GENIE Biologie 3.2 leerschrift

Page 1

3.2

GENIE Biologie 3.2

Karen Meyers

Biologie

©

N

IN

GENI VA

Evelien Debode Diederik D’Hert Kathleen Holemans Bart Vanopré Nathalie Van Wanzeele Kristof Van Werde

Leer zoals je bent Ontdek het onlineleerplatform: diddit. Vooraan in dit boek vind je de toegangscode, zodat je volop kunt oefenen op je tablet of computer. Activeer snel je account op www.diddit.be en maak er een geweldig schooljaar van!

ISBN 978-90-306-9936-1 597478

vanin.be

LEER SCHRIFT


VA

© N IN


IN

GENIE

©

VA

N

Biologie

3.2


VA

© N IN


INHOUD STARTEN MET GENIE

9

GENIE EN DIDDIT

12

HOE WORDT DE WERKING VAN EEN ORGANISME GEREGELD? 13

2 Op welke manier wordt de werking van een organisme geregeld?

15

IN

1 Welke structuren maken het een organisme mogelijk om in te spelen op waarneembare veranderingen?

THEMA 01: REGELSYSTEMEN BIJ ORGANISMEN CHECK IN

20

VERKEN

HOOFDSTUK 1: Waardoor worden regelsystemen geactiveerd?

N

`

21

1.1 Wat is een prikkel? 1.2 Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen?

HOOFDSTUK 2: Welke structuren zorgen voor het opvangen en reageren op prikkels?

VA

`

2.1 Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij dieren? 2.2 Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij planten?

HOOFDSTUK 3: Hoe ontstaat een evenwicht in een organisme?

©

`

3.1 Hoe verwerken dieren prikkels om een evenwicht te bereiken? 3.2 Hoe zorgt een regelsysteem voor evenwicht? 3.3 Hoe coördineren planten de reacties op prikkels om een evenwicht te bereiken?

22 22 28

30 30 35

40 40 44 46

THEMASYNTHESE

49

CHECKLIST

50

PORTFOLIO

CHECK IT OUT

51

AAN DE SLAG

52

OEFEN OP DIDDIT

3


THEMA 02: HOE WORDEN PRIKKELS WAARGENOMEN BIJ MENSEN EN ANDERE DIEREN? CHECK IN

65

VERKEN

66

`

HOOFDSTUK 1: Hoe nemen mensen en andere dieren lichtprikkels waar?

68 71 81 98 101 108 112

IN

1.1 Wat is licht? 1.2 Hoe is het oog opgebouwd? 1.3 Hoe werkt het oog? 1.4 Wat als de werking van het oog verstoord is? 1.5 Hoe nemen andere dieren lichtprikkels waar? Hoofdstuksynthese Checklist Portfolio

68

HOOFDSTUK 2: Hoe nemen mensen en andere dieren geluid waar?

N

`

VA

2.1 Wat is geluid? 2.2 Hoe is het oor opgebouwd? 2.3 Hoe kunnen mensen geluid waarnemen? 2.4 Wat als de werking van het oor verstoord is? 2.5 Hoe nemen andere dieren geluiden waar? Hoofdstuksynthese Checklist Portfolio

113 116 126 132 135 139 142

THEMASYNTHESE

143

CHECK IT OUT

144

AAN DE SLAG

145

©

OEFEN OP DIDDIT

Hoe nemen mensen en andere dieren gevoelsprikkels waar? Hoe nemen mensen en andere dieren geurprikkels waar? Hoe nemen mensen en andere dieren smaakprikkels waar? Hoe bewaren mensen en andere dieren hun evenwicht?

4

113


THEMA 03: HOE GEBEURT DE COÖRDINATIE TUSSEN PRIKKEL EN REACTIE BIJ MENSEN EN ANDERE DIEREN? CHECK IN

157

VERKEN

159

`

HOOFDSTUK 1: Hoe coördineert het zenuwstelsel de reacties op prikkels?

161

IN

1.1 Uit welke delen bestaat het zenuwstelsel? 1.2 Hoe gebeurt de overdracht en verwerking van informatie in het zenuwstelsel? 1.3 Wat is het verschil tussen een gewilde beweging en een reflex? 1.4 Hoe draagt het zenuwstelsel bij tot homeostase? 1.5 Wat kan de werking van het zenuwstelsel verstoren? Hoofdstuksynthese

161

HOOFDSTUK 2: Hoe coördineert het hormonale stelsel de reacties op prikkels?

N

`

VA

2.1 Welke rol speelt het hormonale stelsel als conductor? 2.2 Hoe herkennen hormonen hun doelwitcellen? 2.3 Wat is de coördinerende rol van hormonen in het feedbacksysteem? 2.4 Wat kan de werking van het hormonale stelsel verstoren? Hoofdstuksynthese

174 194 204 208 210

216 216 220 224 240 242

THEMASYNTHESE

246

CHECKLIST

248

PORTFOLIO

249

AAN DE SLAG

250

©

CHECK IT OUT

OEFEN OP DIDDIT

5


THEMA 04: HOE REAGEREN MENSEN EN ANDERE DIEREN OP PRIKKELS? CHECK IN

265

VERKEN

266

`

HOOFDSTUK 1: Hoe reageren spieren op impulsen van het zenuwstelsel? Welke soorten spieren kunnen we onderscheiden? Hoe worden dwarsgestreepte spieren aangestuurd? Hoe worden gladde spieren aangestuurd? Het hart, een buitenbeetje tussen de spieren? Welke verschillen zijn er in de werking van de dwarsgestreepte spieren, gladde spieren en hartspier? 1.6 Hoe werken spieren bij andere dieren? Hoofdstuksynthese

286 288 292

295

2.1 Wat zijn exocriene klieren? 2.2 Wat zijn endocriene klieren? 2.3 Welke verschillen zijn er tussen exocriene en endocriene klieren? 2.4 Welke rol speelt klierwerking bij andere dieren? Hoofdstuksynthese

295 300

N

HOOFDSTUK 2: Hoe worden klieren aangestuurd?

VA

`

268 271 281 285

IN

1.1 1.2 1.3 1.4 1.5

268

THEMASYNTHESE

CHECKLIST

302 307 308 309 311

PORTFOLIO

312

AAN DE SLAG

314

©

CHECK IT OUT

OEFEN OP DIDDIT

6


THEMA 05: HOE COÖRDINEREN PLANTEN REACTIES OP PRIKKELS? CHECK IN

325

VERKEN

326

`

HOOFDSTUK 1: Hoe verloopt het transport van stoffen bij de plant?

329

`

IN

1.1 Welke weefsels van de plant zorgen voor transport van stoffen? 329 1.2 Langs welke weg worden stoffen via het transportweefsel doorheen de plant vervoerd? 336 1.3 Welke mechanismen liggen aan de basis van het transport in de plant? 344 1.4 Hoe wordt de waterhuishouding geregeld? 347

HOOFDSTUK 2: Hoe coördineren plantenhormonen de reacties op prikkels?

VA

N

2.1 Wat zijn plantenhormonen? 2.2 Welke rol spelen plantenhormonen? 2.3 Welke hormonen spelen een rol in de homeostase van het watergehalte? 2.4 Hoe wordt de werking van planten geregeld?

354

354 356 364 366

THEMASYNTHESE

370

CHECKLIST

373

PORTFOLIO

CHECK IT OUT

374

AAN DE SLAG

375

©

OEFEN OP DIDDIT

LABO'S

380

7


STEM-VAARDIGHEDEN (VADEMECUM)

METROLOGIE •

LABO'S • • • • •

`

Labomaterialen Labotechnieken Veiligheidsvoorschriften H- en P-zinnen Bereidingen

STAPPENPLANNEN

Grafieken tekenen NW-stappenplan Werken met een microscoop Maken van een preparaat Bekijken en tekenen van een preparaat Bronnenlijst opstellen

©

VA

• • • • • •

IN

`

Grootheden en eenheden

N

`

8


STARTEN MET GENIE 1

Opbouw van een thema CHECK IN In de CHECK IN maak je kennis

IN

met het onderwerp van het thema. In het kadertje onderaan vind je een aantal vragen die je op het einde van het thema kunt beantwoorden.

VERKEN

In de verkenfase zul je

merken dat je al wat kennis

N

hebt over het onderwerp

dat in het thema aan bod komt. Jouw voorkennis

VA

wordt hier geactiveerd.

DE HOOFDSTUKKEN Na het activeren van de voorkennis volgen een aantal hoofdstukken.

Een thema bestaat uit meerdere hoofdstukken. Doorheen de hoofdstukken

verwerf je de nodige kennis en vaardigheden om uiteindelijk een antwoord

©

te geven op de centrale vraag of het probleem uit de CHECK IN.

SYNTHESE EN CHECKLIST We vatten de kern van het thema voor je samen in de hoofdstuksynthese en themasynthese.

Vervolgens willen we graag dat je vorderingen

maakt en dat je reflecteert op je taken en leert

uit feedback. De checklist is een hulpmiddel om zelf zicht te krijgen of je de leerdoelen al dan niet onder de knie hebt.

starten met genie

9


CHECK IT OUT In CHECK IT OUT pas je de vergaarde kennis en vaardigheden toe om terug te koppelen naar de vragen uit de CHECK IN.

AAN DE SLAG In het onderdeel Aan de slag kun je verder oefenen.

Je leerkracht beslist of je

IN

de oefeningen op het einde van het thema maakt of doorheen de lessen.

` Per thema vind je op

adaptieve

oefenreeksen om te leerstof

N

verder in te oefenen.

LABO’S

Ga zelf op onderzoek! Op het einde van het leerschrift staan

©

VA

een aantal labo’s om verder experimenten uit te voeren.

LEREN LEREN •

In de linkermarge naast de theorie is er plaats om zelf

Op

vind je alternatieve versies van de

Op

vind je per themasynthese een kennisclip

10

notities te maken. Noteren tijdens de les helpt je om de leerstof actief te verwerken. themasynthese.

waarin we alles voor jou nog eens op een rijtje zetten.

starten met genie


2

Handig voor onderweg

In elk thema word je ondersteund met een aantal hulpmiddelen.

Kenniskader We zetten doorheen het thema de belangrijkste zaken op een rijtje in

!

VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT

IN

deze rode kaders.

Met GENIE ga je zelf experimenteren en op onderzoek. Daarbij moet je natuurlijk een aantal veiligheidsvoorschriften respecteren. Die vind je terug in dit kader. WEETJE

TIP

Een weetjeskader geeft extra verduidelijking of

OPDRACHT 11

In de tipkaders vind je handige tips terug bij het uitvoeren van de onderzoeken of opdrachten.

N

illustreert de leerstof met een extra voorbeeld. DOORDENKER

Nood aan meer uitdaging? Doorheen een thema zijn er verschillende doordenkers.

VA

Niet altijd even makkelijk om op te lossen, maar het proberen waard!

Bij het onlinelesmateriaal vind je een vademecum.

Dat vademecum ̒GENIE in STEM-vaardigheden ̓ omvat: •

stappenplannen om een grafiek te maken, opstellingen correct te bouwen, metingen uit te voeren …;

een overzicht van grootheden en eenheden;

stappenplannen om een goede onderzoeksvraag op te stellen, een hypothese te formuleren …;

©

• • • •

een overzicht van gevarensymbolen en P- en H-zinnen; een overzicht van labomateriaal en labotechnieken; …

starten met genie

11


GENIE EN DIDDIT

IN

HET ONLINELEERPLATFORM BIJ GENIE

Een e-book is de digitale versie van het leerschrift. Je kunt erin noteren, aantekeningen maken, zelf materiaal toevoegen ... •

Je kunt vrij oefenen en de leerkracht kan ook voor jou oefeningen klaarzetten.

N

De leerstof kun je inoefenen op jouw niveau.

Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht

VA

voor jou heeft klaargezet.

Hier kan de leerkracht toetsen en taken voor jou klaarzetten.

Meer info over diddit vind je op https://www.vanin.diddit.be/nl/leerling.

Benieuwd hoever je al staat met oefenen en

opdrachten? Hier vind je een helder overzicht

©

van je resultaten.

• •

Hier vind je het lesmateriaal per thema. Alle instructiefilmpjes, kennisclips en demovideo’s zijn ook hier verzameld.

In de uitgave bieden we bovenop het beeldmateriaal verschillende 3D-beelden aan.

Denk maar aan een 3D-voorstelling van een oog.

Zo ervaar je wetenschappen op een heel nieuwe manier! 12

GENIE EN DIDDIT

DOWNLOAD 3D-APP


INLEIDING

Î HOE WORDT DE WERKING VAN EEN ORGANISME GEREGELD? 1 Welke structuren maken het een organisme mogelijk om in te spelen op waarneembare veranderingen?

Lees de artikels. ARTIKEL 1

Meer oogst met muziek

T

IN

OPDRACHT 1

ARTIKEL 2

N

egenwoordig zijn er pakketten te koop met een geluidinstallatie en aangepaste muziek om je planten beter te doen groeien. De trillingen van de geluidsgolven zouden een positief effect hebben op de groei van de plant. Producenten spelen daar handig op in door ook nog speciale voeding aan te bieden die in combinatie met de muziek nog betere resultaten oplevert. Voorlopig is er nog niets bewezen, maar wetenschappers zijn volop bezig met het onderzoeken van de invloed van muziek op planten.

Naar: www.science19.com

Van alcohol krijg je honger

VA

Veel studenten weten het: na een nachtje doorzakken wordt de frietkraam of kebabzaak plots onweerstaanbaar. Er is al veel onderzoek gedaan naar het verband tussen alcoholgebruik en hongergevoel. Men stelde vast dat bij een experiment met muizen het hongergevoel werd opgewekt bij overmatig alcoholgebruik. Na het drinken van veel alcohol zijn we volgens een ander onderzoek ook gevoeliger voor geuren en krijgen we meer zin in vettig voedsel.

ARTIKEL 3

Naar: www.eoswetenschap.eu

©

BLOEMEN IN HET ZONNETJE

O

ntluikende zonnebloemen volgen de stand van de zon. ’s Morgens zijn ze naar het oosten gericht, tegen de avond ‘kijken’ ze naar het westen. ’s Nachts draaien ze rustig weer terug. Die beweging vertonen de bloemen dankzij de combinatie van het zonlicht en een interne klok.

ARTIKEL 4

Naar: De Standaard

Meet een leugendetector leugens?

A

ls mensen liegen reageert hun lichaam onbewust via de hartslag, de bloeddruk en de ademhaling. Klamme handen of een snelle hartslag kunnen aanwijzingen zijn dat iemand liegt. Een leugendetector meet dus geen leugens, maar gaat na bij welke vragen of uitspraken er verhoogde lichamelijke activiteit is. Naar: www.quest.nl

INLEIDING

13


prikkel waarneembare verandering

receptor herkent en vangt de prikkel op

Uit de voorbeelden bij opdracht 1 blijkt dat reacties worden uitgelokt door

veranderingen in de omgeving, zoals een verandering in de lichthoeveelheid of een stresserende situatie. Ook veranderingen binnen in een organisme lokken vaak een reactie uit, zoals honger na een overmaat aan alcohol.

De uitlokkende factor waarop je reageert, is een waarneembare verandering. We noemen dat een prikkel.

Het antwoord op de prikkel is een actie die het organisme uitvoert, het is de reactie.

Maar om op een prikkel te kunnen reageren is het eerst nodig om de

conductor

informatie van de prikkel te herkennen. Een receptor zal namelijk eerst de

geleidt informatie

IN

prikkel opvangen.

• Bij dieren zijn receptoren vaak in zintuigen gesitueerd. In het oor liggen

effector

bijvoorbeeld receptoren om geluid op te vangen.

voert de reactie uit

• Planten hebben ook receptoren om prikkels op te vangen. Ze hebben echter geen zintuigen. Hun receptoren liggen verspreid over het

organisme. Ontluikende zonnebloemen kunnen bijvoorbeeld de stand

reactie actie als antwoord op de prikkel

van de zon volgen omdat ze receptoren voor licht bezitten.

Na het opvangen van de prikkel door de receptor is er een schakel nodig die de informatie over deze prikkel naar de plaats van de reactie brengt. Deze

N

informatieoverdracht door het lichaam noemen we de geleiding. Zowel het zenuwstelsel als het hormonaal stelsel kunnen als geleider of conductor fungeren.

• Bij het roepen van je naam geleidt je zenuwstelsel deze informatie van je oren naar je spieren: je draait je hoofd.

VA

• Bij het ondergaan van een leugentest, produceert je lichaam hormonen.

Zij geleiden de informatie naar je klieren, waardoor je zweet, je bloeddruk stijgt en je hartslag versnelt.

De uiteindelijke reactie op een prikkel gebeurt door de effectoren. Spieren en klieren zijn effectoren. Spieren hebben als effect dat er bewegingen optreden, zoals bij het wegrennen van een gevaarlijke hond. Klieren

produceren hormonen of sappen. Denk maar aan adrenaline of het water dat

©

je in je mond komt als je aan lekker eten denkt.

14

INLEIDING

De reactie op een prikkel treedt niet altijd op in het orgaan of lichaamsdeel waarmee de prikkel wordt waargenomen. Zo registreren je zintuigen

een gevaarlijke hond, maar gebruik je bij het wegrennen je spieren. Op afbeelding 1 wordt dit proces schematisch voorgesteld.


receptor conductor

prikkel

effector

conductor

IN

Afb. 1 Verband tussen receptoren, conductor en effectoren

• Een prikkel is een waarneembare verandering waarop een organisme kan reageren.

• Om in te spelen op waarneembare veranderingen beschikt een organisme over gespecialiseerde structuren.

• Een receptor is een structuur die bepaalde prikkels herkent en opvangt.

• Effectoren zijn spieren of klieren die de reactie uitvoeren.

N

• Het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel zorgen voor de

informatieoverdracht tussen receptor en effector; het zijn de geleiders of conductoren.

• De reactie zelf is een actie van het organisme als antwoord op de

VA

prikkel. De reactie wordt altijd door de effector uitgevoerd.

©

2 Op welke manier wordt de werking van een organisme geregeld?

Het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel geven in het lichaam signalen door en stemmen zo de werking van de verschillende organen op elkaar

af. Ze spelen een belangrijke rol bij het regelen van de lichaamswerking. In een stresserende situatie, zoals bij het weglopen voor een hond, reageren bijvoorbeeld meerdere stelsels tegelijkertijd: je spierkracht neemt toe, je hart zal sneller pompen, je bloeddruk stijgt … . De regeling van deze

samenwerking gebeurt door een geordende opeenvolging van stappen. De opeenvolgende stappen vormen samen het regelsysteem.

In het voorbeeld op p. 16 regelt het zenuwstelsel de reacties op prikkels

door de werking van de receptoren in je huid en de effectoren in je handen op elkaar af te stemmen.

INLEIDING

15


Voorbeeld: zenuwstelsel regelt reacties op prikkels. Je warmt je handen bij een kampvuur. De warmte is de prikkel.

Receptoren in je huid vangen de warmteprikkel op.

Er wordt een signaal

IN

naar de hersenen gestuurd.

Je hersenen controleren de temperatuur. Het wordt te warm en de hersenen

zenuwstelsel

bepalen een reactie.

Er wordt een signaal

naar de spieren gestuurd.

De spieren in je hand ontvangen het

N

signaal, zij zijn de effectoren.

Omdat het te warm wordt, trek je je handen

VA

weg van het vuur; dat is de reactie.

Ook het hormonaal stelsel regelt de reacties op prikkels volgens

dit regelsysteem. In het voorbeeld van de leugendetector kun je de

verschillende stappen van het regelsysteem terugvinden: het ondergaan van de test veroorzaakt angst of stress.

Er treden hierbij meerdere reacties op, zoals een verhoogde alertheid, je

ademt sneller en je bloeddruk stijgt; je begint te zweten en je hart pompt sneller. De weefsels die de reacties uitvoeren ontvangen signalen via

©

het bloed. Het bloed voert signaalstoffen aan, in dit geval het hormoon

adrenaline. Dat hormoon wordt geproduceerd door een klier: de bijnier. • Prikkel: angst door de leugentest

• Receptor: receptoren in de ogen en oren

• Conductor: zenuwstelsel en hormonaal stelsel • Effectoren: hart, bloedvaten, zweetklieren ... • Reactie: meerdere reacties tegelijkertijd.

Door de samenwerking tussen de verschillende onderdelen van je lichaam te regelen, kun je optimaal functioneren in een stresserende situatie.

16

INLEIDING


Planten reageren ook op prikkels. Een lichtprikkel wordt door receptoren

opgevangen. Het signaal wordt over de plant verspreid waardoor de plant naar het licht toe groeit.

Door voortdurend te reageren op veranderende omstandigheden zorgt een regelsysteem ervoor dat organismen op de gepaste manier functioneren

en reageren. Zo kan een organisme correct blijven werken. Het hormonaal

stelsel en het zenuwstelsel werken volgens een regelsysteem om de werking van verschillende onderdelen van je lichaam te coördineren.

IN

Het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel coördineren de reacties en

regelen de samenwerking tussen de verschillende onderdelen van een organisme. De coördinatie gebeurt met behulp van een regelsysteem. Een regelsysteem is een geheel van geordende processen dat

ervoor zorgt dat een organisme gepast reageert op waarneembare veranderende omstandigheden (prikkels).

In de thema’s bestuderen we achtereenvolgens verschillende

N

onderdelen van regelsystemen.

• In thema 1 nemen we de soorten prikkels en de reactie op prikkels bij dieren en planten onder de loep.

VA

• In thema 2 bekijken we hoe de prikkels worden opgevangen door receptoren bij de mens en andere dieren. We bespreken ook enkele zintuigen in detail.

• In thema 3 bekijken we de werking van effectoren: de spieren en klieren.

• In thema 4 bestuderen we de conductoren; hoe coördineren het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel reacties op prikkels om het inwendig milieu in balans te houden?

• In thema 5 bekijken we homeostase bij planten. We bestuderen hoe planten reacties op prikkels

©

coördineren.

INLEIDING

17


©

VA

N

IN

Notities

18


REGELSYSTEMEN BIJ ORGANISMEN

THEMA 01

CHECK IN

20

VERKEN

21

HOOFDSTUK 1: Waardoor worden regelsystemen geactiveerd? 1.1 Wat is een prikkel?

1.2 Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen?

22

28

30

2.1 Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij dieren?

30

2.2 Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij planten?

35

HOOFDSTUK 3: Hoe ontstaat een evenwicht in een organisme?

40

3.1 Hoe verwerken dieren prikkels om een evenwicht te bereiken?

40

3.2 Hoe zorgt een regelsysteem voor evenwicht?

44

3.3 Hoe coördineren planten de reacties op prikkels om een evenwicht te bereiken?

46

VA

`

HOOFDSTUK 2: Welke structuren zorgen voor het opvangen en reageren op prikkels?

N

`

22

IN

`

THEMASYNTHESE

49

CHECKLIST

50

PORTFOLIO

51

AAN DE SLAG

52

©

CHECK IT OUT

OEFEN OP DIDDIT

19


CHECK IN

Î Waarom heb ik dorst? Bekijk de infografiek en beantwoord de vragen. Uit hoeveel procent water bestaat het lichaam van een 14-jarige?

2

Waarvan is het percentage water in je lichaam afhankelijk?

3

Op welke manieren verliest je lichaam water?

4

Hoe weet je wanneer je watergehalte in je lichaam te laag is?

IN

1

JAAR

JAAR

JAAR

JAAR

N

JAAR

Schoon drinkwater mag dan door velen als een fundamenteel recht worden beschouwd, maar 844 Onliefst 800 miljoen mensen op deze 71 % 18 % miljoen zuiver van de moet wereld hebben er geen toegang toe. mensen drinkwereldgemiddeld In bepaalde delen van de wereld is hebben geen water bevolking 30 minuten enkele toeveroorzaakt beschikt lopen om drinkbaar leidingwater niets meer dan gang tot veilig 502 200 doden thuis over drinkwater te een droom en voor veel mensen komt drinkwater. per jaar. drinkwater. bereiken. hun drinkwater uit vervuilde rivieren en beken. Als we water blijven verbruiken zoals we dat vandaag doen, bestaat het risico dat we tegen 2030 een watertekort hebben van 40 %. Dat zou voornamelijk het gevolg zijn van de steeds toenemende wereldbevolking. Als de bevolking groeit, groeit ook de consumptie. Om aan die groeiende vraag te kunnen voldoen, zal ook de voedingsindustrie steeds meer water nodig hebben. Daarom wil de zesde Duurzame Ontwikkelingsdoelstelling (SDG 6) universele toegang tot water en sanitaire voorzieningen voor iedereen verzekeren.

©

VA

R OM OVE NA TE DENKEN

INFO SDG 6

Meer weten over SDG6? Scan de QR-code.

`

Welke veranderingen kan je lichaam waarnemen?

`

Hoe neemt je lichaam veranderingen waar?

`

Kunnen planten veranderingen waarnemen?

`

Hoe reageren organismen op veranderingen in de omgeving?

We zoeken het uit!

20

THEMA 01

check in

?


VERKEN

Î Welk dynamisch evenwicht ken je? OPDRACHT 1

Bekijk de grafiek en beantwoord de vragen. 5

3 2 1 0 0

5

10

15

20 25 tijd (in jaren)

30

35

Grafiek 1 Populatie vossen en konijnen doorheen de tijd

IN

populatie vossen en konijnen

4

40

Wie zijn de jagers?

2

Wie zijn de prooien?

3

Wat gebeurt er als het aantal ‘jagers of predators’ toeneemt?

4

Wat gebeurt er als het aantal ‘prooien’ toeneemt?

VA

N

1

Wat gebeurt er als het aantal prooien daalt?

6

Hoe noem je de relatie tussen vossen en konijnen?

7

Welk begrip uit de eerste graad ken je die de slingerbeweging in de grafiek tussen konijnen en vossen weergeeft?

©

5

De slingerbeweging waarbij het aantal organismen zichzelf in evenwicht houdt, noemen we het ecologisch evenwicht of biologisch evenwicht. De relatie tussen prooi en jager is een dynamisch evenwicht. Aan de basis van dit dynamisch evenwicht kun je een duidelijk systeem ontdekken.

Nu zoeken we uit hoe een organisme zijn werking bijstuurt om in evenwicht te blijven. Hebben organismen ook een systeem dat zorgt voor een evenwicht?

In hoofdstuk 1 onderzoeken we waardoor regelsystemen worden geactiveerd.

In hoofdstuk 2 onderzoeken we welke structuren zorgen voor het opvangen en reageren op veranderingen in de omgeving.

In hoofdstuk 3 gaan we ten slotte dieper in op hoe er juist een evenwicht tot stand kan komen.

THEMA 01

verken

21


HOOFDSTUK 1

LEERDOELEN Je kunt al: M een dynamisch evenwicht binnen een systeem omschrijven.

Je leert nu:

Je wordt voortdurend blootgesteld aan allerlei activiteiten rondom je. Het begint ’s morgens al. Je wordt wakker

door je wekker. Er is lawaai aan de ontbijttafel. Onderweg naar school is het druk: fietsers, voetgangers, auto’s en

N

M een prikkel omschrijven;

IN

Î Waardoor worden regelsystemen geactiveerd?

M de reactie op een prikkel beschrijven;

M de kenmerken van een prikkel herkennen;

te zijn. Je lichaam neemt al die activiteiten waar. Onder welke voorwaarden reageert je lichaam op dergelijke activiteiten?

VA

M verschillende soorten prikkels herkennen.

bussen. Je baant je er een weg door om op tijd op school

1.1 Wat is een prikkel?

OPDRACHT 2

Bekijk de onderstaande reacties van organismen. Noteer op het eerste lijntje de reactie van het organisme op de afgebeelde situatie.

2

Waardoor wordt de reactie uitgelokt? Noteer op het tweede lijntje.

©

1

1

1

1

2 22

THEMA 01

2

2 hoofdstuk 1

3

1 2


4

5

1

2

2

1 2

IN

1

6

Uit de voorgaande voorbeelden blijkt dat organismen kunnen reageren op

veranderingen in de omgeving zoals droogte, chemische stoffen, gewijzigde temperatuur … Ook veranderingen binnenin een organisme zoals een volle blaas lokken soms reacties uit. Al die veranderingen noem je prikkels.

Je wordt voortdurend blootgesteld aan een waaier van veranderingen in je

lichaam en in je omgeving. Je onderzoekt nu onder welke voorwaarden al die

OPDRACHT 3

N

veranderingen prikkels zijn en wat juist de kenmerken van een prikkel zijn.

ONDERZOEK

VA

Wat is een prikkel? 1

Wanneer is een verandering in de omgeving van een organisme een prikkel? Hypothese

Brainstorm met je klas over een goede hypothese.

Als dan

©

2

Onderzoeksvraag

TIP

Hulp nodig om een goede hypothese te formuleren? Bekijk de checklist in het vademecum.

CHECKLIST HYPOTHESE

THEMA 01

hoofdstuk 1

23


3

Benodigdheden per duo een blinddoek

zaklamp (of licht op je smartphone) een blad papier

4

Werkwijze

2 3

4

5 6 7 8 9

5

Werk per twee.

Eén leerling wordt geblinddoekt. Dat is de proefpersoon.

De proefpersoon wordt nu onderworpen aan een aantal veranderingen in de omgeving.

De proefpersoon steekt zijn hand op als hij of zij de verandering waarneemt.

IN

1

Schijn plots met de zaklamp in de richting van de proefpersoon. Neem een blad papier.

Scheur een stukje van dat blad en laat het in de handpalm van de proefpersoon vallen. Herhaal de vorige stap, maar maak de stukjes steeds kleiner en kleiner. De proefpersoon mag de blinddoek afnemen.

Schijn opnieuw met de zaklamp in de richting van de proefpersoon. Let op! Schijn niet met de zaklamp in de ogen. Waarneming

Wat stel je vast wanneer je met de zaklamp naar de geblinddoekte persoon schijnt?

N

a

VA

b Wat stel je vast wanneer je met de zaklamp schijnt wanneer de blinddoek weg is? c

6

Wat stel je vast wanneer de stukjes papier steeds kleiner worden? Verwerking

Is het schijnen met een zaklamp altijd een prikkel? Verklaar.

©

a

b Is het vallen van een stukje papier op de hand altijd een prikkel? Verklaar.

7

Besluit

Noteer een besluit.

24

THEMA 01

hoofdstuk 1


8

Reflectie a

De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

OPDRACHT 4

ONDERZOEK

Blijft een prikkel altijd een prikkel? 1

Onderzoeksvraag

IN

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

Wat gebeurt er bij een organisme als eenzelfde prikkel Hypothese

N

2

langere tijd blijft duren?

Welke hypothese sluit aan bij de onderzoeksvraag? Kruis aan.

Als eenzelfde prikkel langere tijd blijft duren, dan ervaar je de prikkel steeds sterker en sterker. Als eenzelfde prikkel langere tijd blijft duren, dan blijf je erop reageren.

VA

Als eenzelfde prikkel langere tijd blijft duren, dan word je ongevoelig voor de prikkel.

3

Benodigdheden

twee geurende stoffen drie bekertjes een timer

4

Werkwijze

Zet drie bekers klaar.

©

1

2

3 4

geur A

geur B

een mengsel van beide geuren

Leerling 1 snuift gedurende zestig seconden geur A op uit beker 1.

Leerling 2 snuift gedurende zestig seconden geur B op uit beker 2. Daarna snuiven beide leerlingen aan beker 3 met het mengsel.

THEMA 01

hoofdstuk 1

25


5

Waarneming Wat stel je vast als je aan het mengsel van geuren A en B ruikt?

6

Formuleer een verklaring voor je waarneming.

7

Besluit

8

Reflectie

De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

VA

a

N

Noteer een besluit.

IN

Verwerking

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

OPDRACHT 5

DOORDENKER

©

Kun je ook té veel prikkels krijgen?

Bekijk de video en beschrijf een hoogsensitief persoon.

26

THEMA 01

hoofdstuk 1

BEKIJK DE VIDEO


Een prikkel is een waarneembare verandering die bij een organisme een reactie kan uitlokken. Die verandering moet voldoende sterk zijn om te

kunnen waarnemen. De minimumsterkte waarbij een prikkel waarneembaar is, noemen we de prikkeldrempel. Je stelde in opdracht 3 vast dat je de

kleinste stukjes papier niet meer kon voelen. Daar was de verandering in

omgeving niet sterk genoeg om de prikkeldrempel te overschrijden. Daarom

prikkel drempelwaarde

IN

drempelwaarde

sterkte van de uitwendige of inwendige verandering

sterkte van de uitwendige of inwendige verandering

konden we daar niet van een prikkel spreken.

geen prikkel

tijd (s)

tijd (s)

Grafiek 3

N

Grafiek 2

Eenzelfde geur neem je na een tijdje niet meer waar. Een ring die je altijd

draagt, voel je na een tijdje niet meer. Als dezelfde prikkel lang blijft duren, dan nemen we na een tijdje de verandering in de omgeving niet meer waar. Er ontstaat gewenning.

©

VA

In de hersenen zit een soort prikkelfilterstation dat bepaalt of en hoe sterk prikkels naar de hersenen worden doorgegeven. Zo worden bijvoorbeeld

achtergrondgeluiden tijdens de les weggefilterd. Wanneer je aan het gamen

bent, hoor je misschien je papa niet roepen dat het eten klaar is. Wanneer de prikkelfilter echter niet goed werkt, kun je overprikkeld raken. Overprikkeld raak je, wanneer de prikkelfilter te veel en te sterke prikkels doorlaat.

Regelsystemen worden geactiveerd door prikkels. Een prikkel is een

waarneembare verandering in een organisme of in de omgeving van een organisme die een reactie kan uitlokken.

De prikkeldrempel is de minimumsterkte waarbij een prikkel waarneembaar is.

Wanneer dezelfde prikkel langere tijd blijft duren, dan kan het gebeuren dat die prikkel niet meer opgemerkt wordt: dat is prikkelgewenning.

De prikkelfilter is een filterstation in de hersenen dat bepaalt of en hoe sterk prikkels aan de hersenen worden doorgegeven. `

Maak oefening 1 t/m 8 op p. 52 t/m 55.

THEMA 01

hoofdstuk 1

27


1.2 Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen?

OPDRACHT 6

Ontdek welke soorten prikkels er zijn. Komen de prikkels voor in het organisme of uit de omgeving van het organisme? Kruis aan.

a

Je ruikt koffie.

c

Je hebt honger.

e

Zonnebloemen groeien naar het licht.

g

Een kalf zoogt bij de moeder.

b Een stukje papier valt op je hand. d De plant heeft een tekort aan water.

Uit de omgeving

Je moet naar het toilet.

N

f

In het organisme

IN

Voorbeeld van een prikkel

h De bladeren van de eik vallen af tijdens de herfst. Je zweet na het sporten.

VA

i

De meeste prikkels waarover je al leerde, zijn afkomstig van buiten het

organisme, zoals droogte, koude of warmte, geuren. Omdat de prikkels vanuit de omgeving komen, noemen we ze uitwendige prikkels.

Er bestaan ook prikkels die in het lichaam zelf ontstaan, zoals het gevoel

van honger, naar het toilet moeten, dorst hebben ... We noemen ze daarom

©

inwendige prikkels.

In sommige gevallen reageert het organisme op een combinatie van een

inwendige en een uitwendige prikkel. Denk maar aan het hongergevoel dat optreedt wanneer je frietjes ziet én ruikt.

Je kunt prikkels ook op een andere manier indelen:

• chemische prikkels hebben rechtstreeks te maken met stoffen die

prikkelend werken, zoals reukstoffen en smaakstoffen. Bij inwendige

weefselbeschadiging, bijvoorbeeld bij een kneuzing, komen er stoffen vrij die werken als een inwendige chemische prikkel;

• fysische prikkels zijn veranderingen die meestal te maken hebben met

kracht en energie. Voorbeelden van fysische prikkels zijn druk, aanraking,

28

THEMA 01

hoofdstuk 1

zwaartekracht, licht, geluid en warmte.


OPDRACHT 7

Chemische of fysische prikkels? Duid aan of het om een chemische prikkel of een fysische prikkel gaat. Voorbeeld van een prikkel

Chemisch

a

Je ruikt koffie.

c

Je ogen raken geïrriteerd door rook.

e

Zonnebloemen groeien naar het licht.

g

Je hoort een vrolijk liedje en je begint spontaan te dansen.

Fysisch

IN

b Een stukje papier valt op je hand.

d Een stukje heerlijke chocolade smelt op je tong. f

Je moet naar het toilet.

h De bladeren van de eik vallen af tijdens de herfst.

N

Je bijt in een stukje citroen en je trekt een zuur gezicht.

• Uitwendige prikkels zijn prikkels die afkomstig zijn uit de omgeving

VA

i

van het organisme.

• Inwendige prikkels zijn prikkels die in het organisme ontstaan.

• Chemische prikkels hebben te maken met stoffen die prikkelend werken.

• Fysische prikkels zijn veranderingen als gevolg van kracht en Maak oefening 9 op p. 55.

©

`

energie.

THEMA 01

hoofdstuk 1

29


HOOFDSTUK 2

Î Welke structuren zorgen voor het opvangen en reageren op prikkels? LEERDOELEN Je kunt al:

IN

M een prikkel omschrijven;

M de kenmerken van een prikkel omschrijven; M de reactie op een prikkel beschrijven;

M het onderscheid maken tussen een inwendige en een uitwendige prikkel.

Je leert nu:

M hoe dieren en planten prikkels opvangen en erop

Om zichzelf in stand te houden en te

M het onderscheid maken tussen verschillende reacties

kunnen waarnemen en op een gepaste manier

reageren;

in de omgeving en in hun inwendig milieu kunnen reageren.

N

op prikkels bij planten;

beschermen moeten organismen veranderingen

M het onderscheid maken tussen verschillende reacties op prikkels bij dieren.

Aan de hand van voorbeelden onderzoeken we hoe dieren en planten prikkels kunnen opvangen en op prikkels reageren.

VA

2.1 Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij dieren?

OPDRACHT 8 ONDERZOEK

Hoe nemen we een verandering in temperatuur waar? 1

Onderzoeksvraag

©

Wat is de rol van de huid in de regeling van de lichaamstemperatuur?

2

Hypothese

Noteer jouw hypothese. Tip: denk aan de twee situaties ‘te warm’ en ‘te koud’. •

3

Als

Als

Benodigdheden

plastic zak plakband

twee kommetjes 30

THEMA 01

hoofdstuk 2

dan

dan

. .

handdoek

warm en koud water

ijsblokjes of een coldpack


4

Werkwijze Je werkt per twee. Je voert elk één opdracht uit. Opdracht 1: uitgevoerd door leerling 1

1

Pak de rechterhand in met een plastic zak

2

Wrijf met een ijsblokje over de linkerarm of

gedurende een vijftal minuten. Sluit goed af met de plakband.

leg het coldpack op de arm. Bestudeer de huid. Waarneming

Opdracht 1

1 2 3

Vul een kom met koud water en een met warm water.

Plaats één hand in het warme water en één hand in het koude water.

Haal de handen na enkele minuten uit het water.

IN

3 5

Opdracht 2: uitgevoerd door leerling 2

4

Bestudeer de huid.

Wat stel je vast bij de hand die in de plastic zak is ingepakt?

2

Wat stel je vast wanneer je met een ijsblokje over de arm wrijft of het coldpack op de arm legt?

Opdracht 2

N

1

Vergelijk de kleur van de hand die in het koude water zat met de kleur van de hand in het warme

VA

water. Wat stel je vast?

6

Verwerking

7

Besluit

©

Noteer een besluit.

8

Reflectie

a

De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

THEMA 01

hoofdstuk 2

31


OPDRACHT 9

Ontdek welke structuren in de huid zorgen voor de regeling van de lichaamstemperatuur. Bestudeer de afbeeldingen van de huid aandachtig en beantwoord de vragen. 3

talgklier

haar

4 huidporie 6

IN

1

2

N

haarspiertje

1 2 3 4 5 6

pijnreceptor haarzakzenuwvezel warmtereceptor koudereceptor druklichaampje tastlichaampje

haarzakje

5

VA

haarwortel

zweetklier

adertje slagadertje

bloedvaatje

Afb. 2 Schematische voorstelling van een verticale doorsnede doorheen de huid

©

zweetklieren worden gestimuleerd

de haartjes liggen plat

Afb. 3 Reactie van de huid bij warmte

32

THEMA 01

hoofdstuk 2

zweten is verminderd

de haartjes staan recht

haarspiertje is ontspannen

haarspiertje trekt samen

spiertjes doen bloedvaten verwijden

spiertjes in de bloedvaten trekken samen Afb. 4 Reactie van de huid bij koude


a

Op basis van de reacties van je huid op temperatuurveranderingen stel je vast dat de huid structuren

bezit om die veranderingen waar te nemen. Zoek op afbeelding 2 welke structuren in de huid voor die waarneming verantwoordelijk kunnen zijn.

b Welke structuur zorgt voor het zweten van de huid? Bekijk aandachtig het haartje op afbeeldingen 3 en 4. Welke structuur kun je ontdekken die zorgt voor kippenvel?

d Hoe komt onze huid aan zijn rode/witte kleur?

IN

c

Welke structuren zijn daarvoor verantwoordelijk?

f

Markeer: • •

N

e

groen: het deel dat de prikkel herkent en opvangt blauw: de delen die de reactie uitvoeren

VA

koudereceptoren – zweetklier – haarspiertje – warmtereceptoren Kun je nog andere structuren in de huid ontdekken?

©

g

De huid speelt een rol in de regeling van de lichaamstemperatuur.

Verschillende structuren in de huid zorgen voor de temperatuurregeling. Het deel dat een prikkel herkent en opvangt is de receptor. Receptoren zorgen dus voor het waarnemen van de prikkel. In de huid zorgen koudereceptoren en warmtereceptoren voor het waarnemen van temperatuurverschillen. We noemen ze thermoreceptoren.

De volgende structuren in de huid kunnen voor een reactie zorgen: • de zweetklier produceert zweet;

• de haarspier trekt samen. Door die samentrekking krijg je kippenvel;

• de spiertjes in de bloedvaten zorgen voor het vernauwen en verwijden van de bloedvaten.

De effectoren zijn de structuren van het lichaam die voor de reactie op de prikkel zorgen. Spieren en klieren vormen bij mens en dier de effectoren. THEMA 01

hoofdstuk 2

33


OPDRACHT 10

Hoe reageren we in een angstige situatie? Beantwoord de vragen bij de volgende situatie. Honden en zeker blaffende honden lokken vaak een schrikreactie uit: je wilt vluchten. a

Welke soort prikkel veroorzaakt de reactie?

c

Hoe reageert je lichaam op die prikkel?

IN

b Met welke receptoren neem je de prikkel waar?

N

d Welke effectoren in het lichaam zorgen voor die reactie?

In een angstaanjagende situatie of bij stress treden meerdere reacties op:

je alertheid verhoogt, je hart klopt sneller, je ademhaling versnelt, je zweet en je krijgt extra energie om te kunnen vluchten. Je ogen en oren bevatten

de receptoren; ze nemen de prikkel waar (bijvoorbeeld een blaffende hond). De effectoren zorgen voor de reactie; in dit geval zijn het je hart, longen en

VA

spieren.

Om te reageren op waarneembare veranderingen beschikt een organisme over gespecialiseerde structuren.

Mensen en dieren kunnen prikkels waarnemen door receptoren. Een receptor is een structuur in het organisme dat prikkels herkent en

©

opvangt.

34

THEMA 01

hoofdstuk 2

Door middel van effectoren kunnen organismen gepast op die

veranderingen reageren. De delen van mensen en dieren die de reactie uitvoeren zijn spieren en klieren.

De reactie is het antwoord van het organisme op de prikkel. •

Spieren bewegen als reactie op een prikkel.

`

Maak oefening 10 en 11 op p. 56.

Klieren scheiden stoffen af als reactie op een prikkel.


2.2 Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij planten?

OPDRACHT 11 ONDERZOEK

Hoe reageren planten op prikkels? 1

Hypothese

4

Benodigdheden

Werkwijze 1

5

3

2

a

IN

Hoe reageren planten op de prikkel ‘aanraking’?

Scan de QR-codes en bekijk de filmpjes van de drie planten. Beantwoord de vragen. Waarneming

VIDEO VENUSVLIEGENVAL

VIDEO KRUIDJEROER-ME-NIET

VIDEO BONENPLANT

Wat stel je vast wanneer het kruidje-roer-me-niet wordt aangeraakt?

N

2

Onderzoeksvraag

b Wat stel je vast als de venusvliegenval wordt aangeraakt?

Ook bij de bonenplant is er sprake van aanraking. Wat gebeurde er?

VA

c

6

Verwerking

a

Hoe reageert de plant op de prikkel?

b Gaat het hier om een reactie op een uitwendige of een inwendige prikkel? Waarom klapt de venusvliegenval pas dicht bij een sterkere aanraking?

©

c

d Waarom reageert het kruidje-roer-mij-niet niet meer?

7

Besluit

Formuleer een besluit. 8

Reflectie

THEMA 01

hoofdstuk 2

35


OPDRACHT 12 ONDERZOEK

Op welke andere prikkels reageren planten nog? 1

2

Onderzoeksvraag Hoe reageren planten op lichtprikkels? Hypothese

Vul de hypothese aan.

3

Benodigdheden

4

Werkwijze

5

2 a

Scan de QR-codes en bekijk de filmpjes van de twee planten. Beantwoord de vragen. Waarneming

6

Verwerking

VIDEO RADIJSJES

N

1

IN

Als planten worden blootgesteld aan een lichtprikkel dan

Wat stel je vast bij de radijsjes wanneer de lichtbron van één kant komt?

VA

b Wat is de reactie van de paardenbloemen op het zonlicht? c

Gaat het hier telkens om een reactie op een uitwendige of een inwendige prikkel?

d Welke reactie heeft de lichtprikkel bij beide planten tot gevolg?

7

Besluit

©

Formuleer een besluit.

8

36

THEMA 01

Reflectie

hoofdstuk 2

VIDEO PAARDENBLOEMEN


Afb. 5 Kiemplantje groeit naar het licht.

Afb. 6 Paardenbloem opent bij daglicht, sluit bij nacht.

IN

De reacties van verschillende planten op dezelfde prikkel, bijvoorbeeld op een lichtprikkel, kan verschillend zijn.

We onderscheiden twee soorten reacties. 1

Een tropie is een beweging van plantendelen veroorzaakt en gericht door

2

Een nastie is een beweging van plantendelen veroorzaakt door maar niet

de richting van de uitwendige prikkel.

Bijvoorbeeld: radijsjes groeien naar het licht toe. gericht naar de prikkel.

N

Bijvoorbeeld: paardenbloem opent bij licht en sluit wanneer het donker is.

Bij de gerichte beweging in het eerste geval, een tropie, kun je nog een stapje verder gaan.

• Positieve tropie: plant beweegt naar de prikkel toe.

• Negatieve tropie: plant beweegt van de prikkel weg.

VA

Om de aard van de prikkel aan te geven, wordt het woord ‘tropie’ of ‘nastie’ voorafgegaan door een Grieks voorvoegsel dat de soort prikkel aanduidt. • ‘Foto’ betekent licht.

> We spreken dan van fototropie en fotonastie.

• ‘Thigmo’ betekent aanraking.

©

> We spreken dan van thigmotropie en thigmonastie.

THEMA 01

hoofdstuk 2

37


OPDRACHT 13

Lees hieronder de teksten en beantwoord de vragen. TEKST A

IN

Het kruidje-roer-mij-niet is een kruidachtige plant die aantoont dat planten niet alleen leven, maar ook heel snel kunnen reageren. Als de plant wordt aangeraakt of door de wind beweegt, gaan de blaadjes ‘dicht’. ’s Nachts zijn de blaadjes samengevouwen. Daarom wordt dat ook de slaapstand genoemd. Het fenomeen treedt alleen op bij luchttemperaturen boven de 18 °C.

Hoewel planten geen zenuwstelsel hebben, kunnen ze snel reageren. Ze hebben speciale structuren waarmee ze prikkels opvangen, de receptoren. Bij aanraking ontstaat er een elektrisch signaal dat zich over het blad verspreidt en via de bladbasis alle andere blaadjes op dat steeltje bereikt. De blaadjes klappen dicht en het steeltje zakt. De bewegingen worden mogelijk gemaakt door de bladscharnieren. Het scharnier bestaat uit zwellingen op de bladsteel. De bladbewegingen ontstaan door veranderingen in de celdruk van de motorische cellen, die in de zwellingen liggen. Naar: Wikipedia en Wikikids, https://en.wikipedia.org/wiki/Mimosa_pudica

Hoe wordt de aanraking waargenomen?

2

Welke signalen doen de blaadjes samenvouwen?

3

Welke effectoren zorgen voor het samenvouwen van de blaadjes?

TEKST B

VA

P

N

1

©

lanten hebben weliswaar geen ogen noch zenuwstelsel, maar ze zitten boordevol structuren waarmee ze licht opvangen: de fotoreceptoren. Die fotoreceptoren zitten verspreid over de oppervlakte van de plant, in stengels en bladeren. Door middel van die receptoren worden planten de duur, intensiteit en richting van het licht gewaar. Planten hebben licht nodig voor fotosynthese. Ze zijn immers autotroof en hebben licht nodig om hun eigen voedingsstoffen op te bouwen. Maar ook heel wat andere processen in de plant zijn afhankelijk van licht, zoals zaadkieming, groei, bloei, vertakking … Bron: https://www.sprinklr.co/blogs/kamerplanten-tips/kamerplanten-zien-licht

4

Welke structuren zijn er in de plant aanwezig om licht waar te nemen?

5

Je kon vaststellen dat planten bewegen door licht en aanraking. Wat waren de effectoren bij die beweging?

38

THEMA 01

hoofdstuk 2


Planten gebruiken gespecialiseerde structuren, de receptoren, om

prikkels waar te nemen. De receptoren die bijvoorbeeld de uitwendige

lichtprikkel waarnemen, noemen we fotoreceptoren. Planten kunnen zich

niet verplaatsen, maar bewegen wel als reactie op prikkels. Dat die reactie relatief snel kan, namen we waar bij het kruidje-roer-me-niet.

De bewegende plantendelen functioneren als effectoren. Een effector kan zelfs een enkele cel zijn.

Om prikkels waar te nemen beschikken planten over receptoren.

IN

Verschillende delen van een plant kunnen reageren op een prikkel. Ze functioneren als effector. Een effector kan een enkele cel zijn.

Als reactie op een prikkel komen bij planten twee soorten bewegingen voor: een tropie en een nastie.

• Tropie: beweging die veroorzaakt en gericht wordt door een prikkel (negatief of positief).

• Nastie: beweging die veroorzaakt maar niet gericht wordt door de Maak oefening 12 t/m 16 op p. 56 t/m 59.

©

VA

N

`

prikkel.

THEMA 01

hoofdstuk 2

39


HOOFDSTUK 3

Î Hoe ontstaat een evenwicht in een organisme? LEERDOELEN

M het dynamisch evenwicht binnen een systeem omschrijven;

M de rol van de receptoren beschrijven; M de rol van de effectoren beschrijven. Je leert nu:

IN

Je kunt al:

M een technisch systeem met een biologisch systeem vergelijken;

M welke structuren in ons lichaam voor coördinatie

reageren op aanraking en lichtprikkels … Meerdere prikkels worden tegelijkertijd

opgevangen. Om tot een optimale reactie te

komen, moet de verwerking van al die prikkels

M aantonen dat planten en dieren als systeem

VA receptor

prikkel

wordt bijvoorbeeld de lichaamstemperatuur

een angstaanjagende situatie, kunnen planten

M de begrippen feedbacksysteem en homeostase functioneren.

te reageren op prikkels. Door die samenwerking onder controle gehouden, kun je reageren in

M de rol van conductoren beschrijven; illustreren;

effectoren in een organisme samenwerken om

N

zorgen;

Je kon al vaststellen dat receptoren en

op elkaar worden afgestemd. Er is dus binnen

een organisme nood aan een samenwerking of coördinatie.

?

effector

©

3.1 Hoe verwerken dieren prikkels om een evenwicht te bereiken?

OPDRACHT 14

Hoe wordt de temperatuur in een wagen geregeld? Zonder verwarming tijdens de winter zou het niet aangenaam zijn in de auto: ijskoud en met aangedampte ruiten. In de zomer willen we het ook niet te warm hebben in de auto. Gelukkig heeft een auto een systeem dat de temperatuur regelt en ervoor zorgt dat het in de winter aangenaam warm is en in de zomer lekker fris: de airco. Stel, je wilt graag dat de temperatuur in de wagen 20 °C is.

40

THEMA 01

hoofdstuk 3

reactie


Ontwerp zelf een schema waarin je de werking van een airco probeert voor te stellen. Denk goed na, er

N

IN

doen zich twee situaties voor. Overleg met je buur.

OPDRACHT 15

VA

Voor de mens speelt de huid een belangrijke rol in de regeling van de lichaamstemperatuur. We vergelijken dat biologisch systeem met het technisch systeem in opdracht 14. In hoofdstuk 2 heb je geleerd hoe je lichaam de lichaamstemperatuur in stand houdt. Wanneer je het te koud hebt, nemen koudereceptoren in je huid de prikkel waar. Als reactie op die koude prikkel ga je bibberen, krijg je kippenvel en de bloedvaten in je huid vernauwen. Wanneer je het te warm hebt, zullen de warmtereceptoren in je huid die prikkel waarnemen. Als reactie ga je zweten en de bloedvaten in je huid verwijden. Beantwoord de vragen. a

Wat is je normale lichaamstemperatuur?

b Je hebt eerder de reacties van je lichaam op koude- en warmteprikkels geobserveerd. Brainstorm over

©

de functie van elk van deze reacties. Reactie

Functie

kippenvel krijgen

bibberen zweten

bloedvaatjes vernauwen bloedvaatjes verwijden

THEMA 01

hoofdstuk 3

41


c

Wat is het doel van die reacties bij een te koude of te warme temperatuur?

d In de airco zag je dat er een controlecentrum is dat de communicatie tussen de thermostaat en het

koud of warm blazen van de airco regelt. Wat zorgt er in je lichaam voor de communicatie tussen de

©

VA

N

IN

receptoren en de effectoren?

Afb. 7 Homeostase lichaamstemperatuur

42

THEMA 01

hoofdstuk 3


OPDRACHT 16

Beantwoord de vragen bij de volgende situatie. In angstaanjagende situaties reageert je lichaam. Je hartslag gaat omhoog, je ademhaling versnelt en er gaat extra energie naar je spieren. a

Wat gebeurt er als de angstprikkel weer weg is?

IN

b Welke stof in je lichaam zorgt ervoor dat je in actie kunt schieten bij angstaanjagende maar ook bij spannende of stresserende situaties?

Welke rol vervult die stof dan in je lichaam?

N

c

De thermostaat meet de temperatuur in de wagen. De gegevens worden gecontroleerd en als de temperatuur verschilt van de gevraagde temperatuur, krijgt de airco het commando om warme of koude

lucht te blazen. Zodra de gewenste temperatuur bereikt is, stopt

©

VA

het toestel met werken. In de airco zit een controlecentrum dat alle

bovenstaande opdrachten regelt. Die regeling gebeurt volgens een vast patroon van processen, een regelsysteem. Je kunt het regelen van de lichaamstemperatuur vergelijken met een technisch regelsysteem.

Wanneer een prikkel wordt opgevangen door de receptoren, dan wordt

die prikkel omgezet in een signaal. We noemen dat signaal een impuls. Dat signaal wordt verwerkt en doorgegeven aan de effectoren zodat er een

reactie kan volgen. In ons lichaam zorgen de hersenen en de zenuwen voor de verwerking en de overdracht van informatie. Denk maar aan het signaal dat de koudereceptoren in je huid doorsturen naar de haarspiertjes. Het samentrekken van die spiertjes heeft als gevolg dat je kippenvel krijgt.

Er zijn ook signaalstoffen in ons lichaam die zorgen voor communicatie. Die signaalstoffen noemen we hormonen. Een voorbeeld van een hormoon is

adrenaline. Dat hormoon, geproduceerd in de bijnieren, zorgt er bijvoorbeeld voor dat je spieren veel energie krijgen bij het zien van een blaffende hond zodat je hard kunt wegrennen.

