35 jaar?

JA Is de woningwaarde € 400.000 of minder?

NEE

JA Eerste keer dat koper startersvrijstelling gebruikt?

Is de overdracht vóór 1 april 2021?

NEE

JA

JA

OVB vrijstelling

NEE

34 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1


Hoofdstuk 3

Relevante Regelgeving

Aandachtspunten overdrachtsbelasting Aan de vaststelling welk OVB-tarief in welke situatie van toepassing is, kleven diverse haken en ogen. We zetten hier puntsgewijs een aantal belangrijke aandachtspunten op een rij:

Nieuwbouwwoningen zijn belast met BTW en daarom vrijgesteld van OVB. De passeerdatum van de woning is leidend, niet de datum van de koopakte. De waarde van de woning is leidend voor het drempelbedrag van € 400.000, dus niet de verkrijging per persoon. Twee mensen die samen een woning kopen van € 410.000, zijn elk 2% verschuldigd over hun verkrijging van € 205.000 als ze de woning gaan bewonen. Als de woning in de (beperkte) gemeenschap valt, is de verkrijger van de woning leidend voor vaststelling van het tarief. Een echtpaar (de een jonger dan 35 en de ander ouder dan 35) waarvan de woning in de gemeenschap valt, kan de woning laten kopen door degene die nog geen 35 is, waardoor die alleen op diens naam komt te staan. De OVB-vrijstelling kan dan volledig gelden, hoewel de woning wel gewoon in de gemeenschap valt van degene die ouder is dan 35. Het verlaagde tarief of de vrijstelling kunnen ook gelden voor rechten op woningen, zoals erfpacht, vruchtgebruik of appartementsrecht. Bij overdracht van alléén het economische eigendom (en niet het juridische) is altijd 8% overdrachtsbelasting verschuldigd. Bij aanschaf van aanhorigheden, geldt hetzelfde tarief als dat van de woning zelf, als deze aanhorigheid gelijktijdig wordt aangekocht. Wordt de aanhorigheid later aangeschaft, dan geldt als OVB-tarief 8%. Niet alles wat als ‘eigen woning’ geldt voor de inkomstenbelasting, is een onroerend goed. Denk hierbij aan een woonark. In beginsel is die roerend en daarom is er geen overdrachtsbelasting verschuldigd. Koopt iemand een ligplaats of steiger (onroerend), dan is daarover 8% OVB verschuldigd, ook al wordt die gelijktijdig aangeschaft en is het een aanhorigheid in de zin van de inkomstenbelasting. Voor het verlaagde tarief of de vrijstelling geldt dat de woning “anders dan tijdelijk” als hoofdverblijf moet dienen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat die periode ten minste 6 maanden moet zijn. Heeft iemand de verklaring getekend en verhuist hij toch binnen 6 maanden? Dan is een naheffing OVB (van 8%) mogelijk. Daarnaast kan een boete van 100% plus rente worden opgelegd. Alleen als er door onvoorziene omstandigheden binnen 6 maanden wordt verhuisd, geldt de naheffing niet. Een onvoorziene omstandigheid is bijvoorbeeld: (echt)scheiding, overlijden, baanverlies, baanverandering, het tenietgaan van de woning.

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21 | 35


Relevante Regelgeving

Hoofdstuk 3

Draagplichtovereenkomst Op het moment dat partners schulden aangaan voor de aankoop van een eigen woning is het van belang ieders aandeel in de eigenwoningschuld vast te stellen. Niet zelden hebben partners een van elkaar afwijkend eigenwoningverleden. Toepassing van de wettelijke regeling leidt dan tot gemis aan fiscale renteaftrek. Nadelige fiscale en juridische gevolgen zijn te voorkomen. Dat kan door te kiezen voor een goedkeurend besluit van de Belastingdienst of door afspraken vast te leggen over de interne draagplicht van leningen voor de eigen woning. Casus Daan Doorstromer en Susan Starter gaan ongehuwd samenwonen. Ze kopen in de verhouding 50/50 een eigen woning van € 300.000. Ze financieren de aankoop. Hun eigenwoningverleden is: Susan heeft nooit een eigen woning gehad en heeft ook geen eigen geld. Daan heeft € 50.000 aan eigen middelen, dankzij verkoop (overwaarde) van zijn woning. Dit is fiscaal een eigenwoningreserve. Daan had een bestaande eigenwoningschuld van € 200.000. Daan heeft reeds 10 jaar renteaftrek genoten. Het financieringsvoorstel is: aankoop € 300.000 minus eigen middelen € 50.000. De financieringsbehoefte is € 250.000, met twee leningdelen: 6 100.000 aflosvrij en 6 150.000 annuïtair

Daan en Susan hebben drie opties: A. Niets doen. Dan vallen ze onder de wettelijke regeling; B. Via de belastingaangifte het eigenwoningverleden verdelen, conform het goedkeurend besluit; C. De lening naar eigen inzicht verdelen en vastleggen in een interne draagplichtovereenkomst.

A. Wettelijke regeling Daan en Susan leggen niets vast over ieders aandeel in de financiering van de woning en de inbreng van eigen middelen. Het gevolg is een ‘eenvoudige gemeenschap’: Daans inbreng van € 50.000 (eigenwoningreserve) wordt verdeeld in € 25.000 aan eigen middelen namens Daan en € 25.000 namens Susan. Daan krijgt in box 3 een vordering op Susan van € 25.000. Susan krijgt een schuld aan Daan van € 25.000 in box 3 (schulden aan de partner kwalificeren niet als eigenwoningschuld). De financiering van € 250.000 wordt ook voor 50% verdeeld. Per persoon is er een schuldpositie van € 125.000: € 50.000 aflossingsvrij en € 75.000 annuïtair. Fiscale positie Daan Daan verkrijgt een eigen woning voor 50% x € 300.000 = € 150.000. Zijn eigenwoningreserve bedraagt € 50.000 en zijn maximaal toegestane eigenwoningschuld dus € 100.000. Daan financiert echter € 125.000. Hij gebruikt slechts de helft van zijn eigenwoningreserve. De andere helft (€ 25.000) is een lening in box 3 zonder renteaftrek.

36 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21


Hoofdstuk 3

Relevante Regelgeving

Het grootste deel van zijn financiering (€ 100.000) zit in box 1, met 20 jaar renteaftrek. Daan heeft immers al een renteaftrekverleden van 10 jaar. Fiscale positie Susan Susan financiert eveneens € 125.000 met een aflossingsvrije hypotheek van € 50.000 en € 75.000 annuïtair. Omdat ze geen overgangsrecht heeft, gaat € 50.000 aan aflossingsvrije hypotheek naar box 3 zonder renteaftrek. Het restant van € 75.000 is een box 1-schuld met renteaftrek voor 30 jaar. In totaal hebben Daan en Susan dus een lening van € 250.000, waarvan slechts € 175.000 in box 1 valt.

B. Goedkeurend besluit Susan deelt in het eigenwoningverleden van Daan, te weten: renteaftrekverleden, toepassing overgangsrecht en de eigenwoningreserve. Dit regelen ze in hun belastingaangifte. Daan en Susan financieren elk € 125.000 (correctie eigenwoningreserve € 25.000 per persoon); Daan en Susan financieren in box 1 fiscaal per persoon € 50.000 aflossingsvrij en € 50.000 annuïtair met nog 20 jaar renteaftrek, en elk € 25.000 met 30 jaar renteaftrek. Totaal € 100.000 aflosvrij en € 150.000 annuïtair; Daan houdt een vergoedingsrecht van € 25.000 op Susan.

C. Interne draagplichtovereenkomst Op basis van een interne draagplichtovereenkomst wordt € 100.000 gefinancierd gedurende 20 jaar en € 150.000 gedurende 30 jaar: Daan financiert, na correctie van zijn eigenwoningreserve, € 100.000 aflossingsvrij met nog 20 jaar renteaftrek; Susan financiert € 150.000 annuïtair met 30 jaar renteaftrek. Er is geen onderling vergoedingsrecht meer. Susan heeft bij het eventueel verbreken van haar relatie met Daan geen last van diens eigenwoningverleden. Dit zal haar niet beperken bij een eventuele nieuwe financiering. Samenvatting Optie A Wettelijke regeling

Optie B Goedkeurend besluit Aftrek

Box 1

Box 3

Aftrek

Optie C Interne draagplichtovk.

Box 1

Box 3

Box 3

Aftrek

Daan

€ 100.000

€ 25.000

20 jaar € 125.000

0

20 jr 30 jr

€ 100.000 € 100.000 € 25.000

Box 1

0

20 jaar

Susan

€ 75.000

€ 50.000

30 jaar € 125.000

0

20 jr 30 jr

€ 100.000 € 150.000 € 25.000

0

30 jaar

Totaal

€ 175.000

€ 75.000

€ 250.000

0

€ 250.000

0

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1 | 37


Relevante Regelgeving

Hoofdstuk 3

Wat kunt u met een KEW? KEW staat voor Kapitaalverzekering Eigen Woning. Met ‘KEW’ wordt in dit artikel ook bedoeld Spaarrekening Eigen Woning (SEW) of Beleggingsrekening Eigen Woning (BEW), tenzij anders vermeld.