Het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel noemen we de conductoren

omdat ze als geleider werken tussen receptoren en effectoren. Daarmee

hebben we het laatste puzzelstukje in ons systeem gevonden. Nu begrijp

je hoe organismen erin slagen om hun reacties op prikkels te regelen. Dat

gebeurt, net zoals in de airco, volgens een vast patroon van processen, een regelsysteem.

THEMA 01

hoofdstuk 3

43


WEETJE De term conductoren is afgeleid van het Latijnse ‘conducere’. Dat betekent ‘geleiden’.

prikkel

receptor herkent en vangt de prikkel op signaal

conductor

geleidt informatie

signaal

effector

reactie

Een regelsysteem is een geheel van geordende processen dat

ervoor zorgt dat een organisme gepast reageert op waarneembare veranderende omstandigheden.

Een prikkel activeert het regelsysteem. Prikkels worden herkend en opgevangen door receptoren.

Conductoren, zoals het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel, zorgen dan voor de informatieoverdracht tussen receptor en effector. De signaalstoffen van het hormonaal stelsel noemen we hormonen. De effectoren voeren dan een bepaalde reactie uit. `

Maak oefening 17 t/m 21 op p. 59 t/m 61.

N

voert de reactie uit

We zetten alles nog eens op een rijtje.

IN

waarneembare verandering

actie als antwoord op de prikkel

VA

3.2 Hoe zorgt een regelsysteem voor evenwicht?

te warm

te koud

De airco in een wagen zorgt ervoor dat de temperatuur in de wagen altijd

gelijk blijft. Bij het onderzoek naar de thermoregulatie van de huid stellen we vast dat organismen ook een regelsysteem hebben om een inwendig evenwicht te bereiken.

In een stresserende situatie, zoals bij het weglopen voor een hond, reageren

©

Afb. 8

bijvoorbeeld meerdere stelsels tegelijkertijd: je spierkracht neemt toe, je

hart zal sneller pompen, je ademhalingsritme neemt toe … Je kunt vluchten.

Is de hond weg, dan gaat je lichaam weer naar de normale situatie. Je wordt weer rustig.

Je merkt uit die voorbeelden dat de reactie van een organisme erop gericht is om de normale situatie te herstellen en in stand te houden. Dat proces noemen we een terugkoppeling of feedback. Omdat de normale situatie

door veranderingen in de omgeving telkens rond een evenwicht schommelt, noemen we dat een dynamisch evenwicht.

Het regelsysteem streeft hier dus naar het in stand houden van een inwendig evenwicht door terugkoppeling. We noemen dat een feedbacksysteem.

44

THEMA 01

hoofdstuk 3


Het feedbacksysteem zorgt ervoor dat veranderingen van meerdere factoren binnen bepaalde grenzen worden gehouden. Het behouden van een

dynamisch evenwicht noemen we homeostase. Het is de toestand waarin het lichaam optimaal kan functioneren.

IN

Afb. 9 Homeostase in kader van regelen lichaamstemperatuur

Bij organismen spelen het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel een

belangrijke rol om informatie te geleiden; het zijn conductoren. Maar ze

doen meer! Deze stelsels spelen ook een rol bij het op elkaar afstemmen

of coördineren van de werking van de verschillende organen, zoals bij het regelen van de lichaamstemperatuur. Heb je het te koud, dan komen je

haartjes recht, vernauwen je bloedvaten en ga je bibberen. Op die manier verlies je minder warmte en ga je via de spierwerking van het bibberen

warmte genereren. Heb je het te warm, dan ga je zweten en je bloedvaten

N

verwijden om extra warmte kwijt te raken. Het gevolg daarvan is dat je lichaamstemperatuur weer normaal wordt.

homeostase

Een feedbacksysteem is een regelsysteem in een organisme dat het

VA

inwendig milieu in evenwicht houdt, zodat een stabiele situatie ontstaat. Homeostase is het in stand houden van een stabiel inwendig milieu. De conductoren zorgen ervoor dat het lichaam homeostase bereikt. Zowel het zenuwstelsel als het hormonaal stelsel coördineren de reacties van verschillende stelsels op een prikkel. `

Maak oefening 22 t/m 24 op p. 61-62.

©

Afb. 10 Homeostase

THEMA 01

hoofdstuk 3

45


3.3 Hoe coördineren planten de reacties op prikkels om een evenwicht te bereiken?

OPDRACHT 17

Vul de tabel aan. Je kon in hoofdstuk 2 vaststellen dat planten bewegen als reactie op een prikkel.

Beweging

Plant beweegt naar licht toe.

Bonenplant slingert naar boven.

Nut?

N

Venusvliegenval vangt insecten.

IN

Wat is het nut van al die bewegingen?

De blaadjes bij het kruidje-

VA

roer-me-niet vouwen samen.

Conclusie: Wat is het algemeen nut van al deze plantenbewegingen?

Bij de dieren leerden we dat receptoren, conductoren en effectoren samen

©

een regelsysteem vormen om de reacties op prikkels te coördineren. Hoe zit dat bij planten? Reageren zij ook op prikkels volgens een dergelijk systeem

van receptoren, conductoren en effectoren? En zorgt dat dan ook bij planten voor homeostase?

Hoewel planten geen hersenen en zenuwstelsel hebben, vinden we

vergelijkbare systemen als bij dieren terug. Prikkels worden ook bij planten opgevangen door receptoren. Zo leerden we dat fotoreceptoren de prikkel ‘licht’ waarnemen.

Om informatie over de delen van een plant te verspreiden, hebben planten

twee mogelijkheden: via signaalstoffen (hormonen) of elektrische signalen.

46

THEMA 01

hoofdstuk 3


Signaalstoffen of hormonen, zoals auxine, stimuleren bepaalde cellen in de plant om sneller te groeien. Licht remt de productie van auxine. Daardoor is er meer auxine in cellen aan de schaduwkant van een plant. Het gevolg is dat plantencellen aan de schaduwkant langer worden en naar het licht

toe buigen. Op die manier kan de plant meer licht opvangen en beter aan fotosynthese doen. licht

auxine auxine

IN

licht

Auxine verzamelt zich aan de schaduwkant

N

Auxine verspreidt zich gelijkmatig door de plant.

Afb. 11

Je kunt het je een beetje voorstellen als in een buigbaar drinkrietje. Aan de

schaduwkant zijn de cellen langer dan aan de zonkant. Kijk maar eens naar

VA

de bocht in het rietje, de segmenten zijn langer in de buitenbocht dan in de

©

VIDEO FOTOTROPISME

binnenbocht. Of bekijk de video ter verduidelijking.

Naast lichtreceptoren, zijn er ook receptoren die andere prikkels kunnen

waarnemen, bijvoorbeeld de prikkel ‘aanraking’. Via een elektrisch signaal

naar de bladscharnieren van het kruidje-roer-me-niet vouwen de blaadjes dan samen. De bladscharnieren functioneren hier als effector. Naast

hormonen kunnen planten dus ook de informatie over een prikkel met elektrische signalen verspreiden.

Planten hebben net zoals dieren regelsystemen om de reacties op prikkels te coördineren. Planten kunnen op meerdere manieren reageren: bijvoorbeeld door hun groeiwijze, door beweging en door de productie van bepaalde

stoffen ... Planten beschikken daarvoor over receptoren en effectoren. De

coördinatie tussen beide gebeurt via signaalstoffen en elektrische signalen.

THEMA 01

hoofdstuk 3

47


Planten reageren op licht

Planten reageren op aanraking

licht

aanraking

receptor

fotoreceptoren

receptoren in het blad

IN

prikkel

signalen

auxine

cellen worden langer

effector

aan de schaduwkant

reactie

N

lentegroei

elektrische signalen

bladscharnieren

blaadjes samenvouwen

We kunnen dus besluiten dat ook planten organismen zijn die zich als

VA

systeem in stand houden. Ze beschikken net als dieren over mechanismen die helpen om een evenwichtstoestand te bewaren. Op die manier is de reactie van planten erop gericht om de overlevingskans te verhogen.

homeostase

Ook planten beschikken over een regelsysteem om gepast te kunnen reageren op prikkels. Ze beschikken daarvoor over eenvoudige

receptoren. Via hormonen en elektrische signalen kan binnen de plant

informatie worden doorgegeven om een gepaste reactie te veroorzaken.

©

Afb. 12 Homeostase

48

THEMA 01

hoofdstuk 3

Effectoren bij planten kunnen cellen of plantendelen zijn. Ook planten streven naar het behouden van een evenwicht: homeostase. `

Maak oefening 25 op p. 62.


THEMASYNTHESE

Dieren

Planten

• Een regelsysteem is een geheel van geordende processen dat ervoor zorgt dat een organisme gepast op prikkels reageert.

HOMEOSTASE

• Het inwendig milieu wordt in evenwicht gehouden door feedbacksystemen, zodat een stabiele situatie ontstaat.

• Homeostase is het handhaven van een stabiel inwendig milieu. • We maken een onderscheid tussen:

— uitwendige prikkels: prikkels afkomstig uit de omgeving van het organisme,

PRIKKEL

— inwendige prikkels: prikkels ontstaan in het organisme, werken,

IN

— chemische prikkels: prikkels ontstaan door stoffen die prikkelend

een waarneembare verandering in een organisme of de omgeving van het organisme die een reactie kan uitlokken

— fysische prikkels: prikkels als gevolg van kracht en energie.

• De prikkeldrempel is de minimumwaarde waarbij een prikkel kan worden waargenomen.

• Bij langdurige blootstelling aan een prikkel kan prikkelgewenning optreden. • De prikkelfilter in de hersenen bepaalt of prikkels doorgegeven worden en aanleiding geven tot een reactie.

RECEPTOREN

Voorbeeld:

koude- en warmtereceptoren in de

fotoreceptoren verspreid over de

Bij mensen en dieren zijn het

Binnen de plant kan informatie

N

structuur die de prikkel herkent en opvangt

Voorbeeld:

CONDUCTOREN

waar te nemen

zenuwstelsel en het hormonaal

stelsel de conductoren. Zij zorgen

VA

brengen de informatie over

huid om de lichaamstemperatuur

EFFECTOREN

©

voeren de reactie uit zodat organismen gepast op prikkels kunnen reageren

REACTIE

Actie als antwoord op de prikkel

voor de informatieoverdracht tussen receptor en effector.

De delen van mensen en dieren die

de reactie uitvoeren zijn spieren en klieren.

• Spieren bewegen als reactie op een prikkel.

• Klieren reageren op een prikkel door secretie.

oppervlakte van de plant, in stengels en bladeren om licht waar te nemen

worden doorgegeven tussen receptor en effector via signaalstoffen of

hormonen en elektrische signalen. Verschillende delen van een plant

kunnen functioneren als effector; dat kan zelfs een enkele cel zijn.

Als reactie op een prikkel komen bij planten twee soorten bewegingen voor.

• Een tropie: beweging veroorzaakt en gericht door een prikkel:

— positieve tropie: beweging naar de prikkel toe,

— negatieve tropie: beweging van de prikkel weg.

• Een nastie: beweging veroorzaakt

maar niet gericht door een prikkel.

THEMA 01

themasynthese

49


CHECKLIST

JA

NOG OEFENEN

1 Begripskennis • Ik kan omschrijven wat een prikkel is.

• Ik kan de termen prikkeldrempel, prikkelfilter en prikkelgewenning verklaren.

• Ik kan omschrijven wat een receptor is.

• Ik kan de functie van een receptor beschrijven. • Ik kan omschrijven wat een effector is.

• Ik kan omschrijven wat een conductor is.

• Ik kan de functie van conductoren beschrijven.

IN

• Ik kan de functie van een effector beschrijven.

• Ik kan aantonen dat planten en dieren als systeem functioneren. • Ik kan illustreren wat een feedbacksysteem is. • Ik kan illustreren wat homeostase is.

• Ik kan de reactie op een prikkel bij planten benoemen en verklaren. • Ik kan omschrijven wat een regelsysteem is.

2 Onderzoeksvaardigheden

• Ik kan een hypothese formuleren.

• Ik kan een waarneming formuleren.

N

• Ik kan een waarneming interpreteren en verklaren. • Ik kan een besluit formuleren. Je kunt deze checklist ook op

invullen bij je portfolio.

©

VA

`

50

THEMA 01

CHECKLIST


CHECK IT OUT

Î Waarom heb ik dorst? 1

Tijdens de CHECK IN heb je ontdekt hoe je lichaam reageert op een tekort aan water. Je krijgt dorst en wilt drinken. Het lichaam reageert op verstoring van een evenwicht door bij te sturen. a

Vul op basis van de bovenstaande gegevens het schema aan.

Het watergehalte in je lichaam

IN

b Wat is het nut van de bijsturing?

.

Je krijgt

.

Je gaat water

door

JAAR

JAAR

JAAR

Welke prikkels kan je lichaam nog waarnemen? Geef enkele voorbeelden.

Het watergehalte in je lichaam JAAR

JAAR

.

VA

2

N

waterverlies

.

Hoe neemt je lichaam die prikkels waar?

4

Gebeurt de regeling altijd op dezelfde manier? Leg uit.

©

3

5

Wat is het nut van die regelsystemen?

!

Het tekort aan water in je lichaam wordt waargenomen door receptoren van het zenuwstelsel. Het signaal van het zenuwstelsel zet een regelsysteem in gang waardoor je dorst krijgt. Door te drinken wordt de watervoorraad in je lichaam weer op peil gebracht.

THEMA 01

check it out

51


AAN DE SLAG

1

Welke omschrijving beschrijft het best wat een prikkel is? Kruis het juiste antwoord aan. een elektrisch signaal dat het organisme bereikt

een verandering waarop een organisme reageert

een verandering in het gedrag van het organisme een uitlokker van beweging bij een organisme

2

Bekijk de foto’s en vul de tabel aan. a

Welke prikkel heeft een invloed op het organisme?

IN

b Welke reactie lokt de prikkel uit bij het organisme?

Prikkel

1

Hete kookpot aanraken

N

2

VA

Ogen beschermen tegen het zonlicht

3

©

Zonnedauw

52

THEMA 01

aan de slag

Reactie op prikkel


3

Juist of fout? Verbeter als dat nodig is. a

Een zintuig met een lage prikkeldrempel voor een bepaalde prikkel is weinig gevoelig voor die prikkel. JUIST / FOUT

b De prikkeldrempel is de laagste intensiteit (sterkte van de prikkel) van een prikkel die nog net waarneembaar is.

JUIST / FOUT

Tijdens de les chemie wordt een proefje uitgevoerd waarbij waterstofsulfide aangemaakt wordt; dat is een stinkend gas dat naar rotte eieren ruikt. De leraar voert het proefje uit onder de zuurkast. Niemand merkt wat op van de rottende geur.

VA

4

Een hond heeft een hogere prikkeldrempel voor geuren dan een mens.

N

c

IN

JUIST / FOUT

Teken hieronder een grafiek van de prikkel en de drempelwaarde waarin je de bovenstaande situatie

©

voorstelt.

THEMA 01

aan de slag

53


5

De oma van Thomas zit televisie te kijken. Thomas komt binnen en hoort een hoge pieptoon uit het toestel. Oma heeft niets in de gaten. Welke van deze grafieken past bij oma en welke past bij Thomas? a

Noteer het onder de grafiek.

drempelwaarde

drempelwaarde

IN

toonhoogte (Hz)

20 000

toonhoogte (Hz)

20 000

drempelwaarde

drempelwaarde

20

tijd (s)

20

tijd (s)

6

N

b Verklaar je keuze. Gebruik de aangeleerde begrippen.

Je komt een parfumeriewinkel binnen om een nieuw parfum te kopen en je ruikt een heleboel verschillende

VA

geuren. Na een tiental minuten is het jouw beurt. De verkoopster laat je andere geuren ruiken. De lekkerste

koop je! Hoe kan het dat je tussen al die verschillende geuren nog in staat bent een nieuw parfum te kiezen?

7

Lees de tekst.

Maandagochtend, 8 uur

©

Senna, Julan en Elif komen op school aan. Julan haalt een melkdrankje en een yoghurt uit de automaat. Hij was te laat uit bed en met honger kan hij de klas toch niet in! Senna en Elif showen een nieuwe video voor hun socialmediakanaal. Julan en de andere jongens vinden het maar saai en halen de

schouders op wanneer de meisjes vragen wat ze ervan vinden. Dan gaat de eerste bel. Julan gooit de

lege verpakkingen in de vuilnisbak en haast zich naar de klas. De geur van de overvolle vuilnisbak blijft in zijn neus hangen. Zelfs de sterke parfums van de voorbijlopende leerkrachten kunnen die vieze geur

niet verdringen. Senna en Elif zijn nog altijd met hun video bezig. Ze horen zelfs de tweede bel niet! Deze schoolweek begint voor hen met een opmerking in hun agenda.

54

THEMA 01

aan de slag


a

Noteer vijf veranderingen uit de omgeving van Julan waarop hij reageert. -

c

IN

b Julan reageert op prikkels. Reageren Senna en Elif op alle veranderingen in hun omgeving? Waarom horen Senna en Elif de tweede bel niet?

d Kruis het juiste antwoord aan.

Senna en Elif reageren op dezelfde prikkels als Julan.

Senna en Elif reageren niet op dezelfde prikkels als Julan.

8

Je bent een spannend boek aan het lezen op je kamer. Je moeder roept dat het tijd is om naar de zwemclub

VA

Verklaar.

N

te vertrekken. Plots komt ze boos binnen in je kamer. Je schrikt, je had haar helemaal niet horen roepen.

Is er in deze voorbeelden sprake van een reactie op een uitwendige of op een inwendige prikkel? Zet een kruisje in de juiste kolom.

Voorbeeld

a

Reactie op een

Reactie op een

uitwendige prikkel

inwendige prikkel

Het is tropisch warm en je begint te zweten.

b Een baby die honger heeft, begint te huilen.

©

9

c

Iemand klopt op de deur en je roept: ‘Binnen!’

d Sprinkhaanwijfjes vliegen tegen de luidspreker die e f

g

het gesjirp van mannetjes uitzendt. Je hebt dorst en je wilt drinken.

Een brandweerman loopt naar zijn wagen als hij de sirene hoort.

Je hebt koorts en je begint te rillen.

h Je eet een zuurtje en je trekt een vies gezicht.

THEMA 01

aan de slag

55


11

Wat is het verschil tussen een receptor en een effector?

Vul de tabel aan. Noteer bij elke situatie: •

de prikkel,

de effector.

• •

de receptor die de prikkel waarneemt en zijn ligging, de reactie op de prikkel,

Prikkel Je maakt een

wandeling bij

zomerse hitte. op je vingers. Je ruikt

versgebakken wafels.

Reactie

Effector

VA

Je kijkt in de flits

Receptor

N

Je morst hete soep

IN

10

van een camera.

Je ogen prikken in

het zwembad door de chloordampen.

Welke van deze bewegingen is geen reactie op een prikkel?

©

12

a

Markeer het juiste antwoord.

• Paardenbloemen sluiten zich bij vochtig weer en gaan opnieuw open als het droog is. • Boomtwijgjes bewegen in de wind.

• Kamerplanten die aan het raam worden gezet, draaien hun bladeren naar het licht.

• Bij kiemplantjes die met hun wortels verticaal in een beker met gelatine groeien, wordt aan één zijde keukenzout in de gelatine toegevoegd. Gevolg: de wortels krommen zich van het keukenzout weg.

56

THEMA 01

aan de slag


b Motiveer je keuze.

c

Wat is de prikkel in de andere gevallen? -

13

Welke soorten reacties op prikkels ken je? 1

Verbind. a

IN

-

Verbind de voorbeelden van bewegingen met de juiste benaming van de reactie op de prikkel.

b Verbind vervolgens de beweging met de juiste omschrijving. Voorbeeld bewegingen

Benaming reactie

Omschrijving beweging

op prikkel

• De radijsjes groeien naar het licht.

• Het kruidje-roer-mij-niet vouwt zijn

tropie

N

blaadjes dicht bij aanraking.

• De paardenbloem gaat open als het licht is. • De venusvliegenval klapt dicht bij aanraking van een vlieg.

nastie

VA

• De bonenplant windt zich rond een stok.

door en gericht naar de prikkel

beweging veroorzaakt

door maar niet gericht naar de prikkel

Krokussen openen zich in de warmte en sluiten zich in de kou. a

Is dit een tropie of een nastie?

b Zoek het juiste voorvoegsel voor het openen en sluiten als reactie op de prikkel ‘temperatuur’. Tip: Denk aan het Griekse woordje voor ‘warm’ of ‘heet’.

©

2

beweging veroorzaakt

Afb. 13 Krokussen openen zich in de warmte en sluiten zich in de kou.

THEMA 01

aan de slag

57


14

Noteer bij de gegeven bewegingen:

TIP

de prikkel die de beweging uitlokt;

Wordt de beweging veroorzaakt door licht (fototropie),

of het een positieve of negatieve

zwaartekracht (geotropie) of houden ze verband met het

de naam van de beschreven tropie of nastie;

tropie is.

warmte of koude (thermotropie), vochtigheid

(hygrotropie), chemische stoffen (chemotropie), dag- en nachtritme (nyctitropie)?

Bloemen van zonnebloemen draaien mee met de draairichting van de zon.

Sneeuwklokjes openen zich bij warmte en sluiten in de kou.

Als een heggenrank een staak aanraakt, windt hij er zich omheen.

Klaverplanten zien er ’s avonds verwelkt uit; ’s morgens worden ze opnieuw fris.

Prikkel

Soort tropie/nastie

+ of - tropie

IN

Beweging

beneden.

N

De wortels van planten groeien naar

Paardenbloemen sluiten zich bij vochtig weer en gaan opnieuw open als het droog is.

Lupinen die door de wind omver zijn gewaaid, krommen hun stengel na een tijd weer

VA

opwaarts.

Wortels van kamerplantjes groeien van zout weg.

15

Bekijk de video en beantwoord de vragen.

De meeldraden van de korenbloem zijn gevoelig

voor aanraking. Wanneer een insect de helmknopjes

aanraakt, trekken de helmdraden samen en wordt er wit stuifmeel uit de helmknopjes geduwd. Kruis aan.

©

a

Dit is een voorbeeld van thigmonastie. Dit is een voorbeeld van thigmotropie.

b Verklaar je antwoord.

c

58

Wat is het nut van die reactie voor de korenbloem?

THEMA 01

aan de slag

VIDEO KORENBLOEM


16

Bij bestuiving van bloemen komt stuifmeel op de stamper terecht. Suikers (koolhydraten) in het stuifmeel zorgen voor de uitgroei van de stuifmeelbuis. a

Kruis aan.

stamper

stuifmeel

Dit is een voorbeeld van chemonastie. Dit is een voorbeeld van chemotropie.

stuifmeelbuis

c

17

Wat is het nut van die reactie voor de plant?

IN

b Verklaar je antwoord.

Benoem de opeenvolgende processen van het regelsysteem in

het volgende voorbeeld:

N

Atleten van de 100 m sprint schieten uit de startblokken zodra ze het startschot horen. Hun spieren komen in actie door signalen die van de hersenen komen. Die hebben informatie ontvangen van de oren.

VA

prikkel

receptor

conductor

©

effector

reactie

THEMA 01

aan de slag

59


18

Benoem de opeenvolgende processen van het regelsysteem in het volgende voorbeeld:

Regenwormen hebben fotoreceptoren in hun huid. Ze kunnen geen beelden zien, maar wel de lichtintensiteit waarnemen. Regenwormen verkiezen een donkere omgeving, ze leven onder de grond. Bij belichting kruipen ze van het licht weg.

Voorbeeld

Prikkel

prikkel receptor

IN

conductor effector reactie

19

Lees de tekst.

Zofia is met de bus onderweg naar school. Zoals gewoonlijk kunnen de medepassagiers meeluisteren

naar de favoriete muziek van Zofia. Rayan is met het verkeerde been uit bed gestapt en maakt Zofia in

N

gebarentaal duidelijk haar muziek stiller te zetten. De muziek blijft even hard klinken. Rayan haalt vrij brutaal een oortje uit Zofia haar oor. Dat leidt tot een fikse discussie. a

Verbind elk begrip met de overeenkomstige uitleg.

Een handeling (actie) die volgt op een andere handeling en daarmee in een zeker logisch verband staat.

VA

prikkel

Een orgaan dat een reactie op een prikkel mogelijk maakt, bv. een spier of een klier.

receptor

Een verandering in een organisme of in de omgeving van een organisme die sterk genoeg is om een reactie van het organisme uit te lokken.

effector

Vangt prikkels op.

reactie

©

b Noteer op de tekening de begrippen:

60

THEMA 01

aan de slag

prikkel – receptor – effector – reactie


20

Je wilt met je fiets constant aan 20 km/u rijden. Dat is de gewenste snelheid. Je kilometerteller op je fiets geeft de juiste snelheid aan. Je rijdt echter in een heuvelachtig landschap. a

Stel een schema op voor de situatie waarin je meer dan 20 km/u rijdt én waarin je minder dan 20 km/u rijdt.

b Duid in het schema elke keer de receptor aan in het blauw, de conductor in het groen en de effector in het rood.

3

4

Je ziet op

Verwerking in

Je knijpt je remmen

de kilometerteller

de hersenen

voorzichtig dicht.

dat je meer dan 20 km/u fietst.

1

IN

2

5

Je fietst de heuvel af.

20 KM/U

Je snelheid daalt.

1

FIETSEN

5

Je fietst de heuvel op.

Je snelheid stijgt.

N

2 Je ziet op de

3

4

je minder dan 20

Verwerking in

Je duwt harder

km/u fietst.

de hersenen

op je trappers.

VA

kilometerteller dat

21

Het is vandaag een spannende dag in de les LO. De looptest wordt afgenomen. Je hebt hard getraind de

voorbije periode. Samen met je klasgenoten sta je aan de startlijn. Bespreek het regelsysteem in je lichaam dat ervoor zal zorgen dat jij jouw beste prestatie kunt neerzetten.

Noteer het juiste antwoord.

©

22

a

Waarom zijn regelsystemen in ons lichaam nodig?

b Welke twee stelsels beantwoorden aan de taak van een regelsysteem?

THEMA 01

aan de slag

61


23

Juist of fout? Verklaar.

Homeostase is het vermogen van de mens om bijvoorbeeld de lichaamstemperatuur in het inwendig milieu constant te houden.

24

Lees de tekst.

IN

JUIST / FOUT

Op zondagmiddag zijn er taartjes. Mmm, met veel smaak eet je een stukje. Dat stukje (suikerrijke) taart komt in jouw spijsverteringsstelsel terecht en wordt er verteerd. Vanuit je dunne darm wordt glucose

opgenomen in jouw bloedbaan. Er zit nu te veel glucose in jouw bloed. Je alvleesklier komt daardoor in werking. Hij maakt insuline aan. De insuline zal ervoor zorgen dat cellen in je lichaam glucose uit jouw bloed halen en tijdelijk stockeren in de spieren en lever. Oef, jouw glucosegehalte in je bloed heeft opnieuw een normale waarde.

Bekijk de afbeelding.

©

VA

25

N

Leg aan de hand van dit voorbeeld uit wat homeostase is.

a

Duid op beide figuren aan waar de lichtbron zich bevindt.

b Duid aan waar in beide situaties auxine wordt aangemaakt. c

Welk gevolg heeft auxine voor de cellen van de stengel?

d Wat is het gevolg voor de plant?

Verder oefenen? Ga naar

62

THEMA 01

aan de slag

.


HOE WORDEN PRIKKELS WAARGENOMEN BIJ MENSEN EN ANDERE DIEREN?

CHECK IN

65

VERKEN `

IN

THEMA 02

66

HOOFDSTUK 1: Hoe nemen mensen en andere dieren lichtprikkels waar? 1.1 Wat is licht?

1.2 Hoe is het oog opgebouwd?

N

A Welke structuren liggen rond het oog? B Welke structuren liggen in het oog?

1.3 Hoe werkt het oog?

Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht? Op welke manier wordt het beeld in het oog gevormd? Hoe zorgt het oog voor een scherp beeld? Waar liggen de fotoreceptoren en hoe zijn ze opgebouwd? Hoe worden lichtprikkels verwerkt?

VA

A B C D E

68

68

71 71 76

81 81 84 88 90 95

1.4 Wat als de werking van het oog verstoord is?

98

1.5 Hoe nemen andere dieren lichtprikkels waar?

101

Hoofdstuksynthese

108

Checklist

112

Portfolio

HOOFDSTUK 2: Hoe nemen mensen en andere dieren geluid waar?

©

`

113

2.1 Wat is geluid?

113

2.2 Hoe is het oor opgebouwd?

116 117 120 123

A Het uitwendig oor B Het middenoor C Het inwendig oor

2.3 Hoe kunnen mensen geluid waarnemen?

126

2.4 Wat als de werking van het oor verstoord is?

132

2.5 Hoe nemen andere dieren geluiden waar?

135 63


Hoofdstuksynthese

139

Checklist

142

Portfolio 143

CHECK IT OUT

144

AAN DE SLAG

145

OEFEN OP DIDDIT

IN

THEMASYNTHESE

Hoe nemen mensen en andere dieren gevoelsprikkels waar? Hoe nemen mensen en andere dieren geurprikkels waar?

Hoe nemen mensen en andere dieren smaakprikkels waar?

©

VA

N

Hoe bewaren mensen en andere dieren hun evenwicht?

64


CHECK IN

Î Er zit iets in mijn oog Uitdaging! Ontdek hoe je lichaam reageert als het in aanraking komt met prikkelende stoffen.

ui

snijmesje snijplank

HOE GA JE TE WERK?

2

Je legt de ui op een plankje.

Je snijdt de ui in kleine stukjes. WAT GEBEURT ER?

HOE ZIT DAT? Wat is de prikkel?

VA

a

N

1

IN

WAT HEB JE NODIG?

b Waar bevindt zich de receptor? c

Wat is de effector?

WEETJE Wil je meer weten

waarom je lichaam zo reageert?

Scan de QR-code en lees het hier!

d Hoe reageert je lichaam?

Welk nut heeft die reactie?

WEETJE UIEN

©

e

`

Welke prikkels kan je lichaam waarnemen?

`

Hoe neemt je lichaam prikkels waar?

`

Waar in je lichaam bevinden zich receptoren om prikkels waar te nemen?

`

Hoe verwerkt je lichaam die prikkels?

?

We zoeken het uit!

THEMA 02

check in

65


VERKEN

Î Welke prikkels kan je lichaam waarnemen? OPDRACHT 1

1

Noteer bij elke foto de gepaste prikkel. Kies uit:

IN

In thema 1 maakte je kennis met de thermoreceptoren in de huid. Die receptoren nemen temperatuurverschillen waar. Er zijn nog veel andere prikkels, maar kan de mens ook elk van die prikkels waarnemen?

beweging/positie – druk – elektrisch veld – geluid – geurstoffen – licht – magnetisch veld – pijn – 2

smaakstoffen – temperatuurverschil – zwaartekracht

Is het een prikkel die mensen kunnen waarnemen? Kruis aan. 2

3

N

no

nw

1

W

zo

zw

O

N

Z

Nemen mensen de prikkel waar? ja

VA

ja

neen

neen

5

©

4

ja

neen

66

THEMA 02

verken

ja

neen 6

Nemen mensen de prikkel waar? ja

neen

ja

neen


7

8

9

Nemen mensen de prikkel waar? ja

neen

neen

OPDRACHT 2

ja

neen

IN

ja

Door welke zintuigen worden de onderstaande prikkels waargenomen? 1

Noteer in de tabel.

licht

Zintuig

N

Waargenomen prikkel

geluid en beweging/positie geurstoffen

VA

smaakstoffen

2

druk, temperatuurverschil, pijn

Wat moeten de zintuigen bevatten om de prikkels te kunnen waarnemen?

OPDRACHT 3

Je kon vaststellen dat je lichaam gevoelig is voor heel wat prikkels en je legde de link tussen waargenomen prikkels, receptoren en zintuigen. Beeld je in dat je buikkrampen en diarree hebt. Waar liggen de receptoren voor die pijnprikkel?

©

1

2

Vergelijk de ligging van die receptoren met de ligging van de receptoren in opdracht 2. Vink de juiste stelling aan. De receptoren liggen altijd in een zintuig.

De receptoren liggen meestal in een zintuig. De receptoren liggen nooit in een zintuig.

3

Voor welke prikkels uit opdracht 1 hebben mensen geen receptoren?

4

Vul de zin aan. Organismen zijn gevoelig voor prikkels als ze beschikken over specifieke

Die geleiden de informatie naar het zenuwstelsel zodat het lichaam gepast kan reageren.

. THEMA 02

verken

67


HOOFDSTUK 1

IN

Î Hoe nemen mensen en andere dieren lichtprikkels waar? LEERDOELEN Je weet al:

M dat organismen beschikken over receptoren om prikkels waar te nemen;

M dat conductoren zorgen voor het geleiden van informatie in het lichaam.

Je leert nu:

M wat het belang is van lichtbreking voor het oog;

Je leerde dat receptoren prikkels

M de functies van de structuren rond en in het oog beschrijven;

We bekijken nu hoe onze ogen

opvangen en de informatie daarover

N

M de structuren rond en in het oog aanduiden en benoemen;

M in eigen woorden uitleggen hoe lichtstralen zich door het oog verplaatsen en een scherp beeld vormen;

VA

M de delen van het netvlies benoemen en de rol van de fotoreceptoren beschrijven;

M uitleggen hoe de hersenen een rol spelen in de vorming van het beeld;

M hoe de werking van het oog verstoord kan worden;

M aan de hand van enkele voorbeelden uitleggen hoe de ogen van andere dieren aan hun leefwijze zijn aangepast.

naar het zenuwstelsel geleiden.

lichtprikkels opvangen en informatie naar het zenuwstelsel geleiden. Je ziet hier twee keer dezelfde

boterbloem. De linkse afbeelding

toont hoe mensen de bloem zien, de rechtse bloem is door insectenogen

waargenomen. De natuur ziet er dus niet voor alle dieren hetzelfde uit.

Hoe kunnen we dat verklaren? Hoe

bepalen de bouw en de werking van

het oog wat we waarnemen en hoe we dat zien?

©

1.1 Wat is licht?

golflengte

Om te achterhalen hoe het beeld in je oog gevormd wordt, is het belangrijk om te weten wat licht is en hoe het licht in je oog binnenvalt.

De lichtprikkels die organismen waarnemen noemen we zichtbaar licht. Afb. 14 Voorstelling van een golflengte

• Zichtbaar licht is een straling die je met je ogen kunt waarnemen. • Straling is het uitzenden van energie als golven. • De golfbeweging heeft een golflengte.

68

THEMA 02

hoofdstuk 1

• De golflengte is de afstand tussen de opeenvolgende toppen van de golf.


OPDRACHT 4 ONDERZOEK

Onderzoek de eigenschappen van licht aan de hand van Labo 1 op p. 381.

Licht plant zich langs een rechte weg voort. We stellen licht dan ook voor als een rechte lijn. Met een pijl geven we aan in welke zin het licht zich op die lijn voortplant. Zo’n lijn noemen we een lichtstraal.

Lichtstralen kunnen door verschillende stoffen gaan. Een potlood kun

IN

je bijvoorbeeld zien door de lucht maar ook door het water. We noemen

water en lucht een middenstof. Bij de overgang van de ene naar de andere

middenstof kan de straal ‘gebroken’ worden. We noemen dat de lichtbreking.

Afb. 16 absorberen doorlaten Breking van lichtstraal door een

VA

N

middenstof

Afb. 15 Door het water in het glas lijkt het potlood ‘gebroken’.

TIP

Voor een goed begrip van de lichtbreking, kun je er in

©

de lessen fysica dieper op ingaan. Je kunt ook altijd meer ontdekken via de applet.

APPLET LICHTBREKING

TIP Voor een goed begrip van de lichtbreking, kun je er inde lessen fysica dieper op ingaan. Je kunt ook altijd meer ontdekken via de applet.

THEMA 02

hoofdstuk 1

69


Als het regent terwijl de zon schijnt, kun je soms een regenboog zien. De waterdruppels breken het zonlicht, waarbij dat ontbonden wordt in alle kleuren waaruit het zonlicht is samengesteld.

400 nm

700 nm

Het licht van de zon of van een lamp noemen we wit licht. Wit licht

bestaat uit alle zichtbare kleuren. We noemen die waaier van kleuren het

IN

kleurenspectrum, met als hoofdkleuren rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet. Elke kleur komt overeen met een bepaalde golflengte.

Zichtbaar licht bestaat uit verschillende golven met golflengtes van ongeveer

VA

N

400 tot 700 nm (1 nanometer = 1 nm = 0,000 000 001 m = 10-9 m).

Afb. 17 Zichtbaar licht bestaat uit verschillende golven.

Hoe krijgt een voorwerp dan zijn kleur?

Je kon al ontdekken dat wit licht uit meerdere golflengtes bestaat, waarbij elke golflengte zijn eigen kleur heeft. Voorwerpen zijn opgebouwd uit

verschillende stoffen, en niet alle stoffen absorberen dezelfde golflengtes of

kleuren van het licht. Kleuren die geabsorbeerd worden zie je niet, de andere

©

worden teruggekaatst en kun je dus wel waarnemen. Een voorwerp heeft dus

wit licht

Afb. 18 Je ziet het voorwerp als 'geel'.

70

THEMA 02

hoofdstuk 1

de kleur van de golflengte die weerkaatst wordt. Een wit voorwerp weerkaatst alle kleuren, een zwart voorwerp weerkaatst geen enkele kleur.

wit licht

Je ziet daarvan een illustratie op de afbeeldingen 18 t/m 21.

Afb. 19 Je ziet het voorwerp als 'rood'.

wit licht

Afb. 20 Je ziet het voorwerp als 'wit'.

wit licht

Afb. 21 Je ziet het voorwerp als 'zwart'.


OPDRACHT 5

Bekijk de afbeelding. Welke lichtkleur wordt door de rode stoel weerkaatst?

2

Welke lichtkleur wordt door de gele stoel geabsorbeerd?

IN

1

Licht bestaat uit golven die zich langs een rechte weg voortplanten. Wanneer licht door een andere middenstof gaat, worden de stralen gebroken. Dat noemen we de lichtbreking.

Wit licht is opgebouwd uit meerdere golflengtes. Elke golflengte heeft een bepaalde kleur.

Voorwerpen krijgen de kleur van de golflengte die ze niet absorberen.

N

Enkel golflengtes die weerkaatst worden, kunnen namelijk door

onze ogen worden opgevangen. Daardoor zie je een voorwerp in een

VA

bepaalde kleur.

1.2 Hoe is het oog opgebouwd?

Welke structuren liggen rond het oog?

A

OPDRACHT 6

Bekijk bij je buur de ligging van het oog en de structuren die je er rondom ziet liggen. Duid op de afbeelding de volgende delen aan. Kies uit:

©

1

oogleden – wimpers – wenkbrauw

THEMA 02

hoofdstuk 1

71


2

Kijk gedurende een minuut in de ogen van je buur en tel hoeveel keer hij met de ogen knippert.

3

Welke functie hebben de delen van het oog in de tabel? Delen

Functie

wenkbrauwen

oogleden

IN

4

wimpers

Je kon al eerder ontdekken dat een prikkelende stof, die bijvoorbeeld vrijkomt bij het snijden van een ui, je laat huilen. Wat is in dat geval de functie van het traanvocht?

WEETJE

N

Bij verschillende dieren, zoals

reptielen en vogels, komt er een derde ooglid of knipvlies voor.

Dat knipvlies beweegt horizontaal over de oogbol. Het biedt extra

bescherming en kan werken als een

VA

zonnebril of een duikbril. Bij mensen is een overblijfsel van dat vlies

zichtbaar als een doorschijnend vliesje in de ooghoeken.

Je ogen zijn belangrijke maar kwetsbare organen. Ze worden ter bescherming

door meerdere bijbehorende structuren omgeven. Op afbeelding 22 zie je die

©

omgevende structuren.

traanklier

bindvlies wimpers

vetweefsel hoornvlies

ooglid oogkas

72

THEMA 02

hoofdstuk 1

oogspieren

oogspieren Afb. 22 Structuren rond het oog


A Wenkbrauwen Op de huid boven de ogen staan de wenkbrauwen. De haren van de

wenkbrauwen zijn dik en staan zo ingeplant dat ze naar opzij wijzen. Zo

verhinderen ze dat water en zweet van het voorhoofd rechtstreeks in de ogen lopen.

B Oogleden en wimpers De oogleden zijn huidplooien boven en onder de ogen. Aan de binnenste en

aan de buitenste ooghoek komen de oogleden samen. Door met je oogleden te knipperen, blijven de ogen vochtig en worden ze beschermd tegen licht,

stof en verontreiniging. Het knipperen met je ogen gebeurt ongewild en vaak

IN

onbewust; we spreken van de lidslagreflex.

Op de randen van de oogleden staan wimpers ingeplant. Wimpers

voorkomen dat deeltjes zoals stof of insecten tegen het oogoppervlak

belanden. Je kunt ze ook als een filtertje gebruiken om te sterk licht af te weren.

C Traanklieren

N

wimpers

traanklieren

©

VA

afvoerbuisje

ooglid traankanaaltje

traanpunten traanzakje

wimpers

ooglid

traanbuisje

neusholte

Afb. 23 Ligging van de traanklieren

Boven de buitenhoek van het oog liggen de traanklieren. Traanklieren

produceren traanvocht. Dat is een zoute vloeistof die het oog vochtig houdt

en de wrijving van de oogleden vermindert. Traanvocht bevat bovendien een stof die bacteriën doodt. Op die manier is het oog bijkomend beschermd tegen infecties.

Traanvocht voert eventuele onzuiverheden af via de traanpunten. Dat zijn twee kleine gaatjes in de zachte massa in de binnenhoek van het oog. De traanpunten zijn de openingen van de traanzakjes, die de tranen verder

geleiden naar traanbuisjes die in de neusholte uitmonden. Samen vormen ze het traanapparaat.

Buiten het traanapparaat zitten er ook klieren in de zachte massa van de binnenooghoek. Ze scheiden dikke, olieachtige slijmen af, met een

beschermende functie. Omdat er ’s nachts wat minder traanvocht is en

wat meer van die olieachtige stof heb je ’s morgens soms een opgedroogd korreltje in je ooghoeken. In de volksmond spreken we over ‘slapertjes’. THEMA 02

hoofdstuk 1

73


D Oogkas en vetweefsel De ogen liggen stevig beschermd in je oogkassen en rond de oogbol ligt

vetweefsel. Dat vetweefsel houdt het oog op zijn plaats en beschermt samen met de oogkas tegen schokken en stoten.

E Bindvlies

Zowel de binnenkant van de oogleden als het witte gedeelte van het oog

is bedekt met doorzichtig bindvlies. Dat bindvlies vormt een stevige schil

rond het oog en produceert slijmerig vocht om het oog te beschermen tegen uitdroging en invloeden van buitenaf. Het traanvocht voorziet het bindvlies oogwit rood.

IN

Afb. 24 Ontstoken bindvlies

van voedingsstoffen en zuurstofgas. Als het bindvlies ontstoken is, kleurt het

F Talgklieren

Aan de rand van de oogleden, tussen de inplantingen van de wimpers, zitten grote talgklieren. Ze geven een vetrijke stof af als bescherming van de huid.

Dat voorkomt dat de oogleden aan elkaar kleven. Door de vettige talg zal het traanvocht de randen van de oogleden niet week maken. Soms verstopt zo’n klier en kan de talg er niet meer uit. Er ontstaat dan een bultje.

G Spieren

Het oog is omgeven door spieren met meerdere functies:

N

Afb. 25 Ontstoken talgklier

• een ooglidopheffer voor het openen van het bovenste ooglid.

Het onderste ooglid valt open onder invloed van de zwaartekracht. Er is dus geen spier nodig om het onderste ooglid naar beneden te halen;

• zes oogspieren zijn verbonden met het oog om het in de oogkas naar alle kanten te kunnen bewegen:

VA

— vier rechte spieren om het oog omhoog, omlaag, naar links en naar rechts te draaien;

— twee schuine spieren om schuin naar boven en naar beneden te kijken.

©

ooglidopheffer

bovenste schuine oogspier bovenste rechte oogspier

onderste schuine oogspier

onderste rechte oogspier

oogkas

buitenste rechte oogspier binnenste rechte oogspier Afb. 26 Oogspieren

74

THEMA 02

hoofdstuk 1


OPDRACHT 7 DOORDENKER

Verklaar de onderstaande stelling.

IN

Als je moet huilen, snottert je neus.

OPDRACHT 8

Verken de ontdekplaat.

Bestudeer de onderdelen rond het oog en hun functies verder in detail.

N

BEKIJK DE ONTDEKPLAAT

Je oog is aan de buitenkant omgeven door verschillende delen die het oog op zijn plaats houden en voor bescherming zorgen.

• Wenkbrauwen vermijden dat water en zweet in het oog lopen.

• Oogleden beschermen tegen stof en fel licht en verspreiden het

©

VA

traanvocht.

• Wimpers zorgen ervoor dat er geen stofdeeltjes in je oog komen.

• Traanvocht beschermt het oog tegen uitdrogen en infecties en voert eventuele verontreinigingen af naar de neusholte via traanpunten, traanzakjes en traanbuisjes aan de binnenzijde van het oog.

• Tegen de neus bevindt zich een zachte massa met klieren die een olieachtige vloeistof afscheiden om de ogen te beschermen.

• De oogbol ligt in een stevige oogkas en is omringd door vetweefsel, dat eventuele schokken en stoten opvangt.

• Het bindvlies beschermt het oog en produceert een slijmerige vloeistof die het oog vochtig houdt.

• Talgklieren rond het oog scheiden stoffen af die de huid rond het oog beschermen.

• Spieren helpen om de ogen te bewegen en de oogleden te openen `

en te sluiten.

Maak oefening 1 en 2 op p. 145.

THEMA 02

hoofdstuk 1

75


B

Welke structuren liggen in het oog?

Je hebt nu bestudeerd hoe het oog zich binnen de oogkas situeert en welke

structuren er aan de buitenkant zichtbaar zijn. Om te begrijpen hoe het oog licht opvangt, kun je het ontleden om het aan de binnenkant te bekijken.

Daarvoor kan een dissectie van het oog uitgevoerd worden: het oog wordt uit OPDRACHT 9 ONDERZOEK

elkaar gehaald of ontleed.

Voer de dissectie van het oog uit.

IN

Je kunt de dissectie van het oog uitvoeren. Zie Labo 2 op p. 383.

Wil je de dissectie nog eens herbekijken, ga dan naar de ontdekplaat of bekijk de video.

BEKIJK DE ONTDEKPLAAT

BEKIJK DE VIDEO

Een oog is bijna bolvormig. Het oogwit of het harde oogvlies (1) vormt de

buitenste, stevige begrenzing van het oog. Dat loopt helemaal rond het oog.

N

Aan de voorzijde van het oog gaat het harde oogvlies over in het

hoornvlies (2). Dat is helder en doorschijnend. Het is erg dik en taai omdat het uit meerdere lagen bestaat. Daardoor is het hoornvlies extra stevig en

wordt het binnenste van het oog goed beschermd. Als je goed kijkt naar het

profiel van het oog hieronder zie je dat het hoornvlies wat uitpuilt; het is net

©

VA

iets sterker gekromd dan het harde oogvlies. 1

hard oogvlies 2

hoornvlies Afb. 27 Zijaanzicht van het oog

In de ruimte achter het hoornvlies, de oogkamer (3), bevindt zich een

waterige vloeistof. Die vloeistof levert voedingsstoffen aan het hoornvlies. De iris of het regenboogvlies (4) is het gekleurde deel van het oog en ligt achter het hoornvlies. Afhankelijk van de hoeveelheid pigment is de iris

donkerder of lichter gekleurd. Bij weinig pigment is de iris blauw of grijs.

In het midden van de iris bevindt zich een opening waarlangs het licht het oog binnendringt. Dat is de pupil (5), je ziet die als een zwarte ronde vlek. De iris verdeelt de oogkamer in twee delen: de voorste oogkamer en de

achterste oogkamer. Aan de zijkanten loopt de iris door in het vaatvlies (6), dat tegen de binnenkant van het harde oogvlies ligt. Het is sterk doorbloed en zorgt voor aan- en afvoer van allerlei stoffen. 76

THEMA 02

hoofdstuk 1


Achter de iris zit een bolle ooglens (7). De lens speelt een rol in de vorming van een scherp beeld in het oog.

12 glasachtig lichaam

3D 9 straallichaam

6 vaatvlies 1 hard oogvlies 14 gele vlek

IN

4 iris 3 oogkamer 7 ooglens 5 pupil 2 hoornvlies 8 lensbandjes 11 oogholte

13 netvlies

16 blinde vlek 15 oogzenuw

17 bloedvaten

10 accommodatiespier

N

Afb. 28 Dwarsdoorsnede van het oog

De lens is met lensbandjes (8) opgehangen aan het straallichaam (9). In

het straallichaam zit de accommodatiespier (10), die een rol speelt in de scherpstelling van het oog.

Het deel achter de lens is de oogholte (11). Daarin zit een heldere,

©

VA

gelatineuze vloeistof. Dat is het glasvocht of glasachtig lichaam (12). Het

reguleert de druk in de oogbol zodat het netvlies strak blijft en het oog zijn vorm behoudt. Daardoor kan het gemakkelijk in de oogkas bewegen. Op het vaatvlies, tegen het glasachtig lichaam, ligt het netvlies of de

retina (13). Licht dat door de lens valt, komt op het netvlies terecht. Het centrale gedeelte noemen we de gele vlek (14). Hier wordt het beeld

gevormd. De lichtgevoelige cellen van het netvlies reageren op het invallend licht. Het zijn de fotoreceptoren: zij vangen de lichtprikkels op en geven een signaal of impuls door naar naburige zenuwcellen.

Uitlopers van die zenuwcellen vormen samen de oogzenuw (15). Langs die zenuw worden de opgewekte signalen naar de hersenen vervoerd. Op de plaats waar de oogzenuw naar buiten treedt, kunnen geen

lichtreceptoren zitten. Het oog vangt daar dus geen licht op. Dat is de blinde vlek (16). Het netvlies bevat naast receptoren ook bloedvaten (17) die de

verschillende cellen van voedingsstoffen voorzien. De bloedvaten komen het netvlies binnen ter hoogte van de blinde vlek.

THEMA 02

hoofdstuk 1

77


OPDRACHT 10 ONDERZOEK

Hoe kun je de aanwezigheid van de blinde vlek gewaarworden? 1

Werkwijze • Houd je leerschrift verticaal met de armen gestrekt zo ver mogelijk voor je uit. • Knijp je rechteroog dicht.

• Fixeer het kruisje met je linkeroog.

• Je ziet het bolletje ook, maar minder scherp.

IN

• Breng je blad langzaam dichter bij je linkeroog terwijl je het kruisje blijft fixeren.

N

+

Wat stel je vast?

3

Verklaar je waarneming.

VA

2

©

+

netvlies oogzenuw

78

THEMA 02

hoofdstuk 1

+

blinde vlek


WEETJE In de iris kunnen korrels van het donkerbruin pigment melanine

voorkomen. Die pigmenten absorberen het licht dat op de iris valt.

Hoe meer pigmenten, hoe meer licht er geabsorbeerd wordt en hoe donkerder de kleur van de iris. De iris van mensen met zeer veel pigmenten krijgt een bruine tot bijna zwarte kleur.

In groene irissen zitten minder pigmenten. Slechts een deel van het

licht dat op de iris valt, wordt door de pigmenten geabsorbeerd, vooral het blauwe licht wordt teruggekaatst. Door de combinatie van bruin

(door de pigmenten) en blauw (door de terugkaatsing van licht) zien wij de iris groen. Mensen met blauwe ogen hebben geen pigmentkorrels.

IN

Al het licht dat in het oog invalt wordt verspreid, waardoor een blauwe

N

kleur ontstaat.

Bij het ontleden van het oog kun je meerdere structuren onderscheiden:

©

VA

• Een hard oogvlies omringt het oog aan de buitenkant. • Het hoornvlies is het doorzichtige deel vooraan.

• De iris is het gekleurde deel dat achter het hoornvlies is gesitueerd.

De iris loopt door in het vaatvlies. Het vaatvlies is een laag die sterk doorbloed is.

• De pupil is een opening in de iris waar het licht door naar binnen

valt. De iris verdeelt de oogkamer in twee delen, de voorste en de achterste oogkamer. De achterste oogkamer bevat een lens.

• Het netvlies ligt meer naar de achterkant van het oog. Dat is het deel dat de fotoreceptoren bevat. Fotoreceptoren vangen lichtprikkels op en sturen signalen naar de hersenen.

• Het glasachtig lichaam in de oogholte regelt de druk in het oog en duwt het netvlies tegen het vaatvlies.

• De blinde vlek is de plaats waar de oogzenuw door het netvlies naar `

buiten loopt. Het netvlies bevat op die plaats geen fotoreceptoren. Maak oefening 3 en 4 op p. 146.

THEMA 02

hoofdstuk 1

79


OPDRACHT 11

Lees de onderstaande beschrijvingen van de structuren van het oog. 1

Vul de benaming in bij de juiste beschrijving. Beschrijving

3 4 5 6 7 8

voedingsstoffen.

Opening waarlangs het licht in het oog binnendringt.

Produceert vocht dat het oog beschermt tegen infecties.

Bevat veel bloedvaten en zorgt voor aanen afvoer van stoffen.

Vervoert informatie vanuit het oog naar de hersenen.

Zorgt voor de vorming van een scherp beeld.

Bevat lichtgevoelige receptoren.

Hard omhulsel dat het oog goed beschermt.

VA

9

Voorziet het hoornvlies van

IN

2

Zorgt voor de juiste druk in het oog.

N

1

Structuur van het oog

Noteer de nummers uit de tabel bij de overeenkomstige structuur op de afbeelding.

©

2

Afb. 29 Doorsnede oog

80

THEMA 02

hoofdstuk 1


1.3 Hoe werkt het oog?

Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht?

A

Je kent het wel: niets is vervelender dan ’s morgens door fel licht wakker worden. Maar hoe reageren je ogen daarop? 1

Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht? Hypothese

.

Als er te veel licht is, Als er weinig licht is,

.

N

2

Onderzoeksvraag

IN

OPDRACHT 12 ONDERZOEK

Benodigdheden

4

Werkwijze

VA

3

1

Werk per twee.

4

Bedek met je handen je ogen gedurende een minuut.

2 3

a

Bekijk de grootte van elkaars pupil.

Haal je handen weg en bekijk onmiddellijk elkaars pupillen. Waarneming

Hoe noemen we het gekleurde deel van het oog?

b Hoe ziet de pupil eruit wanneer je bij het raam staat?

©

5

5

Sta bij het raam of een andere lichtbron.

c

Hoe ziet de pupil eruit wanneer je je ogen afgedekt hebt?

THEMA 02

hoofdstuk 1

81


6

Verwerking a

Schrap wat niet past.

• Bij fel licht verkleint / vergroot de pupil.

• Bij minder licht verkleint / vergroot de pupil.

b Waarom verkleint de pupil bij fel licht?

7

Heb jij het verkleinen en vergroten van de pupil zelf onder controle? Besluit

.

De pupil 8

Reflectie Vergelijk je hypothese met je besluit.

N

a

IN

c

b Kon je het vergroten en verkleinen van de pupil goed waarnemen? ja

Als dat niet lukte, hoe kun je dat vergroten en verkleinen beter waarnemen?

VA

c

neen

©

De diameter van de pupil wordt geregeld door spieren in de iris. Die spieren liggen rond de pupil in twee groepen.

• Kringspieren liggen in kringen rond de pupil.

Kringspieren trekken samen om de binnenkant van je oog te beschermen tegen te veel licht. Zo zorgen ze ervoor dat de diameter van de pupil kleiner wordt.

• Straalspieren lopen in de iris straalsgewijs weg van de pupil.

Straalspieren trekken samen om bij lagere lichtintensiteiten toch

voldoende licht in je oog te laten vallen, zodat je voorwerpen goed

kunt waarnemen. Door het samentrekken van de straalspieren wordt de diameter van de pupil groter.

De aanpassing van de pupildiameter gebeurt onbewust, als een reactie op de lichtintensiteit. Je hebt die reactie niet onder controle. We noemen die reactie de pupilreflex. 82

THEMA 02

hoofdstuk 1


invallend licht

straalspieren

pupil

iris

Afb. Als 31 de hoeveelheid invallend licht Als de hoeveelheid invallend licht toeneemt, trekken de kringspieren toeneemt, trekken de kringspieren samen samen en wordt de pupilopening en wordt de pupilopening kleiner. kleiner.

IN

Afb. Als de30hoeveelheid binnenvallend licht Als de hoeveelheid binnenvallend licht afneemt, worden de straalspieren korter en afneemt, worden de straalspieren korter trekken open. en trekkenze zede depupilopening pupilopening open.

kringspieren

N

WEETJE Uit onderzoek blijkt dat mensen

met grote pupillen aantrekkelijker worden gevonden. Daar werd

al in de oudheid op ingespeeld:

atropine, een zeer giftige stof uit

©

VA

het sap van de plant belladonna (wat ‘mooie vrouw’ betekent),

werd door jonge meisjes in de

ogen gedruppeld om de pupillen

te vergroten en er aantrekkelijker uit te zien. Nog steeds gebruiken

oogartsen atropine om het netvlies in je oog grondig te bestuderen.

Het is belangrijk dat het netvlies wordt beschermd tegen een te hoge lichtintensiteit. Tegelijkertijd moet er voldoende licht zijn om een duidelijk beeld van voorwerpen te verkrijgen.

Via de pupilreflex regelt de iris de hoeveelheid licht die er in het oog

wordt toegelaten. Dat gebeurt door het ontspannen of samentrekken van de irisspieren:

• bij weinig licht trekken de straalspieren samen en wordt de pupil groter;

• bij veel licht trekken de kringspieren samen en wordt de pupil `

kleiner.

Maak oefening 5 en 6 op p. 147.

THEMA 02

hoofdstuk 1

83


B

Op welke manier wordt het beeld in het oog gevormd?

Het licht dat je oog binnenvalt, moet door het kleine gaatje van de pupil. Hoe zit het dan met de lichtstralen van een grote boom die door die kleine pupil moeten? We illustreren dat aan de hand van een camera obscura. In een

camera obscura lopen namelijk de lichtstralen van een voorwerp doorheen een gaatje in de donkere doos. Er wordt een omgekeerd en verkleind beeld op het scherm gevormd.

IN

doos gaatje in de doos

scherm

lichtstralen

omgekeerd en verkleind beeld

OPDRACHT 13

Afb. 33 Camera obscura

N

Afb. 32 Hoe vallen lichtstralen in het oog?

Ook de grootte van het gaatje van de camera obscura heeft een invloed op het beeld.

©

VA

Bekijk de figuur en schrap wat niet past.

Hoe groter het gaatje, hoe minder scherp / scherper het beeld.

Als het gaatje te klein / te groot is, zijn er heel weinig lichtstralen die tot op het scherm geraken en mee

het beeld vormen. We kunnen dat verbeteren door het gaatje kleiner / groter te maken, maar dan zal het beeld minder scherp of waziger worden. 84

THEMA 02

hoofdstuk 1


OPDRACHT 14

Komt de beeldvorming in je oog overeen met de beeldvorming van de camera obscura? 1

Noteer door welke delen van het oog een lichtstraal gaat. Doe dat aan de hand van de figuur. 1

2

3

4

5

IN

1 23

4 5

Afb. 34

Wat is het grootste verschil in de manier van beeldvorming tussen de camera obscura en het oog?

3

Welke functie heeft de lens in je oog?

4

N

2

Bij de dissectie van het oog heb je duidelijk de ooglens kunnen bestuderen. Is de ooglens een holle of

VA

een bolle lens?

OPDRACHT 15

ONDERZOEK

Welke invloed heeft een bolle lens op de richting van de lichtstralen? 1

Hoe wordt het beeld door een bolle lens gevormd? Hypothese

©

2

Onderzoeksvraag

Formuleer een hypothese.

3

Benodigdheden

klein stukje papier (7 x 4 cm) reageerbuis met stop 50 ml water

THEMA 02

hoofdstuk 1

85


4

Werkwijze 1

Schrijf de woorden ‘koolstof’ en ‘dioxide’ (in hoofdletters) onder elkaar op een blad papier.

4

Houd de reageerbuis horizontaal enkele centimeters boven de woorden ‘koolstof’ en ‘dioxide’.

3 5

5

Vul de reageerbuis met water. Sluit ze af met een stop.

Kijk door de reageerbuis naar de woorden. Waarnemingen

Wat neem je waar?

6

Verwerking

IN

2

De wanden van de reageerbuis zijn gebogen, ze staan bol. Daardoor verandert de richting van de 7

invallende lichtstralen op een zodanige manier dat er een omgekeerd beeld ontstaat. Besluit

8

VA

Reflectie

N

Formuleer een besluit.

a

De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

©

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

86

THEMA 02

hoofdstuk 1


Lichtstralen die in je oog binnendringen, passeren een bolle ooglens

vooraleer ze op het netvlies terechtkomen. Om te onderzoeken hoe een

bolle lens werkt, kun je het gebogen glas van een reageerbuisje gebruiken.

De gebogen wanden van de reageerbuis kun je namelijk vergelijken met de

bolle lens in je oog. Wanneer lichtstralen op een bolle lens invallen, worden de lichtstralen gebroken en buigen ze af in de richting van de lijn door het

midden van de lens. De afbuiging zal het grootst zijn aan de uitersten van de

lens en nul in het midden. Evenwijdige stralen die invallen op een bolle lens, gaan na de lens door één punt. We noemen dat convergeren.

hoofdas

IN

bolle lens

N

Afb. 35

Bij het oog gaan invallende stralen eerst door de lucht, maar vervolgen

hun weg door het doorzichtig hoornvlies, het waterig vocht in de voorste

oogkamer, de lens en het glasachtig lichaam. Omdat al die middenstoffen een andere dichtheid hebben, worden de lichtstralen keer op keer

afgebogen. Achter de lens snijden die lichtstralen. Daardoor wordt het beeld

©

VA

omgekeerd en verkleind geprojecteerd op het netvlies. lens

beeldpunten

Op het netvlies wordt een omgekeerd en verkleind beeld gevormd van het object waar je naar kijkt.

Afb. 36

Het beeld in het oog wordt gevormd door het licht dat het oog

binnenvalt. Het licht passeert meerdere structuren, die elk uit andere

stoffen bestaan, en een bolle lens. Samen veroorzaken ze een afbuiging van de lichtstralen. Door die afbuiging van de lichtstralen verschijnt er op het netvlies een omgekeerd en verkleind beeld.

THEMA 02

hoofdstuk 1

87


Hoe zorgt het oog voor een scherp beeld?

C

OPDRACHT 16

Ontdek hoe je scherp ziet. 1

Voer de opdracht uit en beantwoord de vragen. a

Hou een potlood voor je en kijk ernaar. Wat zie je?

c

IN

b Blijf naar je potlood kijken. Zie je de leerkracht vooraan scherp? Kijk nu naar de leerkracht vooraan. Wat zie je?

d Blijf naar de leerkracht kijken. Zie je het potlood? e

Omcirkel de juiste antwoorden. Gebruik daarvoor afbeelding 37.

N

2

Welke structuur in het oog zorgt ervoor dat je beeld kunt scherpstellen?

• Bij een dichtbijgelegen voorwerp maak je de ooglens boller / meer afgeplat.

VA

• Bij een verafgelegen voorwerp maak je de ooglens boller / meer afgeplat.

bolle lens

©

dichtbij

afgeplatte lens

veraf

Afb. 37 Beeldvorming in het oog

88

THEMA 02

hoofdstuk 1


We kijken voortdurend naar voorwerpen, veraf en dichtbij. Om telkens

scherpe beelden op het netvlies te vormen van voorwerpen van verschillende afstanden, moet de ooglens zich kunnen aanpassen. Die aanpassing van de ooglens noemen we scherpstelling of accommodatie. Accommodatie komt erop neer dat de ooglens haar kromming moet kunnen wijzigen.

Hoe wordt de lens nu platter of boller? Daarvoor kijken we terug naar de bouw van het oog.

De lens is met lensbandjes opgehangen aan het straallichaam. In het straallichaam zit de accommodatiespier.

• Als de accommodatiespier ontspant wordt de diameter van de

IN

accommodatiespier groter. Er wordt aan de lensbandjes getrokken, die op hun beurt de lens plat trekken. Op die manier wordt op het netvlies een

scherp beeld gevormd van voorwerpen die zich veraf bevinden.

• Als de accommodatiespier samentrekt, wordt er niet aan de lensbandjes getrokken. Ze hangen dan slap, waardoor de lens haar natuurlijke, bolle

vorm aanneemt. Op het netvlies wordt dan een scherp beeld gevormd van voorwerpen dichtbij.

voorwerp dichtbij

N

voorwerp veraf accommodatiespier in rust

accommodatiespier in actie ontspannen lensbandjes

VA

opgespannen lensbandjes

afgeplatte ooglens

bolle ooglens

accommodatiespier in rust

accommodatiespier in actie

opgespannen lensbandjes

ontspannen lensbandjes

©

afgeplatte ooglens

bolle ooglens

Afb. 38 Schematische voorstelling van de accommodatie

De lens kan niet onbeperkt boller worden. Als we een voorwerp steeds

dichter bij onze ogen brengen, bereiken we een punt waarop het beeld niet meer scherp blijft. Dat is het punt waarop de lens haar maximale

natuurlijke kromming bereikt heeft. Dat punt noemen we het nabijheidspunt. Het nabijheidspunt is het punt waarop het beeld nog net scherp is. De

ligging van het nabijheidspunt is sterk afhankelijk van de kracht van de accommodatiespier en van de elasticiteit van de lens.

THEMA 02

hoofdstuk 1

89


De accommodatiespier kan de kromming van de ooglens aanpassen. • Als de accommodatiespier ontspannen is, zijn de lensbandjes aangespannen en is de lens plat.

• Als de accommodatiespier opgespannen is, hangen de lensbandjes slap en is de lens bol.

Op die manier zorgt de accommodatiespier ervoor dat er op het netvlies een scherp beeld terechtkomt. Daardoor kun je zowel dichtbij als veraf staande voorwerpen scherp waarnemen.

D

Maak oefening 7 en 8 op p. 147.

IN

`

Waar liggen de fotoreceptoren en hoe zijn ze opgebouwd?

A Algemene situering fotoreceptoren

Het netvlies is opgebouwd uit meerdere lagen, elk met een andere functie. 4

3

2

1

VA

N

Van buiten naar binnen onderscheidt men vier lagen.

©

Afb. 39 Lagen in het netvlies

1

2 3

De buitenste laag is een pigmentlaag, die donkere korrels bevat. Bij de dissectie van het oog kun je duidelijk waarnemen dat de binnenzijde

van het oog zwartgekleurd is. Dat is te wijten aan de pigmentlaag. Die

pigmenten absorberen al het licht dat in het oog valt, zodat het niet in de oogbal weerkaatst en verstrooid wordt.

Meer naar binnen toe ligt een laag die de lichtgevoelige cellen of de

fotoreceptoren bevat. Die cellen vangen licht op en zetten het om naar een signaal of impuls. Er zijn staafjes en kegeltjes.

Op de laag met fotoreceptoren meer naar het binnenste van het oog toe, ligt een laag met bipolaire cellen. Dat zijn zenuwcellen die de

lichtgevoelige cellen verbinden met de zenuwcellen van de vierde laag. Ze vormen de schakels tussen fotoreceptoren en het zenuwstelsel.

90

THEMA 02

hoofdstuk 1


4

In de vierde laag, nog meer naar binnen toe in het oog, liggen

zenuwcellen of ganglioncellen, met lange uitlopers die samenkomen

en zich verenigen tot de oogzenuw. Die zenuw doorboort het netvlies

en loopt naar buiten, achter in het oog. Aan het andere uiteinde is de oogzenuw verbonden met de hersenen.

Op afbeelding 40 kun je zien dat de laag met ganglioncellen aan de

binnenkant van het netvlies ligt. De pigmentlaag ligt tegen het vaatvlies. De

verschillende lagen van het netvlies werken samen om het lichtsignaal op te

IN

vangen.

ganglioncellen zenuwcellen bipolaire cellen

N

kegeltjes

pigmentlaag

staafjes

VA

Afb. 40 Bouw van het netvlies

OPDRACHT 17

Bestudeer de vier lagen in het netvlies en beantwoord de vragen. Welke laag ligt het dichtst bij de lens?

2

Welke laag ligt het verst verwijderd van de lens?

3

In welke laag komt het licht eerst terecht?

4

In welke laag wordt het licht geabsorbeerd?

5

In welke laag wordt het licht opgevangen?

6

Vanuit welke laag wordt de oogzenuw gevormd?

©

1

THEMA 02

hoofdstuk 1

91


Wat valt je op als je de volgorde van de ligging van de verschillende lagen van het netvlies bestudeert?

8

Welke eigenschap moet de laag met zenuwcellen in het netvlies zeker hebben? Verklaar.

IN

7

B Bouw en ligging van de soorten fotoreceptoren

De staafjes en de kegeltjes verschillen in vorm en in werking. De naam

van deze cellen hangt samen met de vorm: de staafjes zijn langwerpig, de kegeltjes hebben een spitse vorm.

N

staafje

VA

kegeltje

kern

richting van het licht

©

Afb. 41

Afb. 42 SEM-beeld van staafjes en kegeltjes

De verspreiding van de twee soorten cellen is niet gelijk verdeeld over het netvlies.

• In de gele vlek komen enkel kegeltjes voor. Het is de plaats op het

netvlies waarmee je het scherpst kunt zien. Dat is omdat de dichtheid van fotoreceptoren er het grootst is: daar zitten het grootste aantal kegeltjes per oppervlakte-eenheid. De gele vlek ligt centraal in het netvlies, net in het verlengde van de optische as van de ooglens.

• In de blinde vlek liggen er geen staafjes en geen kegeltjes, omdat de

oogzenuw daar naar buiten treedt. Licht dat op die plaats van het netvlies invalt, wordt dus niet door de lichtgevoelige cellen geabsorbeerd.

• In de overige delen van het netvlies is de verspreiding van de kegeltjes

vooral beperkt tot het centrum van het netvlies. Verder van dat centrum komen vooral staafjes voor.

92

THEMA 02

hoofdstuk 1


gele vlek

kegeltje staafje

IN

blinde vlek

Afb. 43 Netvlies van het linkeroog

Afb. 44 In het centrum zie je kleuren, daar rondom zie je grijstinten.

Het netvlies bevat twee soorten fotoreceptoren, de staafjes en de kegeltjes.

• Staafjes zijn langwerpig van vorm. De staafjes liggen vooral aan de rand van het netvlies.

N

• De kegeltjes hebben een spitse vorm. In de gele vlek, centraal op

het netvlies, komen uitsluitend kegeltjes voor. Met dat deel van het netvlies kun je het beste zien.

De blinde vlek is een plaats op het netvlies waar er geen staafjes en

©

VA

geen kegeltjes liggen. Het beeld dat daarop valt, zien we niet.

C Werking van de fotoreceptoren Fotoreceptoren zijn gespecialiseerde cellen die instaan voor de verwerking

van de lichtprikkels. Ze bevatten lichtgevoelige kleurstoffen, fotopigmenten

genoemd. Die fotopigmenten zorgen voor de omvorming van een lichtprikkel tot een zenuwsignaal.

In de staafjes bevinden zich moleculen van het fotopigment rodopsine.

Wanneer licht op een staafje invalt, wordt rodopsine afgebroken. Daarbij

komt chemische energie vrij waarmee een zenuwsignaal in het staafje wordt opgewekt. Om opnieuw prikkelbaar te zijn, moeten de staafjes opnieuw rodopsine aanmaken. Daarvoor is vitamine A nodig.

Het rodopsine in de staafjes reageert op alle golflengtes van het zichtbare licht; met staafjes kun je dus geen kleuren waarnemen.

Staafjes zijn heel lichtgevoelig; dat wil zeggen dat ze een lage prikkeldrempel hebben. Er is maar weinig licht nodig om ze te prikkelen. Daardoor maken de staafjes het mogelijk om in de schemering of in het donker te zien.

Er zijn drie soorten kegeltjes die elk gevoelig zijn voor een van de drie

hoofdkleuren (rood, groen of blauw). De kegeltjes bevatten fotopigmenten die verwant zijn aan rodopsine, ook wat hun werking betreft.

THEMA 02

hoofdstuk 1

93


445 nm

535 nm

lichtgevoeligheid

blauw

400

violet

450

575 nm

groen

500

blauw- blauw blauw- groen violet groen

rood

550

geelgroen

600

geel oranje oranjerood

650

rood

700

IN

golflengte (in nanometer)

Afb. 45 Lichtgevoeligheid van de drie soorten kegeltjes

Elk type kegeltje reageert op licht van bepaalde golflengtes. Daardoor zijn kegeltjes kleurgevoelige fotoreceptoren. Afhankelijk van de verhouding

waarin de drie types kegeltjes geprikkeld worden, zien we de verschillende

kleuren. Als bijvoorbeeld kegeltjes voor rood en groen gelijktijdig geprikkeld worden, zie je geel of oranje. Of je eerder geel of oranje ziet, hangt af van hoeveel kegeltjes voor rood en hoeveel kegeltjes voor groen geprikkeld

N

worden. Kegeltjes zijn minder lichtgevoelig dan staafjes en hebben een

Ben je benieuwd welke kleuren je kunt krijgen met de drie hoofdkleuren? Test dan even uit!

VA

APPLET HOOFDKLEUREN

hogere prikkeldrempel. Er moet dus meer licht zijn om ze te prikkelen.

Staafjes vereisen weinig licht, omdat ze al bij lage lichtintensiteiten geprikkeld worden. Ze zijn dus erg gevoelig. Staafjes maken geen

onderscheid tussen verschillende kleuren en worden vooral gebruikt om bij weinig licht nog te kunnen zien. Omdat de staafjes vooral aan de rand van het netvlies liggen, kun je daar dus enkel grijstinten waarnemen.

©

Kegeltjes dienen voor kleurenzicht. Verschillende kleuren kunnen we zien doordat een of meerdere soorten kegeltjes geprikkeld worden

en die kleuren gecombineerd worden. Kegeltjes vereisen een hogere lichtintensiteit om geprikkeld te kunnen worden. Ze zijn dus minder gevoelig dan staafjes.

Beide soorten fotoreceptoren, de staafjes en de kegeltjes, vangen licht

op. Dat kan door het fotopigment dat ze bevatten. Als dat pigment wordt belicht, wordt het afgebroken. Daardoor wordt de lichtprikkel omgezet

in een signaal of impuls. Die signalen worden via de oogzenuw door het zenuwstelsel naar de hersenen geleid. `

94

THEMA 02

hoofdstuk 1

Maak oefening 9, 10 en 11 op p. 148-149.


Hoe worden lichtprikkels verwerkt?

E

OPDRACHT 18

Wat is het verschil in zien tussen kijken met één oog of kijken met twee ogen? 1

Hou met gestrekte linkerarm een balpen voor je met de punt omhoog en sluit één oog. Probeer nu met de top van je rechterwijsvinger de punt van de balpen te raken.

2

Doe net hetzelfde maar nu met beide ogen open. Wat neem je waar?

Wat is het voordeel van kijken met beide ogen?

OPDRACHT 19

N

3

IN

Wat neem je waar?

Wat zie je in je beeld op de plaats van de blinde vlek? Volg de instructies.

VA

1

a

Houd je leerschrift verticaal met de armen

c

Kijk met je rechteroog naar het witte

gestrekt zo ver mogelijk voor je uit.

b Knijp je linkeroog dicht. bolletje.

d Breng je boek langzaam dichter bij je

2

rechteroog totdat het beeld van het sterretje op de blinde vlek valt.

Waarneming

Zie je een ‘gat’ in het beeld op de plaats van het sterretje?

©

a

3

b Wat neem je dan waar? Verklaring a

Waarom zie je geen ‘gat’ op de plaats van de blinde vlek?

b Welke structuur in ons lichaam is daarvoor verantwoordelijk?

THEMA 02

hoofdstuk 1

95


OPDRACHT 20

Ontdek een aantal optische illusies. Bekijk de afbeeldingen en noteer je waarnemingen.

IN

1

Welke blauwe streep is de langste?

©

VA

N

Wat zie je?

Beweeg met je ogen over het beeld of beweeg het beeld langzaam heen en weer. Wat stel je vast?

2

96

Kun je uit de bovenstaande voorbeelden afleiden dat je ogen soms niet goed werken? Verklaar.

THEMA 02

hoofdstuk 1


Het eigenlijke zien gebeurt niet met onze ogen, maar wel met onze hersenen. Op het netvlies van beide ogen wordt in de gele vlek een omgekeerd, verkleind en scherp beeld van een voorwerp gevormd. De hersenen

verwerken de twee netvliesbeelden tot één geheel. Daardoor heb je dieptezicht.

lens

IN

beeldpunten

Op het netvlies wordt een omgekeerd en verkleind beeld gevormd van het object waar je naar kijkt.

Afb. 46

Bovendien zie je de wereld niet omgekeerd en verkleind. Door ervaring

interpreteren de hersenen de beelden als rechtopstaande beelden. Ook van de blinde vlek op het netvlies van beide ogen hebben we geen last. Er ontstaat geen ‘gat’ in het gezichtsveld, omdat de hersenen het beeld

N

aanvullen. Het omringende beeld breidt zich uit naar het gebied van het

‘gat’. Gezichtsbedrog of optische illusie is iets wat je ogen zien, maar waar je

©

VA

hersenen een andere interpretatie aan geven.

Afb. 47 Interpretatie van het netvliesbeeld door de hersenen

Lichtprikkels worden verwerkt door de hersenen. Ze verwerken de twee netvliesbeelden tot één geheel waardoor je dieptezicht hebt. Door

ervaring interpreteren de hersenen de beelden als rechtopstaande

beelden. Op de plaats van de blinde vlek vullen de hersenen het beeld aan met het beeld van het omringende gebied.

THEMA 02

hoofdstuk 1

97


1.4 Wat als de werking van het oog verstoord is?

OPDRACHT 21

Hoeveel klasgenoten dragen een bril of lenzen?

IN

Vraag aan jouw medeleerlingen waarom ze een bril dragen.

Mensen die bijziend zijn, kunnen enkel beelden die dichtbij zijn scherp zien. Beelden veraf kunnen ze niet scherp waarnemen. De lens projecteert het

scherp beeld namelijk niet op het netvlies. Het scherpe beeld wordt gevormd

N

vóór het netvlies. Dat komt omdat de lens te bol is of het oog zelf niet rond,

maar eerder langwerpig gevormd is. Door een bril met holle lenzen te dragen, kan dat verholpen worden. De breking van de lichtstralen wordt zo aangepast

©

VA

waardoor het scherpe beeld wel op het netvlies terechtkomt.

beeldpunten onscherp beeld BIJZIENDHEID

beeldpunten

correctie van bijziendheid door bril met holle lenzen Afb. 48

onscherp beeld beeldpunten

VERZIENDHEID

98

THEMA 02

hoofdstuk 1 beeldpunten


BIJZIENDHEID

Voor mensen die verziend zijn, is het net omgekeerd. Zij kunnen enkel

beelden die veraf zijn scherp zien. Beelden dichtbij kunnen ze niet scherp

waarnemen. Hier valt het scherpe beeld achter het netvlies. De oorzaak kan beeldpunten zijn dat de lens onvoldoende bol is of het oog niet ‘diep’ genoeg is. Een bril

met bolle lens kan hier de breking van de lichtstralen versterken en zo een scherp beeld op het netvlies vormen. correctie van bijziendheid door bril met holle lenzen

onscherp beeld

IN

beeldpunten

VERZIENDHEID

beeldpunten

N

correctie van verziendheid door bril met bolle glazen

Afb. 49

Ouderdomsverziendheid is net hetzelfde, maar het heeft een andere

oorzaak. Bij oudere mensen neemt de elasticiteit van de ooglens af. Daarbij

©

VA

verzwakt de accommodatiespier waardoor ze minder goed samentrekt; de

lens wordt niet goed bol meer. De lichtstralen worden niet genoeg gebroken en het scherpe beeld valt achter het netvlies. Een bril met bolle lenzen kan ouderdomsverziendheid verhelpen.

Soms gebeurt het dat mensen zowel dichtbij als veraf niet meer scherp zien.

Dan is een bifocale bril nodig waarbij de bovenste helft van het glas dient om ver te zien en de onderste helft om dichtbij te zien. Er zijn ook multifocale

brillenglazen: die zijn zo gekromd dat alle overgangen van ver naar dichtbij scherp gezien kunnen worden.

Minder scherp zien kan niet alleen veroorzaakt worden door de ooglens maar ook door de kromming van het hoornvlies. Het hoornvlies, met het vocht van de oogkamer, is immers de eerste stap in de lichtbreking in het oog. Met een laserbehandeling kan die kromming worden aangepast om zo een scherper beeld op te leveren. Soms wordt een bril dan overbodig.

THEMA 02

hoofdstuk 1

99


OPDRACHT 22 ONDERZOEK

Onderzoek de invloed van de leeftijd op de leesafstand. Ga naar Labo 3 op p. 387.

OPDRACHT 23

Wat kun je lezen in de eerste schijf?

2

Wat zie je in de tweede schijf?

VA

N

1

IN

Test jezelf!

Bij sommige mensen werken niet alle kegeltjes even goed, waardoor ze

kleuren afwijkend waarnemen: ze hebben kleurenslechtziendheid. Het treedt op als een of meer van de drie types kegeltjes niet of minder goed werken. Bij de meest voorkomende vorm wordt het verschil tussen rood en groen

niet of niet goed waargenomen. Dat is een erfelijke aandoening die meer bij

mannen dan bij vrouwen voorkomt. Kleurenslechtziendheid heeft invloed op het dagelijks leven van mensen, bekijk afbeelding 50 maar eens.

©

1

2

Afb. 50 Foto 1: normaal zicht Foto 2: groene kegeltjes werken niet

3

4

Foto 3: rode kegeltjes werken niet Foto 4: blauwe kegeltjes werken niet

Als de werking van de staafjes verstoord is, zie je slecht of helemaal niet als

er weinig licht is. Dat kan ’s avonds of ’s nachts zijn maar ook bij een zwakke verlichting. De oorzaak kan een gebrek aan vitamine A zijn. Hebben ze jou

ook ooit verteld dat je van worteltjes beter gaat zien? Natuurlijk klopt dat

niet helemaal, maar worteltjes zijn wel een bron van vitamine A en dat kan nachtblindheid voorkomen. 100

THEMA 02

hoofdstuk 1


Wanneer het oog niet goed accommodeert, kunnen afwijkingen ontstaan.

• Bijziendheid ontstaat wanneer de oogbol te lang is of de lens te bol. Oplossing: een bril met holle lenzen.

• Verziendheid ontstaat wanneer de oogbol te kort of de lens te plat is.

Oplossing: een bril met bolle lenzen zorgt voor een scherp beeld.

• Ouderdomsverziendheid ontstaat door een vermindering van

elasticiteit van de ooglens en een slappere accommodatiespier.

IN

Oplossing: een bril met bolle lenzen zorgt voor een scherp beeld.

• Kleurenslechtziendheid is een stoornis van de kegeltjes. • Nachtblindheid is een stoornis van de staafjes.

1.5 Hoe nemen andere dieren lichtprikkels waar?

VA

N

A Nemen alle dieren dezelfde lichtprikkels waar?

Afb. 51 Wat mensen zien

Afb. 52 Wat bijen zien

©

Bijen zien hun omgeving op een heel andere manier dan mensen. Denk terug aan de foto van de boterbloem bij de start van dit hoofdstuk. Bijen kunnen uv-licht zien maar geen rood licht. In het bijzonder onderscheiden ze speciale patronen op bloemen die hun de weg naar de nectar tonen. Die patronen worden nectargidsen genoemd. Ze ontstaan door speciale groefjes en ribbeltjes op de bloemblaadjes die het zonlicht reflecteren in kleuren van blauw tot ultraviolet licht. Zo trekken bloemen dus bijen aan voor de bestuiving.

Sommige slangen zoals de groefkopadders kunnen infrarode straling waarnemen. Dat doen ze met speciale receptoren die niet in het oog zitten maar in groefjes op de kop. Ze nemen daarmee de warmte waar die door een prooidier wordt uitgestraald. Hun hersenen vormen met die informatie een beeld. Handig als warmbloedige dieren op het menu staan, en het hoeft zelfs niet licht te zijn. Slangen die zich voeden met koudbloedige dieren hebben die receptoren niet.

Ook heel wat vogels kunnen uv-licht zien. Ze beschikken daarvoor over een vierde soort kegeltjes. Kolibries gaan op die manier op zoek naar nectar in bloemen, andere vogels vinden zo rijpe bessen. Zelfs urine van muizen reflecteert uv-licht, wat dan weer handig voor roofvogels is. En wat dacht je van het vinden van een geschikte partner? Veren van vogels en vleugels van vlinders lichten extra op zodat het sterkste mannetje kan worden gekozen.

Afb. 53 Groefkopadder

THEMA 02

hoofdstuk 1

101


IN

B Zien alle dieren hun omgeving op dezelfde manier?

Afb. 54 Blinde grotvis

Afb. 55 Schaalhoorn

Eenvoudige fotoreceptoren die enkel het verschil tussen licht en donker kunnen zien, treffen we aan bij heel wat weekdieren. De schaalhoorn, een diertje op de golfbrekers aan zee, dat ’s nachts algen graast, heeft een groefoog. Enkel het verschil tussen dag en nacht herkennen is voor dat dier van belang.

N

Het is niet voor alle dieren noodzakelijk om lichtprikkels te kunnen waarnemen. Denk maar aan grotvissen die hun hele leven in een donkere grot verblijven. Licht waarnemen is voor die dieren van geen belang. We stellen vast dat die vissen geen ogen meer hebben; hun voorouders die in de grot gingen leven hadden die echter wel nog.

VA

Bij de nautilus, een inktvis met een schelp, ontdekken we een camera obscura als oog. We noemen het een bekeroog of cameraoog, een klein gaatje met daarachter een ruimte met op de achterwand lichtgevoelige cellen. Er is geen lens en het zeewater kan vrij in- en uitstromen. Net als andere weekdieren kan de nautilus enkel lichtverschuivingen waarnemen. Octopussen daarentegen hebben goed ontwikkelde ogen met een ooglens die kan scherpstellen door de lens te verplaatsen in de oogholte. Dat komt van pas om te jagen op een prooi. Afb. 56 Nautilus

©

Het systeem van lensverplaatsing om scherp te stellen op een voorwerp is ook bij vissen en amfibieën de manier om hun omgeving goed waar te nemen. Ze hebben een starre bolle lens die met spiertjes naar voor of naar achter getrokken wordt. Op die manier kunnen makrelen hun omgeving goed in de gaten houden om eventuele vijanden op te sporen en zullen kikkers een lekkere vlieg te pakken krijgen. Reptielen, vogels en zoogdieren hebben gelijkaardig gebouwde ogen. Ze beschikken over een ooglens met daarrond een accommodatiespier die ervoor zorgt dat de lens platter of boller kan worden om scherp te stellen. Handig als je bijvoorbeeld een roofvogel bent en dat urinespoor van die muis vanop een hoogte van dertig meter wilt zien. Slangen, ook reptielen, zijn hier een uitzondering, zij hebben net als vissen en amfibieën een starre ooglens die door spiertjes verplaatst wordt om scherp te stellen.

102

THEMA 02

hoofdstuk 1

Afb. 57 Kikker


Afb. 58 Facetoog libelle

IN

Afb. 59 Mozaïekbeeld gezien door facetogen

VA

N

Bijzondere ogen treffen we aan in de wereld van de insecten. De facetogen zijn je vast en zeker al opgevallen. Een facetoog bestaat uit een heleboel deeloogjes of facetten, elk met een lensje; samen vormen ze een deel van een bol. Elk deeloogje vangt lichtprikkels op en zo wordt een mozaïekbeeld van de omgeving gevormd. Door de bolle vorm van het facetoog krijgt het insect een groot gezichtsveld. Libellen, echte jagers, hebben veel facetten per oog om in volle vlucht een ander insect te verschalken. Werkmieren die op de bodem leven hebben er een pak minder. Naast de facetogen zijn er vaak ook nog drie enkelvoudige oogjes of ocellen aanwezig.

Afb. 60 Groefoog schaalhoorn

Afb. 61 Bekeroog of cameraoog nautilus

Afb. 62 Lensoog octopus

Afb. 63 Accommodatie door lensverplaatsing

Afb. 64 Accommodatie platter of boller worden lens

WEETJE

Niet alle dieren hebben oogleden

©

en kunnen hun ogen dus niet altijd sluiten. Vissen zoals

kabeljauw en haring hebben

geen oogleden. Bij slangen zijn beide oogleden vergroeid en

doorzichtig. Het oog is niet altijd beweeglijk. Wij, mensen, kunnen

Afb. 65 Kabeljauw

Afb. 66 Slang

Afb. 67 Uil

onze ogen naar een voorwerp richten door de aanwezigheid van oogspieren maar veel dieren hebben die niet. Vogels hebben in de plaats daarvan een heel beweeglijke kop. Een uil kan zijn kop zelfs helemaal naar achter draaien.

THEMA 02

hoofdstuk 1

103


C Is er een verband tussen de stand van de ogen en de leefwijze van het dier? OPDRACHT 24

Vergelijk de afbeeldingen. 1

Noteer de begrippen bij het juiste beeld. Kies uit: klein gezichtsveld – groot gezichtsveld – sterk dieptezicht – weinig dieptezicht – roofdier –

IN

prooidier – ogen naar voren gericht – ogen zijwaarts

dieptezicht geen dieptezicht buiten het gezichtsveld

VA

N

dieptezicht geen dieptezicht buiten het gezichtsveld

2

Verklaar je keuze.

Bij roofdieren:

©

a

b Bij prooidieren:

104

THEMA 02

hoofdstuk 1


WEETJE De kameleon is een bijzonder geval: hij

heeft twee uitpuilende ogen die zorgen voor een gezichtsveld van maar liefst 360 °. De ogen staan zijwaarts

maar het dier kan ze

apart gebruiken. Met het ene oog heeft de

IN

kameleon een lekkere prooi in de gaten

terwijl het andere oog

Afb. 68 Kameleon

de omgeving observeert. Door zijn uitpuilende beweeglijke ogen kan de kameleon toch met zijn beide ogen naar voor kijken. Zo ontstaat dieptezicht om bijvoorbeeld een vlieg te kunnen vangen.

Roofdieren moeten om te jagen goed afstanden kunnen inschatten. Omdat

hun ogen vooraan staan, overlappen beide gezichtsvelden een groot deel en

N

ontstaat een sterk dieptezicht. Hun gezichtsveld is daardoor kleiner maar

daar ondervinden ze weinig nadeel van. Zij hebben vaak geen vijanden. Bij de meeste prooidieren zijn de ogen aan de zijkant van de kop ingeplant.

Daardoor ontstaat een heel groot gezichtsveld zodat ze roofdieren goed

opmerken. Zo kunnen ze tijdig vluchten. Ze hebben weinig dieptezicht maar

VA

omdat ze vaak planteneters zijn, is dat niet erg.

Vogels beschikken over grote ogen in verhouding tot hun kop; ze behoren

tot de dieren met het beste zicht. De ogen van roofvogels staan meer naar

voor want voor het jagen op prooien is dieptezicht belangrijk. Bovendien is

ter hoogte van de gele vlek het netvlies iets uitgediept waardoor roofvogels een extra vergroot beeld kunnen opvangen. Vogels die niet jagen maar zelf

een prooi kunnen zijn, hebben de ogen zijwaarts op de kop voor een groter

©

gezichtsveld.

Afb. 69 Buizerd

THEMA 02

hoofdstuk 1

105


D Hoe komt het dat sommige dieren beter zien in het donker? OPDRACHT 25

Bekijk de onderstaande ogen van dieren. Wat valt je op bij de ogen van een kat en een wolf?

2

Op de ene foto zie je het spookdiertje bij daglicht, op de andere foto ’s nachts. Welk verschil stel je vast?

N

IN

1

teruggekaatste lichtstraal invallende lichtstraal

Wanneer een kat of een wolf in het donker naar een lichtbron kijken, lijken hun ogen op te lichten. Dat komt omdat hun ogen achterin een extra laag

bevatten, het tapetum lucidum, dat het binnenvallend licht reflecteert. Op

die manier passeert het licht twee keer langs de lichtgevoelige delen in het

VA

ganglioncellen

oog. Het tapetum is bij heel wat nachtactieve dieren aanwezig. Daardoor

bipolaire cellen

kunnen ze beter dan mensen in het donker zien.

fotoreceptoren pigmentlaag tapetum

kat

invallende lichtstraal

Bij het spookdiertje kon je vaststellen dat het heel grote ogen heeft én dat de pupil in het donker wijd openstaat. Door die grote ogen passen er veel

staafjes in het netvlies om ’s nachts beter te kunnen zien. Als er veel staafjes zijn, betekent dat vaak dat er minder kegeltjes zijn en dat er dus ook minder kleuren worden waargenomen. Op die manier probeert het spookdiertje, en

ganglioncellen

bipolaire cellen

©

fotoreceptoren pigmentlaag

mens

Afb. 70 Schematische doorsnede van het netvlies bij de kat en bij de mens

ook heel wat andere nachtdieren, zo veel mogelijk lichtstralen op te vangen.

Je ziet dat bij daglicht de pupil heel klein wordt; nachtdieren verdragen vaak niet goed daglicht.

In het netvlies zien we ook verschillen tussen nachtdieren en dieren die

overdag leven. Als in het donker kunnen zien belangrijk is, dan treffen we veel meer staafjes aan. Als een scherp zicht en kleuren zien noodzakelijk is om een prooi te vangen, dan zijn er veel meer kegeltjes in het netvlies aanwezig.

Dieren vangen lichtprikkels niet altijd op dezelfde manier op. Wat ze kunnen waarnemen en hoe ze dat doen, staat in verband met hun leefwijze. Dat verhoogt hun overlevingskansen. 106

THEMA 02

hoofdstuk 1


WEETJE Pupillen zijn er in allerlei vormen en formaten. Heel wat dieren hebben ronde pupillen maar zeker niet allemaal.

Bij herten zien we een horizontale, langgerekte pupil die een groot

Afb. 71 Pupil hert

De gekko kan zijn pupil tot een spleetje samentrekken om de

VA

eerder ’s nachts actief.

N

lichtinval te beperken; het dier is

IN

gezichtsveld oplevert.

Afb. 72 Pupil gekko

De geelbuikvuurpad is dan weer

vertederend met zijn hartvormige

©

pupil.

Afb. 73 Pupil geelbuikvuurpad

THEMA 02

hoofdstuk 1

107


HOOFDSTUKSYNTHESE

Î Hoe nemen mensen en andere dieren lichtprikkels waar? 1.1 Wat is licht? Zichtbaar licht is de straling die door de mens kan worden waargenomen. Wit licht bestaat uit vele kleuren. Wanneer licht door een andere

1.2 Hoe is het oog opgebouwd? Begrip

.

IN

worden de stralen gebroken. Dat noemen we

gaat,

Functie

zorgen ervoor dat water en zweet niet in het oog lopen. werken als een stof- en zonnefilter.

N

beschermt het oog tegen uitdrogen en infecties.

beschermt de rand van de oogleden tegen vocht.

verdelen traanvocht en beschermen tegen stof en licht.

VA

beschermt het oog door een slijmerige vloeistof te produceren.

oogspieren bindvlies

vetweefsel

bovenste ooglid

©

wimpers

wimpers

onderste ooglid

oogspieren

108

THEMA 02

SYNTHESE HOOFDSTUK 1

oogkas


zorgt voor af- en aanvoer

regelt druk in het oog

van stoffen

bevat fotoreceptoren

geeft kleur aan de ogen

IN

hier zie je het best

bevat waterige vloeistof

die hoornvlies beschermt

bevat geen fotoreceptoren

VA

zorgt voor beeldvorming

N

laat het licht binnen

helpen om de ogen te bewegen

1.3 Hoe werkt het oog?

vervoert signalen

naar de hersenen

zorgt voor aan- en afvoer van allerlei stoffen

omhulsel dat het oog beschermt

A Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht? • De lichtstralen vallen het oog binnen doorheen het doorheen de

(1) en lopen dan

(2).

• In de pupil wordt de hoeveelheid invallend licht geregeld door de irisspieren (3):

©

— bij het samentrekken van de straalspieren wordt de diameter van de pupil waardoor meer licht het oog binnenvalt;

— bij het samentrekken van de kringspieren wordt de pupil

, , waardoor het

oog wordt beschermd tegen te veel invallend licht.

B Op welke manier wordt het beeld in het oog gevormd? Vooraleer de lichtstralen op het netvlies terechtkomen, passeren ze meerdere structuren, telkens met hun eigen

Zo ontstaat er een netvlies.

. Dat veroorzaakt een afbuiging van de lichtstraling. en

THEMA 02

beeld op het SYNTHESE HOOFDSTUK 1

109


C Hoe zorgt het oog voor een scherp beeld? De kromming van de lens wordt met behulp van de accommodatiespier aangepast. Zo ontstaat een scherp beeld op het netvlies.

Accomodatiespier

Lensbanden

samengetrokken /

/

bol /

IN

ontspannen

hangen door

Ooglens

/

aangespannen /

/

afgeplat

D Waar liggen de fotoreceptoren en hoe zijn ze opgebouwd? • Het netvlies bevat twee soorten fotoreceptoren: de de

(7).

vereisen weinig licht, ze worden geprikkeld bij lage lichtintensiteiten

N

— De

en

en kunnen geen kleur waarnemen.

— De

dienen voor kleurenzicht. Verschillende kleuren kunnen we zien

doordat een of meerdere soorten kegeltjes geprikkeld worden.

VA

• De fotoreceptoren geven signalen door naar zenuwcellen of

(9) prikkelen.

(8), die op hun beurt de

• De uitlopers van de zenuwcellen komen samen en vormen de oogzenuw (10).

9

5

4

©

1

11

2 10

3

110

THEMA 02

SYNTHESE HOOFDSTUK 1

6

8

7


E Hoe worden lichtprikkels verwerkt? • Lichtprikkels worden verwerkt door de

. Ze verwerken de twee

netvliesbeelden tot één geheel; daardoor heb je

.

• Op de plaats van de

vullen de hersenen het beeld aan met het beeld van het

omringende gebied.

• Gezichtsbedrog of optische illusie is iets wat je ogen zien, maar waar je hersenen een aan geven.

Kleur de vakjes die bij elkaar horen in dezelfde kleur.

IN

1.4 Wat als de werking van het oog verstoord is?

N

lens te plat

problemen

VA

met dichtbij

©

zien

lens te bol

correctie met

oogbol te

holle lens

bijziendheid

oogbol te kort

lang

problemen met veraf zien

verziendheid

= wanneer je kleuren niet of niet goed kunt waarnemen.

= wanneer je problemen hebt om in het schemerdonker goed te zien.

1.5 Hoe nemen andere dieren lichtprikkels waar?

Dieren vangen lichtprikkels niet altijd op dezelfde manier op. Wat ze kunnen waarnemen en hoe ze dat doen, staat in verband met hun

Geef een voorbeeld van de bovenstaande vaststelling.

. Dat verhoogt hun

.

THEMA 02

SYNTHESE HOOFDSTUK 1

111


CHECKLIST

JA

NOG OEFENEN

1 Begripskennis • Ik kan de rol van lichtbreking voor de werking van het oog uitleggen. • Ik kan de structuren rond en in het oog benoemen en aanduiden. • Ik kan uitleggen wat de functie van die structuren is.

• Ik kan uitleggen hoe de irisspieren een rol spelen in de hoeveelheid binnengelaten licht.

• Ik kan de weg van een lichtstraal vanaf een voorwerp tot het netvlies beschrijven.

verkleind beeld ontstaat.

IN

• Ik kan verklaren hoe het komt dat er in het oog een omgekeerd en

• Ik kan uitleggen hoe het oog scherpstelt op een voorwerp veraf en dichtbij. • Ik kan de delen van het netvlies benoemen en aanduiden.

• Ik kan de rol van fotoreceptoren beschrijven in het omzetten van lichtprikkels naar een zenuwsignaal.

• Ik kan verklaren wat de rol is van de kegeltjes en de staafjes bij het kijken in licht en donker en bij het zien van kleuren.

• Ik kan uitleggen hoe de hersenen een rol spelen in de vorming van het beeld.

• Ik kan aan de hand van enkele voorbeelden uitleggen hoe de werking van

N

het oog verstoord kan zijn.

• Ik kan aan de hand van enkele voorbeelden uitleggen hoe de ogen van andere dieren aan hun leefwijze zijn aangepast.

2 Onderzoeksvaardigheden

• Ik kan een experiment uitvoeren en de waarneming formuleren.

VA

• Ik kan de waarneming verklaren.

• Ik kan een hypothese en een waarneming formuleren. • Ik kan een waarneming interpreteren of verklaren. Je kunt deze checklist ook op

©

`

112

THEMA 02

CHECKLIST HOOFDSTUK 1

invullen bij je portfolio.


HOOFDSTUK 2

LEERDOELEN Je kunt al:

IN

Î Hoe nemen mensen en andere dieren geluid waar?

M uitleggen dat receptoren een prikkel kunnen waarnemen en opvangen;

M uitleggen dat receptoren een opgevangen prikkel omzetten naar een zenuwsignaal of impuls.

Je leert nu:

Geluid is van essentieel belang voor mensen en andere dieren. Zo maakt

M wat de kenmerken van geluid zijn;

geluid bij gevaar, gaat het er tijdens de paartijd bij egels luidruchtig aan

N

M de delen van het uitwendig oor, middenoor en inwendig oor

de halsbandparkiet een krijsend

aanduiden en benoemen;

M de functie van de delen van het oor beschrijven;

toe en gebruiken vleermuizen geluid om hun weg te vinden. Geluiden

kunnen ons verwittigen voor gevaar,

M beschrijven hoe de verschillende delen van het oor

maar bieden ook een waaier van

samenwerken om geluid op te vangen;

ontspanningsmogelijkheden. Gelukkig

VA

kunnen we geluiden detecteren.

M de rol van de hersenen in het waarnemen van geluiden

Geluid stelt ons niet alleen in staat

uitleggen;

om informatie over te dragen naar

M hoe gehoorschade ontstaat;

andere mensen, het levert ons ook

veel informatie over onze omgeving

M een verband leggen tussen de leefwijze van een dier en de

op, die we met de andere zintuigen

bouw van de oren.

niet opmerken.

©

2.1 Wat is geluid?

OPDRACHT 26

Maak geluid zichtbaar. 1

Benodigdheden bakpapier of huishoudfolie

bluetooth speaker

suiker (of rijstkorrels of zout)

oordopjes

glazen bokaal waarin bluetooth speaker past elastiek die rond bokaal past

smartphone die je kunt verbinden met de bluetooth speaker

THEMA 02

hoofdstuk 2

113


Voorbereidingen 1

Plaats de bluetooth speaker in de glazen bokaal. Zorg dat hij aanstaat en verbonden is met de

3

Bevestig met het elastiekje het bakpapier.

2

Leg een laagje suiker (of zout) op het bakpapier.

Uitvoering 1

Open op je smartphone de applet die een enkele toon afspeelt. Begin met de toon

3

Verhoog geleidelijk het volume van het geluid. Zorg dat het volume binnen

2 4 5 6 7 4

Dek de bokaal af met het bakpapier.

8

met de laagst mogelijke frequentie. Zet je volume op laag en klik op ‘play’. Noteer wat je waarneemt (1).

aanvaardbare, comfortabele grenzen blijft. Noteer wat je waarneemt (2).

AUDIO ENKELE TOON

Stop het geluid en herverdeel de suikerkristallen over het papier.

Zet je telefoon opnieuw op het laagste volume en stel een hogere frequentie in. Voer het proefje opnieuw uit. Noteer wat je waarneemt (3).

Noteer je waarneming. a

IN

3

4

smartphone.

Waarneming 1:

VA

b Waarneming 2:

N

2

c

Waarneming 3:

©

In de opdracht zie je dat de suikerkorrels omhoog springen omdat geluiden uit de luidspreker het papier doen trillen. De luidspreker is de geluidsbron.

Een geluidsbron is een voorwerp dat ritmisch trilt, net zoals de snaar van een gitaar. Ook de menselijke stem is een geluidsbron; bij het spreken of zingen trillen onze stembanden. Voel maar eens met je handen aan je keel als je neuriet.

De geluidsbron veroorzaakt een ritmische beweging of trilling van deeltjes in de lucht, een vloeistof of een vaste stof, de middenstof. De deeltjes rondom

de geluidsbron gaan meetrillen en worden samengedrukt. Daardoor ontstaan drukveranderingen in de middenstof. Het trillen en samendrukken van de deeltjes wordt overgedragen op de naburige deeltjes en verspreidt zich

in de middenstof. Die afwisseling van drukveranderingen noemen we een geluidsgolf.

114

THEMA 02

hoofdstuk 2


Geluid is een fysische prikkel omdat deeltjes beginnen trillen door botsing met andere deeltjes. hoge druk

lage druk

1 trilling uitwijking golf = amplitude = uitwijking vanaf de evenwichtsstand

OPDRACHT 27

Welke frequenties hoor je?

IN

Een golf is een wiskundige voorstelling van geluid.

Afb. 74

Bekijk het videofragment en noteer welke frequenties jij kunt horen. Zet je koptelefoon op of zorg dat je in een stille ruimte zit.

N

TEST JE GEHOOR

Niet alle geluiden klinken hetzelfde: sommige tonen ervaren we als hoog

en andere als laag. De hoogte van de toon of de toonhoogte wordt bepaald door het aantal trillingen per seconde. Dat noemen we de frequentie. De

frequentie wordt uitgedrukt in Hertz (Hz). Hoe groter de frequentie ofwel

©

VA

hoe meer trillingen per seconde, hoe hoger de toon. Geluiden met een lage

frequentie ervaar je als lage tonen, geluiden met een hoge frequentie ervaar

je als hoge tonen. Mensen kunnen geluiden horen met een frequentie tussen de 20 Hz en 20 000 Hz. Het gehoorspectrum van de mens bedraagt dus ongeveer 20 – 20 000 Hz.

Trillingen met een frequentie hoger dan 20 000 Hz horen we niet; dat zijn ultrasone geluiden. Ook trillingen met een frequentie lager dan 20 Hz, de infrasone geluiden, horen we niet.

Als je het volume van de radio hoger zet, blijven de tonen van de muziek hetzelfde, maar hoor je de tonen luider.

Aan elk geluid kunnen we een geluidssterkte of volume toekennen.

Geluidssterkte is de uitwijking van de trilling. We drukken geluidssterkte uit in decibel (dB). geluidssterkte

lage geluidssterkte

hoge geluidssterkte

+ uitwijking 2 tijd

0

uitwijking 1

– Afb. 75 De uitwijking van de trilling bepaalt de geluidssterkte.

THEMA 02

hoofdstuk 2

115


Het zachtste geluid dat we kunnen waarnemen, noemen we de gehoordrempel.

pijngrens

Wat je kunt horen, is afhankelijk van een combinatie van toonhoogte en

geluidssterkte. Een geluid met een lage toon zal een grotere geluidssterkte

)

extreem luid

moeten hebben om het te kunnen horen. De sterkte van het waargenomen

geluid komt niet overeen met de werkelijke geluidssterkte. Als vuistregel kun je stellen dat per stijging van 10 dB, een geluid twee keer zo luid klinkt. Een geluid van 50 dB klinkt twee keer zo luid als een geluid van 40 dB.

heel luid

gematigd tot stil

geluidsbron worden opgewekt in een middenstof. De middenstof is het medium dat de trillingen tot het oor brengt. De toonhoogte of frequentie (uitgedrukt in Hz) hangt af van het aantal trillingen per

seconde. De geluidssterkte hangt af van de uitwijking van de trillingen

stil

en wordt uitgedrukt in decibel (dB).

N

Afb. 76 Decibelschaal

Geluidsgolven zijn trillingen of drukveranderingen die door een

IN

luid

VA

2.2 Hoe is het oor opgebouwd?

Onze oren vangen de trillingen op. Om te begrijpen hoe geluidsprikkels door zoogdieren worden opgevangen en verwerkt, bespreken we eerst de bouw van het oor.

Uitwendig zie je enkel de oorschelp. Het eigenlijke gehoororgaan met

geluidsreceptoren ligt beschermd in het rotsbeen. Het kleine gaatje in het

©

rotsbeen is de opening van de gehoorgang.

A

B

gehoorgang rotsbeen

Afb. 77 Situering van het gehoorzintuig A Oorschelp B Het rotsbeen bevat de inwendig gelegen delen van ons gehoorzintuig.

116

THEMA 02

hoofdstuk 2


In het gehoorzintuig onderscheiden we drie delen: • • •

het uitwendig oor, het middenoor,

het inwendig oor.

De geluidsreceptoren die de geluidsprikkels waarnemen, liggen beschermd in

IN

het inwendig oor.

rotsbeen

uitwendig oor middenoor

N

inwendig oor

Afb. 78 De drie delen van het menselijk gehoorzintuig

Het uitwendig oor

VA

A

OPDRACHT 28

Ontdek de functie van de oorschelp. 1

Benodigdheden

geluidsbron (smartphone)

Werkwijze 1

Zoek een YouTube-kanaal of podcast waarop uitsluitend

©

2

blad papier gedraaid in trechtervorm

2 3 4 5 6 7

gesproken wordt.

Plaats de geluidsbron op een viertal meter van een proefpersoon.

Verminder het volume totdat de proefpersoon niet meer kan uitmaken wat er gezegd wordt.

De proefpersoon vergroot zijn oorschelp door met zijn hand achter het oor een extra grote schelp te vormen. Noteer je waarneming (1).

De proefpersoon vergroot zijn oorschelp door de papieren trechter naar de geluidsbron te richten. Noteer je waarneming (2).

THEMA 02

hoofdstuk 2

117


3

Wat neem je waar? a

Waarneming 1:

b Waarneming 2:

Besluit

IN

4

3D

spierweefsel

N

spierweefsel

VA

rotsbeen

rotsbeen

1 oorschelp

©

1 oorschelp

3 trommelvlies 6 smeerklieren 5 haartjes 2 gehoorgang 4 kraakbeen

geluidsgolven

3 trommelvlies 6 smeerklieren

oorlel Afb. 79 Het uitwendig oor bestaat uit de oorschelp, de gehoorgang en het trommelvlies.

5 haartjes

2 gehoorgang

4 kraakbeen

Het uitwendig oor bestaat uit de oorschelp (1), de gehoorgang (2) en het trommelvlies (3).

geluidsgolven

• De oorschelp (1) vangt geluiden op en geleidt ze naar de gehoorgang. Dat merk je goed door je handen achter je oorschelpen te plaatsen als je iets beter wilt horen: hoe groter de schelp, hoe meer geluid in je gehoorgang terechtkomt. De oorschelp bestaat uit kraakbeen (4).

oorlel

118

THEMA 02

hoofdstuk 2


WEETJE De unieke vorm van het oor, met plooien en richels, zorgt ervoor dat bepaalde toonhoogtes worden versterkt. Vooral frequenties in het bereik van de menselijke stem worden versterkt. Het kraakbeen is verbonden met drie spieren om de oren te kunnen bewegen in de

richting van het geluid. De meeste mensen kunnen die spieren niet meer gebruiken.

• De gehoorgang (2) geleidt de geluidsgolven naar het trommelvlies. De vorm en lengte van de gehoorgang zorgt voor een versterking van de

IN

toonhoogtes van de menselijke stem, wat belangrijk is voor het verstaan van de menselijke spraak. De wanden van de gehoorgang zijn bezet met haartjes (5) en bevatten smeerklieren (6) die oorsmeer produceren.

Oorsmeer houdt de huid en het trommelvlies soepel en is waterafstotend. Het vangt ook stof en vuil op en vormt een ongunstig leefmilieu voor bacteriën. WEETJE

Heel wat mensen gebruiken

N

wattenstaafjes om de oren te reinigen. Maar al dat

gepeuter werkt averechts. Het oor is immers een

zelfreinigend orgaan: de

GEBRUIK WATTENSTAAFJE

huid van de gehoorgang

©

VA

wordt spiraalvormig vernieuwd in de richting van de uitgang. Op die

manier wordt een teveel aan oorsmeer mee naar buiten meegenomen. Wanneer je een wattenstaafje inbrengt, duw je het oorsmeer terug,

waardoor een ophoping ontstaat. Bovendien kun je de kwetsbare huid of zelfs het trommelvlies beschadigen.