KEW-vrijstelling In 2021 is een KEW-uitkering per belastingplichtige tot € 171.000 vrijgesteld van belasting, op voorwaarde dat met de uitkering een eigenwoningschuld (ews) – of restschuld – wordt afgelost. Sinds 1 april 2017 is de eis vervallen dat er ten minste 20 jaar premie moet zijn betaald om voor de hoge vrijstelling in aanmerking te komen. Hieronder zijn enkele specifieke situaties nader toegelicht. Gebruik KEW Gedeeltelijke afkoop (gebruik vrijstelling 15 jaar en 20 jaar); conform overeenkomst verzekeraar* Gedeeltelijke afkoop (gebruik vrijstelling 15 jaar en 20 jaar); niet conform overeenkomst verzekeraar*

Overschrijding bandbreedte 1:10*

Toegestaan? Eventuele gevolgen Toegestaan, maar alleen als dit vóór 1-4-2017 is overeengekomen op de polis. Beide uitkeringen moeten de ews of restschuld verlagen. Niet toegestaan. Het rentebestanddeel in de hele (fictieve) uitkering is belast op het moment van de eerste uitkering. Dus ook over het deel dat nog niet is uitgekeerd. Niet toegestaan. Het hele rentebestanddeel in de waarde is direct belast. Uitzondering: Toegestaan als de wijziging van de premie buiten 1:10 het gevolg is van een nieuwe rentevaste periode

Premievrijmaking na 15 jaar premiebetaling, uitkering volgt later* Deel KEW-uitkering gebruiken ter aflossing van een deel van de ews/restschuld. KEW-uitkering is groter dan de ews, waardoor maar een deel van de KEW wordt gebruikt ter aflossing van hele ews/restschuld. KEW-uitkering gebruiken ter aflossing van de ews onder nieuw recht (na 1-1-2013).

Toegestaan. Niet toegestaan. Het rentebestanddeel in de hele uitkering is belast. Toegestaan. Het rentebestanddeel in het KEWuitkeringsdeel dat de ews overstijgt is wel belast. Toegestaan. Het maakt niet uit welke ews wordt afgelost: bestaande ews of nieuwe ews is een keuzemogelijkheid.

* Geldt ook voor een kapitaalverzekering Brede Herwaardering (1-1-1992 tot 14-9-1999), alleen hoeft met die uitkering geen ews/restschuld te worden afgelost om voor vrijstelling in aanmerking te komen.

Berekening belast rentebestanddeel Indien een KEW-uitkering hoger is dan de vrijstelling, wordt het belaste rentebestanddeel als volgt berekend: (U - V) x (U- P) U De U staat voor uitkering, de V voor vrijstelling en de P voor het totaal aan betaalde premies. Als niet is voldaan aan de voorwaarden, is de V gelijk aan nul. Het belaste rentebestanddeel is dan U – P.

38 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21


Hoofdstuk 3

Relevante Regelgeving

KEW, SEW en BEW bij overlijden Bij overlijden is er wel een verschil te zien tussen een KEW enerzijds en een SEW of BEW anderzijds. De KEW-vrijstelling geldt wel voor alle producten, onder de voorwaarde dat daarmee de ews zo veel als mogelijk wordt afgelost. Situatie bij overlijden KEW: verzekerde overlijdt

SEW of BEW: rekeninghouder overlijdt

Mogelijkheden en gevolgen KEW keert uit. Voortzetting niet mogelijk. KEW-vrijstelling overledene geldt. KEW-vrijstelling overledene wordt opgeteld bij vrijstelling van eventueel nog levende partner. Saldo valt in nalatenschap. Indien er partner overblijft, keuzerecht: 1) Alleen saldo overledene deblokkeren 2) Saldo overledene + eigen saldo deblokkeren 3) Saldo overledene + eigen saldo voortzetten vrijstelling partner verhoogd met rest vrijstelling van overledene

KEW, SEW en BEW bij (echt)scheiding Bij een echtscheiding of het ontbinden van het (fiscaal) partnerschap zijn er ook diverse aandachtspunten. Die zijn voor de KEW, SEW en BEW nagenoeg gelijk. Mogelijkheden KEW Verdeling KEW

100% voor in woning blijvende partner

100% voor vertrekkende partner

Specifiek KEW

Gevolgen Toegestaan in elke gewenste verhouding. Na verdeling pro rata voortzetting premie voor de bandbreedte-eis 1:10. Indien één der ex-partners geen eigen woning heeft: fictieve uitkering van diens deel (met vrijstelling). Toegestaan. Aandachtspunten: Op te bouwen waarde hoger dan 1x KEWvrijstelling? Op te bouwen waarde hoger dan aflossingsvrije ews na scheiding? Uitkoopbedrag partner niet te financieren in box 1 Toegestaan. Aandachtspunten: Aflossingsvrije ews blijvende partner te hoog? Vergoeding uitkoop voor partner vrij besteedbaar Eventueel wijzigen verzekeringnemer en verzekerde(n). Bij verwijderen verzekerde, wordt premie lager. Als daardoor bandbreedte 1:10 wordt overschreven: KEW blijft in stand (geen fictieve uitkering).

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21 | 39


Relevante Regelgeving

Hoofdstuk 3

Vergoedingsrechten Als partners gaan samenwonen, kan privévermogen van de een worden vermengd met het vermogen van de ander. Bijvoorbeeld bij de verwerving van een woning, als één van beide partners meer eigen middelen inbrengt dan de ander. Of bij investeringen met privévermogen in de gemeenschappelijke woning, bijvoorbeeld in woningverbetering of aflossing. Bij een scheiding of overlijden kan hierover discussie ontstaan, als niets is vastgelegd. De eerste vragen bij overheveling van vermogen van de ene partner naar de andere zijn: is het een geldlening tussen de partners, of: een gift, of: voldoening aan een natuurlijke verbintenis. Als hier geen sprake van is, dan ontstaan er een wettelijk vergoedingsrecht.

Wettelijke vergoedingsrecht Voor een vergoedingsrecht tussen gehuwden en geregistreerde partners regelt Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de voorwaarden: Investering of verwerving vóór 2012 = > nominaliteitsleer De vordering houdt diens oorspronkelijke waarde. Investering of verwerving ná 1 januari 2012 = > beleggingsleer De vordering is afhankelijk van de waardeontwikkeling van het goed waarin is geïnvesteerd.

Investering in hypotheeklasten Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat: Aflossingen en premies voor een levensverzekering die tot doel heeft aflossing van de hypothecaire lening, zijn investeringen. Betaling ervan leidt tot vermogensvorming. Rentetermijnen zijn kosten van de huishouding. Kosten van huishouding (zoals rentetermijnen, overige verzekeringspremies maar ook de onroerende zaakbelasting) worden beschouwd als consumptieve uitgaven. Ze zijn te vergelijken met huurtermijnen. Over consumptieve uitgaven is geen vergoedingsrecht verschuldigd, tenzij partners anders overeenkomen.

Gehuwd versus ongehuwd De regeling over vergoedingsrechten is voor echtgenoten en geregistreerd partners expliciet in de wet opgenomen. Echtgenoten of geregistreerd partners kunnen hiervan afwijken. Het is belangrijk dat zij de omvang van (relevante) onderlinge vermogensverschuivingen schriftelijk vastleggen en afspreken of sprake is van een nominale vergoeding of toepassing van de beleggingsleer. Een overeenkomst tussen partners prevaleert boven de wettelijke vergoedingsrechten. Voor ongehuwde samenwoners is niets geregeld in het BW. Voor hen geldt het algemeen verbintenissenrecht. Ongehuwd samenwoners moeten dus zelf afspraken maken over hun vergoedingsrecht en (laten) vastleggen. 40 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21


Hoofdstuk 3

Relevante Regelgeving

Partneralimentatie Voor alle huwelijken of geregistreerde partnerschappen die eindigen geldt sinds 1 januari 2020 een beperking van de duur van de partneralimentatie. Tot 1 juli 1994 was de duur van partneralimentatie nog niet gemaximeerd. In de wetgeving tot 1 januari 2020 is die gesteld op 12 jaar. Volgens de oude regels kon de alimentatietermijn ook gelijk zijn aan de duur van het huwelijk, als die korter was dan 5 jaar en er geen sprake was van kinderen.