Het best laat je dus de natuur zijn gang gaan. Als je de oren toch wilt reinigen, beperk je dan tot de opening. Als vuistregel geldt dat het wattenpluimpje nooit volledig in de gehoorgang mag verdwijnen.

Beter is echter om enkele druppels olie in te brengen, waardoor het oorsmeer oplost.

THEMA 02

hoofdstuk 2

119


wand van de gehoorgang

hamer zichtbaar doorheen het trommelvlies

trommelvlies Afb. 80 Beeld van het trommelvlies gezien vanuit de gehoorgang

IN

• Het trommelvlies (3) sluit de gehoorgang af en vormt de grens tussen

het uitwendig oor en het middenoor. Het is een vlies dat eruitziet als een

trommelvel en eigenlijk ook dezelfde functie heeft. Het wordt niet aan het

TRILLEN TROMMELVLIES

trillen gebracht door drumstokken maar door drukveranderingen in de middenstof.

Via het trommelvlies worden trillingen in de middenstof doorgegeven aan het middenoor.

N

Het uitwendig oor bestaat uit de oorschelp, de gehoorgang en het trommelvlies.

• De oorschelp vangt geluiden op en leidt ze naar de gehoorgang.

De oorschelp is opgebouwd uit kraakbeen. Door haar unieke vorm worden bepaalde frequenties versterkt en andere verzwakt.

• De gehoorgang leidt de geluidsgolven naar het trommelvlies.

VA

• Als het trommelvlies gaat bewegen door de drukveranderingen

in de middenstof, worden geluidstrillingen overgebracht op het

`

middenoor.

Maak oefening 12 op p. 149.

Het middenoor

B

©

OPDRACHT 29

Wat gebeurt er in het middenoor als de luchtdruk wijzigt?

120

1

Waar heb je soms last van bij het opstijgen en landen in een vliegtuig?

2

Hoe kun je dat verhelpen?

THEMA 02

hoofdstuk 2


Het middenoor ligt achter het trommelvlies en bestaat uit de trommelholte en de gehoorbeentjes.

7 stijgbeugel

6 aambeeld 2 rotsbeen

evenwichtszenuw

5 hamer gehoorgang

gehoorzenuw

trommelvlies

IN

8 ovaal venster

9 rond venster

1 trommelholte

3 buis van Eustachius

4 keelholte

N

Afb. 81 Schematische voorstelling van de bouw van het middenoor

De trommelholte (1) is een met lucht gevulde holte in het rotsbeen (2)

van de schedel. Ze staat via de buis van Eustachius (3) in verbinding met

de keelholte (4). Normaal is die buis dicht omdat de wanden tegen elkaar liggen, maar bij het slikken of geeuwen gaat de buis even open. Zo wordt

de luchtdruk in de trommelholte gelijk aan de luchtdruk van de omgeving

VA

en het uitwendig oor, bijvoorbeeld in een vliegtuig. Als de luchtdruk van het middenoor niet dezelfde is aan die van het uitwendig oor, horen we minder

goed, omdat het trommelvlies dan bol of hol staat. Als het trommelvlies bol of hol staat, staat het te gespannen en wordt het moeilijker aan het trillen gebracht door geluiden. WEETJE

©

Als de buis van Eustachius niet

VIDEO TROMMELVLIESBUISJE

goed werkt, kan het middenoor geïrriteerd raken en vocht

afscheiden. Daardoor verhoogt de druk in het middenoor, wat zeer pijnlijk is en kan leiden

tot een middenooronsteking. Het trommelvlies wordt naar

buiten gedrukt en kan door de

verhoogde druk zelfs scheuren.

Afb. 82

Dat kan vermeden worden door

een trommelvliesbuisje of diabolo te plaatsen. Een trommelvliesbuisje zorgt voor een betere verluchting van het middenoor. Meestal blijft

het enkele maanden zitten en valt het daarna vanzelf uit. Omdat het

trommelvlies een levend membraan is, groeit het gaatje vanzelf dicht. THEMA 02

hoofdstuk 2

121


In de trommelholte ligt een keten van drie gehoorbeentjes die aansluiten op het trommelvlies: de hamer (5), het aambeeld (6) en de stijgbeugel (7). 10 spiertjes

5 hamer 6 aambeeld 7 stijgbeugel

IN

trommelvlies

Afb. 83 Het trommelvlies en de drie gehoorbeentjes van het middenoor

In de wand van de trommelholte naar het inwendig oor toe, liggen twee

openingen die met een vlies zijn afgedekt. De bovenste opening is het ovaal venster (8) en de onderste opening het rond venster (9).

De hamer zit vast op het trommelvlies. Als het trommelvlies trilt, trilt de

hamer mee. Die brengt de trilling via het aambeeld en de stijgbeugel over

N

op het ovaal venster, dat de scheiding vormt tussen het middenoor en het inwendig oor.

Omdat de oppervlakte van het ovaal venster bijna zeventien keer kleiner is dan die van het trommelvlies, worden de geluidstrillingen versterkt

doorgegeven van het trommelvlies naar het veel kleinere ovaal venster.

VA

De functie van het middenoor is dan ook het versterken en geleiden

van geluidstrillingen. Heel luide geluiden zouden de gehoorbeentjes zo hevig kunnen laten bewegen dat er beschadigingen zouden optreden.

Twee spiertjes (10) die verbonden zijn met de gehoorbeentjes, kunnen de beweging van de gehoorbeentjes beperken. Ze verzwakken op die manier harde geluiden.

©

Het middenoor bestaat uit een trommelholte en drie gehoorbeentjes:

122

THEMA 02

hoofdstuk 2

hamer, aambeeld en stijgbeugel. Als het trommelvlies gaat bewegen door geluidstrillingen, worden de trillingen door de keten van

gehoorbeentjes overgebracht op het binnenoor, via het ovaal venster.

Tijdens het overbrengen van de trillingen wordt het geluid versterkt. De buis van Eustachius zorgt ervoor dat de luchtdruk aan beide zijden van het trommelvlies gelijk is. `

Maak oefening 13, 14 en 15 op p. 149-150.


C

Het inwendig oor

Het inwendig oor is het deel van het gehoorzintuig waar de geluidsprikkels opgevangen worden door geluidsreceptoren en omgevormd worden tot zenuwimpulsen.

1 halfcirkelvormige kanalen 2 voorhof

IN

evenwichtszenuw

gehoorzenuw

N

3 slakkenhuis

ovaal venster

rond venster

VA

Afb. 84 Schematische voorstelling van de bouw van het inwendig oor

Het inwendig oor is opgebouwd uit de halfcirkelvormige kanalen (1),

het voorhof (2) en het slakkenhuis (3). Alleen in het slakkenhuis worden

©

VIDEO SLAKKENHUIS

geluidsprikkels verwerkt.

In de halfcirkelvormige kanalen en het voorhof ligt het evenwichtszintuig. Het slakkenhuis is een onderdeel van het benig en vliezig labyrint. Het

benig labyrint (4) is opgebouwd uit een stelsel van gangen in het rotsbeen.

Binnenin het benig labyrint liggen vliezen die de vorm van het benig labyrint volgen. Dat is het vliezig labyrint (5). Bekijk het ook even via de QR-code. 5 vliezig labyrint gevuld met endolymfe 4 benig labyrint gevuld met perilymfe

ovaal venster rond venster

Afb. 85 Doorsnede van het inwendig oor: benig en vliezig labyrint. De pijlen geven aan hoe vloeistoftrillingen vanaf het ovaal venster via het slakkenhuis worden voortgeleid naar het rond venster.

THEMA 02

hoofdstuk 2

123


De twee labyrinten zijn gevuld met vloeistof:

• de vloeistof in het vliezig labyrint is de endolymfe;

• de vloeistof rond het vliezig labyrint is de perilymfe.

Het verband tussen het benig en het vliezig labyrint en tussen endolymfe

en perilymfe kunnen we vergelijken met een vinger in een handschoen. In

die vergelijking komt de handschoen overeen met het rotsbeen en dus met de wand van het benig labyrint. De huid van de vinger correspondeert met het vliezig labyrint. De smalle ruimte tussen handschoen en vinger bevat

IN

perilymfe. In de vinger zit als het ware endolymfe.

ovaal venster rond venster

bovenste gang (met perilymfe)

middengang (met endolymfe) onderste gang (met perilymfe)

membraan van Reissner

basaalmembraan

N

Afb. 86 Het slakkenhuis ontrold voorgesteld

Het deel van het inwendig oor dat het gehoorzintuig vormt is het

slakkenhuis (3). Het bestaat uit drie gangen die spiraalvormig gedraaid zijn.

De bovenste gang begint aan het ovaal venster (8) en gaat aan de top van het slakkenhuis over in de onderste gang, die op zijn beurt eindigt aan het rond

VA

venster (9). De bovenste en de onderste gang bevatten perilymfe. Tussen de bovenste en de onderste gang ligt de middengang met endolymfe. WEETJE

Endo in het Grieks betekent binnenin.

©

Peri in het Grieks betekent rondom, eromheen.

De vliezen in het slakkenhuis vormen de scheiding tussen de bovenste gang en de middengang en tussen de onderste gang en de middengang.

Op het basaalmembraan op de bodem van de middengang bevinden zich de eigenlijke geluidsreceptoren. De geluidsreceptoren zijn mechanoreceptoren die gevoelig zijn voor druk en beweging. Samen met steuncellen vormen de

receptorcellen het orgaan van Corti. De receptorcellen hebben haarvormige

uitstulpingen en worden daarom ook haarcellen genoemd. De haartjes staan in contact met het dakmembraan, een vrij onbeweeglijk vlies dat boven het orgaan van Corti ligt. WEETJE In het begrip mechanoreceptoren herken je het woord ‘mechanisch’:

124

THEMA 02

hoofdstuk 2

iets dat werkt met bewegende delen.


1

2

2 3

3

IN

1 bovenste gang met perilymfe 2 middengang met endolymfe 3 onderste gang met perilymfe

4 membraan van Reissner

1

5 dakmembraan

N

2

7 haarcel 6 basaalmembraan

1

3

8 zenuwvezel

7 haarcellen in het orgaan van Corti

©

VA

Afb. 87 Schematische tekening van het orgaan van Corti

Het inwendig oor bevat het eigenlijke gehoorzintuig: het slakkenhuis. Het slakkenhuis is opgebouwd uit drie gangen gevuld met vloeistof.

• De bovenste gang vertrekt aan het ovaal venster en gaat in de top van het slakkenhuis over in de onderste gang.

• De onderste gang eindigt aan het rond venster.

• De middengang bevat het orgaan van Corti. Dat is opgebouwd

uit receptorencellen, in dit geval de haarcellen, en steuncellen. De haartjes van de geluidsreceptoren staan in contact met het dakmembraan.

`

Maak oefening 16, 17 en 18 op p. 150-151.

THEMA 02

hoofdstuk 2

125


2.3 Hoe kunnen mensen geluid waarnemen?

OPDRACHT 30

Kan een trillend voorwerp een ander voorwerp aan het trillen brengen? 1

Plaats twee identieke stemvorken met de klankkasten naar elkaar toe. Tik een van beide stemvorken aan met een houten latje en demp het geluid onmiddellijk. Wat stel je vast?

...aaaa...

N

3

IN

2

Laaaa...

©

VA

stijgbeugel aambeeld ovaal venster hamer

trommelvlies rond venster

Afb. 88 Werking van het oor

orgaan van Corti

bovenste gang onderste gang middengang

Wanneer de eerste stemvork gaat trillen, zullen drukveranderingen of

trillingen in de lucht de tweede stemvork aan het trillen brengen. Je merkt

dat op als je de eerste stemvork dempt. Het meetrillen van een voorwerp met een ander voorwerp noemen we resonantie.

De werking van het oor is gebaseerd op dat meetrillen of resonantie.

Wanneer de geluidsgolven het trommelvlies bereiken, zal door resonantie

het trommelvlies meetrillen. Via de gehoorbeentjes bereiken de trillingen het inwendig oor. De gehoorbeentjes geleiden en versterken de trilling. Bij het

trillen drukt de stijgbeugel tegen het membraan van het ovaal venster. Dat

membraan puilt uit en drukt tegen de vloeistof in de bovenste gang van het 126

THEMA 02

hoofdstuk 2

inwendig oor.


Omdat een vloeistof weinig samendrukbaar is, verplaatst de beweging zich

als een golf door de vloeistof van de bovenste gang naar de onderste gang. De verplaatsing van de vloeistof in de onderste gang doet het rond venster uitpuilen naar de trommelholte toe.

Als gevolg van de vloeistofverplaatsing gaat ook het basaalmembraan trillen.

1 2

3

membraan van Reissner dakmembraan

IN

1 bovenste gang met perilymfe 2 middengang met endolymfe 3 onderste gang met perilymfe

perilymfe

endolymfe

endolymfe

haarcel

endolymfe zenuwimpuls

perilymfe

endolymfe

zenuwimpuls

basaalmembraan

zenuwvezels

perilymfe

N

perilymfe

Afb. 89 Ombuiging van de haartjes van de haarcellen als gevolg van de verschuiving van dakmembraan en basaalmembraan ten opzichte van elkaar

Wanneer het basaalmembraan gaat trillen, verschuiven het basaalmembraan en het dakmembraan ten opzichte van elkaar. Dat veroorzaakt een

VA

ombuiging van de haartjes van de haarcellen. Die ombuiging in de haarcellen wekt een signaal of impuls op dat wordt doorgegeven aan de zenuwvezels die op de haarcellen aansluiten. De zenuwvezels lopen gebundeld in de

HOE HOREN WE?

gehoorzenuw naar de hersenen. Pas als de zenuwimpuls een specifieke plaats in de hersenen bereikt, ‘horen’ we.

De video achter de QR-code vat het helemaal samen!

OPDRACHT 31

©

Bekijk het videofragment en beantwoord de vragen. 1

Hoe kunnen we verschillende frequenties van elkaar onderscheiden?

2

Waar nemen we hoge tonen waar?

3

Waar nemen we lage tonen waar?

BEKIJK DE VIDEO

THEMA 02

hoofdstuk 2

127


We kunnen verschillende toonhoogten waarnemen omdat de plaats waar

het basaal membraan trilt afhankelijk is van de toonhoogte van het geluid. Daardoor zullen, afhankelijk van de toonhoogte of frequentie, andere haarcellen worden geactiveerd.

• Bij hoge tonen zal het basaalmembraan trillen aan de basis van het slakkenhuis, dicht bij het ovaal venster.

• De lage tonen veroorzaken een trilling van het basaalmembraan eerder aan de top van het slakkenhuis.

• Geluiden met middelmatige tonen geven trillingen daartussenin.

IN

bovenste gang (met perilymfe)

middengang (met endolymfe) onderste gang (met perilymfe)

membraan van Reissner basaalmembraan

trillingen van het basaalmembraan bij geluiden met: hoge frequentie

middelmatige frequentie

De gehoorzenuw geleidt de informatie van de haarcellen naar de

VA

Afb. 90 Gevoeligheid van het basaalmembraan voor geluiden met verschillende frequenties

N

lage frequentie

Afb. 91 Gevoeligheid van het basaalmembraan voor geluiden met een verschillende frequentie voorgesteld op een opgerold slakkenhuis

hersenen. Afhankelijk van de plaats van de geprikkelde haarcellen

in het basaalmembraan vertalen de hersenen de signalen in hoge of

lage toonhoogten. De hersenen weten precies van welke plaats in het

basaalmembraan de signalen vandaan komen. Zo kunnen we verschillende toonhoogten onderscheiden en verschillende tonen tegelijk waarnemen. Het verschil in geluidssterkte nemen we waar omdat er meer of minder haarcellen geprikkeld worden. Bij harde geluiden worden veel meer

haarcellen geprikkeld en ontstaan dus ook veel meer impulsen dan bij zachte

©

OPDRACHT 32

geluiden.

Zoek de geluidsbron. 1

Werkwijze a

Laat een klasgenoot even de klas uitgaan.

b Verberg ergens in de klas een geluidsbron, zoals een rinkelende smartphone of een wekker. c

Laat je klasgenoot weer in de klas met één oor afgeschermd.

- Hoelang duurde het vooraleer de leerling de geluidsbron vond? Noteer in de tabel.

- Herhaal de proef, maar je klasgenoot mag nu beide oren gebruiken. Hoelang duurde het vooraleer de leerling de geluidsbron vond? Noteer in de tabel.

d Herhaal de proef met een andere klasgenoot. 128

THEMA 02

hoofdstuk 2


2

Wat neem je waar? Noteer je waarnemingen. Naam

Tijd met één oor

Tijd met twee oren

IN

a

©

VA

N

b Wanneer kun je het geluid het beste lokaliseren?

interpretatie van het geluid door de hersenen

Afb. 92 Horen met beide oren: stereofonisch horen

We horen stereofonisch, dat wil zeggen met onze beide oren. Daardoor zijn we in staat de richting en de afstand van een geluid te bepalen. Omdat het

linker- en het rechteroor niet precies even ver van de geluidsbron verwijderd zijn, bereikt het geluid de oren niet gelijktijdig en niet met dezelfde

intensiteit. Onze hersenen krijgen informatie van beide oren en verwerken

die razendsnel. Wanneer we bijvoorbeeld een auto horen aankomen, kunnen

we als gevolg daarvan bepalen waar het geluid vandaan komt en ook hoe ver de auto van ons verwijderd is.

THEMA 02

hoofdstuk 2

129


ovaal venster

gehoorgang

vloeistof trillingen

aambeeld trilling

hamer

zenuwcellen vervoeren impulsen richting de hersenen

geluidsgolf

impuls

trilling

stijgbeugel

IN

trommelvlies

haarcellen die vloeistoftrillingen omzetten in impulsen

trilling

Afb. 93 Opvangen van een geluidsgolf door het oor en omzetting van de trilling naar een geluid

slakkenhuis

oorschelp gehoorgang

N

geluid

resonantie

middenoor

geleiden en versterken

VA

slakkenhuis

signaal

gehoorzenuw

©

HERSENEN

De geluidsgolven worden opgevangen door de oorschelp en bereiken

via de gehoorgang het trommelvlies dat meetrilt door resonantie. In het middenoor wordt de trilling geleid en versterkt via de gehoorbeentjes. Verplaatsing van het ovaal venster zet de perilymfe in beweging

waardoor het basaalmembraan verschuift tegenover het dakmembraan. Dat veroorzaakt een ombuiging van de haartjes van de haarcellen.

Daardoor ontstaan signalen die de informatie via de gehoorzenuw

naar de hersenen brengen. Afhankelijk van de toonhoogte van het geluid worden geluidsreceptoren in een bepaald gebied op het

basaalmembraan geprikkeld. Bij een grotere geluidssterkte worden meer haarcellen geprikkeld. `

130

THEMA 02

hoofdstuk 2

Maak oefening 19, 20 en 21 op p. 151-152.


OPDRACHT 33

Bekijk de figuur van het oor en vul aan. Vervolledig de legende van de figuur met de begrippen: uitwendig oor, middenoor en inwendig oor.

2

Schrijf in de tweede kolom het nummer waarmee elk van de delen op de figuur is aangeduid.

3

Schrijf in de laatste kolom de letter van de functie die bij dat deel hoort.

1 2

3

4

5

6

7

8

IN

1

rotsbeen

uitwendig oor middenoor

N

inwendig oor

Afb. 94

Letter

B

C

stijgbeugel

door aan de gehoorgang. De richels

gehoorgang

Brengt trillingen van het

oorschelp

Vangt trillingen op en geeft ze door

slakkenhuis

Vangt het geluid op en geeft het en plooien versterken bepaalde

frequenties en zwakken andere af. trommelvlies over op het aambeeld.

E F

Brengt de vloeistof in het

hamer

binnenoor in beweging.

Brengt de beweging van de hamer

gehoorzenuw

G

H

over op de stijgbeugel.

Brengt geluidsgolven van de

oorschelp naar het trommelvlies. Geleidt de signalen van de

receptorcellen in het slakkenhuis naar de hersenen.

Nummer

Functie

haarcellen in

aan het eerste gehoorbeentje.

©

D

Deel van het oor

Zet geluidsprikkels om in signalen.

VA

A

Functie

trommelvlies

aambeeld

THEMA 02

hoofdstuk 2

131


2.4 Wat als de werking van het oor verstoord is?

OPDRACHT 34

Bekijk het videofragment en beantwoord de vragen.

2

Hoe ontstaat gehoorschade in de meeste gevallen?

Zoek op het internet vanaf hoeveel decibel er gehoorschade kan optreden en geef telkens een voorbeeld. Geluidssterkte 120 dB

Wanneer

VIDEO GEHOORSCHADE

IN

1

gehoorschade?

Voorbeeld

100 dB 95 dB

VA

92 dB

N

110 dB

89 dB

86 dB 83 dB

80 dB

©

70 dB

Als het gehoor verslechtert of verstoord is, spreken we van gehoorschade. Om goed te horen moeten de receptorcellen in het binnenoor geprikkeld worden. Daarom moeten de gehoorbeentjes de trillingen van het

trommelvlies geleiden tot aan het binnenoor. Zowel schade aan het

binnenoor als aan de gehoorbeentjes belemmert die geleiding en kan de oorzaak zijn van gehoorschade of gehoorverlies. 132

THEMA 02

hoofdstuk 2


Het trommelvlies en de gehoorbeentjes kunnen worden beschadigd door

ontstekingen of door een trauma, zoals een harde slag, het te diep reinigen met een wattenstaafje of heel luide geluiden. In veel gevallen geneest het trommelvlies spontaan. Als dat niet gebeurt, is een hersteloperatie nodig. De slechte werking van gehoorbeentjes kan ook het gevolg zijn van een

erfelijke ziekte. Een beschadiging van de gehoorbeentjes wordt hersteld door een nieuw gehoorbeentje te plaatsen uit menselijk materiaal (donor) of uit kunststof (prothese).

Verder kunnen de receptorcellen zelf beschadigd raken. De meest

voorkomende oorzaak is een langdurige blootstelling aan luide geluiden. Daardoor worden de haartjes van de receptorcellen onherstelbaar

IN

beschadigd, waardoor je bepaalde tonen niet langer kunt horen. Dat gaat vaak gepaard met oorsuizen of tinnitus: het continu horen van geluiden

die er niet zijn: fluiten, piepen, brommen ... Tinnitus kan een zware impact

hebben op je levenskwaliteit, want je ervaart nooit meer stilte. Het dragen van gehoorbescherming in een lawaaierige omgeving is daarom belangrijk want tinnitus is onomkeerbaar.

Omdat veel jongeren vanaf jonge leeftijd dagelijks meerdere uren naar

harde muziek luisteren via een koptelefoon, is gehoorverlies bij jongeren

een actueel en groeiend probleem. Ruim 20 procent van de jongeren tussen

N

15 en 30 jaar zou al blijvende gehoorschade opgelopen hebben.

VA

a

b

b

©

a

Afb. 95 Binnenste haarcellen (IHCs) en buitenste haarcellen (OHCs) in het oor voor (a) en na (b) beschadiging

THEMA 02

hoofdstuk 2

133


Bij het ouder worden treedt meestal een langzaam gehoorverlies op door

slijtage van de receptorcellen. Vooral hoge en zwakke tonen hoor je steeds minder goed. We spreken van ouderdomsslechthorendheid.

drempelwaarde

20 000

toonhoogte (Hz)

toonhoogte (Hz)

20 000

IN

drempelwaarde

drempelwaarde

drempelwaarde

20

20

tijd (s)

tijd (s)

Grafiek 4 Gehoor bij oudere persoon versus gehoor bij jongere persoon

Een hoorapparaat kan ervoor zorgen dat mensen met gehoorverlies (gedeeltelijk) weer kunnen horen. In geval van doofheid of extreme

N

slechthorendheid kan een cochleair implantaat een oplossing bieden.

©

VA

WEETJE

THEMA 02

hoofdstuk 2

ZO WERKT EEN GEHOORAPPARAAT

Gehoorschade is het geheel of gedeeltelijk verlies van het gehoor.

Dat kan veroorzaakt worden door schade aan het trommelvlies, de

gehoorbeentjes of de receptorcellen. De schade kan veroorzaakt worden door een trauma, luide geluiden of erfelijke ziekten. Door slijtage van

de receptorcellen kunnen hoge en zachte tonen bij het ouder worden moeilijker gehoord worden.

Afhankelijk van de ernst van de gehoorschade kan het gehoorverlies

geheel of gedeeltelijk hersteld worden door een hoorapparaat of een cochleair implantaat. `

134

ZO WERKT EEN COCHLEAIR IMPLANTAAT

Maak oefening 22, 23 en 24 op p. 153.


2.5 Hoe nemen andere dieren geluiden waar?

IN

A Waarom hebben zoogdieren vaak grote oren?

Honden hebben gevoeligere oren dan mensen, maar ze horen dan weer minder goed dan katten. Ze zijn briljant in het lokaliseren van geluiden dankzij de sterk ontwikkelde oorspieren, achttien in elk oor. Hun oren kunnen onafhankelijk van elkaar bewegen. Aan de hand van de stand van de oren krijg je ook informatie over het humeur van de hond. Soms zijn de oren een hulp voor andere zintuigen. Zo helpen bij het speuren de laaghangende oren van de bassethond door zwaaiende bewegingen geuren naar zijn neus te brengen.

©

VA

N

Het gehoor van een kat doet het heel wat beter dan het gehoor van een mens en heeft een gemiddeld bereik van 45 Hz – 64 000 Hz. Bovendien is hun oorschelp bijzonder beweeglijk. De oren van een kat worden aangestuurd door 30 spieren per oor, waardoor ze hun oren 180 graden kunnen draaien.

Konijnen kunnen hun oren 270 graden en onafhankelijk van elkaar laten draaien. De bewegingen van hun oren helpen hen te ontsnappen aan roofdieren. Ze gebruiken hun oren ook om hun lichaamstemperatuur te regelen. Konijnen kunnen niet zweten of hijgen; ze gebruiken hun oren om wind te vangen en hun lichaam af te koelen.

Olifanten gebruiken hun oren ook om koel te blijven, waarbij de grote oppervlakte en de dunheid van het oor helpen om de lichaamstemperatuur te regelen.

THEMA 02

hoofdstuk 2

135


B Hoe goed horen andere dieren? ultrasone frequentie

IN

18 000 Hz

mens

bereik menselijk gehoor 20 Hz - 20 000 Hz

vleermuis dolfijn insect rat vogel

2 000 Hz - 120 000 Hz 75 Hz - 150 000 Hz 10 000 Hz - 80 000 Hz 900 Hz - 79 000 Hz 1 000 Hz - 4 000 Hz

VA

A B C D E

N

infrasone frequentie

©

Duiven zijn de beste navigators ter wereld

Duiven gebruiken een frequentie die veel lager is dan het menselijk oor kan waarnemen. Een duif kan infrageluiden waarnemen van 0,5 Hz. Door de infrageluiden beschikt de duif over een navigatie-instrument dat vergelijkbaar is met een radar. Daardoor kunnen duiven verre stormen, aardbevingen en vulkanen detecteren, en horen zij ook het vallen van een stukje brood.

136

THEMA 02

hoofdstuk 2

F G H I J

kikker en pad krokodil hond olifant blauwe walvis

50 Hz - 4 000 Hz 16 Hz - 18 000 Hz 64 Hz - 44 000 Hz 17 Hz - 10 500 Hz 14 Hz - 36 Hz

Olifanten horen de wolken!

De oren van een olifant zijn enorm in omvang maar ze hebben ook een indrukwekkend gehoorbereik van 16 Hz tot 12 000 Hz. Olifanten horen geluiden die twintig keer lager zijn dan wat ons oor kan waarnemen. Daardoor kunnen zij de beweging van wolken horen: wanneer regenwolken zich verzamelen, kunnen de olifanten zich naar waterbronnen begeven voor het begint te regenen. Ze communiceren ook via laagfrequente geluiden met hun soortgenoten. Daardoor kunnen ze elkaar van op lange afstand horen.


Uilen zien met ogen en oren in het donker

IN

Uilen hebben niet alleen een uitstekend nachtzicht en de mogelijkheid om hun hoofd 360 graden te draaien, ze hebben ook een opmerkelijk gehoor. Uilen hebben geen uitwendige oorschelp maar hun hoofd is ontworpen om goed te horen. Ze hebben een platte gezichtsschijf die werkt als een schotelantenne en die geluiden naar de oren leidt. De ooropeningen staan asymmetrisch ingeplant. Het ene oor neemt geluiden waar die van boven of onder komen en het andere oor geluiden die van links of rechts komen. Het frequentiebereik van uilen is niet uitzonderlijk maar de omzetting van geluiden van boven, onder, links en rechts naar één zenuwsignaal in de hersenen zorgt ervoor dat uilen precies kunnen aangeven waar een geluid vandaan komt, om zo recht op hun prooi af te vliegen.

Hoe komt het dat vleermuizen hun weg vinden in het donker?

VA

N

Een van de algemenere soorten vleermuizen in ons land is de gewone dwergvleermuis. Ze heeft haar naam niet gestolen, want ze past in een luciferdoosje. Hoewel de vleermuizen niet goed zien en meestal ’s nachts actief zijn, hebben ze geen enkele moeite om de dunste obstakels zoals takjes in het luchtruim te ontwijken en (vliegende) prooien te detecteren. Zij gebruiken daarvoor echolocatie: dat is het vermogen om voorwerpen te detecteren door geluiden uit te zenden en te luisteren naar de echo of weerkaatsing van die geluiden. Vleermuizen gebruiken daarvoor geluiden met een frequentie van 20 000 Hz tot meer dan 100 000 Hz. Gelukkig zijn mensen niet gevoelig voor de frequenties die vleermuizen gebruiken, want de geluiden die ze produceren zijn zo luid dat de roep van een langsvliegende dwergvleermuis onmiddellijk zou leiden tot gehoorschade. ECHOLOCATIE Als we het geluid vertragen, wordt het waarneembaar voor ons. Luister maar via de QR-code.

©

Dolfijnen communiceren met ultrageluiden Dolfijnen maken, net als vleermuizen, gebruik van echolocatie. Ze hebben een gehoorbereik van 20 Hz – 150 000 Hz. Dolfijnen maken geluiden die na weerkaatsing op het oppervlak van bijvoorbeeld een rots of een school vissen, opgevangen worden door de kaak van de dolfijn. Dat zenuwsignaal wordt via de gehoorzenuw naar de hersenen gestuurd. Dolfijnen ‘zien’ niet alleen met geluiden maar ze communiceren ook via ultratonen. Ze hebben elk hun eigen ‘fluittoon’ waarmee ze elkaar roepen en herkennen.

Walvissen zijn levende duikboten De onderwatersonar van walvissen is gebaseerd op een vergelijkbare echolocatietechniek die vleermuizen en dolfijnen gebruiken. Net als dolfijnen vangen ze geluiden op via de kaken. Ze navigeren door de donkere oceaan met behulp van geluidsgolven en geluidsreflecties. Het is ook belangrijk voor de communicatie met soortgenoten. THEMA 02

hoofdstuk 2

137


Omdat spinnen geen fysieke oren hebben en gebruikmaken van een kleverig web om hun prooi te detecteren en te vangen, gaat iedereen ervan uit dat spinnen alleen heel nabije trillingen kunnen waarnemen. Maar recent onderzoek wijst erop dat sommige spinnensoorten wel degelijk kunnen horen.

Spinnen van het geslacht Deinopsis vangen hun prooi op een opmerkelijke manier. Ze maken een web dat ze als een vangnet over hun prooi gooien. Daarvoor beschikken ze naast nachtzicht dus ook over gehoorvermogen. De spinnen horen via haartjes op de gewrichtreceptoren in hun poten. Via de haartjes en de receptoren pikken ze vibraties in de lucht op tot op een afstand van twee meter. Ze kunnen zowel de lage frequenties van hun mogelijke prooien, als de hogere frequenties van vogels voor wie zij zelf een prooi zijn, opvangen. In feite doen zij net hetzelfde als de mens, maar met specifieke receptoren in plaats van met een trommelvlies. Naar: www.eoswetenschap.eu

VA

N

Motten kunnen frequenties waarnemen tot 300 000 Hz! De mot moet immers kunnen ontsnappen aan zijn predator, de vleermuis. Daarom moet de mot het op dat vlak ook beter doen dan de vleermuis. Ze nemen geluiden waar met twee trommelvliesachtige membranen en geluidsreceptoren op hun borststuk.

Hoe kunnen spinnen horen zonder oren?

IN

Motten hebben het beste gehoor in de dierenwereld

C Samengevat

Hoewel onze oren geweldig zijn om te horen, kost het ons moeite om ze zelfs maar een beetje te laten wiebelen. Het bereik van ons gehoor wordt door velen in het dierenrijk overtroffen. In de loop van de evolutie hebben wij een aantal (h)oorprivileges verloren.

©

Grote oren vormen een betere antenne voor het opvangen van geluiden. Door de grote beweeglijkheid van de oorschelpen kunnen dieren de geluidsbron heel precies lokaliseren. De grote oorschelpen zijn vaak een aanpassing aan een tropisch klimaat waar ze een belangrijke rol hebben in de regeling van de lichaamstemperatuur. Vele dieren hebben een veel groter gehoorbereik dan de mens en kunnen infrageluiden of ultrageluiden waarnemen. Vleermuizen, dolfijnen en walvissen gebruiken echolocatie om hun weg te vinden in het donker. Ook ongewervelde dieren nemen geluiden waar door de aanwezigheid van geluidsreceptoren.

138

THEMA 02

hoofdstuk 2

Afb. 96 Met oorschelpen die twee derde van zijn totale lichaamslengte in beslag nemen, heeft de grootoorspringmuis naar verhouding de grootste oren van het dierenrijk.


HOOFDSTUKSYNTHESE

Î Hoe nemen mensen en andere dieren geluid waar?

een trillend voorwerp

MIDDENSTOF het medium dat de geluidsgolven tot

bij het oor brengt

2.1 Wat is geluid? Een geluidsbron is een trillend voorwerp, bijvoorbeeld

De geluidsbron veroorzaakt Zo ontstaan trillingen of

IN

GELUIDSBRON

.

in de middenstof.

Het aantal trillingen per tijdseenheid is de toonhoogte of

De luidheid of geluidssterkte

wordt uitgedrukt in decibel (dB).

lage geluidssterkte

(Hz).

hoge geluidssterkte

N

+

0

uitwijking 2 tijd uitwijking 1

VA

2.2 Hoe is het oor opgebouwd?

©

rotsbeen

uitwendig uitwendig ooroor middenoor middenoor

inwendig ooroor inwendig

THEMA 02

SYNTHESE HOOFDSTUK 2

139


Orgaan van Corti

IN

2.3 Hoe kunnen mensen geluid waarnemen? ovaal venster

gehoorgang

aambeeld

trilling

geluidsgolf

vloeistof trillingen

hamer

zenuwcellen vervoeren impulsen richting de hersenen

impuls

trilling

trommelvlies

stijgbeugel

UITWENDIG OOR oorschelp

trommelvlies

MIDDENOOR

gehoorbeentjes

©

ovaal venster

BINNENOOR slakkenhuis

orgaan van Corti

geluidsreceptoren of haarcellen

gehoorzenuw

HERSENEN

140

THEMA 02

slakkenhuis

De oorschelp vangt geluiden op en leidt ze naar de

.

Daar worden frequenties

.

De geluidsgolven worden geleid naar het trommelvlies.

VA

gehoorgang

N

trilling

haarcellen die vloeistoftrillingen omzetten in impulsen

Als het trommelvlies gaat bewegen door de drukveranderingen in de

De

trillingen via het

, worden geluidstrillingen overgebracht op het .

zit vast aan het trommelvlies en brengt de

Die brengt de trillingen over op het

de trilling nog versterkt.

over op de

. Daardoor wordt

.

Het slakkenhuis is opgebouwd uit drie gangen gevuld met vloeistof. Bewegingen van het

zorgen voor verplaatsing

van de vloeistof in de bovenste en onderste gang. Afhankelijk van de toonhoogte worden de tegen het

via de

SYNTHESE HOOFDSTUK 2

of de

op een bepaalde plaats in het basaalmembraan

geduwd. De receptoren sturen signalen

naar de verwerkingscentra in de hersenen.


2.3 Hoe kunnen mensen geluid waarnemen? Om te bepalen waar precies het geluid vandaan komt, maken we gebruik van en de

van een geluid in beide oren. Die informatie van beide oren wordt verwerkt

door de hersenen; we spreken van stereofonisch horen.

2.4 Wat als de werking van het oor verstoord is?

Afhankelijk van de oorzaak kan een of een

IN

Gehoorschade kan veroorzaakt worden door schade aan .

, een

het gehoorverlies gedeeltelijk herstellen.

2.5 Hoe nemen andere dieren geluiden waar? Dieren kunnen ook geluidsprikkels waarnemen.

en

N

Dieren hebben vaak

oorschelpen. Daardoor

kunnen ze beter de bron van het geluid bepalen en kunnen ze geluid beter opvangen. Grote oren hebben vaak ook een rol in het regelen van de

Het gehoorbereik van dieren staat in verband hun

en staat in functie van

VA

.

.

©

Geef zelf een voorbeeld van de bovenstaande vaststelling.

THEMA 02

SYNTHESE HOOFDSTUK 2

141


CHECKLIST

JA

NOG OEFENEN

1 Begripskennis • Ik kan uitleggen wat de kenmerken van geluid zijn.

• Ik kan de delen van het uitwendig oor, het middenoor en het inwendig oor aanduiden en benoemen.

• Ik kan de functie van de delen van het oor beschrijven.

• Ik kan beschrijven hoe de verschillende delen van het oor samenwerken om geluid op te vangen en te verwerken.

• Ik kan uitleggen wat de rol van de hersenen is in het waarnemen van geluiden.

kunt beschermen.

IN

• Ik kan uitleggen hoe gehoorschade ontstaat en hoe je jezelf daartegen

• Ik kan een verband leggen tussen de leefwijze van een dier en de bouw van de oren.

2 Onderzoeksvaardigheden • Ik kan een waarneming formuleren.

• Ik kan een waarneming interpreteren en verklaren. Je kunt deze checklist ook op

invullen bij je portfolio.

©

VA

`

N

• Ik kan een besluit formuleren.

142

THEMA 02

CHECKLIST HOOFDSTUK 2


conductor

netvlies

voorste oogkamer

pupil

ooglens

THEMA 02

beeld zodat we het voorwerp rechtop en in ware

de hersenen geleid. De hersenen interpreteren het

grote zien.

BEKIJK DE KENNISCLIP

fotoreceptoren

bipolaire cellen

• Via de oogzenuw wordt een signaal of impuls naar

lens

netvlies

• Die fotoreceptoren zetten de lichtprikkels om in een signaal of impuls.

waarnemen. Met de kegeltjes kun je kleuren waarnemen.

• Staafjes worden al geprikkeld bij weinig licht maar kunnen geen kleur

slakkenhuis

orgaan van Corti

trommelvlies

gehoorbeentjes

ovaal

Zo kunnen we geluid interpreteren en lokaliseren.

slakkenhuis

stijgbeugel

vloeistof trillingen

de hersenen gestuurd. Hier wordt het signaal verwerkt.

trilling

trommelvlies

hamer

aambeeld

IN

trilling

ovaal venster

• Via de gehoorzenuw wordt een signaal of impuls naar

trilling

geluidsgolf

gehoorgang

impuls

zenuwcellen vervoeren impulsen richting de hersenen

BEKIJK DE KENNISCLIP

haarcellen die vloeistoftrillingen omzetten in impulsen

• Die haarcellen zetten de trilling om in een signaal of impuls.

haarcellen.

tegen het dakmembraan geduwd. Een grotere geluidssterkte prikkelt meer

• Naargelang de toonhoogte van het geluid worden verschillende haarcellen

• Het orgaan van Corti in het slakkenhuis bevat de haarcellen.

venster

gehoorgang

versterken tot bij receptoren in het slakkenhuis.

• oorschelp

• Het oor is opgebouwd uit meerdere structuren die de prikkel geleiden en

• Het is een uitwendige, fysische prikkel die door het oor wordt opgevangen.

Het oor • Geluid bestaat uit trillingen of drukveranderingen.

N

glasachtig

• Het netvlies bevat twee soorten fotoreceptoren: staafjes en kegeltjes.

lichaam

• hoornvlies

verkleind, omgekeerd en scherp beeld op het netvlies te krijgen.

• Het oog is opgebouwd uit meerdere structuren die meehelpen om een

receptor

• Het is een uitwendige, fysische prikkel die door het oog wordt opgevangen.

• Zichtbaar licht is een straling die door de mens kan worden waargenomen.

prikkel

Het oog

VA

©

De zintuigen

THEMASYNTHESE

themasynthese

143


CHECK IT OUT

Î Er zit iets in mijn oog Tijdens de CHECK IN heb je ontdekt hoe je lichaam reageert op prikkelende stoffen. We zagen hoe je begon te wenen bij het snijden van een ui. Welke prikkels kan je lichaam nog waarnemen?

2

Hoe neemt je lichaam die prikkels waar?

3

Waar in je lichaam bevinden zich receptoren om de prikkels waar te nemen?

4

Hoe verwerkt je lichaam die prikkels?

VA

N

IN

1

!

Organismen hebben receptoren om op prikkels te reageren. Receptoren zijn vaak gespecialiseerde

structuren die in zintuigen gelokaliseerd zijn. Soms kunnen receptoren ook zenuwuiteinden zijn zoals

pijnreceptoren. Als receptoren geprikkeld worden, sturen ze een signaal of impuls naar de hersenen zodat de effectoren op een gepaste manier kunnen reageren.

De prikkelende stof van de ui is een uitwendige prikkel die een regelsysteem in gang kan zetten. De

prikkel wordt opgevangen door de receptoren in het hoornvlies. Een signaal via het zenuwstelsel zorgt

©

voor een snelle reactie door de effectoren: de traanklieren worden geactiveerd en het oog begint te tranen.

144

THEMA 02

check it out


AAN DE SLAG

1

Verbind de beschermende delen van het oog met hun (functie)omschrijvingen. Beschermend deel rond het oog oogkas

C

wenkbrauwen

E

talgklieren tussen de wimpers

6

traanklier met traanvocht

7 8

B

C

schokken opvangen

talg produceren om de randen van de oogleden waterafstotend te maken

oogbol beschermen tegen uitdrogen vormt stevig omhulsel rond het oog stofdeeltjes tegenhouden

traanvocht verdelen en beschermen tegen stof en fel licht

Beschermend deel rond het oog

D

Vul van de genummerde delen de functie aan in de tabel.

N

a

1

2

2

F

G

Functie

1

2

2

b Waarom is het onderdeel bij nummer 1 geen oogspier?

©

E

Bestudeer de afbeelding van de oogspieren.

VA

oogbol ontsmetten

5

G oogleden

2

3 4

D wimpers

A

verhinderen dat water en zweet in de ogen lopen

2

B vetweefsel

F

1

IN

A

Functie

THEMA 02

aan de slag

145


3

Bekijk de afbeelding van het oog en de tabel.

1

2

12

4 3

10

9

8 15

6

11

5 7

a

IN

13

Omschrijf de eigenschappen of de functie bij elk onderdeel.

b Noteer het overeenkomstige nummer op de tekening in de derde kolom.

blinde vlek

Eigenschappen of functie

N

Onderdeel

VA

glasachtig lichaam vaatvlies netvlies

©

pupil lens

harde oogvlies

4

146

Wat is het verband tussen het hoornvlies en het harde oogvlies?

THEMA 02

aan de slag

Nummer


5

Vervolledig de afbeeldingen. a

Teken links een pupil van een oog dat zich in een donkere omgeving bevindt.

6

IN

b Teken rechts een pupil van een oog in een goed verlichte omgeving.

Het gebruik van bepaalde drugs, zoals ecstasy, cocaïne, amfetamine … veroorzaakt onder andere een pupilvergroting in het oog. Welke spieren zijn daarvoor verantwoordelijk? Verklaar.

7

Markeer de juist stelling. a

Accommodatie is het groter worden van de pupil bij weinig licht.

c

Accommodatie is het aanpassen van de kromming van het hoornvlies.

N

b Accommodatie is het kleiner worden van de pupil bij veel licht.

d Accommodatie is het aanpassen van de kromming van de ooglens. Bepaal jouw leesafstand en nabijheidspunt.

VA

8

a

Hou je leerschrift op zo’n manier vast dat je de tekst

comfortabel kunt lezen. Je klasgenoot meet de afstand tussen je ogen en je boek.

Wat is jouw leesafstand?

b Breng je leerschrift dichter bij je ogen, totdat je nog net de tekst scherp ziet. Wat is jouw nabijheidspunt?

Is jouw nabijheidspunt gelijk aan jouw leesafstand?

©

c

d Omcirkel het juiste antwoord.

Bij het nabijheidspunt is de ooglens boller / minder bol dan bij de leesafstand. Dat komt doordat de accommodatiespier opgespannen / ontspannen is. De lensbandjes zijn strak gespannen / hangen slap.

THEMA 02

aan de slag

147


9

Zijn de onderstaande eigenschappen van toepassing op de staafjes of op de kegeltjes?

Zet een kruisje op de juiste plaats in de tabel. Eigenschappen

Staafjes

Kegeltjes

liggen in de gele vlek zijn kleurgevoelig

hebben een lage prikkeldrempel liggen in de blinde vlek

hebben een hoge prikkeldrempel

Hoe kunnen we de nawerking van kleuren aantonen?

VA

N

10

IN

zijn heel lichtgevoelig

a

Kleur de afbeelding met een roze fluostift in.

c

Kijk vervolgens naar de witte ruimte naast de afbeelding.

b

Kijk één minuut naar de ingekleurde afbeelding.

d Beantwoord de vragen. Wat zie je?

Wat gebeurt er met je kegeltjes wanneer je naar de roze like kijkt?

Wat gebeurt er met je kegeltjes wanneer je naar het witte blad kijkt?

©

148

THEMA 02

aan de slag


11

Een tekenfilm maken kost veel tijd. Je hebt namelijk 24 beelden per seconde nodig. Voor een film van 75 minuten is dat gauw 100 000 beelden. Hoe komt het dat we zo veel beelden nodig hebben?

12

Op de tekening zie je het uitwendig oor. Benoem alle aangeduide delen. Nummer

IN

1

3

1

Deel van het uitwendig oor

2 3

7 6

5

N

4

4

5

2

VA

6

In het oor van zoogdieren liggen gehoorbeentjes. a

In welk deel van het oor liggen de gehoorbeentjes?

c

Duid ook het trommelvlies aan.

e

Welk gehoorbeentje is verbonden met het ovaal venster?

b Benoem de gehoorbeentjes op de figuur.

d Welk gehoorbeentje is verbonden met het trommelvlies?

©

13

7

THEMA 02

aan de slag

149


15

16

Is de luchtdruk in de trommelholte dezelfde als de luchtdruk in de gehoorgang? Leg uit.

Waarom is het nuttig dat het ovaal venster een kleiner oppervlak heeft dan het trommelvlies?

IN

14

Op de tekening zie je een doorsnede van het benig en het vliezig labyrint.

Duid op de tekening de onderdelen aan met hun overeenkomstig nummer. halfcirkelvormig kanaal

4

benig labyrint

2 3 5 6 7

vliezig labyrint bovenste gang middengang

onderste gang

rond venster

©

VA

8

voorhof

N

1

150

THEMA 02

aan de slag


17

Op de figuur zie je een doorsnede van het slakkenhuis. a

Benoem de aangeduide delen.

c

In welk deel van het oor bevindt zich het orgaan van Corti?

18

N

IN

b Duid op de figuur het orgaan van Corti aan.

Beschrijf de functie van de volgende onderdelen van het oor: het uitwendig oor

VA

a

b het middenoor

het slakkenhuis in het inwendig oor

©

c

19

In welk deel van het orgaan van Corti worden … a

receptorcellen geprikkeld bij hoge tonen?

b receptorcellen geprikkeld bij lage tonen?

THEMA 02

aan de slag

151


20

21

Wat is het voordeel van stereofonisch horen?

Welke weg doorlopen geluidstrillingen vanaf de geluidsbron tot aan de haarcellen in het slakkenhuis? a

Vul het schema aan.

b Noteer ook telkens de middenstof waardoor de trillingen zich verplaatsen.

IN

geluidsbron

©

VA

N

geluidstrilling

ovaal venster

verplaatsing vloeistof in slakkenhuis

haarcellen

152

THEMA 02

aan de slag


22

23

Verklaar hoe gehoorschade kan ontstaan door blootstelling aan luide geluiden.

Iemand heeft geen schade aan het uitwendig oor en het middenoor. Ook het orgaan van Corti is niet

24

IN

beschadigd. Toch hoort de persoon niets. Hoe kun je dat verklaren?

Lees de tekst over de gierzwaluw en beantwoord de vraag.

De gierzwaluwen van Borneo (Salanganen) nestelen in ruime,

donkere grotcomplexen. Lord Medway liet er enkele vrij in een donkere kamer: ze vlogen rond zonder tegen elkaar of tegen

de muren te botsen, terwijl ze voortdurend kwetterden. Op het ogenblik dat in de kamer het licht werd aangeknipt, hield het

VA

Hoe verklaar je dat?

N

gekwetter op en bleven de zwaluwen gewoon doorvliegen.

.

©

Verder oefenen? Ga naar

THEMA 02

aan de slag

153


©

VA

N

IN

Notities

154


IN

HOE GEBEURT DE COÖRDINATIE TUSSEN PRIKKEL EN REACTIE BIJ MENSEN EN ANDERE DIEREN?

THEMA 03

CHECK IN

157

VERKEN `

159

HOOFDSTUK 1: Hoe coördineert het zenuwstelsel de reacties op prikkels?

N

1.1 Uit welke delen bestaat het zenuwstelsel? A Indeling naar bouw en ligging B Soorten neuronen en zenuwen C Indeling naar functie

©

VA

1.2 Hoe gebeurt de overdracht en verwerking van informatie in het zenuwstelsel? A B C D

Informatieoverdracht Impulsgeleiding Impulsoverdracht tussen neuronen Informatieverwerking

161 161 161 168 173 174 174 176 185 188

1.3 Wat is het verschil tussen een gewilde beweging en een reflex? 194 A Hoe wordt een gewilde beweging geregeld? 194 B Welke zenuwbaan volgt een impuls bij een reflex? 197 C Wat is het verschil tussen een gewilde beweging en een reflex? 202

1.4 Hoe draagt het zenuwstelsel bij tot homeostase?

204

1.5 Wat kan de werking van het zenuwstelsel verstoren?

208

Hoofdstuksynthese

210

155


`

HOOFDSTUK 2: Hoe coördineert het hormonale stelsel de reacties op prikkels? 2.1 Welke rol speelt het hormonale stelsel als conductor?

216

2.2 Hoe herkennen hormonen hun doelwitcellen?

220

2.3 Wat is de coördinerende rol van hormonen in het feedbacksysteem? Regeling bloedsuikerspiegel Mechanisme om de calciumconcentratie op peil te houden Regeling stresshormonen Werking schildklier

2.4 Wat kan de werking van het hormonale stelsel verstoren? A Diabetes type 1 B Diabetes type 2

N

Hoofdstuksynthese

224 224 231 235

IN

A B C D

240 240 240 242

THEMASYNTHESE

246

CHECKLIST

248

PORTFOLIO

VA

CHECK IT OUT AAN DE SLAG

©

OEFEN OP DIDDIT

156

216

249 250


CHECK IN

Î Leer het wiel! Uitdaging! Hou je lichaam in balans terwijl je de zijwaartse radslag uitvoert.

voldoende ruimte om de oefening uit te voeren

een assistent

een flinke portie durf HOE GA JE TE WERK?

2 3 4 5 6

plaatsen.

Richt je linkervoet naar die plek. Je linkerbeen mag plooien, je steunt daarop. Houd je andere been (het rechterbeen) gestrekt naar achter.

Plooi je bovenlichaam naar voor en houd je armen daarbij gestrekt.

Zet je handen na elkaar op de grond. Je linkerhand raakt eerst de grond, je rechter daarna. Zwaai tegelijk je gestrekte rechterbeen omhoog. Je linkersteunbeen volgt daarna.

Laat je rechterbeen verder zwaaien en weer contact maken met de grond. Draai bij het neerzetten je rechtervoet wat naar je armen. Je assistent houdt je veilig. Oefen totdat de beweging vloeiend wordt.

©

VA

7

Ga goed rechtop staan. Steek je handen in de lucht. Kijk naar de plek waar je je handen gaat

N

1

IN

WAT HEB JE NODIG?

THEMA 03

check in

157


WAT GEBEURT ER? Welke prikkels word je gewaar tijdens het uitvoeren van het wiel?

2

Op welke spieren doe je voornamelijk beroep om het wiel uit te voeren?

3

Welke onbewuste processen spelen zich af in je lichaam?

IN

1

HOE ZIT DAT?

N

Het wiel nauwgezet aanleren kost tijd en moeite. Mogelijk lukt het je niet meteen. Je zintuigen draaien immers

overuren door de vele prikkels. Waar zet je je handen? Hoe ver is dat van je af? Hoe hoog zit je hoofd van de grond? Zijn je spieren voldoende opgespannen?

Na detectie van de prikkels wordt de informatie verzonden en verwerkt nog voor je maar één (veilige) stap zet. Welk systeem selecteert de belangrijke prikkels, berekent de opeenvolgende bewegingen in stappen? Het wiel verlangt

VA

immers heel wat gecoördineerde gewenste spierbewegingen na elkaar. Hoe worden de juiste impulsen naar de verschillende spieren verstuurd? Hoe weten je spieren wat ze precies moeten doen en hoe voeren ze dat uit?

Daarnaast gebeuren er ook tal van andere onbewuste processen in je lichaam. Gelukkig moet je daar niet over nadenken en gebeuren die processen vanzelf, maar hoe regelt je lichaam dat?

Hoe ontvangen effectoren informatie over een prikkel?

`

Hoe gebeurt het verwerken van de informatie over prikkels?

`

Hoe wordt bepaald welke effectoren aan de slag moeten en wat de gepaste reactie wordt?

`

Hoe regelt het lichaam onbewuste reacties?

©

`

We zoeken het uit!

158

THEMA 03

check in

?


VERKEN

Î Hoe werken regelsystemen? OPDRACHT 1

Vul de tekst en het schema aan met de correcte begrippen. Kies uit: bijsturen – effectoren – conductor – gewenste toestand – hormonale stelsel – informatie – meten – prikkel – reactie – receptoren – regelsystemen – zenuwstelsel

Je wilt prettig kunnen ‘wonen’ in je lijf, ondanks de soms veranderende omstandigheden van buitenaf of binnenin: wilt de juiste vochtbalans, en ga zo maar door … In thema 1 leerde je dat een organisme over

IN

je wilt het niet te warm of te koud hebben, je wilt voldoende brandstof, bouwstoffen en zuurstofgas in je lichaam, je beschikt om veranderingen

op te vangen en het lichaam optimaal te laten werken in veranderende omstandigheden. Regelsystemen helpen je bij het

, controleren en indien nodig

van bijvoorbeeld de

lichaamstemperatuur, vochthuishouding, een angstaanjagende situatie …

Het

of het

kunt opvangen met

de informatie van de prikkel naar de

.

, de conductoren, geleiden vervolgens

N

Je leerde dat je

©

VA

, die op hun beurt een reactie uitvoeren.

waarneembare verandering

lichaamsdeel dat de prikkel herkent en opvangt signaal

lichaamsdeel dat informatie geleidt signaal

lichaamsdeel dat een reactie uitvoert

actie als antwoord op de prikkel

THEMA 03

verken

159


OPDRACHT 2

Een warmtereceptor registreert ‘te warm’, je gaat zweten.

coördinatie door zenuwstelsel

Je ziet een enge spin en je loopt vlug weg. coördinatie door zenuwstelsel

coördinatie door hormonale stelsel

N

coördinatie door hormonale stelsel

IN

Bekijk de situaties. Overleg met je buur en zet een kruisje bij elk gepast antwoord.

Een koudereceptor registreert ‘koude’ en je krijgt

Tijdens de puberteit krijg je okselhaar en schaamhaar.

VA

kippenvel.

coördinatie door zenuwstelsel

coördinatie door hormonale stelsel

coördinatie door zenuwstelsel

coördinatie door hormonale stelsel

OPDRACHT 3

Je leerde al dat het zenuwstelsel en het hormonale stelsel conductoren zijn. Som hieronder enkele delen van het zenuwstelsel en het hormonale stelsel op die jij al kent. Overleg met je buur.

©

Delen zenuwstelsel

160

THEMA 03

verken

Delen hormonaal stelsel


HOOFDSTUK 1

Î Hoe coördineert het zenuwstelsel de reacties op prikkels?

IN

LEERDOELEN Je kunt al:

M het belang van receptoren voor het waarnemen van prikkels omschrijven;

M de structuren beschrijven die in het lichaam voor coördinatie zorgen; M de rol van conductoren beschrijven. Je leert nu:

De uitdaging van het wiel

M het verband tussen een neuron en een zenuw omschrijven;

arm of been. Zij kunnen

N

M uit welke delen het zenuwstelsel is opgebouwd;

M omschrijven wat een neuron is en de onderdelen ervan benoemen; M hoe de geleiding en overdracht van informatie gebeurt in het zenuwstelsel;

VA

M hoe het doorgeven van een impuls een samenwerking is tussen een elektrisch en een chemisch proces;

M hoe de informatie verwerkt wordt in het centrale zenuwstelsel; M het verschil tussen een reflex en een gewilde beweging; M hoe het zenuwstelsel bijdraagt tot homeostase;

M hoe de werking van het zenuwstelsel verstoord kan worden.

wordt nog groter voor

mensen met een bionische

het wiel echter net zo goed

uitvoeren. Ook zij controleren en sturen vanuit hun wil de bewegingen aan, maar zij

sturen hun impulsen naar

hun elektronische robotarm of -been. Hoe doen zij dat? Om die vragen te kunnen

beantwoorden, bestuderen we eerst de mogelijke wegen die een impuls aflegt.

©

1.1 Uit welke delen bestaat het zenuwstelsel?

A

Indeling naar bouw en ligging

Dankzij je zenuwstelsel kan informatie worden doorgegeven vanuit de receptoren tot bij de effectoren, ook al bevinden die zich op erg

verschillende plekken in je lichaam. Je weet dat het zenuwstelsel is opgebouwd uit zenuwen, maar wat zijn zenuwen nu eigenlijk?

Zenuwen bestaan uit zenuwcellen of neuronen. Ze brengen informatie met hoge snelheid over van de ene plaats in je lichaam naar de andere. THEMA 03

hoofdstuk 1

161


Hoewel er verschillende soorten neuronen bestaan, kun je bij de meeste neuronen drie duidelijke delen herkennen, die elk een specifieke functie hebben.

Het cellichaam bevat de celkern en heel wat andere celorganellen.

Het cellichaam is meestal verbonden met veel dunne, vertakte uitlopers, die

informatie naar het cellichaam brengen. Die uitlopers worden de dendrieten genoemd.

Het cellichaam stuurt de informatie dan verder naar andere cellen via een zeer lange uitloper, soms langer dan één meter, die meestal alleen op het einde vertakt is: het axon.

De uiteinden van het axon maken contact met andere cellen zoals neuronen,

IN

spiercellen of kliercellen. Die uiteinden zijn knotsvormig verdikt en noemen we de eindknopjes.

Het axon kan omgeven zijn door een myelineschede. Myeline is een vetachtige stof die aangemaakt wordt door speciale cellen van het

zenuwstelsel, de cellen van Schwann. De myelineschede heeft sterk

isolerende eigenschappen en speelt een belangrijke rol in de snelheid

van impulsgeleiding. De myelineschede wordt op regelmatige plaatsen

onderbroken en die onderbrekingen worden de insnoeringen of knopen van

N

Ranvier genoemd.

3D

dendrieten

axon

VA

myelineschede

cellichaam

celkern

knoop van Ranvier

celkern

axon Cel van Schwann produceert myeline.

Afb. 97 Delen van een neuron

OPDRACHT 4

©

Bestudeer de figuur van een neuron. 1

Schrijf in de tabel de juiste letter bij het onderdeel van het neuron.

d

162

THEMA 03

hoofdstuk 1

a

c

b

e

f

g

Afb. 98

eindknopjes

doorsnede in lengte


Letter in figuur

Onderdeel

Letter in figuur

Onderdeel

axon

myeline

cellichaam

celkern

eindknopje dendrieten

Teken met een pijl in welke richting informatie doorheen het neuron loopt.

IN

2

insnoering of knoop van Ranvier

Een zenuw is een bundel met lange uitlopers van verschillende zenuwcellen. Die bundel van uitlopers wordt samengehouden en beschermd door

een bindweefselschede. Op hun beurt worden meerdere zenuwbundels samengehouden door een stevige bindweefselmantel.

Binnenin dat bindweefsel lopen bloedvaten: zij voorzien alle aanwezige structuren van onder andere zuurstofgas en voedingstoffen.

zenuw

N

zenuwbundel

VA

axon of lang dendriet

bindweefselschede

bloedvat

Afb. 99 Een zenuw is een bundel met lange uitlopers van zenuwcellen.

Er zijn verschillende zenuwbundels, elk met hun specifieke locatie en eigenschappen.

• Zo geleiden sommige ruggenmergzenuwen, zoals de kuitzenuw, impulsen vanuit je ruggenmerg naar effectoren, bijvoorbeeld naar bepaalde spieren in je voet.

• Andere ruggenmergzenuwen zorgen voor de tegengestelde geleiding, dus

©

A

bijvoorbeeld vanuit receptoren in je voet naar je ruggenmerg.

• Uit de hersenstam ontspringen dan weer hersenzenuwen. Je

hersenzenuwen geven voornamelijk informatie aan je hoofd en nek. Dat

B

zie je op afbeelding 100.

Afb. 100 A Ruggenmergzenuwen ontspringen uit ruggenmerg. B Vanuit je hersenen en hersenstam ontspringen hersenzenuwen.

THEMA 03

hoofdstuk 1

163


De ruggenmergzenuwen én de hersenzenuwen behoren tot het perifere zenuwstelsel. Ook de grensstrengen die parallel rondom de buitenkant van je wervelkolom liggen, behoren tot het perifere zenuwstelsel. De

grensstrengen zijn twee bundels zenuwcellen die tal van organen met je ruggenmerg verbinden.

ruggenmerg

rugzijde spinaal ganglion

IN

grensstreng

grensstrengganglion

buikzijde

ruggenmergzenuw

N

Afb. 101 Grensstrengen liggen parallel naast de wervelkolom.

OPDRACHT 5

VA

Noteer bij beide figuren de nummers van de correcte onderdelen van het zenuwstelsel. Kies uit: ruggenmergzenuwen (1), ruggenmerg (2),

hersenzenuwen (3), hersenen (4) en grensstrengen (5). buikzijde

©

ruggenmergvliezen

rugzijde

164

THEMA 03

hoofdstuk 1

wervel

Afb. 102

Afb. 103


De hersenen en het ruggenmerg vormen samen het centrale zenuwstelsel (CZS). De grote hersenen liggen bovenaan je hersenen. Het is het deel met de talloze groeven en windingen. Ze bestaan uit twee hemisferen

of hersenhelften, die onderling verbonden zijn via de hersenbalk. Elke

hersenhelft is verdeeld in vier lobben: de frontale lob of voorhoofdslob, de wandlob met daaronder de slaaplob, en de achterhoofdslob.

De kleine hersenen ten slotte, liggen achteraan onder de grote hersenen. Ook die bestaan uit twee hemisferen.

wandlob

voorhoofdslob

IN

voorhoofdslob

achterhoofdslob

wandlob

slaaplob

slaaplob

kleine hersenen

hersenstam

achterhoofdslob

ruggenmerg

N

linkerhemisfeer rechterhemisfeer

Afb. 104 Bovenaanzicht en zijaanzicht van de hersenen

Onze hersenen worden tegen schokken en stoten beschermd door de

VA

schedel. De hersenvliezen met hersenvocht ertussen zorgen hier ook voor

een extra bescherming. De hersenen drijven als het ware in het hersenvocht

en ondervinden daardoor veel minder hinder van de zwaartekracht of plotse versnellingen.

hersenvliezen

grote hersenen

hard hersenvlies

spinnenwebvlies

zacht hersenvlies

©

schedel

hersenstam

kleine hersenen

bloedvaten

hersenen

Afb. 105 De schedel en de hersenvliezen beschermen de hersenen.

THEMA 03

hoofdstuk 1

165


Het ruggenmerg wordt beschermd door ruggenwervels en drie

ruggenmergvliezen. De ruggenmergvliezen zijn een voortzetting van de

IN

hersenvliezen.

Afb. 106 Microscopische foto doorsnede ruggenmerg

De tussenhersenen zitten verstopt onder de grote hersenen.

In die tussenhersenen liggen onder andere de thalamus, de hypothalamus,

N

en de hypofyse. Die drie delen maken hormonen aan: regelende stoffen die

andere cellen in je lijf aan het werk zetten en getransporteerd worden via de bloedbaan.

hersenbalk

grote hersenen

VA

3D

tussenhersenen

thalamus

©

hypothalamus

hypofyse

hersenstam

kleine hersenen

Afb. 107 Overlangse doorsnede van de hersenen

De hersenstam bevindt zich tussen de tussenhersenen en het ruggenmerg. De hersenstam gaat zonder duidelijke begrenzing over in het ruggenmerg. Dat is een buisvormige streng, gelegen in het wervelkanaal.

166

THEMA 03

hoofdstuk 1


WEETJE Het wervelkanaal ontstaat doordat wervelgaten van de op elkaar gelegen wervels een tunnel vormen. Het ruggenmerg is dus beschermd door de wervelkolom.

Tussen de wervellichamen liggen kraakbenige tussenwervelschijven. Ze maken de beweeglijkheid van de wervelkolom mogelijk en dienen als schokdemper voor de verschillende wervels tijdens de beweging. Tussen opeenvolgende wervels is aan beide kanten een opening, het tussenwervelgat. Doorheen de

tussenwervelgaten treden de ruggenmergzenuwen, die links en rechts van het ruggenmerg ontspringen, uit het wervelkanaal. A

wervelgat

wervellichaam

buikzijde

A

IN

rugzijde

B

7 halswervels

B

8 paar halszenuwen

buikzijde

wervelgat

tussenwervelgat

wervellichaam

rugzijde

12 borstwervels

ruggenmerg

12 paar borstzenuwen

N

Fig. 9.40 Wervel A Bovenaanzicht B Zijaanzicht

rugzijde

A

buikzijde

buikzijde

rugzijde

buikzijde

tussenwervelgat

VA

rugzijde

5 lendenwervels

5 paar lendenzenuwen

5 heiligbeenwervels

5 paar heiligbeenzenuwen

4 staartwervels

1 paar staartzenuwen

buikzijde

B

ruggenmergzenuw

tussenwervelschijf

rugzijde

ruggenmerg

©

A Zijaanzicht van twee op elkaar volgende wervels. Tussen op elkaar volgende wervels is er zowel links als rechts een tussenwervelgat. B Twee wervels met ruggenmerg in het wervelkanaal. Aan het ruggenmerg ontspringen ruggenmergzenuwen.

A Zijaanzicht van de wervelkolom B Zijaanzicht van een overlangse doorsnede van de wervelkolom met ruggenmerg en ruggenmergzenuwen. Het ruggenmerg vult het wervelkanaal slechts gedeeltelijk; ter hoogte van de lendenwervels is het wervelkanaal gevuld met een bundel van ruggenmergzenuwen.

Afb. 108

Op een dwarsdoorsnede van het ruggenmerg zie je dat het

ruggenmergkanaal

ruggenmerg uit grijze stof bestaat, omgeven door witte

dorsale hoorn

rugzijde

stof. De grijze stof vormt een vlindervormige figuur met vier opvallende uitlopers of hoornen: twee dorsale hoornen en twee ventrale hoornen. Dorsaal betekent ‘aan de

rugzijde gelegen’, ventraal ‘aan de buikzijde'. In het midden van de grijze stof loopt het ruggenmergkanaal, dat met

ruggenmergvocht gevuld is. Het ruggenmergvocht en het hersenvocht vormen één doorlopend geheel.

grijze stof

witte stof

ventrale hoorn

buikzijde

Afb. 109 Doorsnede van het ruggenmerg

THEMA 03

hoofdstuk 1

167


De geleiding van informatie gebeurt door zenuwcellen of neuronen. Aan een neuron kunnen we verschillende delen onderscheiden:

• de dendrieten: korte, sterk vertakte uitlopers die informatie naar het cellichaam brengen. Een neuron kan vele dendrieten hebben;

• het cellichaam;

• het axon: lange uitloper die alleen aan het uiteinde vertakt is. Het

uiteinde van elke vertakking is verbreed, de eindknopjes. Het axon brengt informatie naar andere cellen. Het axon kan omgeven zijn

door een myelineschede die op regelmatige plaatsen ingesnoerd is

IN

(knopen van Ranvier).

Op basis van de ligging delen we het zenuwstelsel in twee delen in.

• Het centrale zenuwstelsel met de hersenen en het ruggenmerg ligt

centraal in het lichaam en wordt beschermd door de wervels van de wervelkolom, de schedel, vliezen en vocht.

• Het perifere zenuwstelsel loopt door het hele lichaam. Het is opgebouwd uit hersenzenuwen, ruggenmergzenuwen en

grensstrengen. Die zenuwen vervoeren impulsen van de receptoren

Soorten neuronen en zenuwen

VA

B

Maak oefening 1 t/m 5 op p. 250-251.

N

`

naar het centrale zenuwstelsel, en van daaruit naar de effectoren.

OPDRACHT 6

Lees de tekst en beantwoord de vragen.

normaal

Wanneer je te lange tijd met gekruiste

dropvoet

benen op een stoel zit, kan het

gebeuren dat het je daarna niet meer lukt om een stoeprand op te stappen of een trap te nemen. Je probeert je

voet wel op te heffen, maar je spieren

©

slagen er niet meer in je tenen met

je voet omhoog te trekken. Door met

kuitzenuw

je benen voortdurend gekruist te zitten, oefen je met je onderste knie druk uit op een zenuw in de holte achter de knie erboven. De zenuw raakt bekneld, krijgt daardoor te weinig voedsel en zuurstofgas en kan schade oplopen. Men spreekt van een dropvoet.

168

THEMA 03

Afb. 110

hoofdstuk 1


1

Beoordeel met goed of fout en leg uit: ‘Een dropvoet is een spierziekte’.

2

Tot welk type zenuw behoort de kuitzenuw, als je weet dat de kuitzenuw het ruggenmerg verbindt met

3

Gebruik de afbeelding om de lengte van de axonen in die kuitzenuw in te schatten.

IN

de spieren die de voet heffen?

Als je zenuwstelsel niet goed werkt, zoals bij een dropvoet, worden bepaalde impulsen niet doorgegeven in je lichaam. Drie verschillende typen neuronen spelen daarbij een cruciale rol. Het onderscheid tussen die neuronen

wordt gemaakt op basis van de richting waarin ze de impuls doorgeven.

Elk type vertoont eveneens een kenmerkende bouw. Je vindt ze terug op

N

afbeelding 111.

schakelneuronen

©

VA

sensorisch neuron

motorisch neuron geleidt impuls

schakelneuronen

motorisch neuron

je armspieren trekken samen

sensorisch neuron geleidt impuls

mechanoreceptoren in je hand maken impulsen aan wanneer je een bal in je hand voelt vallen

Afb. 111

THEMA 03

hoofdstuk 1

169


OPDRACHT 7

Een baseballspeler vangt en gooit een bal. Gebruik afbeelding 111 om de vragen te beantwoorden. 1

Welke receptor neemt het vangen van de bal waar?

2

Geef bij elk stap tussen het opvangen en het wegwerpen van de bal aan welke cellen daarvoor verantwoordelijk zijn.

2 3 4 3

De prikkel omzetten naar een impuls

De impuls geleiden van de receptor

naar de hersenen

De impuls verwerken in de hersenen

De impuls geleiden vanuit de hersenen

naar de armspieren

N

1

Cellen

IN

Stappen

Welke effector zorgt voor de reactie van de baseballspeler?

VA

Bij baseball worden er impulsen doorgegeven via meerdere neuronen. Daarbij spelen drie typen neuronen een rol. 1

Sensorische of afferente neuronen

Deze neuronen ontvangen impulsen van receptoren. Ze brengen de impulsen van een receptor naar het centrale zenuwstelsel.

Een sensorisch neuron herken je aan de twee lange uitlopers: de

dendriet is verbonden met de receptor, het axon loopt naar het centrale

©

zenuwstelsel. De dendriet kan wel een meter lang zijn en je hele arm of

2

been overbruggen.

Motorische of efferente neuronen

Neuronen die impulsen geleiden vanuit het centrale zenuwstelsel naar de effectoren. Deze neuronen kunnen spieren of klieren in werking zetten. Een motorisch neuron heeft korte dendrieten en een lang axon met 3

myeline. Dat axon kan tot meer dan één meter lang zijn. Schakelneuronen

Neuronen die impulsen overbrengen binnen het centrale zenuwstelsel. Ze liggen dus in het ruggenmerg of in de hersenen.

Schakelneuronen kunnen impulsen ontvangen van sensorische neuronen en doorgeven aan motorische neuronen of andere schakelneuronen.

Ze hebben talrijke dendrieten en korte axonen, vaak zonder of met maar weinig myeline. 170

THEMA 03

hoofdstuk 1


WEETJE Fantoompijn is een pijngevoel vanuit een

lichaamsdeel dat je niet meer hebt. Daarbij

kan het bijvoorbeeld gaan om pijn vanuit een geamputeerde borst, been, arm of zelfs kies. Het kan dus gebeuren dat je kiespijn blijft

bestaan nadat je tand met wortel en zenuw al verwijderd werd. Het zijn de schakelneuronen

in de hersenen die deze foutieve impulsen geven en de fantoompijn veroorzaken. Meer dan de helft van de mensen met een verwijderde ledemaat heeft weleens fantoompijnen. Die pijnen voelen dan als

IN

zeurderig, brandend of tintelend.

Een zenuw bestaat uit vele zenuwcellen en kan onderdelen van verschillende soorten neuronen bevatten.

• Sensorische zenuwen bevatten axonen en dendrieten van sensorische neuronen.

• Gemengde zenuwen bevatten uitlopers van sensorische en motorische neuronen.

• Motorische zenuwen bevatten enkel axonen van motorische neuronen die

N

naar effectoren lopen.

Omdat zenuwen vele zenuwcellen bevatten, kunnen er gelijktijdig meerdere impulsen worden verstuurd tussen het centrale zenuwstelsel en de

©

VA

receptoren en effectoren rondom.

Al naargelang de richting waarin impulsen doorgegeven worden en de bouw van de neuronen, spreekt men van drie typen:

• sensorische of afferente neuronen: geleiden impulsen van een receptor naar het centrale zenuwstelsel;

• motorische of efferente neuronen: geleiden impulsen vanuit het centrale zenuwstelsel naar effectoren;

• schakelneuronen: geleiden impulsen tussen verschillende soorten neuronen binnen het centrale zenuwstelsel.

Zenuwen worden onderverdeeld in sensorische zenuwen, motorische zenuwen en gemengde zenuwen, al naargelang ze uitlopers bevatten van respectievelijk sensorische neuronen, motorische neuronen of beide. `

Maak oefening 6 op p. 252.

THEMA 03

hoofdstuk 1

171


OPDRACHT 8

DOORDENKER

Beantwoord de vragen. Bij een aangezichtsoperatie is de chirurg erg voorzichtig. Hij wil vooral geen schade toebrengen aan de aangezichtszenuwen. Op deze foto kun je er zelf één opmerken.

3

Duid de zenuw aan met een pijl.

Leg aan de hand van de kleur van de

aangezichtszenuw uit waarom jij precies daar je pijl

Afb. 112

tekende. Tip: net als room is myeline een vetstof.

IN

1

2

Ook een dwarsdoorsnede van je ruggenmerg laat kleurcontrast zien. Duid met een pijl aan op de foto welk deel van je ruggenmerg geen schakelneuronen bevat.

VA

N

ruggenmerg

Afb. 113

Motiveer waarom je dat deel aanduidde.

©

4

Afb. 114

OPDRACHT 9

ONDERZOEK

Voer een microscopieoefening van zenuwweefsel uit. Gebruik Labo 10 op p. 389.

172

THEMA 03

hoofdstuk 1


Indeling naar functie

C grote hersenen

kleine hersenen hersenstam

Je leerde al dat het zenuwstelsel ingedeeld kan worden op basis van ligging: het centrale en perifere zenuwstelsel. We kunnen het zenuwstelsel nog op een andere manier indelen, namelijk op basis van functie. Op basis van

functie onderscheiden we het somatische of animale zenuwstelsel en het autonome zenuwstelsel.

• Somatisch of animaal zenuwstelsel: helpt bij de bewuste waarnemingen, verwerking van de informatie en het uitvoeren van daarbij gewenste

bewegingen. Het somatische zenuwstelsel regelt dus de interactie tussen het individu en zijn omgeving.

IN

• Autonoom zenuwstelsel: regelt de automatische processen zoals hartslag, ademhaling, spijsvertering … . Het autonome zenuwstelsel controleert alle onbewuste levensprocessen binnen het individu.

• Het somatische zenuwstelsel zorgt voor de bewustwording en de bewuste reacties.

Afb. 115 Deel van het autonome zenuwstelsel

• Het autonome zenuwstelsel regelt de onbewuste levensprocessen in

WEETJE

Maak oefening 7 op p. 252.

N

`

het individu.

VA

De eerste schooldag ontvang je je lesrooster. Oei, de sportles staat het lesuur net na de middag gepland. Waarschijnlijk vind je dat niet leuk. Waarom is dat?

Waardoor komt dat?

Het autonome zenuwstelsel bestaat uit twee systemen die een tegengestelde werking hebben: het

©

sympatische en het parasympatische zenuwstelsel. Wanneer het ene systeem werkt, is het andere systeem in rust.

• Het sympatische zenuwstelsel is werkzaam wanneer je actief bent, bijvoorbeeld tijdens de sportles. Het zorgt er onder andere voor dat je hartslag stijgt, je ademhaling toeneemt, de hoeveelheid glucose in je

bloed stijgt … Op dat moment komt je spijsvertering min of meer stil te liggen. Daarom wordt tijdens het sporten je eten bijna niet meer verteerd en blijft het op je maag liggen.

• Het parasympatische zenuwstelsel heeft een tegenovergestelde invloed. Het brengt het lichaam tot een normale rusttoestand. Het vertraagt je hartslag en ademhaling, en het remt de werking van de skeletspieren. Je spijsvertering en urinevorming kan dan veel gemakkelijker plaatsvinden.

De werking van het sympatische en parasympatische systeem is bij een lichaam in evenwicht nauwkeurig op

elkaar afgestemd: als je actiever wordt neemt de sympatische invloed toe en de parasympatische invloed af. Het omgekeerde gebeurt als je passiever wordt.

THEMA 03

hoofdstuk 1

173


1.2 Hoe gebeurt de overdracht en verwerking van informatie in het zenuwstelsel?

Informatieoverdracht

A

OPDRACHT 10

1

IN

Hoe snel reageer je op kleurverandering van een verkeerslicht? Scan de QR-code en test het uit. Herhaal de test vijf keer en noteer jouw gemiddelde reactietijd in de kolom.

jouw gemiddelde reactietijd

𝒕 (reactietijd)

TEST JE REACTIESNELHEID

N

snelste leerling Noteer in de kolom ook de gemiddelde reactietijd van de snelste leerling.

3

Zoek een verklaring voor het verschil in gemiddelde reactietijd tussen leerlingen.

4

Wat kun je daaruit besluiten?

VA

2

5

Waarom gebruikt men de eenheid ‘milliseconden’ (ms) in dit experiment en niet gewoon ‘seconden’ (s)?

Op welke prikkel reageer je?

7

In welk zintuig bevinden zich de receptorcellen om die prikkel waar te nemen?

©

6

Een prikkel die wordt opgevangen door een receptor, wordt omgezet in

een signaal of impuls waardoor een reactie kan volgen. Dat zoiets snel kan gaan, stelde je vast in opdracht 10. Je leerde al dat het zenuwstelsel een

geleider of conductor is; het transporteert namelijk een signaal door het

lichaam. Een signaal getransporteerd door het zenuwstelsel noemen we een neuraal signaal of impuls. Maar hoe werken de verschillende delen van het zenuwstelsel samen om een reactie op de prikkel te doen ontstaan? 174

THEMA 03

hoofdstuk 1


informatieoverdracht

prikkel

receptor

sensorisch neuron

hersenen

motorisch neuron

spier

waarneembare verandering

receptoren signaal

sensorische neuronen

vaak op een heel andere plek dan de effectoren. In het schema kun je het

doorgeven van informatie van de receptor tot effector volgen. Je merkt dat er op verschillende plaatsen informatie moet worden doorgegeven; dat

noemen we informatieoverdracht. Die informatieoverdracht gebeurt door het versturen van signalen en kan op verschillende manieren.

Het verkeerslicht wordt groen! Fotoreceptoren in het netvlies registreren de lichtprikkel. De fotopigmenten in die receptoren worden belicht waardoor

er chemische energie vrijkomt waarmee een zenuwsignaal wordt opgewekt. Sensorische zenuwcellen geven via het centrale zenuwstelsel dat signaal door naar een specifieke plaats in de hersenen. In de hersenen werken

meerdere neuronen samen om de reactie op de prikkel te bepalen. Zo'n

groep van samenwerkende neuronen noemen we een verwerkingscentrum of hersencentrum. Zo heb je een groep neuronen die het beeld van het groene

VA

CZS

Je ziet het groene licht en je klikt op de knop. De receptoren bevinden zich

N

prikkel

IN

Afb. 116

motorische neuronen

signaal

©

effectoren

licht interpreteren, het gezichtscentrum. Die informatie wordt doorgegeven aan andere centra in de hersenen die de reactie bepalen. Zij geven op hun

beurt signalen door aan de motorische centra die de spieren besturen. Via de motorische neuronen vertrekt vanuit de hersenen het signaal naar de spieren. Je klikt op de knop!

Als we de weg van receptor tot effector volgen, stellen we vast dat er

informatie binnen een neuron moet worden geleid; dat noemen we de

impulsgeleiding. De hele informatieoverdracht loopt over verschillende neuronen. Er zal dus ook informatie tussen neuronen moeten worden

overgebracht; dat noemen we de impulsoverdracht. Hieronder valt ook de

informatieoverdracht tussen de receptor en effector met hun aansluitende

neuronen. Een reactie op een prikkel kan niet ontstaan zonder de verwerking van de gegevens.

THEMA 03

hoofdstuk 1

175


WEETJE Alcohol heeft een verdovende werking op de hersenen. Daardoor reageert

iemand die alcohol heeft gedronken trager dan normaal. De controle

over zijn been- en armspieren gaat achteruit, het gezichtsvermogen

wordt minder en hij kan zich steeds

slechter concentreren. Een voorbeeld: een bestuurder rijdt 80 km per uur

(= 22 meter per seconde). Na 3 of 4 glazen bier reageert hij een halve

IN

seconde langzamer. Als hij plots moet remmen, heeft hij dus 11 meter meer nodig om tot stilstand te komen dan in nuchtere toestand.

De informatieoverdracht is de geleiding van informatie van receptor tot effector. De neuronen brengen informatie van de receptoren naar de

verwerkingscentra of hersencentra in de hersenen en van daaruit naar de effectoren.

• We onderscheiden twee vormen van informatieoverdracht:

N

• de impulsgeleiding binnenin het neuron,

• de impulsoverdracht tussen receptor en neuron, tussen twee

VA

neuronen en tussen neuron en effector.

B

Impulsgeleiding

Neuronen brengen informatie met hoge snelheid over van de ene plaats in je lichaam naar de andere. Hoe gebeurt de communicatie over een grote

afstand in ons lichaam? De afstand van je ogen tot de hersenen is niet zo

groot, maar van de hersenen naar je vingers bedraagt toch één meter. En bij

©

sommige dieren is die afstand nog veel groter.

3 meter

176

THEMA 03

hoofdstuk 1

Afb. 117 De afstand tussen receptoren en verwerkingscentra kan snel oplopen bij grotere diersoorten, zoals deze blauwe vinvis.


OPDRACHT 11

Hoe geleiden neuronen informatie? Benodigdheden: plakband

10 dominostenen

meetlat (30-40 cm)

Afb. 118 Dominostenen worden op een lat vastgekleefd met plakband.

Voorbereiding

• Meet de lengte (langste zijde) van een dominosteen.

IN

• Snijd tien stukjes plakband af die ongeveer even lang zijn als een dominosteen.

• Plaats de eerste dominosteen nabij het einde van de lat. Maak de achterzijde van de dominosteen vast met een stukje plakband (zie figuur).

• Plaats na de eerste een tweede dominosteen op een afstand van drie vierde van de dominolengte. Bevestig die steen op een gelijkaardige manier.

• Plaats de volgende acht dominostenen telkens op dezelfde afstand van de vorige dominosteen en maak ze op dezelfde manier vast.

• Versterk het aangebrachte plakband door er een extra stuk in de andere richting overheen te kleven (zie figuur).

• Plaats de lat op een tafel en zorg dat alle dominostenen recht staan. De zijden van de dominostenen Duw de eerste dominosteen om. Wat gebeurt met de andere stenen?

N

1

waar het plakband aan werden bevestigd, moeten van je weg gericht staan.

Herhaal nog eens. Wat moet je daarvoor eerst doen?

3

Herhaal nog enkele keren. Vallen alle stenen even snel?

4

Is het mogelijk de stenen in de andere richting te doen omvallen?

5

Zet alle stenen terug recht. Raak de eerste dominosteen heel zachtjes aan. Wat gebeurt er?

6

Herhaal, maar gebruik steeds een grotere kracht. Wat stel je vast?

©

VA

2

7

Verwijder één dominosteen in het midden. Zet alle dominostenen opnieuw recht. Duw de eerste dominosteen om. Wat gebeurt er?

THEMA 03

hoofdstuk 1

177


Het vallen van de dominostenen vertoont heel wat gelijkenissen met het

transport van een signaal doorheen het neuron: een signaal in het neuron ontstaat pas als de prikkel sterker is dan de prikkeldrempel, net zoals je

voldoende hard moest duwen tegen de eerste dominosteen om die te doen omvallen. Dat signaal verstoort een rusttoestand en plant zich als een kettingreactie met een constante snelheid voort doorheen het axon.

Om te begrijpen hoe een signaal zich doorheen een neuron verplaatst, moeten we eerst het axon wat nauwkeuriger bestuderen. Het axon is

omgeven door een myelineschede die door de cellen van Schwann gevormd wordt. Tussen de opeenvolgende Schwann-cellen is er telkens een kleine

onderbreking in de myelineschede, de knopen van Ranvier. Daar is het axon

IN

niet gemyeliniseerd en ligt het celmembraan vrij.

Bij alle cellen is het celmembraan elektrisch geladen door de aanwezigheid van elektrisch geladen deeltjes of ionen aan weerszijden van het

celmembraan. Sommige deeltjes zijn positief geladen, andere zijn negatief

geladen. We stellen ze voor als plustekens en mintekens. Die deeltjes kunnen zich door het celmembraan verplaatsen via kleine openingen die we kanalen noemen. Die kanalen kunnen open- of dichtgaan. De verplaatsing van die

VA

N

geladen deeltjes of ionen is een elektrisch signaal.

kanaaltjes open

kanaaltjes gesloten

Afb. 119 Ionkanaaltjes in het membraan van het axon

De verplaatsing van het elektrisch signaal doorheen het neuron noemen we

©

de impulsgeleiding.

178

THEMA 03

hoofdstuk 1


We onderscheiden drie fasen in de impulsgeleiding binnen het neuron. 1

Op het moment dat er geen impuls wordt doorgestuurd, is een neuron in rustfase. Bij een zenuwcel in rust zijn de positieve ionen niet gelijk verdeeld tussen de binnenzijde en de buitenzijde van de cel. Omdat aan de buitenzijde van het neuron meer positieve ionen zitten dan

binnen in het neuron, is er een ladingsverschil. Dat ladingverschil wordt rustpotentiaal genoemd.

–70 millivolt

IN

celmembraan

kanaal

extracellulair buitenzijde

celmembraan celmembraan

Afb. 120 Tussen buiten- en binnenzijde van het celmembraan is er een ladingsverschil: rustpotentiaal.

N

intracellulair binnenzijde

2

Op het moment dat de prikkeldrempel overschreden wordt, zal het neuron geactiveerd worden; de zenuwcel gaat over van de rustfase

naar de actiefase. Daarbij gaan kanaaltjes in het celmembraan open en

kunnen positief geladen deeltjes naar binnen in het axon (afb. 122 - 1).

VA

Er zullen op die plek nu steeds meer positief geladen deeltjes aan

de binnenzijde van het axon zitten dan aan de buitenzijde. Daardoor verandert het ladingsverschil tussen binnenzijde en buitenzijde. We

noemen dat depolarisatie. De buitenzijde van het axon is nu negatief

geladen en de binnenzijde positief. Die plaatselijke ladingsverandering is het actiepotentiaal; zo ontstaat de impuls. Het is een elektrisch signaal

omdat het ontstaat door de verplaatsing van geladen deeltjes of ionen.

Een actiepotentiaal is een alles-of-nietsgebeurtenis: vergelijk het met de dominosteen die valt of niet valt.

©

A A

= impuls

B B

celmembraan

rustfase

actiefase

Afb. 121 Neuron in actiefase A Vorming van een impuls langs het celmembraan ter hoogte van een axon B Dwarsdoorsnede van een axon met ladingstoestand in de rustfase en de actiefase

THEMA 03

hoofdstuk 1

179


3

De plaatselijke ladingsverandering is maar van korte duur. Na

de actiepotentiaal verplaatsen andere positieve ionen zich naar de buitenzijde van axon (afb. 122 - 2), zodat de oorspronkelijke

ladingsverdeling zich herstelt. De buitenzijde wordt weer positief

geladen, de binnenzijde negatief. Die fase noemen we de herstelfase.

We spreken van repolarisatie. Daarna is het axon gedurende een heel

korte tijd ongevoelig op die plaats. Er kan op die plaats even geen nieuwe actiepotentiaal optreden.

IN

impulsgeleiding

ladingsverdeling herstelt zich = repolarisatie

depolarisatie als gevolg van actiepotentiaal

nog geen impuls rustpotentiaal

Afb. 122 1 Groen: Positief geladen deeltjes stromen binnen langs de kanaaltjes. 2 Rood: Positief geladen deeltjes verplaatsen zich weer naar de buitenzijde.

N

De plaatselijke ladingsverandering of actiepotentiaal ter hoogte van het

celmembraan wordt bijzonder snel voort geleid vanaf het cellichaam over de hele lengte van het axon. Dat komt omdat de plaatselijke in- en uitstroom

van ionen een nieuwe actiepotentiaal doet ontstaan in de zones die naast de actiepotentiaal liggen. In de richting van het cellichaam ontstaan geen actiepotentialen omdat op de plaats van een actiepotentiaal eerst de

VA

rustpotentiaal hersteld moet worden. Daarom loopt een actiepotentiaal

altijd in één richting doorheen het axon, namelijk in de richting weg van het cellichaam. De verplaatsing van de actiepotentiaal noemen we de

membraanpotentiaal (mV)

©

impulsgeleiding.

50

actiepotentiaal

depolarisatie

repolarisatie

0

prikkeldrempel

rustpotentiaal -50

-100

rustpotentiaal 0

1

2

3

Grafiek 5 Verloop van de elektrische veranderingen op de plaats van een actiepotentiaal

180

THEMA 03

hoofdstuk 1

4

5

6

7 tijd (ms)


Het elektrisch signaal wordt gebruikt om informatie te transporteren vanuit de plaats waar een prikkel werd opgevangen naar de plaats waar de informatie wordt verwerkt.

BEKIJK DE VIDEO

OPDRACHT 12

Plaats de gebeurtenissen van een impuls in de juiste volgorde. Kies uit:

IN

actiepotentiaal – depolarisatie – repolarisatie – rustpotentiaal

WEETJE

Wanneer een rups aan een deel van de plant (zoals een blad) knabbelt, komt uit de beschadigde plantencellen

een boodschappermolecule (glutamaat) vrij. Die molecule

N

verandert de membraaneigenschappen van aangrenzende

BEKIJK DE VIDEO

cellen, met als gevolg dat positieve ionen in die cellen

naar binnen stromen. De verplaatsing van positieve ionen in één cel veroorzaakt verplaatsing van positieve ionen in

een aangrenzende cel. De kettingreactie van verplaatsing van ionen veroorzaakt, net zoals bij dieren, een

VA

elektrisch signaal dat informatie over een grote afstand kan vervoeren. Dat elektrisch signaal brengt de

productie van allerhande stoffen op gang die de plant minder appetijtelijk moeten maken, om zo de vraat

te verminderen. Ook planten kunnen informatie over grote afstand verspreiden door middel van elektrische signalen.

OPDRACHT 13

Voer nu Labo 11 op p. 393 uit.

©

Hoe snel gaat informatie doorheen neuronen?

THEMA 03

hoofdstuk 1

181


OPDRACHT 14

Hoe wordt de snelheid van de impulsgeleiding verhoogd? Benodigdheden ca. vijftig dominostenen drie potloden

Werkwijze 2

Bouw de opstelling na zoals op afbeelding 123. Duw met een lat tegelijkertijd de eerste dominosteen van beide reeksen om.

Waarneming

N

Besluit

Afb. 123

IN

1

In de opdracht met de dominostenen kon je ontdekken dat een

sprongsgewijze impulsgeleiding de snelheid kan verhogen. Net zoals bij de

dominostenen, kan de snelheid van de impulsgeleiding in het axon verhoogd

VA

worden door sprongen te maken over het axon.

Door de aanwezigheid van een isolerende myelineschede kunnen geladen

deeltjes niet doorheen het membraan. De ionen kunnen alleen ter hoogte van de insnoeringen van Ranvier doorheen het membraan passeren. De actiepotentiaal verplaatst zich dan van insnoering naar insnoering. We

spreken van een sprongsgewijze impulsgeleiding. De impulsgeleiding gaat daardoor veel sneller dan bij axonen zonder myelineschede, tot 150 m/s.

De snelheid van de impulsgeleiding varieert ook volgens de soorten axonen.

©

Die snelheid is afhankelijk van de dikte van het axon en van de dikte van

182

THEMA 03

hoofdstuk 1

de myelineschede. Naarmate de dikte van het axon toeneemt, gaat de impulsgeleiding sneller.

Op die manier kan een blauwe vinvis – het grootste zoogdier op onze

planeet – zijn staart bewegen zodra hij iets hoort of ziet, ook al ligt de staart op bijna 25 meter van de kop.


cellichaam

VERGELIJK DE GELEIDINGSSNELHEID

actiepotentiaal

ongemyeliniseerd axon gemyeliniseerd axon

100 tot 150 m/s

actiepotentiaal

IN

insnoering van Ranvier

0,5 tot 10 m/s

myelineschede

depolarisatie

cellichaam

N

Afb. 124 Dankzij de myelineschede verloopt de impulsgeleiding veel sneller dan bij een omgekeerd ongemyeliniseerd axon.

OPDRACHT 15

Hoe maakt een organisme onderscheid tussen sterke en zwakke prikkels?

VA

Bestudeer de figuur.

receptorcel

–– ++ ––

prikkel

impuls

+ – – +

1 impuls bij een prikkel zwakker dan prikkeldrempel

2 impuls bij een zwakke prikkel

©

prikkeldrempel

a

3 impuls bij een sterke prikkel

Afb. 125 Schematische voorstelling van een impuls bij een zwakke en sterke prikkel

Wanneer ontstaat een actiepotentiaal?

b Vergelijk het verschil in hoogte van de actiepotentialen bij een zwakke prikkel en een sterke prikkel.

c

Vergelijk het aantal actiepotentialen bij een zwakke prikkel en een sterke prikkel. Bij een sterke prikkel is het aantal actiepotentialen groter / kleiner dan bij een zwakke prikkel. THEMA 03

hoofdstuk 1

183


Als een prikkel sterker is dan de prikkeldrempel, ontstaat een elektrisch

signaal of actiepotentiaal. De actiepotentiaal is altijd even groot ongeacht de sterkte van de prikkel. Je kunt het vergelijken met een zaklamp die je

enkel kunt aan- of uitschakelen. De hoeveelheid licht is steeds hetzelfde. We noemen een dergelijke gebeurtenis een alles-of-nietsgebeurtenis.

Hoewel een actiepotentiaal altijd even groot of sterk is, voelt een tik van een potlood toch anders aan dan een tik van een hamer. Zenuwcellen kunnen dus ook informatie over de intensiteit van de prikkel doorsturen naar de verwerkingscentra. Hoe doen ze dat?

De intensiteit of sterkte waarmee je een prikkel waarneemt, hangt af van

het aantal actiepotentialen per seconde en de tijdsduur waarin neuronen

IN

actiepotentialen afvuren.

De impulsgeleiding is de verplaatsing van een elektrisch signaal doorheen het neuron en verloopt in drie fasen.

• De rustfase: er wordt geen impuls doorgestuurd. Het ladingsverschil op dat moment is de rustpotentiaal; de buitenzijde van het

celmembraan van het axon is positief geladen en de binnenzijde negatief.

N

• De actiefase: de drempelwaarde wordt overschreden, een impuls wordt doorgestuurd. Positieve ionen stromen naar binnen via de

kanaaltjes. De buitenkant van het celmembraan wordt nu negatief geladen, de binnenkant positief; we noemen dat depolarisatie. Er ontstaat een actiepotentiaal of een impuls.

• De herstelfase: het neuron keert terug naar de oorspronkelijke

VA

toestand. Positieve ionen verplaatsen zich naar de buitenkant van

het axon: repolarisatie. De buitenzijde is weer positief geladen, de binnenzijde negatief.

Elke actiepotentiaal doet een actiepotentiaal ontstaan in de

naastliggende zone. De impulsgeleiding is de verplaatsing van de actiepotentiaal over het axon. Die impulsgeleiding loopt altijd in

dezelfde richting door het axon, namelijk van het cellichaam naar de

©

eindknopjes.

De snelheid van de impulsgeleiding bij gemyeliniseerde axonen is veel

hoger dan bij niet-gemyeliniseerde axonen. Bij gemyeliniseerde axonen

gebeurt de impulsgeleiding sprongsgewijs én sneller naarmate de dikte van het axon en de myeline toeneemt.

Informatie over de sterkte van een prikkel wordt door het organisme

geregistreerd aan de hand van het aantal actiepotentialen en de duur van het afvuren van actiepotentialen. `

184

THEMA 03

hoofdstuk 1

Maak oefening 8 t/m 12 op p. 252 t/m 254.


Impulsoverdracht tussen neuronen

C

Als je de weg van de lichtprikkel van het groene licht tot het klikken op de knop hebt bestudeerd, dan heb je vastgesteld dat receptoren, neuronen

en effectoren met elkaar in verbinding staan. Die moeten dus in staat zijn impulsen aan elkaar over te dragen.

De impulsoverdracht tussen neuronen gebeurt ter hoogte van de

eindknopjes van het axon, die dicht tegen de dendrieten of het cellichaam van een ander neuron liggen. Die zone noemen we de synaps.

IN

De meeste synapsen zijn chemische synapsen. Tussen het celmembraan

van het eindknopje van het axon en de volgende cel ligt een heel smalle ruimte (ongeveer 20 nanometer): de synaptische spleet. Het eindknopje van het axon bevat talrijke synaptische blaasjes die vol zitten met boodschappermoleculen of neurotransmitters.

Wanneer een actiepotentiaal aankomt in het eindknopje, verplaatsen de blaasjes zich naar de celmembranen van de eindknopjes. Daar

barsten ze open en storten hun inhoud uit in de synaptische spleet. Als de neurotransmitters zich verspreiden, komen ze op het celmembraan van de volgende cel terecht, waar ze zich binden aan specifieke

membraanreceptoren. De membraaneigenschappen wijzigen en ionen

N

kunnen daardoor gemakkelijk doorheen het celmembraan zodat er ook hier

een actiepotentiaal of impuls ontstaat. De overdracht van een impuls van cel naar cel noemen we neurotransmissie. A

axon

©

VA

3D

B

dendriet 4 1

neurotransmitter

axon

synaps

eindknopjes

eindknopje

impuls

impuls

celmembraan

synaptische spleet

synaptisch blaasje elektrisch signaal

membraanreceptor

3 2

chemisch signaal

celmembraan

elektrisch signaal

Afb. 126 A Voorstelling synaps B Neurotransmissie tussen een eindknopje van het ene neuron en een dendriet van het aansluitende neuron.

THEMA 03

hoofdstuk 1

185


Bij een chemische synaps wordt een elektrisch signaal dus omgezet in

een chemisch signaal. Neurotransmitters brengen de boodschap over van

het ene neuron naar de volgende cel. Dat chemisch signaal veroorzaakt een

ladingsverandering in het celmembraan van het aansluitende neuron en leidt zo tot een nieuw elektrisch signaal.

Zodra het signaal werd overgedragen, moeten de neurotransmitters

verwijderd worden uit de synaptische spleet. Het verwijderen van de

neurotransmitters kan gebeuren door ze af te breken of terug op te nemen.

De communicatie tussen een neuron en een spier- of kliercel verloopt op een vergelijkbare manier. Het motorische neuron sluit aan op de spier- of kliercel en in de synaps wordt door neurotransmitters de impuls overgedragen.

IN

Receptoren kunnen gespecialiseerde cellen zijn zoals de fotoreceptoren in het netvlies; ook daar is er tussen de receptorcel en het aansluitende

sensorisch neuron impulsoverdracht. Koude- en warmtereceptoren uit de

huid zijn vrije zenuwuiteinden die onmiddellijk ook de sensorische neuronen zijn; hier is overdracht niet nodig.

Overdracht van informatie tussen zenuwcellen gebeurt ter hoogte van de synaps. Bij een chemische synaps vormen de neurotransmitters

N

een chemisch signaal. Die impulsoverdracht gebeurt in verschillende stappen. 1

De impuls bereikt de eindknopjes van het axon.

3

De neurotransmitter komt op het celmembraan van de volgende

Neurotransmitters komen vrij uit de synaptische blaasjes in de synaptische spleet.

cel terecht en wijzigt daar de membraaneigenschappen. Dat is een

VA

2

4

©

`

186

THEMA 03

hoofdstuk 1

chemisch signaal.

Ionen stromen naar binnen en veranderen de membraanpotentiaal.

Er ontstaat een nieuwe actiepotentiaal in de volgende cel, de impuls is overgedragen.

Maak oefening 13 en 14 op p. 254-255.


WEETJE Drugs zijn stoffen die inwerken op de impulsgeleiding van ons lichaam. Dat kan tijdelijk aangenaam aanvoelen, waardoor ze verslavend zijn. We spreken daarom ook van genotsmiddelen.

De stoffen die in drugs zitten, werken in op de neurotransmissie binnen de synapsen. De moleculen van

drugs worden net als neurotransmitters herkend door membraanreceptoren. Ze kunnen een stimulerende

of remmende werking op de neurotransmissie teweegbrengen. Zo is alcohol een voorbeeld van een stof met een remmende werking op de impulsgeleiding. Als je te veel alcohol gedronken hebt, kun je niet meer goed spreken en kun je ook problemen hebben met je evenwicht of zicht. Dat is zeer gevaarlijk als je je in het

verkeer begeeft. Er zijn daarom heel wat sensibiliseringscampagnes rond drugs en alcohol in het verkeer.

Stimulerende stoffen verhogen de afgifte van dopamine. Meer dopamine verhoogt het gevoel van geluk en stimuleert de controle over bewegingen.

stimulerende stof

eindknopje synaptisch blaasje

impuls

IN

axon

remmende stof

dopamine

synaptische spleet

neurotransmitter

N

membraanreceptor

Remmende stoffen zorgen dat de neurotransmitter langer aanwezig blijft en dus langer kan werken. Dopamine en andere neurotransmitters hebben dan een langduriger en groter effect.

Afb. 127 De stimulerende werking van drugs zoals amfetamine (links) en de remmende werking van drugs zoals cocaïne (rechts)

VA

dendriet

OPDRACHT 16

DOORDENKER

©

Je neemt een pijnstiller als je ondraaglijke pijn wilt bestrijden. Hoe kun je de werking van een pijnstiller in verband brengen met de stimulerende en remmende werking van bepaalde stoffen in een synaps?

THEMA 03

hoofdstuk 1

187


D

Informatieverwerking

OPDRACHT 17

Beantwoord de vraag na het raadplegen van de bronnen. Een goedhorend proefpersoon wordt gevraagd actief naar muziek te

luisteren tijdens het zoeken naar breinactiviteit in een MRI-/NMR-scanner. Actieve neuronen hebben meer zuurstofrijk bloed nodig en geven daarom een groter contrast op het MRI-beeld. Zo kun je zien welke zones van de

IN

hersenen geactiveerd worden bij een bepaalde hersenactiviteit, zoals bij

het beluisteren van muziek. De functionele zone die het muziek beluisteren

Afb. 128

N

reguleert, ligt in de grote hersenen, in de slaaplob.

Ook aan de hand van een netwerk

Uit hersentrauma’s kun je ook heel wat leren

welke zones een bepaalde functie

Hij herstelde, maar veranderde erg van karakter: hij

van draden die elektrische activiteit meten, kan men achterhalen

spoorwegarbeider een ijzeren staaf door zijn hoofd. werd agressiever, vloekte vreselijk en gedroeg zich

VA

hebben. Die techniek wordt

over de functie van een hersendeel. Zo kreeg een

elektro-encefalografie genoemd

(EEG). Ook daarbij wordt gemeten

hersenactiviteit gerelateerd aan de

opdracht die de proefpersoon krijgt.

asociaal. Later bleek dat zijn voorhoofdslob beschadigd was; daaruit kon men besluiten dat specifieke

hersengebieden ook voor onze emoties en motivatie instaan.

frequentie 260/s spanning 4V

Ook door elektrostimulatie kan men verwerkingscentra ontdekken. Men geeft met een generator een

elektrische impuls aan een welbepaald gebied van de

hersenen. Zo zal een kat bijvoorbeeld haar achterpoot

©

optillen wanneer de buitenkant van haar grote

hersenen een elektrisch signaal krijgen. Men weet

daardoor dat de bovenzijde van de grote hersenen bij

katten spierbewegingen van de achterpoten reguleert.

Afb. 129

Welke verschillende manieren om verwerkingscentra in de hersenen te ontdekken worden in de bronnen vermeld? Kruis de juiste antwoorden aan. het bestuderen van de hersendelen met een microscoop

het leggen van verbanden tussen bepaalde gebreken en de aanwezige hersenschade het leggen van verbanden tussen opgelegde activiteiten met medische beelden bestraling met x-stralen in een scanner

het onderzoeken van reacties na elektrostimulatie 188

THEMA 03

hoofdstuk 1


OPDRACHT 18

Bestudeer de ontdekplaat over de verwerkingscentra en vul de tabel aan. Zoek met de ontdekplaat uit in welk hersendeel de verwerkingscentra te vinden zijn. Kies uit: grote hersenen, tussenhersenen, hersenstam en kleine hersenen. BEKIJK DE ONTDEKPLAAT

Verwerkingscentra

Hersendeel

IN

selectie en verspreiding van impulsen naar de grote hersenen en concentratie

hormoonhuishouding maken, onthouden

N

gewaarworden van tast, gehoor, smaak, reuk en zicht (sensoriek) verfijnen en timen van bewegingen

VA

evenwicht reguleren geheugen

honger en dorst

bewust associatief en analytisch denken

©

lichaamstemperatuur

spreken en onthouden van betekenis van woorden levensnoodzakelijke reflexen zoals ademhaling en hartslag pupil- en slikreflex

THEMA 03

hoofdstuk 1

189


Het licht springt op groen, jij klikt op de knop. Je volgde al de weg van de impuls doorheen je lichaam. Maar hoe verwerken de hersenen die informatie?

In de bovenstaande opdrachten kon je ontdekken dat de hersenen zones

bevatten die de informatie van specifieke receptoren verwerken, ons leren

associaties te maken en analytisch te denken, of effectoren zoals de spieren of de klieren aansturen; dat zijn de hersencentra.

Hoe zit dat in het voorbeeld van het verkeerslicht?

De lichtstralen van het groene licht vallen in op de fotoreceptoren in

het netvlies; een impuls vertrekt. Via de sensorische neuronen wordt die waarneming in het primaire gezichtscentrum in de hersenen verwerkt.

IN

Die neuronen staan in verbinding met de neuronen van het secundaire

gezichtscentrum, die geven betekenis aan wat je ziet. Je herkent het groene

licht. Nu moet de reactie bepaald worden. Verschillende gebieden in de grote hersenen werken samen om de associatie en analyse te maken: ‘Ik zag een groen licht dus ik moet op de knop klikken’. In de secundaire motorische

centra zit opgeslagen hoe je op de knop moet klikken en zij zullen de impuls doorgeven aan de primaire motorische centra die je spieren aansturen. Je klikt op de knop.

Voor elke zintuigelijke waarneming is er een sensorisch centrum in je

N

hersenen. Vaak komen er heel veel prikkels op je af, maar de thalamus in de tussenhersenen zorgt voor een selectie van die prikkels en je concentratie. Voor de aansturing van onze effectoren zijn er verschillende motorische centra. Elke beweging die je kunt uitvoeren, is ergens opgeslagen. Als je bedenkt hoe fijn de motoriek van je vingers is, besef je dat er heel veel

VA

motorische neuronen samenwerken om al die spieren aan te sturen. motorische centra

1

©

2

2 1

gezichtscentrum

1 = primaire centra 2 = secundaire centra Afb. 130 Primaire en secundaire centra in de grote hersenen

Uit de eerdere opdrachten en uit het voorbeeld van het groene licht

kunnen we afleiden dat onze hersenen opgebouwd zijn uit verschillende hersencentra met elk hun specifieke functie. 190

THEMA 03

hoofdstuk 1


WEETJE 90 % van de

wereldbevolking is

trouwens rechtshandig.

aansturing spieren linkerkant lichaam

Het schrijfcentrum ligt dan in je

aansturing spieren rechterkant lichaam

linkerhersenhelft. Bij

linkshandigen is het net andersom. Mensen die

spraakcentrum

aan de motorische centra in hun linkerhersenhelft hebben moeite met

spierbewegingen aan

gehoorcentrum rechteroor

de rechterkant van hun lichaam. Dat gebeurt

bijvoorbeeld ook met het beeld dat op het

taal, spraak en logische conclusies, rekenen

netvlies wordt gevormd

naar de hersenhelft aan de andere kant van het lichaam gestuurd.

communicatie via hersenbalk

gehoorcentrum linkeroor

gezichtsherkenning + begrijpen van emoties

gezichtscentrum beeld rechts

gezichtscentrum beeld links

N

en gevoelsprikkels; de

signalen worden telkens

schrijfcentrum rechtshandigen

gevoelsprikkels linkerhand

IN

hersenschade oplopen

Daarnaast zijn er centra die ervoor zorgen dat je iets kunt maken, onthouden, verbanden leggen, zaken

analyseren … Ook automatische lichaamsfuncties zoals ademen, je hartslag, de pupilreflex ... worden vanuit de hersenen aangestuurd.

VA

Sommige centra liggen in één hersenhelft, sommige in beide hersenhelften. Communicatie van de ene helft

©

naar de andere gebeurt via de hersenbalk.

Hersencentra zijn groepen samenwerkende neuronen die: •

informatie van receptoren verwerken,

automatische lichaamsfuncties regelen,

• • •

verbanden leggen en analytisch denken, effectoren aansturen, impulsen selecteren.

Wetenschappers kregen nog maar recent beperkt inzicht in de manier

waarop onze hersenen impulsen verwerken. De wijze waarop binnenkomende informatie beoordeeld wordt en er daarna overgegaan wordt tot een

beslissing, om bepaalde effectoren aan te sturen, is bijzonder complex.

Je kunt de verwerkende neuronen in je hersenen het best vergelijken met een groep logische poorten in een elektronische schakeling. Die logische

schakelingen kunnen immers ook binnenkomende elektrische informatie

ontvangen. Daarna verwerken ze die input, om daarna een zinvol signaal en

dus output te verzenden. Hieronder wordt het voorbeeld van de zonnewering uitgelegd.