Nieuwe hoofdregel vanaf 2020 De nieuwe wettelijke hoofdregel is eenvoudig: partneralimentatie duurt zo lang als 50% van de duur van het huwelijk, met een maximum van 5 jaar. Echter, er zijn uitzonderingen. Situatie Periode huwelijk < 15 jaar Periode huwelijk > 15 jaar Periode huwelijk > 15 jaar Kinderen Kinderen

Extra gegeven Er zijn geen kinderen Leeftijd ex-partner is 10 jaar jonger dan AOW-leeftijd Geboren vóór 1970 Jongste kind > 12 jaar Jongste kind < 12 jaar

Duur partneralimentatie Hoofdregel: 50% huwelijksduur, maximaal 5 jaar Duur tot AOW-leeftijd met een maximum van 10 jaar. Duur maximaal 10 jaar Hoofdregel: 50% huwelijksduur, maximaal 5 jaar Tot jongste kind 12 jaar wordt, minimaal 50% huwelijksduur, maximaal 12 jaar

Als iemand onder meerdere regels valt, dan geldt voor de partneralimentatie de uitkomst met de langste duur. Een rechter kan in ‘onredelijke of onbillijke situaties’ de uitkeringsduur van de partneralimentatie verlengen. Bijvoorbeeld als de ontvangende ex-partner de zorg over een gehandicapt kind heeft, of wanneer deze ex-partner zelf gezondheidsproblemen heeft die tijdens het huwelijk zijn ontstaan.

Kinderalimentatie De maximale duur van kinderalimentatie is niet veranderd. De onderhoudsplicht voor kinderen blijft lopen tot zij 21 jaar zijn. Uitzondering is als zij vanaf hun 18e zelf al voldoende inkomen hebben.

Indexeringspercentage Ieder jaar stelt het ministerie voor Rechtsbescherming een indexeringspercentage vast. De hoogte ervan is afhankelijk van loon- en prijsstijgingen in Nederland. Voor 2021 is dit percentage vastgesteld op 3%.

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1 | 41


Relevante Regelgeving

Hoofdstuk 3

Boeterente en rentemiddeling Vergoeding vervroegde aflossing Voor de berekening van een vergoeding voor vervroegde aflossing (boeterente) bestaat een AFM-leidraad. Uitgangspunt is dat de boeterente nooit hoger mag zijn dan het financiële nadeel van de geldgever. Welke aspecten hebben welke invloed op de berekening? Aspect Boetevrij aflossen

Boetevrije ruimte

Lineaire of annuïteitenhypotheek (Bank)spaarhypotheek (rentevergoeding = hypotheekrente) Beleggingshypotheek

Vergelijkingsrente in relatie tot resterende rentevaste periode Vergelijkingsrente in relatie tot opslagen

Rentebedenktijd achteraf Contante waardeberekening

Effect De leenovereenkomst vermeldt wanneer een lening geheel boetevrij kan worden afgelost. Bijvoorbeeld bij uitkering van een (verpande) kapitaalverzekering (KEW, SEW of BEW), bij overlijden van de partner of verkoop van de woning. Meestal mag (eenmalig) 10% of 20% van de oorspronkelijke hoofdsom boetevrij worden afgelost. Dit verlaagt de grondslag voor de boeterente. Toekomstige boetevrije ruimte verlaagt die grondslag niet. Toekomstige aflossingen verlagen de boeterente, omdat over die aflossingen geen rente betaald zou zijn. Een opgebouwd saldo/waarde SEW of KEW verlaagt de grondslag. De toekomstige inleg/premie op een SEW of KEW wordt gezien als contractuele aflossing. NB: dit geldt alleen bij koppeling van de hypotheekrente met de rentevergoeding op de SEW/KEW. De waarde of toekomstige premie/inleg op een KEW/BEW verlaagt de grondslag niet. NB: bij hybride hypotheken (deels sparen/deels beleggen) verlagen alleen het spaardeel en de toekomstige spaarpremies de grondslag. De rente behorend bij dezelfde periode als de resterende rentevaste periode. Komt dit niet exact overeen met een aangeboden rentevastperiode, dan geldt de hoogste rente van de naast gelegen rentevastperiode Let op, een hogere vergelijkingsrente verlaagt de grondslag. De vergelijkingsrente moet dezelfde opslagen hanteren als de rente die de klant betaalt direct voorafgaand aan de vervroegde aflossing (zoals de LTV-opslag). Dit geldt ook andersom: kortingen mag de geldgever ook toepassen op de vergelijkingsrente. Eventuele rentebedenktijd achteraf mag niet meetellen in de periode waarover de boeterente wordt berekend. Alle toekomstige gemiste rente-inkomsten moeten contant worden gemaakt. Als rentefactor moet de vergelijkingsrente worden gehanteerd.

Rentemiddeling Rentemiddeling is een alternatief voor oversluiten en boeterente ineens betalen. De berekening van de renteopslag moet na rentemiddeling op dezelfde wijze plaatsvinden als bij boeterente. Eén verschil: bij rentemiddeling hoeft geen rekening te worden gehouden met de boetevrije ruimte. De opslag na rentemiddeling mag niet hoger zijn dan het geleden financiële nadeel voor de geldverstrekker.

42 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21


Hoofdstuk 3

Relevante Regelgeving

BKR-registratie Een vast onderdeel binnen de hypotheekbeoordeling is een kredietwaardigheidscheck. Dit gebeurt via een BKR-toetsing. Bij de beoordeling van het resultaat wordt onderscheid gemaakt in: positieve registraties: altijd vermeld bij aangaan lening, negatieve registraties: alleen gemeld wanneer situatie ontstaat, en coderingen: gemeld bij een achterstand of onregelmatigheid. Een BKR-registratie blijft zichtbaar tot 5 jaar na plaatsing praktische looptijd van de lening. Code RK AK OA HO ZK SR HY RH RN RO ZO A H 1 2 3 3 4 5 *

Positieve registratie Lening Revolverend krediet (doorlopend krediet, roodstandfaciliteit, creditcard, telefoonkrediet): het bedrag dat kan worden opgenomen. Aflopend krediet (persoonlijke lening): totaal te betalen bedragen gedurende de looptijd. Operationeel autoleaseovereenkomst: 65% van totaal te betalen bedragen gedurende de looptijd. Hypothecair krediet overige onroerende zaken: de hoogte van de lening. Zakelijk krediet van meer dan € 1.000: er wordt geen bedrag vermeld. Negatieve registraties Schuldregeling Hypothecair krediet eigen woning Restschuld hypothecair krediet Restschuld hypothecair krediet met beroep op NHG Overige financiële verplichtingen Overige zakelijke verplichtingen Coderingen Er is sprake van een betalingsachterstand van meer dan 2 of 3 maanden Betalingsachterstand is ingelopen, het krediet bestaat nog steeds Er is een betalingsregeling getroffen Het gehele kredietbedrag is opgeëist (meestal met inschakeling incassobureau) Bedrag van meer dan € 250 is afgeboekt, krediet is nog niet afgemeld Bedrag betaald tegen finale kwijting, krediet is afgemeld Geldlener is niet bereikbaar/onvindbaar Preventieve betalingsregeling voor een hypotheek. Als de regeling is afgelopen, wordt de code verwijderd. Praktische (werkelijke) looptijd van de lening is langer dan de theoretische looptijd. Code komt voor bij AK.

De volgende kredieten staan niet bij BKR geregistreerd: Studieleningen Onderhandse leningen Hypotheken afgesloten voor de eigen woning. Alleen wanneer er betalingsachterstanden zijn van meer dan 3 maandtermijnen wordt een hypotheek geregistreerd.

Online BKR-overzicht Consumenten kunnen online hun BKR-overzicht opvragen. Het verschil met een BKR-inzage door een aanbieder is de vermelding van de geldgevende instantie en het contractnummer.

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21 | 43



Hoofdstuk 4

A lt e r n at i e v e M o g e l i j k h e d e n

4

A lt e r n at i e ve M o ge l i j k h e d e n

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21 | 45


A lt e r n at i e v e M o g e l i j k h e d e n

Hoofdstuk 4

Overwaarde verzilveren door senioren Veel senioren hebben een eigen woning met een hoge overwaarde. Of ze hebben zelfs al de hele hypotheek afgelost. Er zit dan veel potentieel geld ‘vast’ in de stenen. Hierna volgt een beknopt overzicht van mogelijkheden voor senioren met overwaarde en de voor- en nadelen van die opties.

1. Niet verhuizen en overwaarde benutten Het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) biedt twee mogelijkheden: a. SVn-Blijverslening Ouderen kunnen noodzakelijke woningaanpassingen doen tegen zeer beperkte kosten. Zij kunnen zo langer zelfstandig in hun huis blijven wonen. b. SVn-Verzilverlening Dit is een ‘opeetconstructie’. De maandlasten zijn nihil, omdat de lening aflossingsvrij is. De rente wordt bijgeschreven op de lening.

2. Niet verhuizen en overwaarde benutten De opties a, b en c worden (soms in combinatie) door banken geboden. Optie d kan in familieverband: a. Een (extra) aflossingsvrije hypotheek Tot een deel van de (over)waarde van de woning wordt een nieuwe, aflossingsvrije hypotheek verstrekt. Voorwaarde is dat het inkomen hoog genoeg is. Het geld gaat direct naar de woningbezitter. Die betaalt rente: in box 3, dus niet aftrekbaar. b. Een krediethypotheek Bij een krediethypotheek is er een opnamemogelijkheid tot een bepaald bedrag (afhankelijk van de waarde van de woning). c. Een opeetconstructie Een opeetconstructie is een krediethypotheek waarbij de toekomstige rentelasten in mindering komen op het opnamebedrag. De maandelijkse rente wordt opgeteld bij het uitstaande kredietsaldo. d. Lenen bij kinderen Kinderen met vrij vermogen kunnen dit lenen aan de ouders, waardoor zij in de woning kunnen blijven wonen. De rente kan worden opgeteld bij de lening. Dit verlaagt de belaste nalatenschap.