THEMA 03

hoofdstuk 1

191


Om de zonnewering voor het keukenraam te activeren, moet er aan twee voorwaarden voldaan worden: de zon moet schijnen en het moet in de

keuken warmer zijn dan 25 °C. Dankzij de zonnewering warmt de keuken

dan niet verder op. De eerste parameter wordt gemeten met een lichtsensor boven de zonnewering; die sensor is verbonden met een schakelaar A.

De schakelaar A wordt actief (of sluit) als de sensor zonlicht detecteert.

De tweede parameter wordt gemeten met een temperatuursensor in de

keuken. Die is op zijn beurt verbonden met schakelaar B. Schakelaar B wordt actief (of sluit) als de sensor een temperatuur boven de 25 °C meet. Zowel schakelaar A als B moeten dus gesloten worden zodat de zonnewering

A lichtsensor

A

B

AND

zonwering

zonwering

N

B temperatuursensor

IN

geactiveerd wordt.

X

Afb. 132

Afb. 131

Verder moet er ook stroom vloeien vanuit de stroombron naar de motor

van de zonwering (doorheen de schakelaars). Dat gebeurt wanneer beide

VA

sensoren tegelijk de schakelaars A en B activeren. Alleen onder die voorwaarde opent de zonwering.

In vele elektrische toestellen, zoals je computer en smartphone, vind je

tal van zulke verbonden schakelaars, maar dan microscopisch klein. Men

noemt ze logische poorten. Op afbeelding 131 en 132 zie je een EN-poort

of AND-poort. Die poort werkt net zoals de groep van twee schakelaars bij de zonwering die we hierboven bespraken. Ook hier bepaalt de input bij

schakelaar A en B elke output die er volgt bij X (de zonwering). Al naargelang

©

de combinatie van signalen die deze logische poort aangeboden krijgt aan zijn ingangen, gaat de uitgang al dan niet een signaal uitzenden. De poort beoordeelt en beslist. De input wordt verwerkt.

Ook je hersencellen werken als groepen schakelaars samen en verwerken

op die manier informatie. Veronderstel even dat neuron A en neuron B op

afbeelding 133 sensorische neuronen zijn die toekomen in je hersenen vanuit een thermo- en een fotoreceptor. Wanneer het tegelijk voldoende warm is en

voldoende zonnig, zullen die beide neuronen samen schakelneuron X kunnen aanzetten om een signaal door te sturen naar je zweetklieren, om zo voor afkoeling te zorgen.

192

THEMA 03

hoofdstuk 1


A

X

Afb. 133 Twee sensorische neuronen A en B komen toe bij een schakelneuron X

IN

B

De groep neuronen werkt dus samen als een EN-poort. In werkelijkheid

is de hoeveelheid met elkaar verbonden schakelneuronen die deze input

verwerken in jouw hersenen veel groter en vormen ze samen veel complexere schakelingen.

Het verwerken van informatie in je hersenen gebeurt op een vergelijkbare manier als voor een logische schakeling. Honderd miljard neuronen

communiceren er via nog veel meer verbindingen met elkaar. Net zoals de

componenten van een logische schakeling zijn ze met elkaar verbonden zoals

N

schakelaartjes.

De manier waarop de neuronen samen de informatie verwerken is echter

veel complexer dan bij een logische schakeling. Er zijn niet alleen veel meer neuronen bij betrokken, maar ook het aantal impulsen dat verstuurd wordt en de lengte van de weg die de impulsen afleggen, is vele duizenden malen

VA

groter en ingewikkelder. Men spreekt daarom van neurale netwerken.

In je hersenen verwerken groepen neuronen informatie. Ze beoordelen informatie en beslissen onbewust welke reactie moet volgen.

Omdat de verwerking complex is en veel neuronen tegelijk actief zijn, spreekt men van een neuraal netwerk.

©

WEETJE

Maak jezelf slimmer! Wanneer je vaak je leerstof herhaalt bij het studeren, zorg je voor

stevigere communicatie tussen je neuronen en onthoud je leerstof

makkelijker. Dat komt omdat neuronen voortdurend nieuwe dendrieten aanmaken. Die dendrieten groeien in je hersenen alle kanten op.

Wanneer er daardoor plots een nieuwe plek voor impulsoverdracht tussen twee neuronen gecreëerd wordt, zal die communicatieplek

tussen die neuronen steviger gebouwd worden naarmate ze vaker gebruikt wordt. Vaker herhalen, betekent dus netwerken tussen neuronen verstevigen en dus ook beter onthouden.

THEMA 03

hoofdstuk 1

193


1.3 Wat is het verschil tussen een gewilde beweging en een reflex?

Je leerde al langs welke zenuwen informatie tussen receptor, centrale

zenuwstelsel en effector worden doorgegeven. Maar wat doet het centrale

zenuwstelsel precies? Komt het tussen bij elke reactie op een prikkel? En hoe werkt het?

In thema 2 leerde je dat de pupilreflex een onbewuste aanpassing is van de pupildiameter als reactie op de lichtintensiteit. De regeling van de

pupildiameter gebeurt snel en onbewust. Je moet er dus niet bij nadenken.

A

IN

De reactie die volgt, noemt men daarom een reflex.

Hoe wordt een gewilde beweging geregeld?

Een goede baseballspeler is zich bliksemsnel bewust van het balcontact. Hij weet meteen dat een aankomende bal zijn hand raakt, zonder dat hij de bal moet zien. Het aanvoelen van de bal in zijn hand is een bewuste

gewaarwording. Daarmee wordt bedoeld dat de baseballspeler de positie van de bal in de hand precies te weten komt: zijn hersenen verzamelen

informatie over de plek van de bal en verwerken die tot een bewust besef

N

over de ballocatie. Met behulp van de inschatting van de balpositie bepaalt

VA

de speler zijn volgende worp.

hersendeel voor prikkelgewaarwording

schakelneuron in de thalamus

©

sensorisch neuron

schakelneuron in het ruggenmerg

Afb. 134 Een bewuste gewaarwording wordt verwerkt in het hersendeel voor prikkelgewaarwording.

194

THEMA 03

hoofdstuk 1


Om te komen tot die bewuste gewaarwording vertrekt er eerst een impuls

prikkel

vanuit de mechanoreceptoren in de hand. Van daaruit loopt de impuls via

sensorische neuronen naar schakelneuronen in het ruggenmerg. Die geleiden op hun beurt de impuls, via schakelneuronen naar de hersenen, tot aan

receptor impulsgeleiding via sensorisch neuron

het hersendeel voor prikkelgewaarwording. De groep schakelneuronen die op die plek van je hersenen zit zorgt ervoor dat je bewust een prikkel kunt ervaren. Elke bewuste gewaarwording verloopt op die manier.

Je bent je bewust van wat je ziet, hoort, ruikt, proeft of voelt omdat de impulsen, via sensorische neuronen en schakelneuronen, het juiste

hersenen

hersendeel voor gewaarwording of prikkelbesef bereiken.

hersencentrum voor bewuste gewaarwording

IN

Dit hersendeel voor prikkelgewaarwording ligt in de grote hersenen.

OPDRACHT 19

Vul het traject van een impuls aan voor de bewuste gewaarwording van een aankomende baseball in je hand.

receptor

N

prikkel

Zij maken de impuls aan. 1

VA

impuls-

2 3

4

het het

loopt

in de grijze stof van in de hersenen in de hersenen

©

geleiding

in de arm dat tot aan

THEMA 03

hoofdstuk 1

195


OPDRACHT 20

Onderzoek het impulstraject voor het gewenste wegwerpen van de baseball. Bestudeer daarvoor de figuur en vul de tabel aan. hersendeel voor gewilde beweging

N

IN

hersendeel voor prikkelgewaarwording

VA

Afb. 135

Het impulstraject voor het bewust gooien van de bal wordt opgestart in het hersendeel voor

geleiding

.

Vanuit het hersendeel voor gewilde bewegingen geleiden twee typen neuronen de impuls na elkaar: •

©

• een

effector

reactie

196

THEMA 03

hoofdstuk 1

in de hersenen en het ruggenmerg

doorheen de arm tot aan de armspier


Om te komen tot het opzettelijk werpen van de baseball wordt er een

impulstraject bij gewilde beweging

impuls aangemaakt in het hersendeel voor gewilde bewegingen. De groep schakelneuronen die op deze plek van je hersenen zit, start daarmee de beweging op.

Van daaruit loopt de impuls via schakelneuronen in je hersenen en

beslissing

ruggenmerg en een motorisch neuron in je arm tot aan je spieren. Ook elke

in de hersenen

andere gewilde beweging volgt dat impulstraject. Je bent je bewust van die bewegingen omdat impulsen vanuit dat specifieke hersendeel vertrekken. Ook het hersendeel voor gewilde bewegingen ligt in de grote hersenen.

in de hersenen en ruggenmerg

impulsgeleiding via motorisch neuron

Een gewilde beweging volgt vaak op een bewuste gewaarwording. Dat is

echter niet noodzakelijk. Een gewilde beweging kan ook het gevolg zijn van een beslissing. Je ziet bijvoorbeeld een bal liggen op het gras. Nu kan je de

IN

schakelneuronen

beslissing nemen of je al dan niet de bal oppakt en weggooit.

effector

Je bent je bewust van een prikkel wanneer de informatie over die prikkel in het hersendeel voor bewuste gewaarwording verzameld en verwerkt wordt.

reactie

Het impulstraject voor een bewuste gewaarwording verloopt als volgt: sensorisch neuron

schakelneuronen in ruggenmerg en

N

receptor

hersendeel voor bewuste gewaarwording

hersenen

Je voert een beweging bewust uit wanneer de impuls voor die beweging aangemaakt wordt en vertrekt in het hersendeel voor gewilde

VA

bewegingen.

Het impulstraject voor een gewilde beweging verloopt als volgt: hersendeel voor gewilde beweging neuron

`

©

B

BEKIJK DE PUPILREFLEX

effector

schakelneuronen

motorisch

Maak oefening 15 op p. 255.

Welke zenuwbaan volgt een impuls bij een reflex?

In thema 2 leerde je dat de irissen van je ogen ervoor zorgen dat

de invallende lichthoeveelheid precies goed zit voor een optimale

beeldvorming. Maar je irissen beschermen je ogen ook tegen al te grote

lichtinval: te plots en te intens licht zou er immers voor kunnen zorgen dat de fotoreceptoren in het netvlies beschadigd worden. Daarom vertonen je

ogen een pupilreflex bij intense lichtinval. Snel en onbewust wordt daarbij de grootte van je pupil geregeld. Je moet er dus niet bij nadenken en de bescherming is ogenblikkelijk.

Zo’n onbewuste, snelle reactie noemt men een reflex. Maar hoe wordt zo’n reflex precies geregeld?

THEMA 03

hoofdstuk 1

197


OPDRACHT 21

Voer de opdracht uit en beantwoord de vraag. Twee proefpersonen gaan voor de klas staan. Ze nemen achter elkaar plaats, de voorste wordt geblinddoekt. De achterste leerling geeft op het teken van de leerkracht met beide knieën tegelijk een zachte stoot in de knieholten van de voorste leerling. Wat stel je vast bij de geblinddoekte persoon?

2

Waarom denk je dat hij dit gedrag vertoont?

3

De geblinddoekte persoon bij het experiment vertoont een reflex, meer specifiek de strekreflex. Leg uit Een reflex is een

N

door aan te vullen.

IN

1

van je lichaam op een prikkel.

Net zoals bij de pupilreflex voeren je beenspieren hier snel en automatisch

een reactie uit, de strekreflex. Die gebeurt zo snel dat je pas na het uitvoeren ervan je bewust wordt van wat er gebeurde.

Dat komt omdat het impulstraject van de reflex heel erg kort is, veel korter

VA

dan het impulstraject van de bewuste gewaarwording.

Door de stoot in de knieholte worden de bovenste dijspieren gerekt en

langer. Die prikkel wordt opgevangen door mechanoreceptoren. Zij sturen via

een sensorisch neuron een impuls naar je ruggenmerg. Die impuls wordt daar onmiddellijk overgedragen naar een motorisch neuron. Dat neuron loopt

naar je bovenste dijspieren, die als reactie samentrekken. Je been strekt zich. schakelneuron

©

sensorisch neuron mechanoreceptoren

motorisch neuron bovenste dijspier

onderste dijspier Afb. 136 Impulstraject van een reflexboog

198

THEMA 03

hoofdstuk 1


Het korte impulstraject volgt een reflexboog: dat is voor dit voorbeeld het eenvoudige en korte traject van één sensorisch neuron en één motorisch neuron.

Omdat het traject tussen receptor en effector erg kort is, komt de impuls heel

snel aan bij de effector en gebeurt de reactie of bijsturing erg snel. Dat maakt een reflex zoals de strekreflex erg zinvol: het snelle strekken zorgt ervoor dat je niet helemaal door je knieën gaat en niet zult vallen en je verwonden. Omdat de hersenen, en dus ook het hersendeel voor bewuste

gewaarwording, niet in het impulstraject betrokken zijn, ben je je niet bewust van de reflex tijdens de uitvoering.

Toch zal er na de reflex ook een impuls bij het hersendeel voor bewuste

IN

gewaarwording aankomen; dat signaal komt echter veel later aan in de hersenen. Je zult je dus pas later bewust worden van wat er gebeurde. Een reflex is een snelle en onbewuste reactie op een prikkel.

Een reflexboog is het regelsysteem dat een reflex coördineert. Het

impulstraject bestaat uit: een receptor, een sensorisch neuron, een motorisch neuron en de effector. Soms is ook een schakelneuron

N

betrokken.

Bij een reflex is het impulstraject vaak heel kort. Daardoor kan de

effector snel reageren. Reflexen helpen daarbij gevaarlijke situaties te vermijden of je lichaam te beschermen. Omdat het hersendeel voor

bewuste gewaarwording niet betrokken is bij die regeling, verloopt de

VA

reflex onbewust en automatisch.

Soms wordt de informatie alsnog naar de hersenen gestuurd.

impulstraject bij een reflex prikkel

receptor impulsgeleiding

©

via sensorisch neuron

schakelneuron in ruggenmerg

impulsgeleiding

via motorisch neuron

effector reactie `

Maak oefening 16 en 17 op p. 255-256.

THEMA 03

hoofdstuk 1

199


OPDRACHT 22

Vul de ontbrekende woorden aan voor het regelsysteem van de strekreflex in het dijbeen.

receptor

impulsgeleiding

De prikkel is het De receptoren zijn de

van de

.

. Daar wordt de prikkel omgevormd tot een impuls.

Via achter elkaar geschakelde neuronen wordt de impuls van receptor naar effector geleid:

IN

prikkel

• vanuit de receptor naar het ruggenmerg door een • vanuit dat

reactie

De effector is de

.

De reactie is het samentrekken van de

zij

het been.

VA

OPDRACHT 23

N

effector

.

rechtstreeks naar een effector via een

©

Welke onderdelen van de reflexboog zouden defect kunnen zijn wanneer je geen strekreflex vertoont?

200

THEMA 03

hoofdstuk 1

,

;


WEETJE linkerquadriceps

Heel vaak onderzoekt een arts je met

een kniepeesreflextest. Daarbij slaat hij

of zij onverwacht met een hamertje op je

kniepees (onder je knieschijf). Die stevige

structuur, die de verbinding vormt tussen

kniepees

je bot en je bovenste dijspieren, wordt met

een tik ingedrukt, waardoor ook je bovenste

BEKIJK DE KNIEPEESREFLEX

dijspieren plots verlengen. Als alles goed werkt, zou je daardoor een strekreflex moeten vertonen. Als dat niet het geval is, dan

IN

Afb. 137 Met een hamertje wordt de kniepeesreflextest uitgevoerd.

zou dat een indicatie kunnen zijn voor een hernia.

Een pasgeboren baby heeft nog niet de tijd gehad om iets te kunnen leren. Toch is hij in staat om op bepaalde prikkels te reageren. Die reacties zijn aangeboren reflexen zoals de zuigreflex, slikreflex, loopreflex, grijpreflex, schrikreflex, voetzoolreflex … Die reflexen zijn noodzakelijk voor het overleven van de pasgeboren baby.

De aangeboren reflexen verdwijnen geleidelijk tijdens de motorische ontwikkeling van de baby gedurende het eerste levensjaar. Dat komt door de ontwikkeling van de hersenen en de zenuwbanen. De baby krijgt

steeds meer willekeurige controle over zijn lichaamsbewegingen waardoor die reflexbewegingen geleidelijk

N

verdwijnen en door bewuste gedragingen vervangen worden. De slikreflex en de kokhalsreflex zijn twee

©

VA

aangeboren reflexen die nooit verdwijnen.

Afb. 138 Zuigreflex, test voetzoolreflex en loopreflex

THEMA 03

hoofdstuk 1

201


C

Wat is het verschil tussen een gewilde beweging en een reflex?

OPDRACHT 24

Onderzoek de verschillen in impulstraject voor een reflex en een gewilde beweging. Bestudeer daarvoor de figuren en vul de tabel aan. schakelneuronen in de functionele zone voor gewilde beweging

schakelneuron sensorisch neuron

IN

Terugtrekreflex na contact met glas

Een bal hard wegtrappen

rechterhemisfeer

motorisch ruggenmergneuron

motorisch neuron bovenste dijspier

N

pijnreceptor in huid spiervezels

VA

bal wegtrappen met linkervoet

Afb. 139 Terugtrekreflex

Terugtrekreflex na contact met glas

startpunt van de eerste

©

impuls

prikkel

receptor

202

THEMA 03

hoofdstuk 1

Afb. 140 Impulstraject of zenuwbaan bij een bewuste / gewilde beweging

Een bal hard wegtrappen

Nadat je een bal zag liggen (een bewuste gewaarwording),

wil je hem hard wegtrappen. Die

gedachte heb je eerst gemaakt in

de schakelneuronen van de grote

hersenen, waarna een impuls vertrekt vanuit je functionele zone voor motoriek.


impulsgeleiding

Drie na elkaar geschakelde neuronen: • •

motorisch neuron tussen

IN

reactie

• effector

Twee na elkaar geschakelde neuronen:

spieren van de

spieren van de

dijspieren

dijspieren

je voet terugtrekken

N

Je leerde al dat de weg die de impuls aflegt, het impulstraject, voor reflexen over een reflexboog loopt. De impuls ontstaat in een receptor na het

waarnemen van een prikkel. Vanuit de receptor loopt de impuls, via een

sensorisch neuron, naar een schakelneuron in het ruggenmerg. Van daaruit wordt de impuls via een motorisch neuron onmiddellijk naar de effector

©

VA

geleid.

Bij een gewilde beweging kan er eerst een impuls aankomen in je grote

hersenen, maar je kunt ook bewust beslissen om een actie uit te voeren.

Schakelneuronen in een neuraal netwerk doen een nieuwe impuls ontstaan. Die wordt via motorische neuronen naar de effectoren geleid. Een gewilde beweging volgt vaak, maar niet altijd, op een bewuste gewaarwording. Het impulstraject voor een gewilde beweging vertrekt vanuit een

functionele zone in de grote hersenen. De impuls verplaatst zich via motorische neuronen tot aan de spieren.

Je bent je bewust van je wil tot bewegen. Meestal, maar niet altijd, is dat een gevolg van een voorafgaande bewuste gewaarwording.

Een gewilde beweging kan volgen op een bewuste gewaarwording, of kan in de hersenen zelf ontstaan.

Een impulstraject voor een reflex verloopt via een receptor. De impuls verplaats zich via een reflexboog: dat is een aaneenschakeling van

sensorische neuronen, soms schakelneuronen, en motorische neuronen die zorgt voor een snelle reactie. Je wordt je vaak pas bewust van de beweging, nadat de reflex al voltooid werd. `

Maak oefening 18 op p. 257.

THEMA 03

hoofdstuk 1

203


1.4 Hoe draagt het zenuwstelsel bij tot homeostase?

Het centrale zenuwstelsel in je lichaam beoordeelt en beslist welke reactie er volgt op een prikkel. De reactie is er altijd op gericht om je lichaam gepast te laten reageren, zodat het optimaal kan werken. Het regelsysteem dat aan de basis van deze processen ligt, zorgt in je lichaam ook voor het min of meer

constant houden van je lichaamstemperatuur. Het lichaam werkt immers het best rond 37 °C.

IN

In thema 1 heb je geleerd dat een afkoeling of opwarming van je lichaam wordt geregistreerd door thermoreceptoren in je huid. De conductoren

brengen die informatie over naar de effectoren die op een gepaste manier reageren op de verandering in temperatuur.

Het zenuwstelsel regelt als conductor het behoud van je

lichaamstemperatuur. De thermoreceptoren brengen informatie over de temperatuursverandering via sensorische neuronen tot aan de

hypothalamus in je tussenhersenen. In de hypothalamus wordt de binnenkomende informatie beoordeeld. Bij een voldoende sterke

temperatuursverandering beslist de hypothalamus om nieuwe impulsen aan

N

te maken en, via motorische neuronen, te versturen naar effectoren, zodat je lichaamstemperatuur weer kan worden bijgestuurd.

Zoals je al leerde, resulteert bij koude de werking van spieren in het

vernauwen van de bloedvaten in de huid, in kippenvel en in bibberen

waardoor je het weer warmer krijgt. Bij te hoge temperaturen leidt de

VA

werking van spieren tot het verwijden van de bloedvaten in de huid en de werking van klieren tot zweten waardoor je lichaam weer afkoelt.

Als de temperatuur weer een gewenste evenwichtswaarde bereikt, zal de hypothalamus oordelen dat de temperatuur weer in orde is

en waakzaam blijven beoordelen zonder nog langer impulsen uit te

zenden. Het beoordelen en beslissen maakt van je hypothalamus een

hersencentrum voor temperatuurregulatie en van je tussenhersenen een

©

verwerkingscentrum.

204

THEMA 03

hoofdstuk 1


Verwerkingscentrum De hypothalamus, een klein tussendeel van de hersenen, verwerkt de informatie van de thermoreceptoren en stuurt zenuwsignalen naar meerdere effectoren.

Effectoren

IN

Sensor

Thermoreceptoren zijn gespecialiseerde cellen die temperatuursveranderingen voelen.

Om gemakkelijk warmte af te geven gaan de haren op het lichaam plat liggen.

Bloedvaten in de huid verwijden, zodat de warmte langs de huid naar de omgeving kan afgegeven worden.

N

Stijging van de lichaamstemperatuur.

Bij 37°C is de normale lichaamstemperatuur bereikt.

VA

Daling van de lichaamstemperatuur.

Zweetklieren produceren meer zweet. Door verdamping daarvan koelt de huid af.

Dankzij al deze processen daalt de lichaamstemperatuur.

Dankzij al deze processen stijgt de lichaamstemperatuur.

Sensor

©

Thermoreceptoren zijn gespecialiseerde cellen die temperatuursveranderingen voelen.

Haren gaan rechtop staan, zodat er een isolerend laagje lucht rond de huid wordt vast gehouden.

Bloedvaten in de huid vernauwen, zodat er minder warmte via het huidoppervlak verloren gaat.

De spierbewegingen van het bibberen wekken warmte op.

Effectoren

De hypothalamus, een klein tussendeel van de hersenen, verwerkt de informatie van de thermoreceptoren en stuurt zenuwsignalen naar meerdere effectoren.

Verwerkingscentrum Afb. 141 Homeostase voor je lichaamstemperatuur

THEMA 03

hoofdstuk 1

205


WEETJE Een lichaamstemperatuur van

37 °C verwijst naar je centrale lichaamstemperatuur. Je

perifere lichaamstemperatuur kan veel sterker schommelen en is erg afhankelijk van de

centrale lichaamstemperatuur

omgevingstemperatuur.

Zoals je op grafiek 6 kunt

zien, schommelt de centrale

IN

lichaamstemperatuur gedurende

een dag tussen 36,5 °C en 37,5 °C.

perifere lichaamstemperatuur

’s Nachts koelt je lichaam af

omdat je minder beweegt en dus ook minder energie verbruikt

en warmte produceert. Overdag zal je lichaamstemperatuur

oplopen omdat je dan ook meer

energie verbruikt en meer warmte produceert.

N

Afb. 142 A Hoge omgevingstemperatuur B Lage omgevingstemperatuur

Grafiek 7 stelt de perifere

38,0° C

lichaamstemperatuur voor. Tijdens het sporten kan je

temperatuur als gevolg van een

VA

37,5° C

37,0° C

36,5° C

36,0° C

0u

6u

12u

18u

24u

Grafiek 6 Centrale lichaamstemperatuur

©

41° C

40° C

sport

hoger energieverbruik sterk oplopen.

Ook tijdens de zomer kan je

lichaamstemperatuur oplopen door het stijgen van de

omgevingstemperatuur. Wanneer

je te lang in de zon rondloopt, kan dat tot een zonneslag leiden. Het teveel aan warmte in je lichaam kan niet voldoende worden

afgevoerd door een ontregeling van de hypothalamus, het

warmtecentrum in je hersenen.

39° C

38° C

ontwaken

37° C

36° C 35° C 34° C

206

THEMA 03

0u

3u

6u

hoofdstuk 1

9u

12u

15u

18u

21u

Grafiek 7 Perifere lichaamstemperatuur


Het regelsysteem streeft voortdurend naar een waarde van 37 °C omdat je lichaamsprocessen bij 37 °C optimaal verlopen.

We spreken van homeostase. Het regelsysteem krijgt de vorm van een cirkel: de reactie vormt een nieuwe prikkel, zodat er voortdurend kan bijgestuurd

worden. Homeostase betekent het zelfstandig stabiel houden van geschikte evenwichtswaarden voor inwendige parameters ondanks de veranderende gebeurtenissen en processen rondom en in je lichaam.

Regelsystemen zorgen ervoor dat heel wat variabelen of parameters

in je lichaam voortdurend rond een evenwichtswaarde schommelen. Het zuurstofgehalte in het bloed, ademhalingsfrequentie, hartritme,

bloedsuikerspiegel, vochtbalans, mineraalconcentraties, bloeddruk … zijn

IN

mogelijke parameters.

geleiding

verwerkingscentrum signalen

receptoren

effectoren

thermoreceptoren

reactie

N

prikkel

signalen

hypothalamus

37 °C lichaamstemperatuur

VA

homeostase

< 37 °C

> 37 °C

• spieren bibberen +

• spiertjes huidhaar +

• spiertjes bloedvaten + + is activering

• spiertjes huidhaar -

• spiertjes bloevaten • zweetkliertjes +

- is ontspanning

©

Afb. 143 Homeostase voor de lichaamstemperatuur

Het autonome zenuwstelsel regelt al deze automatische processen en zorgt onbewust voor de homeostase van onder andere je lichaamstemperatuur. Homeostase is het stabiel houden van bepaalde parameters in het

lichaam. Bij het zoeken naar stabiliteit schommelen die parameters rond een evenwichtswaarde.

Zowel het perifere als het centrale zenuwstelsel spelen een belangrijke rol bij de homeostase van tal van lichaamsparameters. Zo wordt het

behouden van je lichaamstemperatuur rond 37 °C gereguleerd door de hypothalamus.

THEMA 03

hoofdstuk 1

207


1.5 Wat kan de werking van het zenuwstelsel verstoren?

OPDRACHT 25

Als de impulsgeleiding verstoord is: multiple sclerose.

IN

Lees de tekst en beantwoord de vragen.

A

VA

N

Zowat 12 000 mensen in ons land lijden aan multiple sclerose (MS). Dat is een Myeline (oranje) vormt een isolatielaag rondom de uitloper van de zenuwcel (grijs). Daardoor verplaatst de actiepotentiaal zich sneller chronische auto-immuunziekte: en kan dus ook de impulsgeleiding snel verlopen. afweercellen van het lichaam B tasten de myelineschede rond axonen in de centrale verwerkingscentra (de Door afbraak van de myeline wordt de impulsgeleiding steeds slechter. Dat leidt tot het ontstaan van klachten. hersenen en het ruggenmerg) aan. Daardoor wordt de C impulsgeleiding doorheen het axon ernstig verstoord of zelfs verhinderd, waardoor Als de myeline vrijwel volledig is afgebroken, zal helemaal geen signaaloverdracht meer kunnen plaatsvinden. allerhande uitvalsverschijnselen optreden: krachtverlies, blindheid, geheugenproblemen, coördinatiestoornissen enzovoort. De oorzaak van de ziekte is onbekend. Er is voorlopig nog geen behandeling die MS kan genezen, maar er wordt vooruitgang geboekt in de strijd tegen de ziekte. In 2019 hebben wetenschappers een stof ontwikkeld die bij muizen de groei stimuleert van cellen die een nieuwe myelineschede rond axonen kunnen aanbrengen. Men hoopt nu die stof aan te kunnen passen, zodat ze ook werkzaam is bij mensen.

Welke functie heeft de myelineschede rond axonen?

2

Wat gebeurt er als de myelineschede beschadigd of onderbroken is?

©

1

3

208

Wat is daarvan het gevolg voor de werking van het organisme?

THEMA 03

hoofdstuk 1


4

De oorzaak van de ziekte is onduidelijk. Zoek wat mogelijke oorzaken kunnen zijn.

IN

WEETJE Meningitis of ontsteking van de hersen- en ruggenmergvliezen

Meningitis of hersenvliesontsteking is een ontsteking van de

beschermende vliezen rond de hersenen en het ruggenmerg.

Meningitis ontstaat meestal door een bacteriële of een virale infectie. Bacteriën die meningitis veroorzaken, zitten vaak

onschuldig in de neus en keelholte. Wanneer je weerstand verzwakt, kunnen de bacteriën vermenigvuldigen en via je

bloedbaan de hersenen bereiken en hersenvliesontsteking andere mensen krijgen.

N

Afb. 144

veroorzaken. Door hoesten, niezen en knuffelen kun je ze van

Koorts, hoofdpijn, een stijve nek en braken zijn de belangrijkste

vroege symptomen. Bij bacteriële meningitis kunnen er door bloedvergiftiging ook paars-rode vlekjes op de huid verschijnen. Bacteriële meningitis is een heel ernstige aandoening en kan levensbedreigend zijn als ze niet snel met antibiotica behandeld wordt. Virale meningitis komt het meest voor, is minder ernstig en kan niet met antibiotica worden behandeld, maar moet spontaan genezen.

VA

Sinds 2002 bestaan er vaccinaties tegen sommige soorten bacteriën die meningitis kunnen veroorzaken. Sindsdien is het aantal gevallen van bacteriële meningitis in België sterk gedaald.

OPDRACHT 26

Wil je nog andere aandoeningen van het zenuwstelsel ontdekken?

©

Voer Labo 12 bij het onlinelesmateriaal uit.

Het zenuwstelsel is een ingenieus systeem dat de werking van een organisme regelt en coördineert. Vanuit de hersenen vertrekt een uitgebreid netwerk dat de werking van de weefsels en organen

coördineert. Jammer genoeg is het zenuwstelsel geen feilloos systeem en kan er altijd iets fout lopen. `

Maak oefening 19 op p. 258.

THEMA 03

hoofdstuk 1

209


HOOFDSTUKSYNTHESE

Î Hoe coördineert het zenuwstelsel de reacties op prikkels? 1.1 Uit welke delen bestaat het zenuwstelsel? A Indeling naar bouw De geleiding van informatie gebeurt door zenuwcellen of neuronen. Aan een neuron kunnen we verschillende delen

IN

herkennen:

dendrieten

axon

eindknopjes

myelineschede

celkern knoop van Ranvier

doorsnede in lengte

N

cellichaam

celkern

VA

axon

Cel van Schwann produceert myeline.

• een cellichaam; •

: vertakte uitlopers die informatie naar het cellichaam brengen;

• een

: een uitloper die heel lang kan zijn en die alleen op het uiteinde

vertakt is. Het uiteinde van elke vertakking is verbreed, de eindknopjes. Het axon kan omgeven zijn met , dat ter hoogte van de

©

onderbroken is. Het axon leidt informatie van het cellichaam naar andere cellen.

• Zenuwen zijn opgebouwd uit lange uitlopers van sensorische en motorische neuronen en met

. Dankzij zenuwen kunnen er gelijktijdig meerdere

tussen vele receptoren, verwerkingscentra en effectoren verstuurd worden.

Op basis van de ligging, functie en aanwezige beschermende structuren kan het zenuwstelsel ingedeeld worden in het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel.

210

THEMA 03

synthese hoofdstuk 1


Centraal zenuwstelsel onderdelen

(1)

functie

Perifeer zenuwstelsel

(2)

Alle informatie van de receptoren wordt hier gecentraliseerd en

(3)

(5)

(4)

De bundels zenuwcellen of

.

van het perifere

zenuwstelsel vormen de verbinding

.

IN

tussen het centrale zenuwstelsel en de

buikzijde

ruggenmergvliezen

N

wervel

VA

rugzijde

B Soorten neuronen

Soorten neuronen volgens richting van de impuls: •

: geleiden impulsen van een receptor naar het centrale zenuwstelsel.

: geleiden impulsen tussen diverse neuronen binnen

: geleiden impulsen vanuit het centrale zenuwstelsel naar effectoren.

©

het centrale zenuwstelsel.

THEMA 03

synthese hoofdstuk 1

211


C Indeling naar functie Het

zenuwstelsel zorgt voor de bewustwording en de bewuste reacties.

Het

zenuwstel regelt de onbewuste levensprocessen in het individu.

1.2 Hoe gebeurt de overdracht en verwerking van informatie in het zenuwstelsel? A Informatieoverdracht

IN

De informatieoverdracht is de geleiding van informatie van receptor tot effector. De zenuwcellen of neuronen

brengen informatie van de receptoren naar de verwerkingscentra of hersencentra in de hersendoelwitcellen en van daaruit naar de effectoren.

B Impulsgeleiding Rustfase

Actiefase

• geen impuls

• De prikkeldrempel is overschreden.

• terugkeer naar de

N

• De binnenzijde van het

Herstelfase

membraan van een neuron is

geladen ten opzichte van de

ionen stromen naar binnen zodat de binnenzijde van

buitenzijde: de rustpotentiaal.

VA

het membraan steeds

wordt: depolarisatie. (1)

• De binnenzijde wordt

positief ten opzichte van de

oorspronkelijke toestand

• Positieve ionen stromen

weer naar buiten waardoor de binnenzijde weer

wordt: repolarisatie. (2)

• De

herstelt zich.

buitenzijde: de

De actiepotentiaal is een verplaatsing van ionen en vormt een

signaal. Elke

©

actiepotentiaal veroorzaakt in de naastliggende zone van het axon een nieuwe actiepotentiaal. De voortplanting van die actiepotentialen noemen we de impuls.

De verplaatsing van de actiepotentiaal over het axon van het cellichaam naar de eindknopjes noemen we .

C Impulsoverdracht tussen neuronen Ter hoogte van de synaps eindigt het axon en wordt de informatie overgedragen naar de volgende cel, dit is de .

212

THEMA 03

synthese hoofdstuk 1


4

Bij een

wordt een elektrisch signaal omgezet in een

axon

membraanreceptor

3

neurotransmitter

chemisch signaal. Dat bestaat uit neurotransmitters

impuls

impuls

1

2

eindknopje

die worden afgegeven in de synaptische spleet en zo de membraaneigenschappen van de volgende

celmembraan

cel kunnen beïnvloeden en er een impuls in kunnen

synaptische spleet

synaptisch blaasje

doen ontstaan.

elektrisch signaal

celmembraan

chemisch signaal

elektrisch signaal

IN

D Informatieverwerking Hersencentra zijn groepen samenwerkende neuronen die: •

informatie van

associaties maken en analytisch denken,

verwerken,

aansturen,

automatische lichaamsfuncties regelen, impulsen selecteren.

In je hersenen

beslissen onbewust welke

groepen neuronen informatie. Ze beoordelen informatie en moet volgen.

N

1.3 Wat is het verschil tussen een gewilde beweging en een reflex? Het impulstraject van een bewuste gewaarwording, gevolgd door een gewilde beweging en een reflex ziet er als

VA

volgt uit.

©

Gewilde beweging

hersendeel voor prikkelgewaarwording

hersendeel voor gewilde beweging

Reflex schakelneuron sensorisch neuron mechanoreceptoren

motorisch neuron bovenste dijspier

onderste dijspier

THEMA 03

synthese hoofdstuk 1

213


Gewilde beweging Impulstraject

Reflex

impulstraject bij een reflex

impulstraject bij gewilde beweging

prikkel

beslissing receptor

in de hersenen

impulsgeleiding

via sensorisch neuron

schakelneuronen

schakelneuron

in de hersenen en ruggenmerg

IN

in ruggenmerg

impulsgeleiding

impulsgeleiding

via motorisch

via motorisch neuron

neuron

effector reactie

reactie

• Verwerkingscentra voor

in

• Vaak zonder verwerking,

rechtstreekse impulsgeleiding naar

N

Verwerking

effector

de grote hersenen

de

bv. bij

de strekreflex

VA

• Soms verwerking in de

van

het ruggenmerg of de hersenen, bv. bij de terugtrekreflex of pupilreflex

Automatisch / Bewust

De impuls voor de gewenste beweging

De schakelneuronen van

van de verwerkingscentra voor

bewuste gewaarwording in de

©

vertrekt vanuit schakelneuronen

Snelheid reactie

214

THEMA 03

gewilde bewegingen in de

.

sneller / trager want kort / langer impulstraject

synthese hoofdstuk 1

de verwerkingscentra voor

zijn niet

betrokken bij het impulstraject.

sneller / trager want kort / langer impulstraject


1.4 Hoe draagt het zenuwstelsel bij tot homeostase? Homeostase is het zelfstandig

houden van geschikte

voor inwendige parameters, ondanks de

gebeurtenissen en processen rondom

en in het lichaam. Zowel het perifere als het centrale zenuwstelsel spelen een daarbij een belangrijke rol. Het

regelt automatische onbewuste processen.

Het

regelt alle bewust gewenste bewegingen.

geleiding

signalen

hypothalamus

receptoren prikkel

IN

verwerkingscentrum signalen

thermoreceptoren

effectoren reactie

N

37 °C lichaamstemperatuur

homeostase

> 37 °C

VA

< 37 °C

• spieren bibberen +

• spiertjes huidhaar +

• spiertjes bloedvaten + + is activering

• spiertjes huidhaar -

• spiertjes bloevaten • zweetkliertjes +

- is ontspanning

1.5 Wat kan de werking van het zenuwstelsel verstoren? Aandoeningen van het zenuwstelsel zijn aandoeningen die de werking van de hersenen, het ruggenmerg en de

zenuwen verstoren. De meest voorkomende aandoeningen van het zenuwstelsel zijn: multiple sclerose, Parkinson,

©

epilepsie, hernia …

THEMA 03

synthese hoofdstuk 1

215


HOOFDSTUK 2

Î Hoe coördineert het hormonale stelsel de reacties op prikkels? LEERDOELEN Je weet al:

IN

M dat het hormonale stelsel tot de conductoren behoort; M dat hormonen signaalstoffen zijn die zorgen voor het geleiden van informatie;

M wat een feedbacksysteem is. Je leert nu:

M welke rol het hormonale stelsel als conductor speelt; M hoe hormonen bij bepaalde cellen een reactie herkennen;

M hoe het feedbacksysteem de werking van endocriene klieren regelt;

uitdaging van het wiel, spanning alom! Had je klamme handen? Ging je plots

sneller ademhalen? Of was het misschien een makkie? Je leerde in thema 1 dat die

processen door hormonen of signaalstoffen gestuurd worden. Samen met het

zenuwstelsel zorgt het hormonale stelsel voor geleiding van informatie tussen receptoren

N

veroorzaken of hoe hormonen hun doelwitcellen

Je zult het wel gemerkt hebben bij de

VA

M wat de werking van het hormonale stelsel kan verstoren.

en effectoren. Maar hoe gebeurt dat precies? Hoe zorgen hormonen voor reacties? Zijn er verschillende hormonen? En hoe zorgt het hormonale stelsel mee voor homeostase?

2.1 Welke rol speelt het hormonale stelsel als conductor?

OPDRACHT 27

In thema 1 leerde je dat adrenaline je helpt reageren in een stresserende situatie. Beantwoord de vragen. Waar wordt dit hormoon geproduceerd?

2

Noteer zo veel mogelijk effecten van dit hormoon.

3

Wat is de rol van dit hormoon in het regelsysteem in ons lichaam?

4

Wanneer de stresserende of angstaanjagende situatie weer weg is, keert je lichaam naar de normale

©

1

situatie terug. Hoe noemen we dat streven naar een dynamisch evenwicht of stabiel inwendig milieu?

216

THEMA 03

hoofdstuk 2


OPDRACHT 28

Knalprestaties: jouw verdienste? Lees de tekst en beantwoord de vragen. Om aan hun conditie te werken, gaan sporters vaak op hoogtestage. Op een hoogte boven 2 500 m is het gehalte aan zuurstofgas (O2) in de lucht erg laag. Zuurstofgas is nodig voor de energievoorziening van

het lichaam. Om toch voldoende O2 te kunnen opnemen, regelen hormonen de aanmaak van extra rode bloedcellen, zodat er meer O2 kan worden gebonden.

Dat wordt geregeld door het hormoon epo of erytropoëtine. Wanneer de sporters nadien in normale omstandigheden aan een wedstrijd deelnemen, hebben ze extra rode bloedcellen en kunnen ze ook extra zuurstofgas opnemen. Dat leidt tot meer energie en dus betere prestaties. Dat effect verdwijnt na

IN

ongeveer een maand; het aantal rode bloedcellen keert terug naar zijn normale waarde. Wat is de prikkel voor het aanmaken van extra rode bloedcellen?

2

Welk systeem zorgt voor de aanmaak van rode bloedcellen?

3

Welk hormoon speelt hier een belangrijke rol?

4

Wat gebeurt na verloop van tijd met het aantal rode bloedcellen in het lichaam?

5

Hormonen worden vaak misbruikt om prestaties in de topsport te bevorderen. Hoe heet dat misbruik?

N

1

VA

Parket opent vooronderzoek naar dopinggebruik in Ronde van Frankrijk

Het parket heeft een vooronderzoek geopend tegen een ploeg die heeft deelgenomen aan de Ronde van Frankrijk. Mogelijk zijn er inbreuken op de dopingregels begaan. De procureur bevestigde dat ‘talrijke gezondheidsproducten zijn gevonden waaronder medicijnen (...) en vooral een werkwijze die als doping kan worden beschouwd’.

©

Bron: De Morgen, september 2020

Dopingschandaal: WADA sluit Rusland vier jaar uit van internationale sportevenementen

Rusland is vier jaar niet welkom op belangrijke internationale sportevenementen, waaronder de Olympische Spelen. Dat heeft het Wereldantidopingagentschap (WADA) bekendgemaakt, nadat recent duidelijk werd dat de Russen dopingdata hebben gemanipuleerd.

Bron: De Morgen, december 2019

THEMA 03

hoofdstuk 2

217


OPDRACHT 29

Lees de tekst en beantwoord de vragen. Op een leeftijd van dertien kun je heel wat verschillen merken in de lichaamsbouw van jongens en meisjes. Sommige meisjes zijn op dat moment een stuk groter dan jongens. Bij dat verschil in groei spelen stofwisselingshormonen en groeihormonen een belangrijke rol. Die stofwisselingshormonen regelen de omzetting van brandstoffen en bouwstoffen Schildklierhormonen, zoals thyroxine, zijn

IN

in nieuwe producten binnen in je lichaamscellen. stofwisselingshormonen; ze stimuleren de activiteiten van een cel. Zo verhogen die hormonen niet alleen de energieproductie in een cel, maar ook de celgroei en celvermeerdering. 1

Verklaar nu zelf waarom er op dertienjarige leeftijd een verschil in lengte kan bestaan tussen jongens

2

Mensen met een hogere thyroxineproductie hebben het warmer. Leg uit waarom dat zo is.

3

Bij welk proces in ons lichaam speelt thyroxine bijgevolg ook een rol?

VA

N

en meisjes.

Als reactie in een angstaanjagende of stresserende situatie produceert de

bijnier adrenaline. Dat hormoon wordt via het bloed door het hele lichaam

getransporteerd en zet vervolgens verschillende effectoren in actie: je hart-

en ademhalingsritme stijgen, je spieren krijgen meer energie … Het hormoon

adrenaline fungeert dus als een geleider van informatie in ons lichaam, het is

©

een conductor.

Hormonen of signaalstoffen regelen ook andere processen. Hormonen

zorgen er bijvoorbeeld voor dat bij een lage zuurstofconcentratie in de lucht er extra rode bloedcellen worden aangemaakt zodat er meer zuurstofgas

getransporteerd wordt. In het voorbeeld van de topsporters spreekt men

over doping. Ze misbruiken in dat geval hormonen om het lichaam extra te stimuleren om betere prestaties te leveren.

Het hormoon thyroxine, aangemaakt in de schildklier, stimuleert samen met groeihormonen dan weer de intensiteit van de stofwisseling en de

celgroei. Als je lichaam meer thyroxine produceert, start de groei vroeger

in de puberteit. Zo kun je verklaren dat pubermeisjes vaak groter zijn dan puberjongens. Omdat thyroxine de celstofwisseling stimuleert, zal er ook

meer energie vrijkomen in die cellen en krijg je het warmer. Het hormoon speelt dus ook een rol in de temperatuurregeling van ons lichaam.

218

THEMA 03

hoofdstuk 2


Deze voorbeelden illustreren dat hormonen op verschillende plaatsen in

ons lichaam informatie geleiden. Het hormonale stelsel speelt een rol als

conductor in ons lichaam. Hormonen zetten effectoren aan het werk zodat een gepaste reactie kan volgen op een prikkel.

Conductoren maken deel uit van het regelsysteem in een organisme dat

het inwendig milieu in evenwicht houdt zodat een stabiele situatie ontstaat. Via het feedbacksysteem zorgen hormonen ervoor dat veranderingen van meerdere factoren binnen bepaalde grenzen worden gehouden. Voorbeeld:

• adrenaline zorgt voor gepaste reacties in een stresserende situatie maar wordt nadien weer afgebroken, zodat je opnieuw rustig wordt;

IN

• epo stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen bij een laag

zuurstofgehalte in de lucht maar dat effect verdwijnt weer na een tijdje;

• thyroxine regelt de stofwisseling.

Het behouden van een dynamisch evenwicht noemen we homeostase. Het is de toestand waarin het lichaam optimaal kan functioneren. WEETJE

Onderzoek heeft uitgewezen dat het knuffelhormoon ‘oxytocine’

N

mensen met autisme socialer kan maken. In de test waren twee

groepen samengesteld. De ene groep kreeg een neusspray zonder het

knuffelhormoon, terwijl de andere groep een neusspray kreeg met het

hormoon. Tijdens de test moesten beide groepen een balspel spelen op de computer. In het spel speelden ze tegen drie virtuele personen. De eerste virtuele persoon gooide de bal altijd terug, de tweede virtuele

VA

persoon gooide de bal nooit terug en de derde gooide de bal af en toe

terug. Bij de groep die het knuffelhormoon niet had gekregen, maakte het niet uit naar welke persoon ze

gooiden. De andere groep, die het hormoon wel toegediend kreeg via de neusspray, gooide de bal meer naar

de eerste persoon. Dit experiment bewijst dat oxytocine een gunstig effect heeft op de solidariteit bij mensen

©

met autisme.

Het hormonale stelsel speelt in ons lichaam een rol als conductor. Via hormonen of signaalstoffen wordt informatie in ons lichaam

doorgegeven. Die signaalstoffen zorgen ervoor dat effectoren voor een gepaste reactie kunnen zorgen en dat verschillende processen in ons lichaam gecoördineerd worden.

Een feedbacksysteem is een regelsysteem in een organisme dat het

inwendig milieu in evenwicht houdt, zodat een stabiele situatie ontstaat. Homeostase is het in stand houden van een stabiel inwendig milieu. `

Maak oefening 20 op p. 258.

THEMA 03

hoofdstuk 2

219


2.2 Hoe herkennen hormonen hun doelwitcellen?

Hoe weet een hormoon welke effector hij aan het werk moet zetten? En hoe

weten effectoren op hun beurt dat een hormoon voor hen bestemd is? In het bloed circuleren immers tegelijkertijd verschillende hormonen die allemaal

alle delen van het lichaam, en dus meerdere effectoren, bereiken. Hormonen worden geproduceerd in speciale kliercellen. Die kliercellen vormen de

hormonen of signaalmoleculen met bouwstoffen die uit het bloed worden gehaald. Dat is mogelijk dankzij het nauwe contact tussen de omgevende

IN

haarvaten en de kliercellen. Vaak komen de kliercellen in groepjes voor, ze vormen dan een klier. Die klieren die hormonen afscheiden brengen

de gemaakte hormonen rechtstreeks in de bloedbaan. De stoffen worden

dus afgescheiden in het inwendig milieu. Om die reden worden die klieren endocriene klieren genoemd. ‘Endo-’ betekent ‘naar binnen’.

VA

N

haarvaten

endocriene kliercellen

hormonen in de bloedbaan

Afb. 145 Endocriene klier

Eenmaal opgenomen in je bloed worden hormonen naar alle plekken van je lichaam getransporteerd. Hoe is het mogelijk dat een welbepaald hormoon op de juiste plaats in het lichaam zijn signaalfunctie kan uitvoeren? Een

©

hormoon zal bij de effectoren pas een reactie uitlokken als cellen van de

220

THEMA 03

hoofdstuk 2

effector gevoelig zijn voor dat hormoon. Die hormoongevoelige effectorcellen noemen we doelwitcellen.


Je kunt je nu afvragen op welke manier een doelwitcel het hormoon herkent. In het celmembraan van doelwitcellen komen membraanreceptoren

voor. Dat zijn moleculen die precies passen op de moleculestructuur

van een bepaald hormoon. Bestudeer even afbeelding 146. Alleen aan

membraamreceptor 1 kan het gegeven hormoon binden en bij de doelwitcel een reactie uitlokken. Bij membraanreceptoren 2 en 3 horen hormonen met een andere moleculestructuur.

membraanreceptor 1 geactiveerd membraanreceptor 2

IN

hormoon

celmembraan

celkern

cytoplasma

membraanreceptor 3

Afb. 146 Doelwitcel met drie verschillende membraanreceptoren

Vergelijk het hormoon met een sleutel die door zijn specifieke vorm in een welbepaald slot past. Zodra het hormoon langs een celmembraan van een doelwitcel passeert, gaat het een binding met de membraanreceptor aan.

N

Zodra die binding gerealiseerd is, wordt de doelwitcel geactiveerd en alleen dan kan de cel op het hormoon reageren.

Dat sleutel-slot-principe verklaart waarom hormonen slechts één of een

zeer beperkt aantal effectoren kunnen aansturen: het hormoon moet op de

membraanreceptor van de doelwitcel passen. Daardoor is het hormoon een

©

VA

geleider of conductor in het regelsysteem.

sleutel = hormoon

correcte pasvorm

slot = membraanreceptor

reactie in de doelwitcel zal volgen

Afb. 147 Sleutel-slot-principe tussen hormoon en membraanreceptor

Hormonen worden via het bloed getransporteerd. Dat wil zeggen dat ze

signalen kunnen overbrengen naar lichaamsdelen die veraf gelegen zijn van de endocriene klier waar ze geproduceerd worden. Daardoor kan het even duren vooraleer een hormoon zich zal binden aan de membraanreceptor en een reactie zal veroorzaken. Doorheen je slagaders stroomt je bloed met een maximale snelheid van ongeveer 0,5 meter per seconde. In je

haarvaten gaat dat echter een stuk trager. Hormonen zijn bovendien slechts tijdelijk aanwezig in je bloed. Ze worden immers langzaamaan door de lever afgebroken.

THEMA 03

hoofdstuk 2

221


Het hormoon stroomt langs alle weefsels in het lichaam.

Ook vetweefsel heeft geen receptor voor het hormoon.

Endocriene klieren geven hormonen af aan het bloed. hormonen in de bloedstroom

IN

De doelwitcellen van het hormoon hebben de juiste receptor op het membraan.

Zenuwweefsel heeft geen receptor voor het hormoon en is dus geen doelweefsel.

Hormoonreceptorcomplex

membraanreceptor

Afb. 148 Werking hormonen

N

Hormonen stimuleren die weefsels die de juiste receptoren bezitten.

VA

Een hormoon wordt geproduceerd door endocriene kliercellen en komt rechtstreeks in het bloed terecht. Via het bloedvatenstelsel kunnen hormonen alle delen van het lichaam bereiken.

Een hormoon zal pas een reactie uitlokken als cellen daar gevoelig voor zijn. Men zegt dat één hormoon specifieke doelwitcellen heeft. Enkel zij kunnen dus reageren als het hormoon zich aanbiedt.

Het sleutel-slot-principe verklaart waarom hormonen slechts bepaalde effectoren aansturen: het hormoon moet op de membraanreceptor van

©

de doelwitcel passen.

Om die reden is een hormoon een geleider in een regelsysteem. Een hormoon heeft enkel invloed op doelwitcellen met een passende

membraanreceptor. Die doelwitcellen fungeren als effector en reageren op het hormoon.

Het transport van hormonen gebeurt eerder langzaam, omdat bloed niet snel stroomt. Hormonen blijven niet in het bloed maar worden in de lever afgebroken. `

222

THEMA 03

hoofdstuk 2

Maak oefening 21 t/m 26 op p. 258 t/m 260.


OPDRACHT 30

Ga online op zoek naar de antwoorden om de onderstaande vragen te beantwoorden. 1

Waar in je lichaam komt welke endocriene klier voor? Vul het overeenkomstige nummer in op de juiste plaats op de tekening.

2

Welke hormonen produceert elke klier? Kies uit: testosteron – parathormoon – adrenaline – thymosine – insuline – thyroxine – oestrogeen – progesteron – groeihormoon – erytropoëtine (epo) – glucagon – calcitonine –

IN

schildklierstimulerend hormoon – hypofysestimulerend hormoon Endocriene klier

1

α- en β-cellen

2

eierstok

Hormonen

van de

alvleesklier

teelballen

4

schildklier

5

bijnier

6

hypofyse

7

thymus

8

hypothalamus

9

nier

©

VA

N

3

10

bijschild-

klieren

THEMA 03

hoofdstuk 2

223


2.3 Wat is de coördinerende rol van hormonen in het feedbacksysteem?

Regeling bloedsuikerspiegel

A

OPDRACHT 31

ONDERZOEK

Hoe activeert een suikerrijke drank het hormonale stelsel?

IN

Je hebt geleerd dat voedingsstoffen na de vertering in het bloed worden opgenomen. Daardoor verhoogt het glucosegehalte in het bloed, of de bloedsuikerspiegel. 1

Onderzoeksvraag

Wat gebeurt er met het bloedsuikergehalte als je cola drinkt? TIP

Voedingsmiddelen worden afgebroken tot voedingsstoffen of

nutriënten. Cola bevat sacharose, ook gekend onder de naam

N

‘sucrose’. Die molecule wordt afgebroken tot twee kleinere

suikermoleculen, glucose en fructose. Die worden via de darmwand in de bloedbaan opgenomen en vervoerd naar de weefsels. 2

VA

Hypothese

Vul de hypothese aan.

Als je cola drinkt, zal het suikergehalte in je bloed

3

Benodigdheden

cola

water zeep

handdoek

©

prikpen

glucose teststrip

bloedglucosemeter

4

Werkwijze

Meet eerst je normale bloedsuikergehalte aan de hand van de volgende stappen. 1

2

3 4

224

THEMA 03

Was je handen met zeep en warm water. Als je handen warm zijn, komt het bloed

gemakkelijker uit je vingertop.

Droog je handen goed af met een handdoek. Doe de teststrip in de bloedmeter.

Kies je middelvinger of ringvinger en prik in de zijkant van de vingertop.

hoofdstuk 2


6

7 1 2 3 4

5

5

Strijk met duim en wijsvinger van je andere hand langs je vinger naar de top, zodat er een

druppel bloed naar buiten komt.

Houd de druppel op de juiste plek tegen de teststrip.

Na vijf seconden kun je op de bloedglucosemeter aflezen hoe hoog je bloedsuikergehalte is. Meet vervolgens je bloedsuikergehalte na het drinken van een glas cola. Drink het glas cola leeg. Wacht 5 à 10 minuten.

Herhaal de vorige werkwijze om je bloedsuikergehalte te meten. Wacht 15 minuten.

Meet opnieuw je bloedsuikergehalte. Waarneming

6

Verwerking

IN

5

Noteer de resultaten na de metingen in de tabel. normaal bloedsuikergehalte bloedsuikergehalte bij tweede meting

Waarde + eenheid (in mmol/L of mg/dL)

WEETJE

N

bloedsuikergehalte bij derde meting

De eenheid mmol betekent ‘millimol per liter’. Het is een eenheid om aan te duiden hoeveel van een

VA

stof er per liter in een vloeistof aanwezig is. 1 mmol glucose komt overeen met 180 mg. Je zult nog leren hoe je dat zelf kunt berekenen.

7

©

Besluit

8

Reflectie

a

De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

THEMA 03

hoofdstuk 2

225


A.1

Hormoonproductie bij een te hoge bloedsuikerspiegel

Glucose is de belangrijkste energieleverancier voor je lichaam. Vetten en eiwitten kunnen ook energie leveren, maar de hersenen doen uitsluitend

een beroep op glucose. Daarom is het erg belangrijk dat er altijd voldoende glucose in het bloed aanwezig is. Tegelijk is een teveel aan glucose ook

gevaarlijk. Het bloed wordt dan stroperig en bloedvaten kunnen verstoppen. Bovendien beschadigt een teveel aan glucose de cellen. Het kan ook leiden tot suikerziekte of diabetes, en zwaarlijvigheid of obesitas.

Uit het bovenstaande onderzoek kun je afleiden dat de plots veranderende

hoeveelheid van een stof, zoals hier de verhoogde aanwezigheid van glucose

IN

in je bloed, een inwendige prikkel kan vormen voor je lichaam. Uit de

waarnemingen blijkt dat je lichaam daarop reageert door het glucosegehalte weer te verlagen.

Het is een van de taken van de alvleesklier of de pancreas om het

glucosegehalte in het bloed binnen bepaalde grenzen te houden. Die

grenswaarden van glucose liggen, in niet-nuchtere toestand, tussen 4 en 8 mmol/L (70 en 140 mg/dL). Het glucosegehalte in het bloed wordt dus voortdurend gemeten en bijgestuurd.

In de pancreas liggen bepaalde cellen, de alfa- en bètacellen (α- en

N

β-cellen), die de hoeveelheid glucose kunnen meten; ze werken als het ware als een glucosesensor. Die cellen liggen gegroepeerd in de eilandjes van Langerhans.

VA

eilandjes van Langerhans

bloedvat bètacel

©

β-cellen geven insuline af aan het bloed.

insuline glucosemolecule

THEMA 03

hoofdstuk 2

rode bloedcel bloedvat

Insuline stimuleert lichaamscellen, zoals spieren, om glucose op te nemen.

Afb. 149 Het hormoon insuline zorgt voor een verlaging van de bloedsuikerspiegel.

226

alfacel

skeletspier


Stijgt je bloedsuikerspiegel na een maaltijd of een blikje frisdrank boven de grenswaarde, dan nemen de β-cellen die stijging waar en produceren ze de gepaste hoeveelheden van het hormoon insuline.

Zoals je weet, is een hormoon een signaalstof die na transport doorheen de

bloedbaan een effector aan het werk kan zetten. Het hormoon insuline wordt door de β-cellen aan het bloed afgegeven en zorgt ervoor dat bepaalde

lichaamscellen extra glucose uit het bloed kunnen opnemen, waardoor het glucosegehalte in het bloed daalt.

In spiercellen en levercellen zal insuline ervoor zorgen dat glucose wordt

omgezet in glycogeen. In vetcellen stimuleert insuline de omzetting naar vet. het hormoon.

IN

Die lichaamscellen zijn dus de effectoren: het zijn de cellen die reageren op Wanneer de bloedsuikerspiegel de drempelwaarde bereikt, neemt de

productie van insuline af. Dat regelsysteem is een negatieve terugkoppeling of negatieve feedback. OPDRACHT 32

DOORDENKER

Lees de tekst, bestudeer de grafieken en beantwoord de vraag.

N

Vooral de lever-, spier- en vetcellen zijn erg insulinegevoelige cellen. Wanneer glucose niet meteen nodig is, zullen vetcellen gestimuleerd worden glucose om te zetten in vet. bloedsuikerspiegel (mmol/L) vetopslag

VA

8

glucosepeil

normale bloedsuikerspiegel

4

bloedsuikerspiegel (mmol/L)

vetopslag

tijd

Grafiek 8 Opslag van vetten bij te hoge bloedsuikerspiegel

glucosepeil normale bloedsuikerspiegel

8

©

4

tijd

Grafiek 9 Opslag van vetten bij te hoge bloedsuikerspiegel

THEMA 03

hoofdstuk 2

227


Verklaar aan de hand van de grafieken 8 en 9 waarom het eten van drie kleine snoepjes verdeeld over intervallen van vijf uur minder vetopslag oplevert dan het eten van drie kleine snoepjes op hetzelfde

IN

moment.

A.2

Hormoonproductie bij een te lage bloedsuikerspiegel

Maar wat als je bijvoorbeeld na een langdurige sportinspanning of door lange tijd niet te eten, te weinig glucose in je bloed hebt? De bloedsuikerspiegel komt daardoor tijdelijk onder de grenswaarde te liggen.

In dat geval zullen α-cellen uit de eilandjes van Langerhans antwoorden op die prikkel. De α-cellen registreren de te lage bloedsuikerwaarden

N

en produceren dan het hormoon glucagon. Dat hormoon wordt door de

bloedbaan tot bij specifieke doelwitcellen gebracht, de levercellen. Glucagon stimuleert de levercellen om de reservestof glycogeen opnieuw om te

zetten in glucose. Bovendien maken de levercellen extra glucose aan uit

andere stoffen. Glucose komt in de bloedbaan terecht met als gevolg dat de glucoseconcentratie in het bloed stijgt. Naarmate het glucosegehalte in het

VA

bloed dichter bij de grenswaarde komt, neemt de glucagonproductie weer af.

alvleesklier

©

glucagon

lever

glucosemolecule

bloedvat Afb. 150 Het hormoon glucagon zorgt voor een verhoging van de bloedsuikerspiegel.

228

THEMA 03

hoofdstuk 2


Insuline en glucagon beïnvloeden de bloedsuikerspiegel op een

tegengestelde manier; ze hebben een antagonistische werking. Ze zijn er echter beide op gericht een afwijkende bloedsuikerspiegel weer naar de gewenste evenwichtswaarden te brengen. OPDRACHT 33

Vul op basis van de schematische voorstellingen het regelsysteem voor het realiseren van een gewenste bloedsuikerspiegel op p. 242 aan. Beantwoord daarna de vragen.

verhoging van de glucoseconcentratie in het bloed

sensor β-cellen in de alvleesklier

prikkel

IN

prikkel

verlaging van de glucoseconcentratie in het bloed

sensor

α-cellen in de alvleesklier

conductor

insuline

glucagon

effector

effector

spiercellen, levercellen en vetcellen

levercellen

reactie

reactie

opname van glucose uit het bloed

afgave van glucose aan het bloed

©

VA

N

conductor

THEMA 03

hoofdstuk 2

229


IN

hormoon insuline

N

HOMEOSTASE bloedsuikerspiegel tussen 4 en 8 mmol/L

VA

hormoon glucagon

Afb. 151 Regelsysteem voor de homeostase van de bloedsuikerspiegel

Leg uit waarom glucagon en insuline antagonistische hormonen worden genoemd.

©

1

2

230

Leg uit hoe beide groepen kliercellen en hun hormonen voor homeostase kunnen zorgen.

THEMA 03

hoofdstuk 2


De α- en β-cellen van de alvleesklier, hun hormonen glucagon en insuline, en de doelwitcellen zorgen er samen voor dat de glucoseconcentratie in

het bloed binnen de grenswaarden blijft. Het produceren van de hormonen door de hormoonklieren gebeurt dus om bij verstoringen de normale

situatie weer te herstellen. Op die manier wordt de bloedsuikerspiegel via een feedbacksysteem in evenwicht gehouden en regelt je lichaam dus de homeostase.

Het hormonale stelsel heeft een coördinerende rol in het lichaam.

Hormonen zijn erop gericht effectoren aan het werk te zetten als reactie

IN

op een verstorende inwendige prikkel om de homeostase te behouden of te herstellen.

Een hormoon vormt daarmee een schakel tussen receptor en effector om tot een reactie te komen: het is een geleider of conductor in een regelsysteem of feedbacksysteem.

De bloedsuikerspiegel wordt geregeld door de hormonen insuline en glucagon. Die hormonen handhaven de homeostase van de bloedsuikerspiegel.

• Insuline wordt aangemaakt door de β-cellen van de alvleesklier.

N

Insuline zorgt ervoor dat de doelwitcellen extra glucose opnemen uit het bloed wanneer de bloedsuikerspiegel stijgt.

• Glucagon wordt aangemaakt door de α-cellen van de alvleesklier. Glucagon zorgt ervoor dat de lever extra glucose afgeeft aan het bloed wanneer de bloedsuikerspiegel daalt.

Wanneer het glucosegehalte de grenswaarden bereikt, wordt de

VA

productie van insuline en glucagon afgeremd door een negatieve

terugkoppeling of negatieve feedback. `

B

Maak oefening 27 t/m 30 op p. 260-261.

Mechanisme om de calciumconcentratie op peil te houden

©

OPDRACHT 34

Lees de tekst en beantwoord met behulp van het gegeven regelsysteem de vragen. Calcium is nodig voor de opbouw en het onderhoud van de botten en de tanden. Maar wist je ook dat het zorgt voor de goede werking van je spieren? Sporters met een lage Ca2+-concentratie in hun lichaam hebben vaker last van spierkrampen, zelfs wanneer ze nog geen langdurige inspanning geleverd hebben.

THEMA 03

hoofdstuk 2

231


Regelsysteem voor Ca2+-concentratie in het bloed

hormoon calcitonine Ca2+-sensor

effector

effector

C-cellen schildklier

prikkel

botafbrekende cellen

reactie

cellen in de nier

te hoge Ca2+-concentratie in je bloed

afbraak bot tot Ca2+ remmen

uitscheiding Ca2+ via urine bevorderen

reactie

gepaste Ca2+-concentratie

IN

Ca2+-concentratie

Ca2+-concentratie

reactie

opname Ca in bloed

effector

stimuleren botafbraak tot Ca2+

effector

uitscheiding Ca2+ via urine afremmen

Ca2+-gevoelige bijschildkliercellen

darmcellen

botafbrekende cellen

cellen in de nier

2+

Ca2+-sensor

VA

vitamine D

effector

parathormoon

Welke endocriene klier is betrokken bij de homeostase van calcium als de Ca2+-concentratie in het

bloed verhoogd is?

2

Welke cellen in die endocriene klier reageren op een verhoogde Ca2+-concentratie in je bloed?

3

Welk hormoon maken ze aan?

4

Welke endocriene klier is betrokken bij de homeostase van calcium als de Ca2+-concentratie in het

© 232

reactie

te lage Ca -concentratie in je bloed 2+

1

reactie

N

prikkel

bloed verlaagd is?

5

Welke cellen in die endocriene klier reageren op een verhoogde Ca2+-concentratie in je bloed?

6

Welke hormonen maken ze aan?

THEMA 03

hoofdstuk 2


7

is?

Bedenk minstens drie oorzaken die kunnen leiden tot spierkrampen door een te lage Ca2+-beschikbaarheid.

IN

8

Welke effectoren worden door beide hormonen beïnvloed als het Ca2+-gehalte van het bloed verstoord

Uit opdracht 34 kun je besluiten dat ons lichaam streeft naar een gepaste Ca2+-concentratie in het bloed. Calcium is onder andere belangrijk bij de

spiersamentrekking, de opbouw van het skelet, de impulsgeleiding in een

zenuwcel … De hoeveelheid Ca2+- in het bloed wordt geregeld door hormonen

die afgegeven worden door de schildklier en de bijschildklier.

bijschildklier (achteraanzicht)

©

VA

N

schildklier (vooraanzicht)

Afb. 152 Schildklier en bijschildklier

Bij een te hoge Ca2+-concentratie in je bloed zullen de C-cellen van je

schildklier worden geactiveerd om het hormoon calcitonine te produceren.

Dat hormoon beïnvloedt verschillende effectoren in je lichaam. Calcitonine zet bepaalde cellen in je nier aan om meer Ca2+-ionen via je urine af te

voeren en het zorgt ervoor dat er minder botweefsel wordt afgebroken. Zo daalt de Ca2+-concentratie in je bloed.

Bij een te lage Ca2+-concentratie in je bloed zullen de Ca2+-gevoelige cellen in

je bijschildklier worden geactiveerd om het parathormoon te produceren. Het parathormoon beïnvloedt eveneens verschillende effectoren in je lichaam:

• het zet bepaalde cellen in je nier aan om minder Ca2+-ionen via je urine af te voeren;

• het zet je darmcellen aan om meer Ca2+-ionen in je bloedbaan op te nemen;

• het zorgt ervoor dat er meer botweefsel wordt afgebroken.

Zo stijgt de Ca2+-concentratie in je bloed.

THEMA 03

hoofdstuk 2

233


Calcitonine en parathormoon beïnvloeden de Ca2+-concentratie in het bloed

op een tegengestelde manier; ze hebben een antagonistische werking.

Ze zijn er echter beide op gericht om afwijkende Ca2+-concentraties weer

naar de gewenste evenwichtswaarden te brengen. Beide hormonen zetten

daarvoor effectoren aan het werk als reactie op een verstorende inwendige prikkel om zo de homeostase van de Ca2+-concentratie in het lichaam te herstellen.

Het feedbacksysteem zorgt er dus voor dat de Ca2+-concentratie in je bloed

binnen bepaalde grenzen wordt gehouden. Het hormonale stelsel zorgt met andere woorden voor het behoud van een dynamisch evenwicht van de Ca2+-concentratie in je bloed en regelt de homeostase van de

Ca2+-concentratie in je lichaam. Dankzij die regeling kan je lichaam optimaal WEETJE

IN

blijven functioneren.

Vitamine D is belangrijk voor de goede werking van het

parathormoon. Vitamine D krijgen we binnen via de voeding (bv.

vette vis, eierdooier …) en wordt onder invloed van het zonlicht door

stofomzetting in de huid gevormd. Vitamine D versterkt de werking van

N

het parathormoon.

Het hormonale stelsel heeft een coördinerende rol in het lichaam.

Als reactie op een verstorende inwendige prikkel zetten hormonen effectoren aan het werk om de homeostase te herstellen en te behouden.

VA

Een hormoon is binnen het regelsysteem of feedbacksysteem de schakel tussen receptor en effector om tot een reactie te komen. Hormonen zijn dus conductoren.

De calciumspiegel wordt geregeld door calcitonine en het

parathormoon. Die hormonen handhaven de homeostase van de calciumspiegel.

• Calcitonine wordt aangemaakt door de C-cellen in de schildklier wanneer de bloedcalciumspiegel stijgt. Calcitonine remt de botafbraak en stimuleert de excretie van Ca2+-ionen.

©

• Het parathormoon wordt aangemaakt door Ca2+-gevoelige

bijschildkliercellen wanneer de bloedcalciumspiegel daalt. Het parathormoon zorgt ervoor dat de darmcellen meer Ca2+-ionen

opnemen uit de voeding, remt de excretie van Ca2+-ionen en stimuleert de botafbraak.

Wanneer het calciumgehalte de grenswaarden bereikt, wordt de

productie van calcitonine en het parathormoon afgeremd door een negatieve terugkoppeling of negatieve feedback.

`

234

THEMA 03

hoofdstuk 2

Maak oefening 31 op p. 261.


C

Regeling stresshormonen

Stress is bedoeld om snel te kunnen reageren op een mogelijk gevaar.

Tijdens een stresserende situatie maken je bijnieren stresshormonen aan: adrenaline, noradrenaline en cortisol.

• Adrenaline en noradrenaline zorgen ervoor dat je heel snel een inspanning kunt doen bij een bedreiging.

• Cortisol komt wat trager vrij in het lichaam, vooral als de angstaanjagende situatie wat langer aanhoudt.

De bijnieren zijn endocriene klieren die boven op de nieren liggen. Elke

IN

bijnier bestaat uit twee delen:

• de buitenste zone, de bijnierschors, maakt onder andere cortisol aan; • het binnenste gedeelte, het bijniermerg, maakt adrenaline en noradrenaline aan.

N

bijnier

©

VA

bijniermerg

nier

bloedvaten

bijnierschors

Afb. 153 Bouw van de bijnier

Het bijniermerg bestaat uit zenuwweefsel maar met heel speciale neuronen. Normaal gezien scheiden neuronen in de eindknopjes van het axon een

neurotransmitter af maar hier dus niet. De neuronen in de cellen van de

bijniermerg scheiden een neurohormoon, adrenaline, af in plaats van een

neurotransmitter. Daarom noemen we die neuronen secretorische neuronen. Het proces waarbij neuronen een hormoon afgeven is neurosecretie.

THEMA 03

hoofdstuk 2

235


Hoe krijgen de cellen van de bijnier het signaal om stresshormonen aan te maken? Tijdens een angstaanjagende situatie wordt er een hele reeks van processen in je lichaam in gang gezet.

• Het begint bij het waarnemen van het gevaar. Op afb. 154 ziet de man

de vlammen, hij voelt de warmte ... De verschillende receptoren van zijn

lichaam worden geprikkeld en sturen signalen via sensorische neuronen naar de hersenen.

• In de hersenen wordt de hypothalamus geactiveerd. Bij gevaar geeft de

hypothalamus een signaal aan de hypofyse. Daardoor maakt de hypofyse

Afb. 154

een hormoon aan.

• Dat hormoon stimuleert de bijnieren. Door die stimulatie maakt de bijnierschors het stresshormoon cortisol aan.

IN

• Op hetzelfde moment stuurt de hypothalamus een zenuwsignaal naar het bijniermerg. Daardoor wordt het bijniermerg gestimuleerd om de stresshormonen adrenaline en noradrenaline aan te maken.

• Die hormonen brengen het lichaam in een alerte toestand en zetten

heel wat effectoren in actie. Adrenaline zorgt er bijvoorbeeld voor dat

je hart sneller slaat, je ademhalingsritme toeneemt, het glucosegehalte in je bloed stijgt en de bloedtoevoer naar je hart, spieren en hersenen

verbetert. Al die reacties zorgen ervoor dat je klaar bent om de stressvolle

N

situatie aan te pakken: vechten, vluchten of soms bevriezen.

STRESS

hypothalamus

VA

hormoon

sympathisch

hypofyse

hormoon

©

CORTISOL

• glucosegehalte bloed • alertheid

zenuwstelsel

bijnieren

ADRENALINE en NORADRENALINE

• hartslag

• bloeddruk

• ademhaling

• bloedtoevoer hersenen • bloedtoevoer spieren • bloedsuikerspiegel

door afbraak glycogeen

• afgifte vetten door vetweefsel

• zweten 236

THEMA 03

hoofdstuk 2


Bij de aanmaak van adrenaline in de cellen van het bijniermerg zien we heel goed hoe het zenuwstelsel, de neuronen, samenwerkt met het hormonale stelsel, de endocriene klier. 1

Stress wordt in het lichaam waargenomen door de hypothalamus.

3

De cellen van het bijniermerg worden gestimuleerd om adrenaline te

4

De hypothalamus zendt een zenuwimpuls naar de cellen van het bijniermerg. maken.

Adrenaline komt in de bloedbaan en wordt naar de doelwitorganen gevoerd.

KORTSTONDIGE STRESS

zenuwimpuls

ruggenmerg

stress

LANGDURIGE STRESS

IN

2

hypothalamus

CRH

VA

ruggenmergzenuw

N

hypofyse

cellen van de bijnierschors

ACTH

Cellen van bijniermerg maken adrenaline aan.

Adrenaline komt in de bloedbaan terecht.

cortisol

©

Afb. 155 Aanmaak van de stresshormonen

THEMA 03

hoofdstuk 2

237


OPDRACHT 35

Lees de tekst en beantwoord de vragen. In China werd in 2020 de langste glazen brug ter wereld geopend. De brug is maar liefst 526 m lang, 8,8 m breed en 201 m hoog. Niet verwonderlijk dat heel wat mensen hoogtevrees hebben als ze over de brug lopen. Maar hoe ontstaat dat angstgevoel precies? De grote hoogte wordt gezien met de ogen. Fotoreceptoren geven via de oogzenuw een impuls door naar de hersenen. De hersenen interpreteren dat als gevaarlijk en die emotie

IN

activeert een nieuwe impuls. Die impuls wordt door neuronen

naar receptorcellen in de bijnieren geleid en zet de cellen aan om het hormoon adrenaline vrij te maken. Bijnieren zijn klieren die op de nieren liggen. Al in heel kleine hoeveelheden stimuleert adrenaline

reacties van het lichaam die de overlevingskans moeten verhogen. Het hormoon kan meerdere reacties

veroorzaken, zoals een verhoogde bloeddruk en hartslagfrequentie, een snellere ademhaling en zweten.

N

Bron: www.nieuwsblad.be

VA

grensstrengganglion

bijnier

ruggenmergzenuw nier

ruggenmerg

1

Welke symptomen vertonen de mensen met hoogtevrees bij het oversteken van deze brug?

2

Welk van de volgende impulstrajecten wordt gevolgd voor er adrenaline wordt aangemaakt? motorisch neuron → kliercellen in de bijnier → schakelcellen in de hersenen

© 3

238

Afb. 156 De geleiding van een impuls vanuit de hersenen naar de bijnieren

motorisch neuron → schakelcellen in de hersenen → kliercellen in de bijnier

schakelcellen in de hersenen → motorisch neuron → kliercellen in de bijnier

schakelcellen in de hersenen → kliercellen in de bijnier → motorisch neuron

Welk groot voordeel biedt het neuron tussen de hersenen en de bijnier (in vergelijking met het aansturen van de bijnier met een hormoon doorheen de bloedbaan)?

THEMA 03

hoofdstuk 2


Signaaloverdracht via zenuwen verloopt veel sneller dan signaaloverdracht via hormonen in de bloedbaan. Adrenaline wordt zo op een veel snellere manier dan cortisol afgegeven: de eerste impuls wordt namelijk via een

zenuw vanuit je hersenen verstuurd met als gevolg dat je in een stressvolle situatie snel in actie komt. Als vuistregel mag je stellen dat een impuls

via een neuron zich tegen ongeveer 60 m/s verplaatst en een hormoon maximaal tegen 0,5 m/s doorheen je bloedbaan gaat.

Neurale signalen kunnen een endocriene klier dus activeren waardoor je lichaam snel reageert.

IN

prikkel

receptor

sensorisch neuron

hersenen

hypothalamus

motorisch neuron

N

of neurohormoon

endocriene klier hormoon

©

VA

doelwitcellen reactie

De werking van het lichaam wordt geregeld door het zenuwstelsel en het hormonale stelsel. Ze zorgen elk op zich voor de geleiding van signalen, ze fungeren allebei als schakel tussen receptoren en effectoren. Beide stelsels werken samen met als doel het lichaam optimaal te laten functioneren en zo homeostase te bereiken.

Om samen te werken, kunnen endocriene klieren van het hormonale stelsel door het zenuwstelsel worden geactiveerd via de productie

van hormonen door secretorische neuronen of via neurale signalen. Via neurale signalen gebeurt de signaaloverdracht sneller waardoor

endocriene klieren sneller worden geactiveerd. Denk aan het voorbeeld van adrenaline. `

Maak oefening 32 en 33 op p. 261.

THEMA 03

hoofdstuk 2

239


2.4 Wat kan de werking van het hormonale stelsel verstoren?

Diabetes of suikerziekte is een aandoening waarbij de homeostase van

glucose verstoord is. Dat geeft aanleiding tot verhoogde bloedsuikerwaarden als gevolg van te weinig of geen insuline. Er zijn verschillende soorten

diabetes waarvan diabetes type 1 en diabetes type 2 het meest voorkomen. Men schat het aantal suikerzieken in Vlaanderen op een half miljoen. type 2.

A

IN

5 tot 10 % heeft diabetes type 1, de overige 90-95 % lijdt aan diabetes

Diabetes type 1

Deze vorm van suikerziekte begint meestal op jonge leeftijd. De aanleiding is de afbraak van de insulineproducerende

β-cellen door ons eigen afweersysteem. Er wordt bijgevolg weinig tot geen insuline meer aangemaakt waardoor de

cellen onvoldoende glucose opnemen. De cellen hebben

VIDEO INSULINEPEN

echter energie nodig en sturen signalen naar de lever die op

zijn beurt glucose aanmaakt. Daardoor stijgen de bloedsuikerwaarden nog

N

meer, wat tot gevaarlijk hoge waarden kan leiden.

Als je aan diabetes type 1 lijdt, moet je een glucosearm dieet volgen.

Daarnaast moet je ook verschillende keren per dag insuline inspuiten om de gestegen bloedsuikerspiegel te normaliseren. Dat kan met een insulinepen. Wil je weten hoe zo’n insulinepen werkt? Scan dan de QR-code.

VA

Je kunt ook een insulinepomp gebruiken die altijd de juiste hoeveelheid insuline toedient om de bloedsuikerspiegel op peil te houden. Een

insulinepomp heeft het voordeel dat er geen meerdere keren per dag een spuitje nodig is. Bovendien bootst een pomp veel beter de natuurlijke werking van de β-cellen na.

Het is belangrijk om op basis van je maaltijden nauwkeurig te bepalen

hoeveel insuline je moet inspuiten. Het gevaar bestaat dat bij te veel insuline de bloedsuikerspiegel zo sterk daalt dat je flauwvalt en zelfs in coma gaat.

©

Daarom heeft een diabetespatiënt altijd een suikerrijke drank bij zich of bijvoorbeeld dextrose.

B

Diabetes type 2

Deze vorm van diabetes ontstaat meestal pas na je veertigste levensjaar. Daarom noemde men dit vroeger ook ouderdomsdiabetes. Mensen met diabetes type 2 produceren wel nog insuline, maar de doelwitcellen reageren er onvoldoende op. Diabetes type 2 is de laatste decennia

onrustwekkend toegenomen in West-Europa en de Verenigde Staten en komt op steeds jongere leeftijd voor. Het heeft vooral te maken met ongezonde voedingsgewoonten en levensstijl. Te veel suiker en dierlijk vet eten en te

weinig bewegen, hebben zwaarlijvigheid tot gevolg. Zwaarlijvigheid bevordert de ongevoeligheid van doelwitcellen voor insuline. 240

THEMA 03

hoofdstuk 2


WEETJE Normaal gezien schommelt de bloedsuikerspiegel tussen 4 en 8 mmol/L.

Omdat bij diabetespatiënten het regelsysteem dat zorgt voor de homeostase van de bloedsuikerspiegel erg verstoord is, moeten zij voortdurend hun

bloedsuikerspiegel controleren. Dat kan met een bloedglucosemeter en

bijbehorende teststrips. Je brengt een druppeltje bloed aan op een teststrip

en na enige tijd verschijnt de bloedglucosewaarde op de bloedglucosemeter. Patiënten met diabetes type 1 gebruiken steeds meer een glucosesensor die

in de bovenarm wordt geplaatst. Bij deze methode, Flash Glucose Monitoring

of FGM, worden de bloedsuikerwaarden continu gemeten door de onderhuidse

IN

sensor. De suikerwaarden worden zichtbaar bij het ‘flashen’ van de sensor. Dat kan via een app op de smartphone of met een reader.

Meer weten over diabetes? Ga naar www.diabetes.be/nl/leven-met-diabetes. OPDRACHT 36

Beantwoord de vragen. Zoek de antwoorden online op en in de tekst hierboven. Wat zijn de symptomen van diabetes type 1?

2

Waarom zijn hoge bloedsuikerwaarden gevaarlijk?

VA

N

1

Waarom moet insuline meerdere keren per dag worden ingespoten?

4

Hoe kan diabetes type 2 in vele gevallen zonder insuline worden behandeld?

©

3

OPDRACHT 37

Wil je nog andere aandoeningen van het hormonale stelsel ontdekken? Voer dan Labo 13 bij het onlinelesmateriaal uit.

THEMA 03

hoofdstuk 2

241


HOOFDSTUKSYNTHESE

Î Hoe coördineert het hormonale stelsel de reacties op prikkels? 2.1 Welke rol speelt het hormonale stelsel als conductor?

Via

Het hormoon vormt daarmee een schakel tussen

Conductoren maken deel uit van het

.

.

wordt informatie in ons lichaam doorgegeven. en

IN

Het hormonale stelsel speelt in ons lichaam een rol als

milieu in evenwicht houdt zodat een stabiele situatie ontstaat. Via het

in een organisme dat het inwendig

hormonen ervoor dat veranderingen van meerdere factoren binnen bepaalde grenzen worden gehouden.

zorgen

2.2 Hoe herkennen hormonen hun doelwitcellen? hormoon

bloedbaan

doelwitcel

reactie

N

endocriene kliercel

slot = receptormolecule

VA

sleutel = hormoon

correcte pasvorm

reactie in de doelwitcel zal volgen

Hormonen worden geproduceerd in endocriene kliercellen en via het bloed getransporteerd door heel het lichaam. Doelwitcellen beschikken over speciale

van het hormoon passen. Het

©

membraanreceptor activeert.

membraanreceptor geactiveerd

cytoplasma 242

THEMA 03

membraanreceptor niet geactiveerd

receptormolecule 3 synthese hoofdstuk 2

die precies op de moleculestructuur

zorgt ervoor dat een hormoon de juiste


2.3 Wat is de coördinerende rol van hormonen in het feedbacksysteem? A Regeling bloedsuikerspiegel 1

conductor

prikkel

reactie

verhoging van de

glucoseconcentratie

IN

in het bloed

2

prikkel

effector

N

sensor

conductor

reactie

verlaging van de

glucoseconcentratie

VA

in het bloed

©

sensor

effector

Wanneer het glucosegehalte de grenswaarden bereikt, wordt de productie van en

afgeremd door een negatieve terugkoppeling of negatieve feedback. Op die

manier handhaven die hormonen homeostase van de

.

THEMA 03

synthese hoofdstuk 2

243


B Mechanisme om de calciumconcentratie op peil te houden

sensor

hormoon

C-cellen in

Ca te hoog 2+

IN

effect afbraak Ca2+ uit bot afremmen

sensor

hormoon

Ca2+-gevoelige cellen in

VA

N

Ca2+ te laag

uitscheiding Ca2+ via urine bevorderen

uitscheiding Ca2+ in urine afremmen

effect verhoogde opname Ca2+ in de darm

stimuleren botafbraak

Wanneer het calciumgehalte de grenswaarden bereikt, wordt de productie van

afgeremd door een negatieve terugkoppeling of negatieve feedback.

en het

©

Op die manier handhaven die hormonen homeostase van de

244

THEMA 03

synthese hoofdstuk 2

.


C Regeling stresshormonen

STRESS hypothalamus hormoon

sympathisch

hypofyse

IN

hormoon

zenuwstelsel

bijnieren

ADRENALINE en NORADRENALINE

N

CORTISOL

• glucosegehalte bloed • alertheid

• hartslag

• bloeddruk

• ademhaling

• bloedtoevoer hersenen • bloedtoevoer spieren

VA

• bloedsuikerspiegel

door afbraak glycogeen

• afgifte vetten door vetweefsel

• zweten

Het zenuwstelsel en het hormonale stelsel zijn de

elk op zich voor de

en effectoren. Beide stelsels

©

functioneren en zo homeostase te bereiken.

in ons lichaam. Ze zorgen

van signalen, ze vormen een schakel tussen receptoren met als doel het lichaam optimaal te laten

THEMA 03

synthese hoofdstuk 2

245


246

THEMA 03

themasynthese

conductor

sensor

of

receptor

prikkel

VA

© BEKIJK DE KENNISCLIP

impuls

N

+ – – +

1 impuls bij een prikkel zwakker dan prikkeldrempel

–– ++ ––

impulsgeleiding.

impulsgeleiding

• De actiepotentiaal verplaatst zich over het axon, dat is de

prikkelzenuwcellen of neuronen. drempel impuls bij een sterke prikkel • Een prikkel kan in3een neuron een actiepotentiaal doen ontstaan.

Bij het zenuwstelsel gebeurt het elektrisch signaal via 2 impulsde bij geleiding een zwakkevan prikkel

prikkel

receptorcel

door een vrij zenuwuiteinde.

worden waargenomen door receptoren verbonden met een neuron of

Veranderingen in het uitwendig of inwendig milieu

• Uitwendige prikkels zoals licht, geluid ...

• Inwendige prikkels zoals pijn, honger …

Zenuwstelsel

IN

cytoplasma

celkern

membraanreceptor 3

celmembraan

hormoon

membraanreceptor 2

membraanreceptor 1 geactiveerd

activeren. Dat zijn de effectoren.

• enkel cellen die beschikken over passende membraanreceptoren

• via de bloedbaan over grote afstanden verspreid worden;

• in de bloedbaan worden uitgescheiden;

• gemaakt worden in het lichaam door endocriene klieren;

signaalstoffen die:

Het geproduceerde hormoon treedt op als conductor. Hormonen zijn

Endocriene kliercellen produceren hormonen.

motorische neuronen.

• Andere endocriene kliercellen ontvangen zenuwsignalen van

belangrijke stoffen met een gewenste waarde.

Die meten en vergelijken voortdurend de concentratie van

BEKIJK DE KENNISCLIP

veranderingen in het inwendig milieu waar met sensoren.

• Sommige endocriene kliercellen nemen

• Uitwendige prikkel zoals gevaar

milieu (bloedsuikerspiegel of Ca2+-concentratie)

• Inwendige prikkels zoals de verandering in inwendig

Hormonaal stelsel

THEMASYNTHESE


THEMA 03

themasynthese

247

doel

reactie

effector

VA

©

eindknopje

impuls

synaptische spleet

3

chemisch signaal

2

impuls

elektrisch signaal

celmembraan

membraanreceptor

N

4

IN situaties

Vecht- of vluchtreflex om te reageren in stressvolle

of negatief feedbacksysteem

Inwendig stabiel milieu door negatieve terugkoppeling

organen, spieren, klieren ...

De effectoren zijn doelwitcellen met passende membraanreceptoren in

snelheid van de bloedstroom is max. 0,5 m/s.

• Het effect duurt langer, zolang het hormoon aanwezig is in het bloed

• De informatieoverdracht via het hormonale stelsel is traag: de

Vaak werken het hormonale stelsel en het zenuwstelsel samen om de homeostase te bereiken.

evenwichtswaarde. Het zenuwstelsel en het hormonale stelsel handhaven homeostase.

Het zenuwstelsel en hormonale stelsel zijn regelsystemen die ervoor zorgen dat tal van parameters in je lichaam steeds schommelen rond een

Beide stelsels hebben als doel een dynamisch evenwicht in je lichaam te behouden.

zijn de schakel tussen receptoren en effectoren.

Het zenuwstelsel en het hormonale stelsel zijn erop gericht effectoren aan het werk te zetten als reactie op een uitwendige of inwendige prikkel. Ze

excretie.

beweging of reflex en zet klieren aan tot secretie of

Het zenuwstelsel zet spieren aan tot een gewilde

De effectoren zijn spieren en klieren.

• Het effect is van korte duur, precies één impuls lang.

snelheid van impulsgeleiding is 60 m/s.

• De informatieoverdracht via het zenuwstelsel is heel snel: de

neurotransmitter.

• Die informatieoverdracht gebeurt met een chemische stof, een

elektrisch signaal

synaptisch blaasje

celmembraan

axon

neurotransmitter

1

signaal overgedragen van de ene naar de andere cel.

• Aan het uiteinde van het axon, via de synaps, wordt het elektrisch


CHECKLIST

JA

NOG OEFENEN

1 Begripskennis • Ik kan benoemen uit welke delen het zenuwstelsel is opgebouwd.

• Ik kan omschrijven wat een neuron is en de onderdelen ervan benoemen. • Ik kan het verband tussen een neuron en een zenuw omschrijven.

• Ik kan toelichten hoe de geleiding en overdracht van informatie gebeurt in het zenuwstelsel.

• Ik kan toelichten hoe het doorgeven van een impuls een samenwerking is tussen een elektrisch en een chemisch proces. wordt.

IN

• Ik kan omschrijven hoe de informatie in het centrale zenuwstelsel verwerkt • Ik kan het verschil tussen een reflex en een gewilde beweging omschrijven. • Ik kan toelichten hoe het zenuwstelsel bijdraagt tot homeostase.

• Ik kan voorbeelden geven van hoe de werking van het zenuwstelsel verstoord kan worden.

• Ik kan toelichten welke rol het hormonale stelsel speelt als conductor. • Ik kan omschrijven hoe hormonen een reactie veroorzaken of hoe hormonen hun doelwitcellen herkennen.

• Ik kan toelichten hoe het feedbacksysteem de werking van endocriene klieren regelt;

N

• Ik kan voorbeelden geven van hoe de werking van het hormonale stelsel verstoord kan worden.

2 Onderzoeksvaardigheden

• Ik kan een hypothese formuleren.

• Ik kan een waarneming formuleren.

VA

• Ik kan een waarneming interpreteren en verklaren. • Ik kan een besluit formuleren. Je kunt deze checklist ook op

©

`

248

THEMA 03

checklist

invullen bij je portfolio.


CHECK IT OUT

Bij het onderdeel Check in waagde je je aan het wiel. Je leerde in dit thema heel wat over de regelsystemen in je lichaam die het uitvoeren van dat wiel mogelijk maken. 1

Voor je aan het wiel start, ga je bewust waarnemen en beoordelen waar je je handen zal plaatsen. Ook tijdens het uitvoeren komen er heel wat prikkels over je omgeving en je lijf toe in je verwerkingscentra. Waar gebeurt het verwerken van de informatie over die prikkels?

Nadat de binnenkomende prikkels beoordeeld en verwerkt werden,

IN

2

wordt beslist naar welke spieren impulsen verzonden worden. Van waaruit worden je gewenste bewegingen aangestuurd?

Het uitvoeren van het wiel is een gewilde beweging. Hoe verloopt het impulstraject?

4

Bij de uitvoering van het wiel zal automatisch ook je hartslag en je ademhalingsfrequentie toenemen. Welk deel

N

3

van je zenuwstelsel regelt dat?

Waarom moet je niet nadenken over de strekreflex van je bovenste dijbeenspieren wanneer je met gebogen

VA

5

knieën weer op de grond landt?

Met een bionische arm of been kun je het wiel perfect leren uitvoeren. Met welk type zenuwen moet de elektrische bedrading van de motortjes dan operatief verbonden worden?

©

6

!

Het wiel uitvoeren is een gewilde beweging. Het impulstraject loopt via de grote hersenen. Daar gebeurt het verwerken van de prikkels en het bepalen van een gepaste reactie. Via een schakelneuron wordt

de impuls naar motorische neuronen gestuurd, die de skeletspieren aansturen. Zij voeren de gewenste

bewegingen uit. Niet alle reacties gebeuren bewust. Bij het wiel zijn ook reflexen betrokken, die worden automatisch uitgevoerd.

THEMA 03

check it out

249


AAN DE SLAG

1

Vul de zin aan en schrijf in de tabel de correcte naam bij de aangeduide onderdelen.

voor.

De onderstaande figuur stelt een zenuwcel of

7

4

2

1 2 3 4 6

VA

7

2

1

7

N

5

5

IN

6

3

Noteer in de tabel de delen van het centrale en perifere zenuwstelsel. a

Zet bij de figuur het nummer op de juiste plaats.

b Kleur op de figuur het perifere zenuwstelsel groen en het centrale zenuwstelsel blauw. Centraal zenuwstelsel

1

©

2

3

4

5

250

THEMA 03

aan de slag

Perifeer zenuwstelsel


3

Kleur op de figuur het ruggenmerg rood, de grensstrengen groen, en de ruggenmergzenuwen blauw. buikzijde

ruggenmergvliezen

rugzijde

4

IN

wervel

Plaats in elke cirkel het juiste nummer. Kies uit: zenuwvezel (1), zenuwbundel (2), bindweefselschede (3),

VA

N

zenuw (4), bloedvat (5).

Vul op de figuur de hersenstructuren aan met hun nummer uit de tabel.

©

5

1

kleine hersenen

3

hersenbalk

2 4

ruggenmerg

grote hersenen

THEMA 03

aan de slag

251


6

Iemand heeft een diepe snijwonde in het been. Daardoor is die persoon gevoelloos in zijn teen. Hoe kan dat verklaard worden?

7

Beoordeel de uitspraken aan de hand van de figuur. Tip: onderzoek of een orgaan een stimulerende

impuls (+) of een remmende impuls (-) ontvangt vanuit het zenuwstelsel. In het rood vind je de

wervelkolom met ruggenmerg

juist / onjuist

milt

lever

bijnier nier

juist / onjuist

juist / onjuist

maag

alvleesklier

dikke darm dunne darm

geslachtsorgaan

urineblaas

tijdens inspanning (sympathisch zenuwstelsel) in rust (parasympathisch zenuwstelsel) stimulerende werking remmende werking

Hoe is de verhouding van positief en negatief geladen deeltjes aan weerszijden van het celmembraan wanneer een neuron zich in de rustfase bevindt? a

Kruis het juiste antwoord aan.

meer negatieve dan positieve deeltjes aan de buitenkant van het celmembraan alleen maar positieve deeltjes aan de binnenkant van het celmembraan

meer positieve dan negatieve deeltjes aan de buitenkant van het celmembraan

©

alleen maar positieve deeltjes aan de buitenkant van het celmembraan

b Maak je antwoord duidelijk door plus- en mintekens op de figuur te plaatsen.

252

grensstreng

hart

N

8

speekselklieren

long

VA

In rust worden je verteringsorganen aangezet tot harder werken door je perifere en je centrale zenuwstelsel.

oog

IN

In het groen de actieve perifere zenuwen bij rust.

Bij het sporten worden je verteringsorganen gestimuleerd door impulsen vanuit je zenuwstelsel.

kleine hersenen hersenstam

perifere zenuwen die actief zijn tijdens het sporten. Bij het sporten worden je hart en longen aangezet tot harder werken door stimulerende impulsen vanuit je zenuwstelsel.

grote hersenen

THEMA 03

aan de slag


9

In het celmembraan komen kanalen voor die een rol spelen bij de depolarisatie. Omschrijf de functie van die kanalen.

IN

a

b De figuur stelt een dwarsdoorsnede van een axon voor. Teken de ladingstoestand op het moment van de

Bij impulsgeleiding is er ook sprake van een herstelfase. Wat wordt daarmee bedoeld?

VA

10

N

actiepotentiaal door het plaatsen van plus- en mintekens langs het membraan.

Vul de grafiek aan.

Benoem de assen en eenheden. Vul de volgende begrippen aan: depolarisatie repolarisatie

actiepotentiaal

©

11

rustpotentiaal

20 10 0

–10 –20 –30 –40 –50 –60 –70

Grafiek 10

THEMA 03

aan de slag

253


Duid met pijlen aan op welke manier de impuls langs een gemyeliniseerde zenuwvezel wordt geleid.

a

Vergelijk die verplaatsing met de impulsgeleiding in een niet-gemyeliniseerd neuron. Schrap wat niet past.

IN

12

In een niet-gemyeliniseerd neuron gebeurt de verplaatsing trager / sneller. b Waar precies op de figuur kan een actiepotentiaal ontstaan? Beschrijf.

13

Hoe verklaar je dat de impuls sneller geleid wordt in een gemyeliniseerd neuron dan in een nietgemyeliniseerd neuron?

N

c

Duid op de tekening de begrippen uit de tabel aan met hun nummer. Sommige nummers kun je twee keer

VA

invullen. 1

membraanreceptor

3

axon

2 4 5

synaptische spleet celmembraan

neurotransmissie

©

6

neurotransmitter

7 8 9

10

254

THEMA 03

eindknopje

synaptisch blaasje dendriet impuls

aan de slag


a

Kruis de juiste bewering aan.

Bij impulsoverdracht tussen het eindknopje van het ene neuron naar de dendriet van een ander neuron is de volgorde van de signalen: chemisch signaal

elektrisch signaal

chemisch signaal

elektrisch signaal

elektrisch signaal elektrisch signaal

elektrisch signaal

chemisch signaal

chemisch signaal

elektrisch signaal

chemisch signaal

15

Waarom kunnen drugs een invloed hebben op neurotransmissie?

Je grijpt naar je smartphone om te bellen. Waar in de hersenen vertrekt het traject van de impuls voor die gewilde beweging?

VA

16

N

14

IN

b De impulsoverdracht in een synaps vindt slechts in één richting plaats. Waaraan is dat te wijten?

Als een kind een hete kookpot aanraakt, zal het zijn hand onmiddellijk terugtrekken. Vul de opeenvolgende stappen van de reflexboog bij die terugtrekreflex aan.

©

a

in de huid

neuron doorheen je arm

schakelneuron in het ruggenmerg neuron in het ruggenmerg in de bovenarm (biceps)

samentrekking van de bovenarmspieren (biceps)

THEMA 03

aan de slag

255


b Benoem de delen op de onderstaande figuur.

Zet de stappen van de reflexboog van de kniepeesreflex in de correcte volgorde. Nummer ze van 1 tot 5.

N

17

Geef met pijlen het traject van de impuls weer op de figuur

IN

c

Impulsgeleiding in sensorisch neuron

VA

De bovenste dijspieren trekken samen.

Mechanoreceptoren van de bovenste dijspieren vormen een impuls. Impulsgeleiding in motorisch neuron

©

De bovenste dijspieren rekken.

256

THEMA 03

aan de slag


18

Bestudeer de afbeeldingen en vul de tabellen aan voor: a

het bewust gewaarworden van de bal aan de voet

a

prikkel receptor

Zij maken de impuls aan. 1

VA

conductor

N

IN

b het gewild wegtrappen van de voetbal

loopt

2

3

in het been dat tot aan het in het

.

in de hersenen

Schakelneuronen in de sensorische hersencentra in de (grote) hersenen zorgen ervoor dat je de prikkel bewust kunt waarnemen.

Het impulstraject voor het bewust trappen van de bal wordt opgestart

©

b

conductor

.

Vanuit het hersendeel voor gewilde bewegingen geleiden twee typen neuronen de impuls na elkaar: •

• een

bovenste dijspieren

reactie

in de hersenen en het ruggenmerg

doorheen het been tot aan de

je bovenste dijspieren

THEMA 03

aan de slag

257


19

20

Wat is een gevolg van het afbreken van de myelineschede?

Het hormonale stelsel vervult de rol van conductor. Verklaar deze stelling.

IN

a

b Als je ergens geklemd zit, kun je heel veel kracht opbrengen om je te bevrijden. Illustreer in dit voorbeeld

21

N

de rol van het hormonale stelsel als conductor.*

Vul de tekening van de doelwitcel aan. Kies uit de onderstaande termen.

membraanreceptor 1 – membraanreceptor 2 – membraanreceptor 3 –

©

VA

celmembraan – celkern – cytoplasma

a

Welk principe heb je toegepast om de verschillende membraanreceptoren op de juiste plek te plaatsen? Leg dit uit.

b Wat is het gevolg van dat systeem?

258

THEMA 03

aan de slag


22

Hoe verklaar je dat het schildklierstimulerend hormoon, dat door de hypofyse wordt geproduceerd en vrijgegeven aan het bloed, alleen de schildklier stimuleert en geen andere organen? Kruis aan. Het bloed vervoert schildklierstimulerend hormoon alleen naar de schildklier.

Alleen de schildkliercellen hebben op hun membraan de juiste membraanreceptoren voor schildklierstimulerend hormoon.

Het schildklierstimulerend hormoon wordt alleen door de schildklier opgenomen.

23

IN

De schildklier krijgt in verhouding tot andere organen het meest schildklierstimulerend hormoon. Is de volgende bewering waar of niet waar? Motiveer je antwoord.

Hoe hoger het gehalte aan een bepaald hormoon in het bloed, hoe groter het effect.

24

Zowel het zenuwstelsel als het hormonale stelsel fungeren als conductor in ons lichaam. Welke kenmerken

N

over de informatiegeleiding en -overdracht horen bij welk stelsel? Zet een kruisje in de juiste kolom. Zenuwstelsel

Hormonaal stelsel

De informatiegeleiding gebeurt via elektrische signalen.

VA

De informatiegeleiding gebeurt via chemische signalen. De informatiegeleiding verloopt heel snel.

Het effect van het signaal is van langere duur.

Welke elementen horen thuis in de definitie van een hormoon? Kruis aan. Een hormoon …

is een signaalstof.

wordt gemaakt in een endocriene klier.

©

25

wordt via het zenuwstelsel vervoerd. wordt via het bloed vervoerd.

heeft een alles-of-nietseffect. heeft een regelende functie.

kan een effector aan het werk zetten.

heeft een effect op alle cellen van het lichaam.

activeert enkel doelwitcellen, omdat de vorm van het hormoon past op de specifieke receptoren

van de doelwitcel.

THEMA 03

aan de slag

259


26

Zijn de volgende beweringen over hormonen waar of niet waar? Zet een kruisje in de juiste kolom. Waar

Niet waar

Sommige hormonen worden aan het uitwendig milieu afgegeven. In het bloed van je voeten komen hormonen voor.

Als je een klierproduct als een hormoon wilt beschouwen, dan moet dat product op een andere plaats actief zijn dan waar het is gevormd.

Zijn de volgende beweringen waar of niet waar? Zet een kruisje in de juiste kolom.

IN

27

Waar

Niet waar

Een hoog gehalte aan insuline in het bloed stimuleert de levercellen tot afgifte van glucose aan het bloed.

Wanneer na een maaltijd veel glucose wordt opgenomen, daalt de glucagonproductie door de alvleesklier.

Wanneer je enkele uren niet gegeten hebt, stijgt de productie van

28

N

insuline door de alvleesklier.

Een diabeet moet niet alleen rekening houden met wat hij eet en hoeveel hij eet, maar ook met wat hij doet. Leg uit.

VA

Wat hij eet en hoeveel hij eet:

Wat hij doet:

29

De onderstaande grafiek toont de schommelingen van het glucose- en het insulinegehalte in het bloed bij een gezonde levenswijze. bloedsuikerspiegel 1

©

1,4 g/L

2

A B normale bloedsuikerspiegel 3

0,7 g/L

ochtend

a

Wat stellen de curven A en B voor? Schrap wat niet past. -

260

THEMA 03

A: glucosepeil / insulinepeil

B: glucosepeil / insulinepeil

aan de slag

tijd avond

Grafiek 11


b Hoe verklaar je de drie pieken (1, 2 en 3) in de curve? Leg uit.

c

Beoordeel de onderstaande stellingen en verbeter indien nodig. a

Homeostase is het vermogen van dieren en mensen om ervoor te zorgen dat de waarde van stoffen in het

IN

30

Tussen welke grenswaarden varieert je bloedsuikerspiegel hier?

inwendig milieu altijd precies dezelfde waarde is.

stimuleert.

31

N

b Negatieve terugkoppeling zorgt ervoor dat het resultaat van een bepaald proces datzelfde proces

De bijschildklier van een patiënt maakt geen parathormoon meer aan. Wat zal het gevolg zijn voor de

VA

calciumconcentratie in het bloed van die patiënt?

32

Welke stelling is waar?

Hormoonproducerende kliercellen kunnen hormonen afscheiden na een verandering in stofconcentratie, zoals een verandering in de bloedsuikerspiegel.

Hormoonproducerende kliercellen kunnen geen hormonen afscheiden na een verandering in hormoonconcentratie, zoals een verandering in de thyroxineconcentratie.

©

Hormoonproducerende kliercellen kunnen hormonen afscheiden na een neurale prikkel.

33

Vul de zin aan. Duid de juiste antwoorden aan.

Als gevolg van een toename van adrenaline in het bloed: verhoogt de hartslag.

wordt de ademhaling rustiger.

vernauwen de bloedvaten in de spieren.

verhoogt de bloedtoevoer naar de hersenen.

Verder oefenen? Ga naar

.

THEMA 03

aan de slag

261


©

VA

N

IN

Notities

262


HOE REAGEREN MENSEN EN ANDERE DIEREN OP PRIKKELS?

THEMA 04

265

VERKEN

266

`

IN

CHECK IN

HOOFDSTUK 1: Hoe reageren spieren op impulsen van het zenuwstelsel? 1.1 Welke soorten spieren kunnen we onderscheiden?

268

1.2 Hoe worden dwarsgestreepte spieren aangestuurd?

271 271 275

A Hoe zijn dwarsgestreepte spieren opgebouwd? B Hoe ontstaat een bewuste of gewilde beweging?

N

1.3 Hoe worden gladde spieren aangestuurd? A Hoe zijn gladde spieren opgebouwd? B Hoe ontstaat een onbewuste beweging?

281 281 283 285

1.5 Welke verschillen zijn er in de werking van de dwarsgestreepte spieren, gladde spieren en hartspier?

286

1.6 Hoe werken spieren bij andere dieren?

288

Hoofdstuksynthese

292

VA

1.4 Het hart, een buitenbeetje tussen de spieren?

HOOFDSTUK 2: Hoe worden klieren aangestuurd?

©

`

268

295

2.1 Wat zijn exocriene klieren?

295

2.2 Wat zijn endocriene klieren?

300

2.3 Welke verschillen zijn er tussen exocriene en endocriene klieren?

302

2.4 Welke rol speelt klierwerking bij andere dieren?

307

Hoofdstuksynthese

308

263


THEMASYNTHESE

309

CHECKLIST

311

PORTFOLIO 312

AAN DE SLAG

314

©

VA

N

OEFEN OP DIDDIT

IN

CHECK IT OUT

264


CHECK IN

Î Hoe komt er melk uit de borst? Borstvoeding is een van de merkwaardige eigenschappen van zoogdieren. De moedermelk moet niet alleen de baby voeden, het is ook voeding voor de darmbacteriën van de baby en bevat belangrijke moleculen die de pasgeborene tegen ziekten beschermen. WAT GEBEURT ER? Tijdens de late zwangerschap en bij het begin

van het prille moederschap wordt er moedermelk

melkklier

IN

aangemaakt door de kliercellen in de melkklieren

van de borst. Wanneer de baby aan de borst zuigt, stimuleert dat de receptoren van de tepelhof van de moeder. Vanuit die receptoren vertrekken er

zenuwimpulsen naar de hersenen van de moeder. In de hypofyse, een aanhangsel van de hersenen,

wordt er dan oxytocine en prolactine aangemaakt en in de bloedbaan gebracht. Oxytocine en

prolactine worden via het bloed doorheen het

lichaam verspreid. Eenmaal aangekomen in de

melkklieren van de borst, stimuleert prolactine de

N

aanmaak van melk in de melkklieren en veroorzaakt oxytocine het samentrekken van de spiertjes

rondom de melkklieren. De melk wordt daardoor

via afvoergangen naar buiten geknepen tot in het

VA

babymondje.

HOE ZIT DAT?

1

2

In dit voorbeeld vind je in de borst van de moeder twee soorten reacties terug. Welke twee? a

b

Welke effectoren voeren die reacties uit? a

©

b

3

Welke conductoren vind je hier terug?

`

Waardoor trekken spieren samen?

`

Welke soorten spierweefsel zijn er?

`

Welke soorten klierweefsel zijn er?

?

We zoeken het uit!

THEMA 04

check in

265


VERKEN

OPDRACHT 1

Zijn de volgende reacties voorbeelden van spier- of klierwerking? Zet een kruisje in de juiste kolom. Reactie

Spierwerking

Klierwerking

Je maag produceert maagzuur, dat zorgt voor de vertering van eiwitten. Tijdens het sporten klopt je hart sneller.

Je noteert de antwoorden in je leerwerkboek.

OPDRACHT 2

N

Vanuit de mond komt voedsel in de slokdarm, die sterk gespierd is. Via de slokdarm wordt het voedsel in de richting van de maag geduwd. Hoe gebeurt dat precies?

IN

Je huid blijft soepel en vettig doordat er talg wordt aangemaakt.

Neem een lange kous en steek er een tennisbal in.

De kous stelt de slokdarm voor en de tennisbal een voedselbrok.

Zal de tennisbal spontaan naar beneden

2

Wat moet je doen om de bal te laten zakken?

3

Op dezelfde manier gebeurt dat in de slokdarm. De spieren boven de voedselbrok knijpen ritmisch samen en

VA

1

duwen de brok steeds verder. Hoe noemen we die ritmische knijpbeweging?

© 266

Afb. 157

zakken?

4

Welke soorten spieren zorgen voor die ritmische knijpbeweging?