3. Verkopen en verhuizen De meest directe manier om overwaarde te verzilveren is het verkopen van de woning en verhuizen. Dit vergt een goede planning. De verkoper moet immers ergens anders gaan wonen.

46 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21


Hoofdstuk 4

A lt e r n at i e v e M o g e l i j k h e d e n

4. Verkopen en niet verhuizen Het is mogelijk te blijven wonen in de woning, terwijl de woning of grond wordt verkocht. Er zijn meerdere varianten: a. Erfpachtconstructie De eigenaar verkoopt de woning en vestigt er een erfpachtrecht op. De bewoner (erfpachter) is dan jaarlijkse erfpachtcanon verschuldigd aan de nieuwe eigenaar. b. Vruchtgebruikconstructie De volle eigendom wordt gesplitst in een bloot eigendom (dat wordt verkocht) en een vruchtgebruik (voor de huidige bewoner). c. Sale & Leaseback-constructie De volle eigendom wordt verkocht, tegen een gereduceerde prijs. De bewoner leaset (huurt) de woning vervolgens terug van de koper.

Voor- en nadelen van de opties Verzilveroptie SVn-Blijverslening

Mogelijke voordelen Mogelijk een deel aflossingsvrij Lage rente 10 of 20 jaar vast

SVn-Verzilverlening

Maandlast nihil (rentebijschrijving) Aflossingsvrij Lage rente, 40 jaar vast Tot 80% WOZ-waarde of taxatie Hele overwaarde tot bepaald maximum direct beschikbaar Eigen keuze rentevaste periode Opname deel overwaarde Lager leenbedrag = lagere maandlast Variabele rente

Aflossingsvrije hypotheek Krediethypotheek

Opeethypotheek Lenen bij kinderen

Verkopen en verhuizen

Erfpachtconstructie

Vruchtgebruikconstructie

Krediethypotheek met bijtelling rente = geen maandlast Wettelijke leennormen geen beletsel Onderling renteafspraken maken Rente laten bijschrijven, daardoor lagere erfenis Direct naar toekomstbestendige (senioren)woning. Bij huur: betalen vanuit overwaarde Bij koop: geen of zeer lage woonlast bij gebruik overwaarde Oude woning kan bewoond blijven Geen verhuisperikelen Geen maandlasten voor blijver Bij ouder-kind: minder erfbelasting

Mogelijke nadelen Alleen geschikt voor een bepaald bestedingsdoel (Overige) beperkende voorwaarden gemeente Alleen geschikt voor een bepaald bestedingsdoel (Overige) beperkende voorwaarden gemeente Lening in box 3 Rentelast moet betaalbaar blijven Beperkende voorwaarden geldgever Kredietlimiet laag door variabele rente (toetsrente = 5%) Variabele maandlast = onzekerheid Variabele rente is relatief hoog Relatief klein deel van de overwaarde Langlevenrisico = gedwongen verkoop Goede vastlegging afspraken over lening en rente Problemen opeisbaarheid, als inkomen kind terugvalt of bij relatiebreuk Geen geschikte woning beschikbaar Bij huur: indexering, waardoor vermogen verdampt Bij verzorgingshuis (etc) mogelijk (hoge) eigen bijdrage Woning wordt veel minder courant Canon niet aftrekbaar Financiering erfpacht erg moeilijk Bezit bloot eigendom belast in box 3 Constructie moeilijk financierbaar S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1 | 47


A lt e r n at i e v e M o g e l i j k h e d e n

Hoofdstuk 4

Familielening eigen woning Ouders kunnen geld aan hun kinderen lenen als fiscale eigenwoningschuld. Voor de ouders verandert er fiscaal niets. Of hun geld nu op een spaarrekening staat of wordt uitgeleend aan kinderen, het blijft vermogen in box 3. Vermogen dat meetelt voor de vermogensrendementsheffing. Echter, het rendement kan aantrekkelijker zijn.

Direct opeisbaar? Binnen de familielening zijn er twee varianten: direct opeisbaar of niet-direct opeisbaar. Ze hebben verschillende fiscale gevolgen. Het omslagpunt ligt bij de opzegtermijn volgens de voorwaarden: korter dan één jaar (direct-opeisbaar) of vanaf één jaar (niet direct opeisbaar). Bij een direct-opeisbare familielening geldt een fiscale normrente van 6%. Voor niet-direct opeisbare leningen geldt als normrente een in de markt vergelijkbare rente. Dit kan een rente zijn bij een geldvertrekker, met dezelfde rentevaste periode. Er is een marge mogelijk van plus of min 25%. De lening renteloos verstrekken kan. Echter, dan belast de fiscus de niet-betaalde rente over de gehele looptijd als een schenking.

Tien aandachtspunten 1. Omschrijf de familielening in een schriftelijke leenovereenkomst. Een notariële akte met de juiste redactie voorkomt veel financiële narigheid. 2. Leg de essentiële onderdelen van de familielening vast, zoals: (a) bedrag van de lening, (b) de bestemming, (c) rentepercentage en duur rentevaste periode, (d) aflossingstijdstip, (e) looptijd, (f) rentebetalingsschema, (g) opeisbaarheid van de lening, (h) vervroegde aflossingsmogelijkheid, (i) zekerheden, (j) voorwaarden bij scheiding of overlijden, (k) reguliere opzeggingsgronden. 3. Adviseer de niet-direct opeisbare lening altijd rentedragend en niet renteloos. Dit voorkomt schenkbelasting over het verschil tussen de nominale waarde van de lening en de contante waarde van de renteloze lening op einddatum. 4. Bij een niet-direct opeisbare lening moet het rentetarief gekoppeld zijn aan de zakelijke marktrente. Het gaat hier om gangbare hypotheektarieven. Leg rentetarieven met leningsvoorwaarden vast van vergelijkbare geldverstrekkers.

48 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21


Hoofdstuk 4

A lt e r n at i e v e M o g e l i j k h e d e n

5. Het rentepercentage bij een niet-direct opeisbare familielening wordt mede bepaald door de (on)zekerheid over de terugbetaling. Is de familielening onderhands, dan is dit risico voor de schuldeiser groter dan bij een hypothecaire inschrijving van de lening. De rente kan dus hoger zijn bij een geldlening zonder hypothecaire inschrijving. 6. De zakelijk vergelijkbare rente (bij niet-direct opeisbare lening) mag binnen een marge van plus of min 25% afwijken, zonder schenkingsconsequenties. Deze afwijking is afhankelijk van de financiële positie van het kind en van de ouders. Voor de ouders kan het interessant zijn om meer rendement te krijgen door een hogere (aftrekbare) rente te vragen. Maar let op: is de rente onzakelijk hoog, dan kan het bovenmatige deel als schenking (van kind aan ouder) worden aangemerkt. Gevolg is dat de lening dan fiscaal moet worden gesplitst. 7. Fiscaal maakt het niet uit of de lening wel of niet hypothecair is ingeschreven. Bepalend voor de fiscale aftrek van de rente is of de lening voldoet aan de voorwaarden van de eigenwoningschuld in de inkomstenbelasting. 8. Financieel maakt het onderscheid wel uit. Bij omvangrijke leningen heeft het de voorkeur om deze hypothecair in te schrijven. Dat maakt de financiële rechtspositie van de familie als schuldeiser sterker in de situatie waarin de schuldenaar is opgehouden te betalen, in surseance van betaling verkeert of failliet is verklaard. 9. ‘Terugschenken’ van de betaalde rente mag geen onderdeel zijn van de leenovereenkomst noch afdwingbaar. Er moet dus per definitie formele vrijheid zijn voor de ouders. 10. In Box 3 wijzigt voor de ouders niets, indien het vermogen is omgezet in een lening/ vordering op het kind. Let wel: In een wetsvoorstel voor een nieuw box 3-stelsel vanaf 2022 staat dat ouders die geld lenen aan hun kind meer box 3-heffing gaan betalen dan nu. Als de lening bij het kind in box 1 valt, hebben de voorgestelde wijzigingen in box 3 voor het kind geen invloed.

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21 | 49


A lt e r n at i e v e M o g e l i j k h e d e n

Hoofdstuk 4

Schenkingsvrijstelling In 2021 bedraagt de schenkingsvrijstelling eigen woning € 105.302. De schenking kan worden aangewend voor: verwerving of verbouwing van een eigen woning; afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming eigen woning; aflossing eigenwoningschuld; aflossing restschuld ontstaan bij verkoop eigen woning. De ontvanger moet de schenking aangeven bij de Belastingdienst. Voor schenkingen in 2021 moet dat vóór 1 maart 2022.

Leeftijdsgrens 40 jaar De schenkingsvrijstelling geldt voor personen van 18 jaar tot 40 jaar. De dag van de 40e verjaardag telt nog mee. Is de ontvanger ouder dan 40, dan kan eventueel de (fiscale) partner worden ‘gebruikt’, als die jonger is dan 40. Bij een ongehuwde partner moet deze al twee jaar partner zijn.

Schenkingen van derden De verhoogde vrijstelling is niet beperkt tot schenkingen van ouders aan kinderen. Ook anderen kunnen schenken, bijvoorbeeld grootouders.

Spreiding over drie kalenderjaren Het bedrag van de schenking mag gespreid worden betaald over drie opeenvolgende kalenderjaren. Voorwaarde is dat de ontvanger in alle kalenderjaren tussen de 18 en 40 jaar is.

Uitsluitingsclausule Voor huwelijken vanaf 2018 vallen schenkingen buiten de goederengemeenschap. Echter, kinderen kunnen trouwen onder huwelijkse voorwaarden en daarin een ‘insluitingsclausule’ opnemen. Ze spreken dan af dat schenkingen toch gemeenschappelijk zijn. Die worden bij scheiding dus gedeeld. Als ouders dit niet willen, kunnen zij een uitsluitingsclausule plaatsen bij de schenking. De wens van ouders gaat boven de clausule van hun kinderen. Bij scheiding blijft de schenking privévermogen van het kind.

Kwijtschelding Kwijtschelding van een eigenwoningschuld of een restschuld staat gelijk aan schenking van een bedrag ter aflossing van die schuld. Het is ook mogelijk de koopsom voor aankoop van een eigen woning geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden.

Waarde economische verkeer Als een woning wordt verkocht tegen een prijs die lager is dan de waarde in het economisch verkeer, kan sprake zijn van een schenking. Het verschil tussen de (lagere) koopprijs en WOZ-waarde kan onder de schenkingsvrijstelling vallen. 50 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21


Hoofdstuk 4

A lt e r n at i e v e M o g e l i j k h e d e n

Consumptief krediet als oplossing De leenkracht bij een consumptieve lening is hoger dan bij een hypotheek. Een consumptief krediet is goed inpasbaar binnen het hypotheekadvies. Bestedingsdoelen zijn onder meer: de kosten koper verbouwingen boven de marktwaarde restschuld op de oude woning ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid schenking ten behoeve van aanschaf woning kinderen alternatief voor een betaalpauze herfinancieren van lopende leningen Deze laatste variant is bedoeld om lagere maandlasten te bewerkstelligen, waarmee de haalbaarheid van de gewenste hypotheek wordt vergoot. Dit kan bijvoorbeeld door een Doorlopend Krediet om te zetten naar een Persoonlijke Lening.

Aftrekbaarheid rente De rente van een Persoonlijke Lening is aftrekbaar als deze wordt gebruikt voor aankoop, onderhoud of verbetering van een eigen woning.

Alternatief voor betaalpauze Verwacht een klant binnenkort betalingsproblemen, bijvoorbeeld als gevolg van de coronacrisis, dan kan een persoonlijke lening een beter alternatief zijn dan het inlassen van een betaalpauze. Weliswaar is de rente op een persoonlijke lening hoger dan wanneer de achterstand wordt omgezet in een extra hypotheek. Daar staat tegenover dat de consument zelf de termijn van uitstel en terugbetaling kan bepalen, indien gewenst zelfs over een langere looptijd. En mocht de fiscale ruling ophouden te bestaan, dan blijft op deze manier de hypotheekrenteaftrek behouden. Het belangrijkste voordeel is misschien wel dat de klant geen BKR HY-codering (zie pagina 43 over BKR) krijgt. Voorbeeld Coenraad heeft een annuïteitenhypotheek en betaalt maandelijks € 800 aan rente en aflossing. Hij verwacht dat zijn werkgever het moeilijk gaat krijgen. Als hij door een reorganisatie in de WW terecht zou komen, denkt hij zijn maandelijkse hypotheeklasten niet meer te kunnen betalen. Een betaalpauze kan hem dan tijdelijk helpen. Coenraad kan ook een persoonlijke lening aanvragen van € 9.600 met een looptijd van 10 jaar. Voor de duur van 12 maanden kan hij hieruit de hypotheeklasten betalen. Aan de PL betaalt hij in het eerste jaar ongeveer € 100 per maand. Per saldo een besparing van € 700 per maand. Zo krijgt hij de tijd om een nieuwe baan te vinden met de nodige financiële rust, zonder HY-codering.

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1 | 51


A lt e r n at i e v e M o g e l i j k h e d e n

Hoofdstuk 4

Hypothecair lenen in box 3 Begin 2021 staat de hypotheekrente historisch laag. Als gevolg van die lage rentestand biedt hypotheekrenteaftrek steeds minder voordeel. Daarom kiezen steeds meer mensen voor een lening die (deels) in box 3 valt. De meest voorkomende reden is dat de maandlast vaak lager is, omdat wordt gekozen voor aflossingsvrij lenen. Hypothecair lenen in box 3 voor de eigen woning heeft diverse aandachtspunten, die – afhankelijk van de situatie – zowel een voordeel als een nadeel kunnen zijn. Aandachtspunten lenen in box 3 Geen fiscaal keuzerecht Verplaatsen lening van box 1 naar box 3

Niet mogelijk met NHG

Bij aflossingsvrij: hogere rente LTV-opslag vervalt niet

Bij aflossingsvrij: risico restschuld betaalbaarheid lange termijn

Lagere leencapaciteit box 3

Maximaal 50% aflossingsvrij Impact bijleenregeling

Toelichting Een schuld die aan de fiscale eisen voldoet van een ews*, kan niet ‘vrijwillig’ in box 3 worden geplaatst. Een bestaande ews (< 2013) kan alleen naar box 3 door deze af te lossen en na 31 december van het volgende jaar weer op te nemen. Een nieuwe ews kan naar box 3 door niet meer aan het aflossingsschema te voldoen. Overleg altijd eerst met de geldverstrekker. Op grond van Norm 5.1.4 is een niet-fiscaal aflossingsvrij leningdeel niet toegestaan. Anders gezegd: een lening mag alleen aflossingsvrij zijn, voor zover het een bestaande ews is (box 1). Een NHG-leningdeel in box 3 is mogelijk, voor bijvoorbeeld restschuldfinanciering of het meefinancieren van boeterente. Maar die leningdelen mogen niet aflossingsvrij worden verstrekt. De rente voor aflossingsvrije leningen (zelfs als deze niet in box 3 vallen) is meestal hoger. Bereken of dit opweegt tegen de voordelen. Bij een aflossingsvrije lening vervallen LTV-opslagen niet vanzelf, terwijl dit bij leningen met aflossing vaak wel zo is. Aflossingsvrij lenen verhoogt de kans op een restschuld. Niet alleen bij verkoop, maar ook aan het eind van de economische looptijd van het krediet. Op lange termijn moeten de lasten betaalbaar blijven, zeker als er niets wordt afgelost. Ook als de rente stijgt en/of de klant met pensioen gaat, of als zich een ander inkomensrisico voordoet. Voorbeeld: inkomen van € 50.000 , toetsrente van 5%. Verschil leencapaciteit box 1 en box 3 = € 54.332. Bij toetsrente 2%: verschil LTI = € 15.523. Box 3 lenen gebeurt vaak aflossingsvrij. Volgens de Gedragscode Hypothecaire Financieringen is dat leningdeel maximaal 50% van de waarde van de woning. Financiering in box 3 van een woning verhoogt de eigenwoningreserve. Er is immers geen ews. Bij aankoop van een volgende woning, kan daardoor mogelijk een groter deel dan gewenst niet in box 1 worden gefinancierd.

52 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21


Hoofdstuk 4

Aandachtspunten lenen in box 3 (Eerder) last van bijtelling door afbouw Wet Hillen

Hoog inkomen: steeds aantrekkelijker Hoe hoger het vermogen, des te aantrekkelijker

A lt e r n at i e v e M o g e l i j k h e d e n

Toelichting Voorbeeld: WOZ-waarde woning: € 500.000. Financiering van € 200.000 tegen 1,25%. In box 1: geen bijtelling ewf, want rente ews > ewf. In box 3: wel bijtelling ewf, omdat er geen ews is. Die bijtelling wordt tot 2048 elk jaar hoger. Door de tariefmaatregel neemt het voordeel van renteaftrek voor inkomens in de hoogste belastingschijf verder af (voordeel lenen in box 3 neemt toe). Een lening in box 3 kan worden gesaldeerd met vermogen (behalve de schuldendrempel). Vermogen (per persoon) > de vrijstelling is in box 3 belast tegen: 0,59% voor vermogens tot € 50.000 boven de vrijstelling. 1,40% voor hogere vermogens, tot € 1.000.000. 1,76% voor iedereen met een vermogen > €1.000.000. Vergeleken met het voordeel van hypotheekrenteaftrek: Stel rente is 1,6% en aftrek tegen 37,1%: voordeel van een box 1-lening is slechts 0,59%, zonder rekening te houden met de ewf-bijtelling of afnemend rentevoordeel door aflossing. Financieringskosten zijn aftrekbaar in box 1, maar alleen voor zover het financiering van een ews betreft. Als een woning wordt gefinancierd met een box 3-lening, zijn de financieringskosten daarover niet aftrekbaar. In de praktijk wordt vaak deels in box 1 en deels in box 3 geleend. In dat geval zijn de financieringskosten pro rata aftrekbaar.

Geen aftrek bijkomende kosten

*ews = eigenwoningschuld; *ewf = eigenwoningforfait

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21 | 53


A lt e r n at i e v e M o g e l i j k h e d e n

Hoofdstuk 4

Verhuur eigen woning Tijdelijke verhuur van een eigen woning heeft fiscale gevolgen. Volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 worden hypotheekrente en huurinkomsten als volgt behandeld.

Langdurige verhuur deel woning (kamerverhuurvrijstelling) Bij verhuur van een deel van de woning (anders dan voor korte duur) geldt de kamerverhuurvrijstelling, onder de voorwaarden, dat: de huurinkomsten niet hoger zijn dan € 5.668 (2021) per jaar; het verhuurde deel geen zelfstandige woning vormt; de eigenaar en kamerhuurder de hele huurperiode bij de gemeente staan ingeschreven op het betreffende adres. Als aan deze drie voorwaarden wordt voldaan, blijft de gehele woning, inclusief verhuurde kamer, een eigen woning in box 1 met renteaftrek en onbelaste huur. Zo niet, dan verhuist het verhuurde deel fiscaal naar box 3. Rente over dit deel van de woning is niet aftrekbaar. De huur blijft onbelast.

Tijdelijke verhuur gehele woning Bij tijdelijke verhuur van de gehele eigen woning – van een woning die niet te koop en leeg staat, maar bijvoorbeeld tijdens een vakantie of ander tijdelijk verblijf in het buitenland – blijft de woning met volledige fiscale renteaftrek in box 1. Van de huurinkomsten wordt 70% opgeteld bij het eigenwoningforfait. Verhuisregeling Een variant is tijdelijke verhuur van de gehele woning binnen de verhuisregeling. Bij een te koop staande, lege woning is er recht op renteaftrek tot maximaal 3 jaar na het kalenderjaar waarin de woning is verlaten. Bij verhuur van de woning in deze periode is de rente niet aftrekbaar en is er geen bijtelling van het eigenwoningforfait. In de verhuurperiode verhuist de woning fiscaal naar box 3.

Tijdelijk verhuur deel woning Tijdelijke verhuur van een gedeelte van de woning is niet expliciet geregeld in de Wet Inkomstenbelasting 2001. De Hoge Raad heeft op 18 september 2020 bepaald dat het niet uitmaakt of sprake is van verhuur van een deel van de eigen woning of verhuur van de gehele eigen woning. De regeling voor tijdelijke verhuur van een gehele eigen woning is ook van toepassing op tijdelijke verhuur van een gedeelte van die eigen woning of een aanhorigheid bij die eigen woning.

54 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21


Hoofdstuk 4

A lt e r n at i e v e M o g e l i j k h e d e n

SVN-regelingen Het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) biedt verschillende leningen die consumenten én bedrijven kunnen gebruiken om hun woonwensen te realiseren. Hieronder de eigenschappen van twee leenvormen voor starters en doorstromers. De productspecificaties kunnen wijzigen als gevolg van bijvoorbeeld wet- en regelgeving.

1. Starterslening

Doelgroep: De starter is een verblijfsgerechtigd natuurlijk persoon die voor de eerste maal een eigen woning koopt of verkrijgt. Soort lening: Hypothecair, een aflopende Box 1-schuld met een combinatielening in box 3. Hoofdsom: Afhankelijk van de draagkracht van de aanvrager(s), maar nooit meer dan 20% van de kostengrens, met een ondergrens van € 2.500. Kostengrens: Maximale koopsom plus eventuele verbeterkosten of meerwerk (max. € 325.000) en/of energiebesparende voorzieningen (max. € 344.500). Rente: Door SVN vastgesteld op het moment van aanvraag en gebaseerd op een gemiddelde marktrente voor 15 jaar vast met NHG. Rentevaste periode: Bij aanvang 15 jaar (180 maanden). Daarna verlenging voor (maximaal) 15 jaar (180 maanden). Looptijd: 30 jaar (360 maanden). Betaling rente en aflossing: In de eerste drie jaar worden rente en aflossing voldaan vanuit de Combinatielening (Box 3-lening). Aflossing op basis van maandannuïteit.

2. Energiebespaarlening (Nationaal Warmtefonds)

Doelgroep: Eigenaren van een bestaande woning die energiebesparende maatregelen willen financieren. De aanvrager mag niet ouder zijn dan 75 jaar. Zonnepanelen mogen maximaal 75% van de lening uitmaken, maar in combinatie met minimaal één andere (energiebesparende) maatregel van de maatregelenlijst. Soort lening: Consumptieve lening zonder aanvullende zekerheden. Opties zijn er voor een ‘Zeer Energiezuinig Pakket’ en/of ‘Nul op de Meter verbouwing’. Hoofdsom: minimaal € 2.500 en maximaal € 65.000. Rente: Afhankelijk van de hoogte van het leenbedrag en de looptijd. Rentevaste periode: Gelijk aan de gekozen looptijd. Looptijd: Afhankelijk van de leenbedragen maximaal 7 tot 20 jaar. Betaling rente en aflossing: In maandelijkse termijnen, op basis van maandannuïteiten.

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21 | 55



Hoofdstuk 5

Kernc ijfers

5

Ke r n c i j f e r s

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1 | 57


Kernc ijfers

Hoofdstuk 5

Inkomstenbelasting box 1-2-3 Tarief box 1 Jonger dan AOW-leeftijd Belastbaar inkomen doch niet meer dan meer dan Eerste schijf € 68.507 Tweede schijf € 68.507 AOW-leeftijd en ouder, geboren vanaf 1 januari 1946 Belastbaar inkomen doch niet meer dan meer dan Eerste schijf € 35.129 Tweede schijf € 35.129 € 68.507 Derde schijf € 68.507 -

totaal tarief 37,1% 49,5%

totaal tarief 19,2% 37,1% 49,5%

heffing over totaal van de schijven € 25.416 -

heffing over totaal van de schijven € 6.744 € 19.127 -

Voor AOW-gerechtigden die zijn geboren vóór 1946 is de bovengrens van de eerste tariefschijf € 35.941.

Tarief box 2 en Vennootschapsbelasting Belastingjaar 2021 2022

IB-tarief box 2

Vpb laag

Vpb hoog

15% 15%

Grens laag tarief Vpb € 245.000 € 395.000

26,9% 26,9%

Spaardeel (0,03%)

Beleggingsdeel (5,69%)

Forfaitair rendement

Belastingdruk (31%)

67% 21%

33% 79%

1,90% 4,50%

0,59% 1,40%

0%

100%

5,69%

1,76%

25% 25%

Tarief box 3 Grondslag sparen en beleggen (boven vrijstelling) Tot en met € 50.000 Van € 50.000 tot en met € 950.000 Vanaf € 950.000

Box 3 vrijstellingen per belastingplichtige Standaard vrijstelling vermogen Contant geld Groene beleggingen Uitvaart- of overlijdensrisicoverzekering Kapitaalverzekeringen (pre) Brede herwaardering Schuldendrempel

58 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21

€ € € € € €

50.000 552 60.429 7.348 123.428 3.200


Hoofdstuk 5

Kernc ijfers

Heffingskortingen en toeslagen 2021 Heffingskorting Algemene heffingskorting

Arbeidskorting (verkort)

(Alleenstaande) ouderenkorting

Inkomensafhankelijke combinatiekorting

Jonggehandicaptenkorting Levensloopverlofkorting Heffingskorting groene beleggingen

Begrenzing/eigenschap Maximum* Maximum AOW-gerechtigde Start afbouw Afbouwpercentage Korting is nihil bij inkomen vanaf Maximum (inkomen tot € 10.108)* Maximum (inkomen tot € 21.835) Maximum (inkomen tot € 35.652) Maximum AOW-gerechtigde Afbouw vanaf inkomen € 35.652 Korting is nihil bij inkomen vanaf Maximum Maximum tot inkomen Afbouw vanaf inkomen € 37.970 Korting is nihil vanaf inkomen Maximum Drempelinkomen Opbouw boven drempel Maximum bereikt bij inkomen Maximum Maximum per jaar opbouw Maximum (opbouw 2006 t/m 2011) Vast percentage Gemaximeerd tot korting over

Bedrag/percentage € 2.837 € 1.469 € 21.043 5,977% € 68.507 € 463 € 3.837 € 4.205 € 2.178 6,0% € 105.736 € 1.703 € 37.970 15% € 49.323 € 2.815 € 5.153 11,45% € 29.738 € 761 € 223 € 1.338 0,7% € 60.429

*per belastingplichtige die de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt, tenzij specifiek anders vermeld.

Toeslagen (verkort) Huurtoeslag

Zorgtoeslag

Huurgrens Vermogensgrens (per persoon) Inkomensgrens hoge huur

Maximum zonder partner Maximum met partner Inkomensgrens Vermogensgrens

Kinderopvangtoeslag

Kindgebonden budget

Maximum dagopvang Maximum BSO Maximum gastouderopvang Maximum aantal uren Maximum (1 kind) Maximum (2 kinderen) Maximum (3 kinderen) Maximum per 4e of volgend kind Alleenstaande ouderkop

€ € € € € € € € € € € € € €

752,33 31.340 32.435 38.514 40.004 107 207 31.138 39.979 118.479 149.819 8,46 7,27 6,49

€ € € € €

1.204 2.226 3.145 4.064 3.240

(1 pers) (2 pers) (3+ pers) per maand per maand (1 pers) (2 pers) (1 pers) (2 pers) per uur per uur per uur 230 uur per kind per jaar per jaar per jaar + € 919 per kind per jaar per jaar

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21 | 59


Kernc ijfers

Hoofdstuk 5

Hypotheekrenteaftrek en eigenwoningforfait Afbouw tarief aftrek rente eigenwoningschulden Jaar 2021 2022 2023 2024 en later

Maximaal tarief aftrek 43% 40% 37,05% 37,03%

Deze aftrektarieven gelden ook voor: Ondernemersaftrek MKB-winstvrijstelling Persoonsgebonden aftrek (zoals alimentatie) Terbeschikkingstellingsvrijstelling

Eigenwoningforfait 2021 meer dan – € 12.500 € 25.000 € 50.000 € 75.000 € 1.110.000

maar niet meer dan € 12.500 € 25.000 € 50.000 € 75.000 € 1.110.000 –

op jaarbasis Nihil 0,20% van deze waarde 0,30% van deze waarde 0,40% van deze waarde 0,50% van deze waarde € 5.550 vermeerderd met 2,35% eigenwoningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1.110.000.

Verhoogd EWF-tarief bij tijdelijke verhuur eigen woning in box 1: 0,80% tot € 1.110.000.

Eigenwoningforfait na 2021 Bij een WOZ tussen € 75.000 en € 1.110.000 (geïndexeerd). Jaar 2022 2023

Tarief 0,50% 0,45%

Afbouw Wet Hillen Bij geen of een geringe eigenwoningschuld kan de Wet Hillen tot bijtelling leiden. Dit is het geval als het eigenwoningforfait (EWF) hoger is dan de aftrekbare hypotheekrente. Bij een positief saldo (forfait minus rente) ziet de bijtelling er als volgt uit: Belastingjaar 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028

Bijtelling 3,33% 6,67% 10,00% 13,33% 16,67% 20,00% 23,33% 26,67% 30,00% 33,33%

60 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21

Belastingjaar 2029 2030 2031 2032 2033 2034 2035 2036 2037 2038

Bijtelling 36,67% 40,00% 43,33% 46,67% 50,00% 53,33% 56,67% 60,00% 63,33% 66,67%

Belastingjaar 2039 2040 2041 2042 2043 2044 2045 2046 2047 2048+

Bijtelling 70,00% 73,33% 76,67% 80,00% 83,33% 86,67% 90,00% 93,33% 96,67% 100,00%


Hoofdstuk 5

Kernc ijfers

Erf- en schenkbelasting Tarieven erf- en schenkbelasting Verkrijging boven de vrijstelling 0 - € 128.751 € 128.751 of meer

Tarief partner of (pleeg-/stief-)kind 10% 20%

Tarief (achter)kleinkind 18% 36%

Tarief overige verkrijgers 30% 40%

Vrijstellingen erfbelasting Relatie tot overledene Echtgenoot, geregistreerd partner of samenwonend partner Kind, pleegkind of stiefkind Kleinkind Achterkleinkind Kind met een beperking Ouder(s) enkel én gezamenlijk Andere erfgenaam

Bedrag vrijstelling € 671.910 € 21.282 € 21.282 € 3.244* € 63.836 € 50.397 € 3.244*

Vrijstellingen schenkbelasting Schenking gedaan aan Kind (jaarlijks) Kind 18-40 jaar (eenmalig, vrij besteedbaar) Kinderen 18-40 jaar (eenmalig, voor dure studie) Eenieder 18-40 jaar (eenmalig, voor eigen woning) Iemand anders

Bedrag vrijstelling € 6.604* € 26.881 € 55.996 € 105.302 € 3.244*

* In 2021 geldt voor bepaalde ontvangers van een schenking of erfenis een éénmalige verhoging van de vrijstelling van € 1.000 boven de indexering. Die verhogingen zijn met * weergegeven. In 2022 vervalt de verhoging.

Aandachtspunten bij schenking

Beide ouders worden gezien als één schenker, ook als ze gescheiden zijn. Eenmalige schenkingsvrijstelling van € 26.881 aan een kind kan niet worden opgeteld bij de jaarlijkse vrijstelling van € 6.604. De grens van 40 jaar betekent: inclusief de dag dat iemand 40 wordt. Iemand mag in diens leven maar één keer gebruik maken van één van de eenmalige vrijstellingen: voor de eigen woning, dure studie óf vrij besteedbaar. Eenmalige schenkingsvrijstelling studie: de studie moet aantoonbaar minimaal € 20.000 per jaar kosten. De schenking moet uiterlijk in 2021 of de twee jaar daarna zijn gebruikt. Schenkingsvrijstelling eigen woning van € 105.302: De schenking moet worden besteed aan aankoop of verbouwing van de eigen woning, aflossing eigenwoningschuld, of afkoop erfpacht-, opstal- of beklemmingsrechten. De schenking moet gebruikt zijn in 2021 of in de twee jaar daarna. De schenking moet onvoorwaardelijk zijn. S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 2 1 | 61


Kernc ijfers

Hoofdstuk 5

Lijfrenten en kapitaalverzekeringen Tot aan de AOW-leeftijd kunnen werkenden premie (verzekeringen) of inleg (bancaire lijfrenten) in aftrek brengen op hun belastbaar inkomen. Voorwaarde is dat zij een pensioentekort aantonen.

Jaarruimte Het pensioentekort moet blijken uit de formule voor de jaarruimte: Jaarruimte = 13,3% x (inkomen -/- AOW-franchise) -/- 6,27 x A -/- O Inkomen =

winst uit onderneming (voor ondernemingsaftrek of OR-dotatie) + belastbaar loon + belastbaar resultaat overige werkzaamheden + belastbare periodieke uitkeringen of verstrekkingen Tot maximaal € 112.189 (daarboven: nettolijfrente mogelijk) AOW-franchise = € 12.672 A= Pensioenaangroei O= Dotatie oudedagsreserve (9,44% winst of maximaal € 9.395). De jaarruimte is maximaal € 13.236.

Reserveringsruimte Niet-benutte jaarruimte in de zeven voorafgaande jaren kan alsnog worden benut. In 2021 geldt dit dus voor niet-benutte jaarruimte uit 2014 t/m 2020. Maximale reserveringsruimte (op 1-1-2021 jonger dan 56 jaar en 4 maanden): € 17.489 maar nooit meer dan: 17% x premiegrondslag Maximale reserveringsruimte (op 1-1-2021 56 jaar en 4 maanden of ouder): € 14.785

Stakingslijfrenten De maximale, fiscaal gefacilieerde omzetting van stakingswinst in lijfrente is: Maximale stakingswinstlijfrente € 474.517

237.267

118.640

62 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21

Voorwaarden Ondernemer is ten minste 61 jaar + 4 maanden; of Ondernemer is 45% of meer arbeidsongeschikt en lijfrente gaat direct in; of Staking vanwege overlijden ondernemer Ondernemer is tussen 51 + 4 maand en 61 + 4 maand oud; of Lijfrente-uitkering gaat direct in In overige gevallen


Hoofdstuk 5

Kernc ijfers

Lijfrenten in de uitkeringsfase Fiscaal toegestane lijfrenten in de uitkeringsfase zijn: Lijfrente Levenslange oudedagslijfrente

Tijdelijke oudedagslijfrente

Eigenschap Uitkeringsduur

Verzekerd Levenslang

Hoogte uitkering Ingangsdatum

Geen maximum Geen minimumleeftijd, uiterlijk AOW-leeftijd + 5 jaar Minimaal 5 jaar Maximaal € 22.443 per jaar. Niet eerder dan AOW-leeftijd; Niet later dan AOW-leeftijd + 5 jaar

Uitkeringsduur Hoogte uitkering Ingangsdatum

Bancair minimaal 20 jaar + jaren voor AOW Idem verzekerd Idem verzekerd Idem verzekerd Idem verzekerd Idem verzekerd

Nabestaandenlijfrenten zijn ook fiscaal gefacilieerd. Daarvoor gelden verschillende regels, afhankelijk van de vraag of het een verzekerde of bancaire lijfrente is, en of de uitkeringen volgen uit een lijfrente in de opbouw- of uitkeringsfase.

Overgangsrecht

Een tijdelijke oudedagslijfrente mag ook ingaan op 65-jarige leeftijd, voor zover premies zijn betaald vóór 2014. Als daarna nog premies zijn betaald, geldt dit overgangsrecht slechts voor de waarde van de lijfrente op 31-12-2013. Een overbruggingslijfrente (uitkering van vóór AOW-leeftijd tot AOW-leeftijd) is alleen mogelijk over lijfrenten voor zover premies zijn betaald vóór 2006. Dit is alleen in de verzekerde variant mogelijk.

Afkoop lijfrente Bij een niet-reguliere afwikkeling van een lijfrente wordt de hele waarde belast. Daar komt revisierente (maximaal 20% van de afkoopwaarde) bovenop. Uitzonderingen zijn: Afkoopwaarde is < € 4.547: waarde wel belast, geen revisierente Uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid: de uitkering is wel belast, maar er geldt geen revisierente, als de uitkering niet hoger is dan € 42.460 of (indien hoger) het gemiddelde inkomen van de laatste twee jaar.

Pensioen Pensioenopbouw in de tweede pijler is toegestaan tot een maximaal loon van € 112.189.

Middelloon Maximale Minimale opbouw franchise 1,875% € 14.544

Eindloon Maximale Minimale opbouw franchise 1,657% € 16.458

Bij lagere opbouw kunnen lagere franchises gelden. De maximale opbouw geldt bij een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar. De afkoopgrens van ouderdomspensioen is € 503,24 per jaar.

Kapitaalverzekeringen

Vrijstelling KEW, SEW of BEW: Vrijstelling Kapitaalverzekering van vóór 14-09-1999: De vrijstelling in box 3 geldt tot 14-09-2029

€ 171.000 per belastingplichtige € 123.428 per belastingplichtige

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21 | 63


Kernc ijfers

Hoofdstuk 5

Uitkeringen sociale zekerheid Driepijlersysteem De sociale zekerheid is in Nederland ingedeeld in drie pijlers. Voor elk van de financiële risico’s is in elke pijlers iets geregeld, of kan iets worden geregeld. Pijler Risico Ouderdom Overlijden Arbeidsongeschiktheid Werkloosheid

Overheid

Werkgever

Privé

AOW Anw WIA

Ouderdomspensioen Nabestaandenpensioen Invaliditeits-/AO-pensioen Collectieve WIA-aanvullingen Transitievergoeding

Sparen, beleggen, lijfrenten ORV, nabestaandenlijfrente AOV, Woonlastenverzekering

WW

Woonlastenverzekering

Het schema is niet compleet. Er zijn nog diverse verzekeringen, regelingen en sociale voorzieningen (zoals Participatiewet), waarop iemand recht kan hebben.

Algemene Ouderdomswet (AOW) Sinds 2014 neemt de AOW-leeftijd toe vanaf de basisleeftijd van 65 jaar. In december 2020 is de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd ingegaan. De AOW-leeftijd neemt daardoor minder snel toe dan eerder voorzien. Geboortedatum Vóór 1 september 1954 Van 1 september 1954 t/m 31 augustus 1955 Van 1 september 1955 t/m 31 mei 1956 Van 1 juni 1956 tot en met 28 februari 1957 Van 1 maart 1957 tot en met 31 december 1957 Van 1 januari 1958 tot en met 31 december 1958 Van 1 januari 1959 tot en met 31 december 1959 Op of na 1 januari 1960

AOW-leeftijd 66 jaar + 4 maanden of jonger 66 jaar + 4 maanden 66 jaar + 7 maanden 66 jaar + 10 maanden 67 jaar 67 jaar 67 jaar Nog niet bekend

Jaar waarin AOW start 2020 of eerder 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Nog niet bekend

AOW-bedragen AOW-bedragen 1e helft 2021 (bruto per maand): Woonsituatie Alleenstaand Met partner

Uitkering € 1.292,50 € 883,67

Vakantiegeld (mei) € 71,93 € 51,37

Partners, waarvan de jongste de AOW-leeftijd nog niet heeft, krijgen sinds 2015 geen partnertoeslag meer. AOW-gerechtigden die vóór 2015 al partnertoeslag kregen, behouden die.

64 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21


Hoofdstuk 5

Kernc ijfers

Algemene nabestaandenwet (Anw) Een partner die nog niet de AOW-leeftijd heeft bereikt, heeft recht op een Anw-uitkering bij het overlijden van zijn/haar partner. Voorwaarde is wel dat de nabestaande een kind jonger dan 18 jaar moet verzorgen of minimaal 45% arbeidsongeschikt moet zijn. Ook volle wezen hebben recht op een Anw-uitkering, en wel tot uiterlijk hun 21e verjaardag. Anw-bedragen Anw-bedragen 1e helft 2021 (bruto per maand): Ontvanger Partner Volle wees t/m 9 jaar Volle wees 10 t/m 15 jaar Volle wees 16 t/m 20 jaar

€ € € €

Uitkering 1.262,58 416,04 615,23 814,41

Vakantiegeld (mei) € 87,21 € 27,91 € 41,86 € 55,81

Andere inkomsten kunnen in mindering worden gebracht op de Anw-uitkering.

Werkloosheidswet (WW) De duur van de WW-uitkering – in de tabel uitgedrukt in maanden – is afhankelijk van het arbeidsverleden. Arbeidsverleden (jaren) werkloos in 2021 werkloos in 2022

4

5

6

7

8

9

10

11

4 4

5 5

6 6

7 7

8 8

9 9

10 10,5 10 10,5

12

13

11 11,5 11 11,5

14

15

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

12 12,5 13,5 14,5 15,5 16,5 17,5 18,5 19,5 20,5 21,5 22,5 23,5 12 12,5 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23

Sinds 1 april 2019 is de maximale uitkeringsduur van de WW 24 maanden. De minimumduur is 3 maanden, als iemand 26 van de laatste 36 weken heeft gewerkt maar niet 4 jaar uit de laatste 5 jaar. De WW-duur wordt door veel sector-cao’s aangevuld tot het niveau zoals dat was vóór 2016: één maand WW voor elk jaar arbeidsverleden, met een maximum van 38 maanden. Deze regeling wordt uitgevoerd door de Stichting PAWW. Arbeidsverleden Bepaling arbeidsverleden: Het jaar waarin iemand werkloos wordt, telt niet mee. Alle voorgaande jaren waarin 208 uren of meer loon is ontvangen, tellen mee (tot 2013: 52 dagen of meer). Daarbij wordt opgeteld het fictief arbeidsverleden. Dat is het aantal jaren vanaf het jaar dat de werknemer 18 jaar werd tot en met 1997.

S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21 | 65


Kernc ijfers

Hoofdstuk 5

Hoogte WW-uitkering De WW-uitkering bedraagt de eerste twee maanden 75% en daarna 70% van het laatstverdiende loon. Dit loon is gemaximeerd tot het maximumdagloon. Dat is € 223,40 per dag (op maandbasis: € 4.859,25, op jaarbasis: € 58.311). De maximale WW-uitkering (70%) is op jaarbasis dus € 40.817,70 in 2021.

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) Werknemers die arbeidsongeschikt raken, krijgen eerst 104 weken lang 70% van hun loon doorbetaald. In het eerste jaar is dat minimaal het wettelijk minimumloon, ook als dat meer is dan 70%. De meeste werkgevers betalen (conform de cao) in het eerste jaar van ziekte 100% door.

Na twee jaar ziekte valt de zieke werknemer in de WIA, als diens arbeidsongeschiktheidspercentage (AO%) hoger is dan 35%. Bij een duurzaam AO-percentage van 80% of meer, krijgt de arbeidsongeschikte een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten van 75% van het oude inkomen. Bij een AO-percentage tussen de 35% en 80% (of >80%, maar niet duurzaam), krijgt de gedeeltelijk arbeidsgeschikte een WIA-uitkering die Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten heet. Die bestaat eerst uit een Loongerelateerde uitkering (LGU), met dezelfde duur als een WW-uitkering. De hoogte daarvan bedraagt 70% x (oud loon -/- huidig loon). Na afloop van de WGA-LGU wordt bepaald of de deels arbeidsgeschikte al dan niet 50% van diens restverdiencapaciteit verdient. Zo niet, dan valt hij/zij naar de Vervolguitkering (een percentage van het minimumloon, afhankelijk van zijn AO-percentage). Als hij/zij 50% of meer van diens restverdiencapaciteit verdient, volgt een Loonaanvullingsuitkering (LAU) van 70% x (oud loon -/- restverdiencapaciteit).

De uitkeringen zijn telkens afhankelijk van het oude loon in relatie tot het maximum dagloon.

66 | S E H A d v i e s p o c k e t 2 0 21



SEH wil dat consumenten financieel advies van hoge kwaliteit krijgen. Om die reden werkt SEH permanent aan de vakbekwaamheid van adviseurs. Het keurmerk Erkend Financieel Adviseur is een waarborg dat dit aspect altijd up-to-date is. De SEH Adviespocket 2021 draagt bij aan deze doelstelling. De uitgave zet actuele en relevante thema’s voor de adviespraktijk op een rij. De onderwerpen lopen uiteen van regels rond hypotheken en relevante kerncijfers tot inkomensrisico’s voor klanten. Handige tools voor de adviespraktijk!


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.