5

Staat die ritmische knijpbeweging wel of niet onder controle van onze wil?

THEMA 04

verken


OPDRACHT 3

Worden bij de volgende klieren de klierproducten afgegeven aan ruimtes in contact met de buitenwereld of afgegeven in het bloed? Zet een kruisje in de juiste kolom. Klieren

Ruimtes in contact met de buitenwereld

In het bloed

oorsmeerklieren

eierstokken

speekselklier traanklier

schildklier

Reacties op prikkels worden uitgevoerd door effectoren, namelijk

spieren en klieren. Spieren kunnen samentrekken en staan al dan

niet onder controle van onze wil. Klieren maken klierproducten die

VA

melkklier

N

lever (galsap)

IN

bijnieren

afgegeven worden aan het lichaamsoppervlak of in het bloed.

In hoofdstuk 1 leren we welke soorten spierweefsel er zijn en hoe spieren op impulsen van het zenuwstelsel reageren.

In hoofdstuk 2 gaan we na welk soort klierweefsel er bestaat en hoe

©

klieren worden aangestuurd.

THEMA 04

verken

267


HOOFDSTUK 1

LEERDOELEN Je kunt al: M reacties op een prikkel omschrijven;

M uitleggen hoe dieren prikkels opvangen en op prikkels reageren;

M uitleggen dat spieren door beweging op een prikkel reageren;

IN

Î Hoe reageren spieren op impulsen van het zenuwstelsel?

N

M de rol van conductoren beschrijven. Je leert nu:

M dat reacties erop gericht zijn om een gewenste

Sluit even je ogen, ontspan je en focus op wat er met

M de verschillende soorten spieren op basis van

wel even je vingers, of probeerde je met je ogen te

toestand te bereiken;

VA

de bouw en aansturing onderscheiden;

M hoe spieren werken.

je lichaam gebeurt. Je merkte ongetwijfeld op dat je

met tussenpozen inademt. Misschien bewoog je ook knipperen. Als het stil was, hoorde je misschien wel

je eigen hart bonzen. Actief of niet actief, je lichaam reageert voortdurend op prikkels.

1.1 Welke soorten spieren kunnen we onderscheiden?

©

prikkel

receptor

signaal

conductor

signaal

effector reactie

268

THEMA 04

hoofdstuk 1

Nadat een prikkel door een receptor wordt geregistreerd, wordt informatie over die prikkel naar het zenuwstelsel doorgegeven. Het doorgeven

van de informatie gebeurt door het versturen van signalen; het is de informatieoverdracht.

In de hersenen wordt die informatie in specifieke verwerkingscentra

verwerkt. Daar worden signalen afkomstig van specifieke plaatsen in het lichaam beoordeeld.

Het zenuwstelsel zorgt dus voor het doorgeven van informatie en is ook een verwerkingscentrum. Na de verwerking wordt de nodige informatie naar de effectoren gestuurd, die een gepaste reactie uitvoeren.

Spieren zijn effectoren die door het zenuwstelsel worden aangestuurd. Voor tal van acties maak je gebruik van spieren.


OPDRACHT 4

Ontdek meer over de functies van spieren. 1 2

Beantwoord de vragen in de eerste kolom. Bij alle situaties worden spieren gebruikt. Duid in de laatste kolom aan of de nodige spieren gecontroleerd kunnen worden door de vrije wil of niet. Onder controle van de wil?

• Leg je hand met de palm op tafel. Welke vingers kun je optillen zonder dat de andere vingers van de tafel komen?

• Leg je handen op je slapen. Maak kauwende bewegingen met je onderkaak.

N

Wat voel je?

• Hoe komt het dat je huid wit wordt als je het koud hebt?

VA

• Hoe verandert de diameter van je pupil als je naar een felle lichtbron kijkt? • Wat gebeurt met je hartslag tijdens een inspanning?

©

Ja

Nee

Ja

Nee

Ja

Nee

Ja

Nee

Ja

Nee

Ja

Nee

IN

• Wat gebeurt er met de haren op je arm als je het koud krijgt?

Sommige spieren lijken uit zichzelf te werken, zoals de spieren rond de

spijsverteringsorganen en de spieren in de wanden van de bloedvaten en de luchtwegen. Over die spieren hebben we geen controle. We kunnen ze dus niet bewust aanspannen of ontspannen. Ze worden gladde spieren

genoemd en hun werking wordt door het autonome zenuwstelsel geregeld.

Het autonome zenuwstelsel is dat deel van het zenuwstelsel dat onbewuste processen, zoals hartslag en ademhaling, regelt.

THEMA 04

hoofdstuk 1

269


Andere spieren kunnen we bewust aansturen om een gewenste handeling

uit te voeren. Het zijn de dwarsgestreepte spieren. Denk bijvoorbeeld aan het snijden van een ui, het grijpen van een voorwerp, je lichaam in een

bepaalde positie brengen, gezichtsuitdrukkingen en voortbeweging. Spieren die onder controle van de wil staan, zijn meestal met het skelet verbonden. Ze worden daarom ook skeletspieren genoemd. Skeletspieren overbruggen

vaak een of meerdere gewrichten, en door de werking van de spieren kunnen beenderen ten opzichte van elkaar bewegen. Skeletspieren worden door het

somatische zenuwstelsel aangestuurd. Het somatische zenuwstelsel staat in voor bewuste waarnemingen, de verwerking daarvan en voor het uitvoeren van gewenste bewegingen.

IN

Zowel gladde spieren als skeletspieren worden door het centrale zenuwstelsel aangestuurd en zorgen voor reacties op prikkels.

De hartspier is een buitenbeentje: ze heeft geen signaal van het zenuwstelsel nodig om samen te trekken. De hartspier controleert zelf het samentrekken en ontspannen van het hart. De impuls ontstaat in het hart zelf. Bij een

inspanning verhoogt de hartslag en na een inspanning verlaagt hij weer. De

snelheid van samentrekken (de hartslagfrequentie) wordt niet in het hart zelf

N

geregeld, maar wordt door het autonome zenuwstelsel beïnvloed.

Er zijn drie typen spieren:

• Dwarsgestreepte spieren, ook skeletspieren genoemd, staan onder controle van de wil en worden aangestuurd door het somatische zenuwstelsel.

VA

• Gladde spieren bevinden zich in de organen en hun werking kan niet

bewust gecontroleerd worden. Hun werking staat onder controle van het autonome zenuwstelsel.

• De hartspier is een speciale spier die uit zichzelf samentrekt, maar het ritme van samentrekkingen kan beïnvloed worden door het autonome zenuwstelsel.

©

`

270

THEMA 04

hoofdstuk 1

Maak oefening 1 op p. 314.


OPDRACHT 5

ONDERZOEK

Onderzoek hoe spierweefsel microscopisch is opgebouwd aan de hand van Labo 14 op p. 395. dwarsgestreept spierweefsel

IN

hartspierweefsel

glad spierweefsel

N

1.2 Hoe worden dwarsgestreepte spieren aangestuurd?

Dwarsgestreepte spieren of skeletspieren maken het mogelijk dat we bewust kunnen bewegen. Het zijn spieren die onder controle van onze wil staan.

Hoe zijn dwarsgestreepte spieren opgebouwd?

VA

©

A

A.1

Macroscopische bouw

Een spier is omgeven door een stevig wit vlies, de spierschede. Ze bestaat uit bindweefsel, dat alle delen van de spier samenhoudt en zorgt dat bij

beweging de spieren over elkaar kunnen schuiven zonder te beschadigen.

pees spierschede spierbuik spierbundel bundelschede pees

bot

Afb. 158 Bouw van een skeletspier

THEMA 04

hoofdstuk 1

271


Het dikste gedeelte van een spier is de spierbuik. Elke spier is opgebouwd uit vele spierbundels die ook door bindweefsel zijn omgeven, de bundelschede. Elke spierbundel bestaat uit talrijke evenwijdig aan elkaar lopende spiervezels die met het blote oog niet zichtbaar zijn.

Elke spiervezel is omgeven door een heel elastisch bindweefsel dat de

spiervezels bijeenhoudt. Doorheen dat bindweefsel lopen bloedvaten die

voedingsstoffen en zuurstofgas aanbrengen en zenuwen die de werking van de spiervezels aansturen.

De verschillende soorten bindweefsel verenigen zich buiten de spier tot een pees. Pezen lopen vaak over gewrichten en hechten een spier vast op een

3D

IN

bot. Daardoor kunnen twee beenderen ten opzichte van elkaar bewegen.

bundelschede

spierschede

spierbuik

biceps

spierbundel met bundelschede

N

pees

VA

Afb. 159 Van spier naar spiervezel

OPDRACHT 6

Bekijk een sneetje gekookte of rauwe ham of bestudeer de afbeelding. Duid aan op de figuur en benoem de volgende onderdelen:

©

spier – spierschede – spierbundel – bundelschede – bloedvat – vetweefsel

272

THEMA 04

hoofdstuk 1

bloedvat

spiervezel


Een spier is omgeven door een spierschede en bevat meerdere

spierbundels, die elk omgeven zijn door een bundelschede. Elke

spierbundel is opgebouwd uit vele spiervezels, waartussen bindweefsel ligt. Het bindweefsel verenigt zich buiten de spierbuik tot een pees, waarmee de spier aan een bot is vastgehecht.

Doorheen het bindweefsel lopen bloedvaten, die voedingsstoffen tot bij de spiervezels brengen, en uitlopers van zenuwen, die de spiervezels aansturen.

A.2

Maak oefening 2 en 3 op p. 314.

IN

`

Microscopische bouw

Skeletspieren zijn opgebouwd uit eenheden die we spiervezels noemen.

Het zijn grote cilindrische structuren die ontstaan door samensmelting van meerdere cellen en daardoor meerdere kernen bevatten.

In Labo 14 op p. 395 kon je waarnemen dat skeletspieren microscopisch

N

een gestreept uitzicht hebben. Dat gestreepte uitzicht is het gevolg van de microscopische bouw van de spiervezel. kern

©

VA

spiervezel

spierfibril

spierfibril

lichte band

donkere band

lichte band dunne eiwitdraad dikke eiwitdraad

sarcomeer

THEMA 04

Afb. 160 Een spiervezel is opgebouwd uit spierfibrillen. Elke spierfibril is een aaneenschakeling van een groot aantal sarcomeren. De regelmatige ordening van de eiwitdraden in een sarcomeer veroorzaakt een patroon van dwarse streping.

hoofdstuk 1

273


In elke spiervezel ligt een groot aantal eiwitvezels, de spierfibrillen of

myofibrillen, in lengterichting naast elkaar. Een spierfibril is opgebouwd uit myofilamenten of eiwitdraden. Er bestaan twee soorten eiwitdraden: myosine zijn dikke eiwitdraden en actine zijn dunne eiwitdraden. Elke

spierfibril is ingedeeld in een groot aantal samentrekbare eenheden of

sarcomeren, waarin dikke en dunne eiwitdraden op een heel regelmatige manier gerangschikt zijn. Het is die regelmatige rangschikking die een

dwarsgestreept patroon van donkere en lichte banden veroorzaakt. Daarom spreekt men vaak over dwarsgestreepte spieren.

IN

WEETJE Niet alle dwarsgestreepte spieren hebben een aanhechting aan het skelet.

• Skeletspieren hebben

aanhechting aan beide

uiteinden aan het skelet. Ze

zorgen ervoor dat botten ten opzichte van elkaar kunnen bewegen.

• Gelaatsspieren hebben

N

aanhechting aan de huid en de schedel. Ze zijn

verantwoordelijk voor de gelaatsuitdrukkingen.

• Kringspieren hebben helemaal geen aanhechting aan het skelet.

VA

Dat zijn bijvoorbeeld de spieren rond de mond, het oog en de anus.

Dwarsgestreepte spieren zijn opgebouwd uit lange, cilindervormige spiervezels, die meerdere kernen bevatten.

In spiervezels liggen talrijke spierfibrillen of myofibrillen in

lengterichting naast elkaar. Spierfibrillen zijn opgebouwd uit een reeks samentrekbare eenheden of sarcomeren, waarin dunne en

©

dikke eiwitdraden op regelmatige wijze geordend zijn. Die regelmatige

274

THEMA 04

hoofdstuk 1

ordening van eiwitdraden in de sarcomeren veroorzaakt de dwarse streping van de spiervezels. `

Maak oefening 4, 5 en 6 op p. 315.


B

Hoe ontstaat een bewuste of gewilde beweging?

Spieren zijn effectoren die zorgen voor de reactie op een bepaalde prikkel.

Impulsen geven via het zenuwstelsel de informatie door. Op de hartspier na, stuurt het zenuwstelsel de werking van onze spieren aan.

In opdracht 4 leerde je dat sommige bewegingen gecontroleerd worden door de vrije wil en andere bewegingen niet.

IN

OPDRACHT 7

Vul het schema aan en beantwoord de vragen. Schema

1

waarneembare verandering

herkent en vangt de prikkel op

geleidt informatie

VA

3

4

1

2

N

2

Situatie doelman

voert de reactie uit

5

4

5

©

actie als antwoord op de prikkel

3

1

Beschrijf de weg die de informatie in de doelman aflegt (van receptor tot effector).

2

Is dat een bewuste of een onbewuste beweging? Verklaar je antwoord.

THEMA 04

hoofdstuk 1

275


Beweging van dwarsgestreepte spieren staat onder invloed van de wil.

Die bewuste of gewilde bewegingen komen tot stand wanneer die spieren via het zenuwstelsel een signaal of impuls van de hersenen ontvangen.

Dwarsgestreepte spieren worden aangestuurd door zenuwen die de impuls geleiden.

Elke spiervezel wordt aangestuurd door een aftakking van het axon van

een motorisch neuron. Het eindknopje van het axon dat met de spiervezel

contact maakt, wordt de motorische eindplaat genoemd. Ter hoogte van die

synaps wordt de impuls van de zenuwcel door een neurotransmitter omgezet in een signaal dat de spiervezel aanstuurt. Alle spiervezels die onder

controle van één motorisch neuron staan, zullen dus tegelijkertijd worden

IN

aangestuurd; ze ontvangen tegelijk een impuls en trekken tegelijk samen. Daarom worden ze een motorische eenheid genoemd.

Dendrieten ontvangen signalen Axon geeft signalen door

N

motorische eindplaat

VA

Afb. 161 Spiervezels die door dezelfde motorische eindplaat worden aangestuurd vormen een motorische eenheid.

spiervezel

De bewuste waarnemingen, de bewuste verwerking van de bijbehorende

informatie en het uitvoeren van gewenste bewegingen worden geregeld door

©

het somatische zenuwstelsel.

276

THEMA 04

hoofdstuk 1

Tussen de spiervezels lopen doorheen het bindweefsel axonen van

motorische neuronen. Aftakkingen van een motorisch axon sturen een

groep spiervezels, de motorische eenheid, aan. Elke aftakking eindigt op een motorische eindplaat, waar de impuls omgezet wordt in een signaal naar de spiervezel.


OPDRACHT 8

Bekijk de video en beantwoord de vragen. Het filmpje start met een herhaling van de macroscopische en microscopische bouw van een spier. Daarna wordt getoond hoe spieren op (sub)microscopisch niveau samentrekken. Wanneer trekt een spier samen?

2

Hoe wordt een spiervezel korter?

IN

BEKIJK DE VIDEO

1

Je zag al dat spieren, uitgezonderd de hartspier, aangestuurd worden door het zenuwstelsel. Als een zenuwimpuls de spiervezels bereikt, schuiven

de dunne eiwitdraden en de dikke eiwitdraden over elkaar. Zo worden de einden van alle sarcomeren in de spierfibrillen van een spiervezel naar

elkaar getrokken, waardoor de spiervezel korter en dikker wordt. Door het

N

korter en dikker worden van de spiervezels, spant een spier op. spiervezel

VA

myofibril

myofibril/ spierfibril

©

dikke eiwitdraad

sarcomeer in opgespannen spier

dunne eiwitdraad

sarcomeer in ontspannen spier

Afb. 162 Als een spiervezel een impuls opvangt, worden de sarcomeren korter.

THEMA 04

hoofdstuk 1

277


WEETJE Spiervezels behoren tot de grotere ‘cellen’ van een menselijk lichaam. Ze zijn tot 0,1 mm dik en kunnen langer dan 10 cm worden. In de

kleermakersspier, die loopt van de bovenzijde van het bekken tot de

binnenkant van de knie, zijn sommige

IN

spiervezels 30 cm of langer.

OPDRACHT 9

Ga na hoe spieren veranderen als ze werken en beantwoord de bijbehorende vragen. 1

Laat je rechterarm hangen naast je lichaam, met de handpalm naar voren gericht. Leg je linkerhand

rond je rechterbovenarm. Ga na op welke manier de spieren aan de bovenzijde (biceps) en onderzijde (triceps) van je arm veranderen als je je rechterarm buigt en strekt. Duid je bevindingen aan in de tabel.

buigen

Verandering

Verandering

Verandering in

de armspier

in lengte

in dikte

werking

voorzijde (biceps)

korter / langer

dikker / dunner

spant op / ontspant

voorzijde (biceps)

korter / langer

dikker / dunner

spant op / ontspant

achterzijde (triceps)

korter / langer

VA

strekken

Plaats van

N

Actie

2

achterzijde (triceps)

korter / langer

dikker / dunner

dikker / dunner

spant op / ontspant

spant op / ontspant

Vraag een klasgenoot om met gesloten ogen op één been te staan. Probeer de klasgenoot uit evenwicht te brengen door een por tegen de schouders te geven, vanuit een willekeurig gekozen richting. Welke reacties om de gevraagde positie te bewaren neem je waar bij de leerling?

©

a

b Wat is het doel van de samenwerking van de spieren?

3

278

Wat besluit je uit de twee opdrachten?

THEMA 04

hoofdstuk 1


Je leerde al dat een skeletspier door het zenuwstelsel wordt aangestuurd. Zodra impulsen in de spier aankomen, trekken spierbundels in een spier samen. Door het opspannen wordt de spier korter en dikker. Vermits de uiteinden van skeletspieren aan beenderen verbonden zijn met pezen

die over gewrichten lopen, zorgt het samentrekken van een spier voor de beweging van lichaamsdelen.

Omdat spieren enkel kunnen samentrekken als ze een impuls ontvangen,

zijn voor tegengestelde bewegingen aparte spieren nodig. Een spier kan dus niet uit zichzelf langer worden. Zo gebruiken we de spier aan de voorzijde achterzijde van de bovenarm (de triceps) om de arm te strekken. Spieren die tegengestelde bewegingen uitvoeren, zoals de biceps en de triceps,

IN

BEKIJK DE VIDEO

van de bovenarm (de biceps) om de arm te buigen en de spier aan de

noemen we antagonisten. Het bewegen van botten door de samentrekking van een spier maakt de ontspannen antagonist langer en dunner en de

opgespannen antagonist korter en dikker. Antagonisten zijn altijd werkzaam rond eenzelfde gewricht.

biceps

biceps

N

spaakbeen triceps

ellepijp

triceps

spaakbeen

opperarmbeen

VA

opperarmbeen

ellepijp Afb. 163 De spieren aan de voorzijde (biceps) en de achterzijde (triceps) van de bovenarm zijn antagonisten.

OPDRACHT 10

Gebruik de afbeelding om de vragen te beantwoorden.

©

Bij het trappen van de bal maak je twee bewegingen na elkaar. Eerst trek je je onderbeen naar je bovenbeen toe en buig je je kniegewricht. Daarna strek je je been

onderste dijspier (hamstrings)

bovenste dijspier (quadriceps)

weer en trap je tegen de bal. 1

Welke spier doet je been buigen?

2

Welke spier doet je been strekken? Daartoe loopt er

kuitspier scheenbeenspier

een spier over je kniegewricht heen.

THEMA 04

hoofdstuk 1

279


WEETJE Om te bewegen is er meer nodig dan alleen maar spieren. Er zijn botten nodig om de spieren op vast te hechten en gewrichten om de botten ten opzichte van elkaar te laten bewegen.

Het gewricht waarmee de onderarm kan bewegen ten opzichte van de bovenarm is het ellebooggewricht. Dat gewricht maakt beweging mogelijk in één vlak: op en neer. Het is een scharniergewricht. De uiteinden van

de botten zijn bedekt met een laag kraakbeen. Daardoor kunnen de botten soepel ten opzichte van elkaar bewegen en wordt slijtage van de beenderen voorkomen.

triceps

biceps

pees

gewrichtsvlakken met kraakbeenweefsel

IN

gewrichtsholte met gewrichtssmeer

spaakbeen

kraakbeenweefsel

gewrichtskom

ellepijp

gewrichtskop

N

Afb. 164

gewrichtskapsel

gewrichtsband

De beenderuiteinden van het gewricht zijn omhuld door het gewrichtskapsel dat aansluit op het

gewrichtskraakbeen. De gewrichtsholte is gevuld met een gewrichtssmeer dat wordt afgescheiden door het

gewrichtskapsel. Het gewrichtssmeer werkt als een soort vet waardoor de beenderen soepel kunnen bewegen.

VA

Gewrichtsbanden aan de buitenkant van het gewricht zorgen voor extra stevigheid van het gewricht. Ze zijn vastgehecht op de uiteinden van de beenderen van het gewricht en houden de beenderen op hun plaats.

OPDRACHT 11

ONDERZOEK

©

Onderzoek de macroscopische bouw van dwarsgestreepte spieren aan de hand van Labo 15 op p. 399 of bekijk de video.

280

THEMA 04

hoofdstuk 1

BEKIJK DE VIDEO


Dwarsgestreepte spieren staan onder invloed van de wil. Een

dwarsgestreepte spier trekt samen als een impuls aankomt ter hoogte

van de spiervezels waaruit ze is opgebouwd. Een impuls doet de dunne en dikke eiwitdraden over elkaar schuiven waardoor de spiervezels korter en dikker worden. Daardoor spant een spier op.

Omdat de pezen van de skeletspier vaak over gewrichten lopen, zorgt

het opspannen van een spier voor de beweging van een lichaamsdeel. Doordat een spier enkel kan samentrekken, zijn voor tegengestelde `

IN

bewegingen andere spieren nodig. Die spieren noemen we antagonisten. Maak oefening 7 t/m 13 op p. 316 t/m 318.

1.3 Hoe worden gladde spieren aangestuurd?

Hoe zijn gladde spieren opgebouwd?

N

A

A.1

Macroscopische bouw en voorkomen

In gladde spieren zijn spiercellen georganiseerd in lagen omgeven door

bindweefsel. Dat bindweefsel komt niet samen in pezen op het einde van de

VA

spier. Macroscopisch is een georganiseerde bouw zoals in een skeletspier

©

niet waar te nemen.

THEMA 04

hoofdstuk 1

281


OPDRACHT 12

Waar in het lichaam komen gladde spieren voor? 1

In de afgebeelde organen komen telkens gladde spieren voor. Duid telkens de spier of spierlaag aan en omschrijf kort wat er gebeurt als die spier of spierlaag samentrekt. Wat gebeurt er als gladde spieren

Orgaan

IN

slagader

samentrekken?

VA

N

oog

dunne darm

©

huid

2

282

Kun je nog andere voorbeelden geven van organen waarin gladde spieren aanwezig zijn?

THEMA 04

hoofdstuk 1


Glad spierweefsel komt voor in het oog, in de huid, in de wand van holle

organen en in vaten en buizen in het lichaam. Vaak treft men meerdere lagen aan waarbij de cellen in een andere richting georiënteerd zijn.

A.2

Microscopische bouw

In Labo 14 heb je al waargenomen hoe gladde spieren microscopisch

opgebouwd zijn. Gladde spieren vertonen geen dwarse streping omdat de

dunne en de dikke eiwitdraden niet sterk geordend zijn. Glad spierweefsel is

N

IN

opgebouwd uit spoelvormige cellen die elk één centrale celkern bevatten.

Afb. 165 Glad spierweefsel is opgebouwd uit spoelvormige cellen.

©

VA

Gladde spieren zijn opgebouwd uit spoelvormige cellen zonder dwarse streping. In elke cel ligt één centraal gelegen kern.

B

Hoe ontstaat een onbewuste beweging?

Gladde spieren worden, net als skeletspieren, aangestuurd door

het zenuwstelsel. Ze staan echter niet onder invloed van de wil. Het samentrekken van gladde spieren gebeurt onbewust.

Ter hoogte van de motorische eenheid krijgen de gladde spieren de nodige informatie om de werking van de inwendige organen te sturen. Wanneer gladde spieren een zenuwimpuls ontvangen, schuiven in de gladde

spiercellen de dunne en de dikke eiwitdraden in elkaar waardoor de cellen korter en dikker worden en de spier samentrekt.

THEMA 04

hoofdstuk 1

283


IN

BEKIJK DE VIDEO

dunne eiwitdraden

Afb. 166 Samentrekken van een gladde spiercel

dikke eiwitdraden

Het deel van je zenuwstelsel dat al die automatische processen regelt, is het autonome zenuwstelsel. Het zorgt onbewust voor een dynamisch evenwicht in je lichaam.

Gladde spieren

N

WEETJE

worden niet alleen

aangestuurd door het zenuwstelsel maar

ook door hormonen.

VA

Zo staat de contractie

Hersenen geven een signaal voor de afgifte van oxytocine.

van de baarmoeder

onder invloed van het hormoon oxytocine dat een belangrijke rol bij de bevalling speelt. Oxytocine

zorgt ook voor het

samentrekken van de gladde spieren rond de melkkliertjes bij

Rekreceptoren in de baarmoeder worden geactiveerd.

+

+

Oxytocine zorgt ervoor dat de gladde spieren van de baarmoeder samentrekken.

©

de borstvoeding.

284

THEMA 04

hoofdstuk 1

De groter wordende baby neemt alle ruimte in de baarmoeder in.

De weeën worden sterker tot de baby geboren wordt.


Gladde spieren staan niet onder invloed van de wil. Wanneer gladde

spiercellen ter hoogte van de motorische eindplaat een zenuwimpuls ontvangen, schuiven de dunne en dikke eiwitdraden over elkaar en wordt de spiercel korter en dikker.

IN

1.4 Het hart, een buitenbeentje tussen de spieren?

Cellen van de hartspier zijn kort en vertakt. Ze bevatten één centraal gelegen celkern. Net zoals skeletspieren vertonen ze een duidelijke dwarse streping

omdat de dunne en dikke eiwitdraden of myofilamenten sterk geordend zijn. De hartspiercellen zijn eveneens georganiseerd in spierbundels.

Een hart moet geen signaal van het zenuwstelsel ontvangen om samen te

trekken. Het signaal ontstaat in het hart zelf en moet van cel tot cel worden doorgegeven. Het is dus belangrijk dat hartspiercellen goed met elkaar

kunnen communiceren. Ze zijn daarom stevig met elkaar verbonden. Die

WEETJE

N

verbinding tussen twee hartspiercellen is zichtbaar als een donkere lijn.

Tijdens elke hartslag trekken hartspiercellen bijna tegelijkertijd samen om zo het bloed in de aorta en de longslagader te

VA

stuwen. Soms loopt het fout: de hartspiercellen trekken niet langer synchroon maar eerder chaotisch samen: het hart

fibrilleert. Daardoor kan het hart bijna geen bloed meer in de slagaders pompen.

BEKIJK DE VIDEO

Met een defibrillator dient men een elektrische schok toe. Daardoor trekken

alle hartspiercellen samen en zo hoopt men het hart even te ‘resetten’ om de

hartspiercellen terug synchroon aan het werk te krijgen. Snel optreden is de boodschap: op veel plaatsen

hangen daarom inmiddels AED-apparaten (AED staat voor Automatische Externe Defibrillatoren) die stap voor

©

stap instructies geven, zodat iedereen ze kan gebruiken.

De hartspier is opgebouwd uit korte, vertakte cellen die een dwarse streping vertonen en één kern bevatten.

Het signaal voor de werking van het hart ontstaat in het hart. Via stevige verbindingen tussen de hartspiercellen kunnen hartspiercellen vlot met elkaar communiceren en samenwerken. `

Maak oefening 14 op p. 318.

THEMA 04

hoofdstuk 1

285


1.5 Welke verschillen zijn er in de werking van de dwarsgestreepte spieren, gladde spieren en hartspier?

OPDRACHT 13

ONDERZOEK

Welke verschillen zijn er in de werking van de verschillende soorten spieren? 1

Waarin verschilt de werking van gladde spieren, skeletspieren en hartspieren? Hypothese

2

Benodigdheden wasknijper elastiek

rekenmachine

IN

2

Onderzoeksvraag

4

Werkwijze

1

Tel met je wijs- en middenvinger in je hals of de pols het aantal hartslagen per minuut (hartfrequentie).

Wind een elastiekje enkele keren rond het uiteinde van een wasknijper (zie figuur).

VA

2

N

laptop/computer

3 4 5

Knijp gedurende 1 à 2 minuten de wasknijper open en dicht aan ongeveer hetzelfde tempo als jouw hartfrequentie.

Ga met je laptop of computer naar de website http://www.clickspeedtest.com en kies ‘Clicks in 60 seconds’.

Probeer een zo hoog mogelijke klikscore te behalen. Waarneming

©

5

6

Neem de wasknijper vast tussen duim en wijsvinger.

• Ik telde

hartslagen per minuut.

• Na een of meerdere minuten op de wasknijper te knijpen, voelde ik

.

• Had je hetzelfde gevoel aan je hart?

• Heb je hetzelfde gevoel in je spijsverteringsorganen na een maaltijd? • Ik kon

wijsvinger, wat overeenkomt met

seconde. 286

THEMA 04

hoofdstuk 1

klikbewegingen per minuut maken met de

klikbewegingen per


6

Verwerking Soort spier

Raken

Snelheid

vermoeid

samentrekken

spieren om vingers te

snel / traag

bewegen

snel / traag

hart

IN

spieren in de

snel / traag

spijsverteringsorganen

7

Besluit Formuleer een besluit.

Reflectie

N

8

©

VA

De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

Skeletspieren kunnen snel en krachtig samentrekken. Daardoor kunnen we lichaamsdelen snel bewegen, wat nodig is om bijvoorbeeld het evenwicht te herstellen, gevaren te ontwijken en voedsel te verzamelen. Omdat het snel samentrekken veel energie vereist, zijn skeletspieren vermoeibaar. Dankzij de skeletspieren kan je lichaam snel inspelen op veranderende omstandigheden.

Gladde spieren werken trager maar zijn nagenoeg onvermoeibaar. Daarom zijn ze uitermate geschikt voor bewegingen die niet onder controle van de

wil staan en lang moeten worden volgehouden. Gladde spieren in de wanden van het spijsverteringsstelsel, de bloedvaten en het ademhalingsstelsel

zorgen dat die organen de hele dag door kunnen werken, zelfs als je slaapt. Zo helpen ze om het lichaam optimaal te laten functioneren.

De werking van de hartspier vertoont kenmerken van zowel skeletspieren als gladde spieren. De hartspier is net als een gladde spier nagenoeg onvermoeibaar. Zo kan ze elke dag, van je geboorte tot je dood,

onophoudelijk bloed in de bloedvaten pompen. De hartspier kan ook net

als skeletspieren snel en krachtig samentrekken. Zo kan bij inspanning de

hartslagfrequentie sterk stijgen (bij de mens tot wel meer dan 200 slagen per minuut), om zo meer bloed te sturen naar de spieren.

THEMA 04

hoofdstuk 1

287


WEETJE Onderzoek toonde aan dat de meeste zoogdieren een levensduur hebben van

ongeveer 1 miljard hartslagen. Muizen leven gemiddeld 2 à

2,5 jaar en hun hart slaat zo’n 600 à 700 keer per minuut.

Een olifant leeft gemiddeld 60

jaar en heeft een hartslag van 30 slagen per minuut. De mens is een

buitenbeentje: ons hart slaat in ons leven zo’n 2,5 miljard keer. Dat was

IN

honderden jaren geleden wellicht anders, maar door onze kennis en techniek is onze levensverwachting sterk gestegen.

Skeletspieren kunnen snel samentrekken maar zijn vermoeibaar. Zo

kunnen ze snel lichaamsdelen doen bewegen om het lichaam optimaal te laten werken.

Gladde spieren werken trager maar zijn nagenoeg onvermoeibaar. Ze

N

worden gebruikt voor bewegingen die de hele dag volgehouden moeten worden en geen controle van de wil vereisen.

Hartspiercellen kunnen krachtig samentrekken en zijn nagenoeg onvermoeibaar.

Maak oefening 15 op p. 318.

VA

`

1.6 Hoe werken de spieren bij andere dieren?

©

De manier waarop spinnen bewegen maakt ons bang. Hun griezelige uiterlijk met acht poten en de plotselinge bewegingen die spinnen maken, is wat ons het meest bang maakt voor spinnen. Onze hersenen kunnen hun snelle, grillige bewegingen niet voorspellen. Spinnen behoren tot de geleedpotigen. Het zijn gesegmenteerde dieren met gelede aanhangsels en een uitwendig skelet of exoskelet, opgebouwd uit chitine.

288

THEMA 04

hoofdstuk 1

BEKIJK DE VIDEO


Chitine is een hoornachtige stof die dient als uitwendige versteviging van het lichaam. Spinnen hebben acht gesegmenteerde poten. Om te bewegen, maken ze gebruik van de druk van hun lichaamsvloeistof. Ze gebruiken hydrostatische druk om hun poten te strekken, maar spieren om hun poten te buigen. Spinnen lopen door twee paar poten af te wisselen. Terwijl twee paar poten in de lucht zijn, blijven de twee andere op de grond en ondersteunen zo het lichaam. De snelheid wordt geregeld door hun hartslag. Hoe sneller de hartslag, hoe sneller spinnen lopen.

IN

Spinnen kunnen zowel op horizontale als op verticale vlakken lopen. Dat is mogelijk omdat op het uiteinde van de poten haartjes staan die eindigen op microscopisch kleine voetjes. Daarmee kunnen spinnen zich vasthechten op oppervlakken.

heup dijring

N

Vliegen lopen ondersteboven en kunnen tot 200 keer per seconde met hun vleugels klapperen.

Vliegen zijn net als spinnen geleedpotigen. Insecten hebben echter drie paar gesegmenteerde poten die op het borststuk bevestigd zijn. Elke poot telt vijf segmenten waarvan het laatste segment de voet is.

scheen

voet

klauwtje

Bij de vlieg eindigt de voet van elk segment op twee klauwtjes en een tweedelig zuignapje. Die zorgen ervoor dat de vlieg zich op oppervlakken kan vastzuigen en zo ondersteboven kan lopen. De loopspieren in de holle poten zijn vastgehecht aan het exoskelet en lopen van het ene segment naar het andere. Zoals er bij mensen over elk gewricht twee spieren nodig zijn om het gewricht te buigen en te strekken, zijn er ook in de poot van een insect over elk segment twee spieren nodig om de poot te buigen en te strekken.

VA

dij

zuignapje

©

Afb. 167 Gelede insectenpoot eindigt op de voet met twee klauwtjes en een tweedelig zuignapje.

1 1

1

1 buiger 2 strekker

1

2 2 2

2

vlieg

mens

vlieg

mens

Afb. 168 Vergelijking tussen de antagonistische werking van pootspieren bij de vlieg (exoskelet) en armspieren bij de mens (inwendig skelet)

THEMA 04

hoofdstuk 1

289


De twee vleugels van de vlieg staan ingeplant op het borststuk en zijn net als het exoskelet uit chitine opgebouwd. Het borststuk is ringvormig en uit vier chitineplaten opgebouwd. De basis van elke vleugel ligt vast aan de rand van de rugplaat en kan scharnieren op de rand van de zijplaat.

rugplaat

zijplaat

zijplaat

IN

Insecten vliegen door samentrekkingen van de vliegspieren die zich in het borststuk bevinden. De verticale spieren verbinden de rugplaat met de buikplaat. De lengtespieren verbinden de voorzijde met de achterzijde van de gebogen rugplaat.

buikplaat

A

Afb. 169 Dwarse doorsnede van een borststuksegment

verticale spier

lengtespier

Door de antagonistische werking van de verticale spieren en de lengtespieren bewegen de vleugels op en neer. Samentrekking van de verticale spieren duwt de rugplaat naar beneden, waardoor de vleugels opslaan. Daarom noemt men de verticale spieren de heffers. Als de heffers zich ontspannen, veert het vervormde borststuk weer in zijn normale stand, daarbij geholpen door de samentrekking van de lengtespieren. Daardoor slaan de vleugels neer. De lengtespieren noemt men daarom ook de zinkers. De vliegspieren zijn dwarsgestreept, wat een snelle beweging mogelijk maakt. Daardoor kunnen huisvliegen 200 keer per seconde met hun vleugels klapperen.

N

B

Afb. 170 Inplanting van de vliegspieren in het borststuk

VA

Afb. 171 De vleugels zijn scharnierend verbonden met het borststuk. A Het opslaan van de vleugels door contractie van de heffers B Het neerslaan van de vleugels door contractie van de zinkers

©

De regenworm glijdt over de bodem als een peristaltische golf. Regenwormen zijn ringwormen. Ze hebben een gesegmenteerd lichaam; het lijkt wel of hun lichaam in kleine, afzonderlijke kamertjes verdeeld is. Elk segment is volledig gevuld met lichaamsvloeistof. Dat geeft de regenworm een zekere stevigheid. De lichaamsvloeistof is het hydroskelet van de regenworm.

In de lichaamswand komen twee spierlagen voor: de kringspieren aan de buitenkant en de lengtespieren aan de binnenkant. Op de buikzijde en op de flanken steken per segment vier paar stijve haren of borstels uit. De borstels kunnen zich met behulp van borstelspieren als weerhaakjes in de bodem vastzetten. De typische manier waarop de regenworm zich voortbeweegt, komt tot stand door een samenwerking van de twee spierlagen in de lichaamswand, de lichaamsvloeistof en de borstels.

290

THEMA 04

hoofdstuk 1

BEKIJK DE VIDEO


tussenschot

segment darm

borstels lengtespieren

IN

Als de kringspieren samentrekken, wordt de diameter van de worm kleiner. Omdat elk segment is afgesloten, drukt de lichaamsvloeistof tegen de tussenschotten waardoor de worm daar langer en smaller wordt. Als reactie op het langer worden van het segment, trekken de lengtespieren samen. Daardoor wordt het segment korter en drukt de lichaamsvloeistof op de lichaamswand van de worm waardoor de diameter van het segment groter wordt. Daar wordt de worm korter en dikker. Doordat de borstels zich achteraan vastzetten in de bodem, kan het segment zich alleen maar in voorwaartse richting verlengen.

kringspieren

Afb. 172 Vereenvoudigde voorstelling van de segmentatie bij de regenworm

A

B

opperhuid kringspieren lengtespieren tussenschot

Afb. 173 Voortbewegingsstructuren bij de regenworm A Dwarse doorsnede B Overlangs doorsnede – De segmenten zijn gevuld met lichaamsvloeistof.

N

lichaamsholte met lichaamsvloeistof borstels

A

VA

ø

De kringspieren van de opeenvolgende segmenten trekken na elkaar samen; een contractiegolf verplaatst zich door de regenworm. Elke kringspiercontractie wordt gevolgd door een contractie van de lengtespieren.

ø

B

©

Afb. 174 Contractiegolf bij de voortbeweging van de regenworm A Resultaat van de contractie van lengtespieren in het segment B Resultaat van de contractie van kringspieren in het segment

De wijze waarop dieren leven is aangepast aan hun natuurlijke

omgeving. Ook de manier waarop dieren bewegen is aangepast aan de omgeving en aan hun levenswijze en heeft als doel hun overlevingskansen te verhogen.

THEMA 04

hoofdstuk 1

291


HOOFDSTUKSYNTHESE

Î Hoe reageren spieren op impulsen van het zenuwstelsel? Verschillende soorten spieren in een dierlijk organisme maken bewegingen mogelijk die nodig zijn om te overleven. Zenuwimpulsen doen de

in de spiervezels over elkaar

schuiven waardoor de spier korter en dikker wordt. Skeletspieren

IN

Skeletspieren staan wel / niet onder controle van de wil en worden aangestuurd door het somatische zenuwstelsel.

Bouw Macroscopisch

Werking

• Elke spiervezel ontvangt een aftakking van

• Skeletspieren bestaan uit meerdere

, die zijn

een motorisch axon, dat eindigt op een

. Alle

spiervezels die samen aangestuurd worden

N

opgebouwd uit lange, cilindervormige

door een motorisch axon noemen we een

.

• Bindweefsel vormt de

• Skeletspieren trekken

rond elke spierbundel en de

VA

aan de buitenzijde van de spier.

• Het bindweefsel verenigt zich buiten de tot een

waarmee de spier aan het bot is vastgehecht.

,

spierschede

spierbuik

spierbundel met bundelschede

pees

hartspierweefsel

skeletspiervezel • De dwarse streping ontstaat

.

THEMA 04 glad spierweefsel

,

.

synthese hoofdstuk 1 gladde spiercel

samentrekt, bewegen de beenderen ten opzichte van elkaar.

. Wanneer die

, trekken de

microscopisch beeld van glad spierweefsel

.

• Omdat spieren enkel samentrekken na het

microscopisch beeld van skeletspierweefsel

die geordend zijn in

b

. Wanneer een skeletspier

glijden van de

door eiwitdraden of

292

• Skeletspieren overbruggen meestal

• De sarcomeren verkorten door het over elkaar

• De spiervezels bevatten

skeletspierweefsel

.

spieren samen.

Microscopisch

b

. Door het

gebruik van deze spieren kunnen we lichaamsdelen

sarcomeren

microscopisch beeld van hartspierweefsel

hartspiercel

meerdere kernen en zijn

maar zijn

samen,

• Skeletspieren zijn opgebouwd uit

© a

.

ontvangen van impulsen, werken ze meestal in paren: de

.


Gladde spieren Gladde spieren staan wel / niet onder controle van de wil en worden aangestuurd door het autonome zenuwstelsel.

Bouw Macroscopisch

• Gladde spieren trekken

, maar die zijn moeilijk

met het blote oog te onderscheiden. hartspiercel microscopisch beeld van hartspierweefsel

Microscopisch • Gladde spieren zijn opgebouwd uit

, ongestreepte cellen met .

skeletspiervezel

microscopisch beeld van skeletspierweefsel

spierweefsel

gladde spiercel

microscopisch beeld van glad spierweefsel

.

• Gladde spieren bevinden zich in

en kunnen de

hele dag functioneren om levensprocessen te verrichten.

N

etspierweefsel

samen en zijn

IN

• Spiercellen bevinden zich in

spierweefsel

Werking

Hartspier

VA

Een hartspier trekt uit zichzelf samen.

Bouw

Macroscopisch

• Net als bij gladde spieren is het bij de hartspier moeilijk om met het blote oog verschillende

©

te onderscheiden.

erweefsel

Microscopisch

• De hartspier is opgebouwd uit vertakte cellen die

hartspiercel

Werking

• De hartspier trekt

en

samen en is nagenoeg .

• De hartspier kan gedurende het hele leven

rondsturen in het lichaam

zodat organen kunnen blijven functioneren.

bevatten en

zijn.

microscopisch beeld van hartspierweefsel

THEMA 04

synthese hoofdstuk 1

293


a

hartspierweefsel

b

skeletspierweefsel

skeletspiervezel

N glad spierweefsel

©

VA

b

294

THEMA 04

synthese hoofdstuk 1

microscopisch beeld van hartspierweefsel

IN

hartspiercel

gladde spiercel

microscopisch beeld van skeletspierweefsel

microscopisch beeld van glad spierweefsel


HOOFDSTUK 2

Î Hoe worden klieren aangestuurd? LEERDOELEN Je weet al:

IN

M dat klieren effectoren zijn die

zorgen voor een gepaste reactie op een prikkel.

Je leert nu:

Door het afscheiden van stoffen helpen klieren het lichaam

M hoe exocriene klieren zijn

optimaal te functioneren. Zo helpen zweetklieren de

opgebouwd en werken;

lichaamstemperatuur op peil houden en beschermt traanvocht de ogen. Bij de spijsvertering zorgen verschillende klieren voor

M hoe endocriene klieren zijn

spijsverteringssappen die nodig zijn voor het verkleinen van

opgebouwd en werken;

voedsel tot deeltjes die doorheen de darmwand opgenomen

M de bouw en werking van exo- en

N

kunnen worden. Andere klieren helpen ons lichaam dan weer om

endocriene klieren vergelijken;

gepast te reageren op situaties. Adrenaline, bijvoorbeeld, wordt in de bijnieren aangemaakt en zorgt in een stresssituatie voor

M de rol van exo- en endocriene

een snellere ademhaling, een hogere hartslag en een verhoogde

klieren in het regelsysteem

toevoer van energie naar de spieren zodat je kunt wegvluchten. Welke klieren kunnen we nog meer ontdekken in ons lichaam?

VA

uitleggen.

2.1 Wat zijn exocriene klieren?

OPDRACHT 14

Bekijk aandachtig de onderstaande tekeningen en beantwoord de vragen.

©

A

talgklier

porie

B

maagholte

kliercel

C

traanklier

neusholte Afb. 175 Voorbeelden van exocriene klieren A Traanklier B Talgklier en zweetklier in de huid C Kliercellen in de maagwand

zweetklier

THEMA 04

hoofdstuk 2

295


Noteer van elke klier het klierproduct en de functie ervan. -

traanklier:

-

talgklier:

-

zweetklier:

-

kliercel in de maagwand:

IN

1

2

Waar scheiden die klieren hun producten af? Schrap wat niet past.

3

in ruimtes die in rechtstreeks contact staan met de buitenwereld / in het bloed

4

Worden klierproducten altijd in een gespecialiseerde klier geproduceerd?

VA

N

Welke klier zorgt zowel voor nuttige stoffen als voor uitscheiding?

OPDRACHT 15

Lees aandachtig de onderstaande tekst en teken zelf een doorsnede van een speekselklier. Benoem de vetgedrukte woorden uit de tekst op je tekening. Wanneer we lekker voedsel zien of ruiken, komt het water ons letterlijk in de mond. Speeksel is een belangrijk onderdeel in de vertering van voedsel. Het zorgt ervoor dat zetmeel kan worden afgebroken. Om dat goed te laten verlopen, is er altijd een voorraadje speeksel aanwezig in de

©

speekselklieren. Dat speeksel wordt opgeslagen in een bolvormig klierzakje met een afvoerbuis. De wand van het klierzakje bestaat uit aaneengesloten cellen met daartussen gespecialiseerde

kliercellen, die het speeksel produceren. Om het speeksel uit het klierzakje te persen, ligt er aan de

buitenzijde van het klierzakje een laagje spierweefsel dat kan samentrekken om het speeksel via de afvoerbuis naar de mondholte te laten vloeien. Om het speeksel te produceren, zijn er bouwstoffen nodig die via het bloed in de haarvaten rond het klierzakje worden aangevoerd. Daarnaast moeten de klieren ook signalen of impulsen kunnen ontvangen van het zenuwstelsel om speeksel aan te

maken of om de spieren te laten samentrekken. Een laagje zenuwvezels mag dus niet ontbreken op je tekening.

296

THEMA 04

hoofdstuk 2


IN

Als je eet, wordt er een heleboel speeksel met je voedsel vermengd. Wat je net getekend hebt, is maar een klein onderdeel van een speekselklier. De

volledige speekselklier kun je vergelijken met een tros druiven waarbij elke

druif overeenkomt met jouw tekening. Alle kleine afvoerbuisjes monden dan

OPDRACHT 16

N

uit in één grotere afvoerbuis.

VA

Bestudeer de figuur en beantwoord de vraag.

De afvoergang van exocriene klieren is niet altijd even breed. Zo heeft de afvoergang van speekselklieren een kleinere diameter dan de afvoergang van oorsmeerklieren. Hoe komt dat? afvoergang

oorsmeerklier

Afb. 176 Afvoergang speekselklier (links) en afvoergang oorsmeerklier (rechts)

©

speekselklier

afvoergang

Klieren zoals traanklieren, talgklieren, zweetklieren en oorsmeerklieren

geven hun klierproducten of kliersappen af aan het lichaamsoppervlak. De klierproducten van speekselklieren en maagwandklieren worden

afgegeven in ruimten in het lichaam die in rechtstreeks contact staan met de buitenwereld.

THEMA 04

hoofdstuk 2

297


We zeggen van beide klieren dat ze hun producten afgeven aan het uitwendig milieu en noemen ze daarom exocriene klieren. ‘Exo’ betekent ‘naar buiten’. Er zijn nog meer exocriene klieren in het lichaam zoals de alvleesklier, de

lever, de melkklieren, de prostaatklier, de slijmklieren in de mond, de dunne darm, de luchtpijp en de vagina.

De meeste klierproducten hebben een nuttige functie in ons lichaam. De

talgklieren in de huid en aan de haarwortels, bijvoorbeeld, produceren talg, een vettige stof om huid en haren soepel te houden, om de oogleden tegen

traanvocht te beschermen en om het binnendringen van ziekteverwekkers op de huid tegen te gaan. Wanneer een klierproduct in ons lichaam een nuttige functie vervult, spreken we van secretie. Wanneer het afgescheiden product

IN

een afvalstof is, dan spreken we van excretie. De zweetklieren vormen daarin een bijzonder geval. Zo vervult het water dat zweetklieren produceren een nuttige rol in de thermoregulatie van ons lichaam. Sommige zweetklieren

kunnen met het water ook zouten uit het lichaam verwijderen, een vorm van uitscheiding. Zweetklieren kunnen dus een dubbele functie hebben.

Exocriene klieren zoals speekselklieren, traanklieren en talgklieren zijn

trosvormige klieren. Ze bestaan uit klierzakjes waarvan de wand bestaat uit kliercellen. Aan de buitenkant rond het klierzakje ligt glad spierweefsel dat als het samentrekt het klierproduct via een afvoerbuis naar het uitwendig

N

milieu perst. Haarvaten voeren via het bloed bouwstoffen aan. speeksel uit de afvoergang

VA

oorspeekselklier

mondslijmvlies

ondertongspeekselklier

onderkaakspeekselklier

©

Afb. 177 Speekselklieren zijn exocriene klieren die trosvormig zijn opgebouwd uit verschillende klierzakjes.

298

THEMA 04

hoofdstuk 2

klierzakje (doorsnede)

slagader ader

haarvaten

klierzakje (buitenaanzicht)

Afb. 178 De wand van klierzakjes bestaat uit kliercellen.


Niet elke klier is zo opgebouwd. De zweetklier is een kluwen van kronkelende buisjes en een afvoerbuis, die omgeven zijn door haarvaten. Er komen ook verspreid liggende kliercellen voor zoals de slijmklieren in de slijmvliezen van de mond, de darmwandklieren in de dunne darm … Zij geven hun klierproducten rechtstreeks aan het uitwendig milieu af.

IN

darmplooi

kliercel

spieren

Afb. 180 Kliercellen in de darmwand

N

Afb. 179 Zweetklier

De meeste exocriene klieren beschikken over een afvoerbuis waarvan de

diameter afhankelijk is van het klierproduct. Slijmerige klierproducten zoals

oorsmeer hebben een afvoerbuis met een grotere diameter dan bijvoorbeeld klieren met een waterig product zoals speeksel.

Klieren of kliercellen staan via zenuwen in verbinding met de hersenen om

©

VA

signalen of impulsen te ontvangen; zij zijn effectoren en voeren de reactie uit.

Exocriene klieren scheiden hun klierproducten of kliersappen af aan

het uitwendig milieu. Het uitwendig milieu is het lichaamsoppervlak en alle ruimtes in het lichaam die rechtstreeks in verbinding staan met de buitenwereld.

Als klierproducten een nuttige rol vervullen in het lichaam spreken we van secretie. Afvalstoffen uitscheiden noemen we excretie.

De meeste exocriene klieren beschikken over een klierzakje met een

afvoerbuis naar het uitwendig milieu. Soms liggen kliercellen verspreid in de wand van een orgaan. Bouwstoffen voor klierproducten worden aangevoerd door het bloed via haarvaten.

Exocriene klieren worden meestal aangestuurd door het autonoom

zenuwstelsel. Je hebt daarom geen controle over de secretie van deze klieren. `

Maak oefening 16 op p. 319.

THEMA 04

hoofdstuk 2

299


2.2 Wat zijn endocriene klieren?

OPDRACHT 17

Bekijk aandachtig de onderstaande figuur van de schildklier en beantwoord de vragen. A

strottenhoofd

B

IN

kliercel

haarvat

schildklier

slagader

luchtpijp

klierblaasje

ader

opname van stoffen, o.a. jodium

afscheiding van thyroxine

1

N

Afb. 181 De schildklier A Ligging van de schildklier B Afscheiding van het hormoon thyroxine door kliercellen in een klierblaasje

Vergelijk de bouw van de schildklier met jouw tekening van een exocriene klier uit opdracht 15. Welke

VA

verschillen kun je opmerken?

2

Waar scheiden die klieren hun producten af? Schrap wat niet past.

3

in ruimtes die in rechtstreeks contact staan met de buitenwereld / in het bloed

Thyroxine, de stof die door de schildklier geproduceerd wordt, speelt een rol in de groei en

ontwikkeling van cellen in ons lichaam. Hoe noemen we stoffen die via het bloed getransporteerd

©

worden om dan ergens anders in het lichaam een bepaalde rol te vervullen?

Sommige klieren geven hun klierproducten af in het bloed, dat deel uitmaakt van het inwendig milieu. We noemen die klieren endocriene klieren. ‘Endo’ betekent ‘naar binnen’. Die klieren scheiden nuttige stoffen af; we spreken van inwendige secretie.

De klierproducten van endocriene klieren noemen we hormonen. Ze worden

via de bloedsomloop door het hele lichaam getransporteerd. Ze zijn actief op andere plaatsen in het lichaam dan daar waar ze geproduceerd worden. We noemen ze chemische boodschappers of signaalstoffen. 300

THEMA 04

hoofdstuk 2


Het hormoon thyroxine van de schildklier stimuleert de groei en ontwikkeling van cellen in het hele lichaam. Als de schildklier minder thyroxine

produceert, leidt dat tot vertraagde processen in het lichaam. Er zijn heel wat klachten mogelijk, maar vermoeidheid en gewichtstoename zijn twee

mogelijke gevolgen. Endocriene klieren vinden we op heel wat plaatsen in

ons lichaam: in de hersenen (de hypothalamus en de hypofyse), in de bijnier, in de alvleesklier, in de eierstokken en in de teelballen. hypothalamus hypofyse

schildklier

IN

bijschildklier thymus bijnier

alvleesklier teelballen

eierstokken

Afb. 182 De endocriene klieren in het menselijk lichaam

Aangezien endocriene klieren hun hormonen rechtstreeks aan het bloed

afgeven, hebben ze geen afvoerbuis. Ze bestaan uit groepjes kliercellen of

uit klierblaasjes die omgeven zijn door haarvaten. De bouwstoffen voor het

N

klierproduct worden uit het bloed gehaald.

De schildklier bestaat uit heel veel klierblaasjes waartussen haarvaten lopen. De kliercellen nemen bepaalde stoffen, waaronder jodium, uit het bloed op

en vormen daarmee het schildklierhormoon of thyroxine. Het hormoon komt via het celmembraan van de kliercellen in het bloed terecht. In de bijnier

VA

zorgen bijniermergcellen voor de productie van adrenaline.

WEETJE

In sommige nucleaire noodsituaties kan het aangeraden zijn om jodiumtabletten te nemen. Zij beschermen je tegen radioactief jodium, dat bij jonge mensen

schildklierkanker kan veroorzaken. Binnen een zone van twintig kilometer rond kerncentrales zijn er gratis jodiumtabletten beschikbaar bij alle apothekers.

Jongeren onder de 18 jaar, zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven, krijgen de raad om de tabletten in te nemen bij een nucleair ongeval. Bij mensen

ouder dan 18 is het risico op kanker veel kleiner dan bij jonge mensen. Zij moeten de tabletten niet nemen.

©

Bron: www.nucleairrisico.be

Endocriene klieren scheiden hun klierproducten of hormonen

rechtstreeks af in het bloed, het inwendig milieu. Hormonen zijn

signaalstoffen die werkzaam zijn op verschillende plaatsen in het lichaam.

De meeste endocriene klieren zijn groepjes kliercellen of een

klierblaasje omsponnen door haarvaten. Endocriene klieren hebben

geen afvoerbuis. Bouwstoffen voor klierproducten worden aangevoerd door het bloed via haarvaten. `

Maak oefening 17 t/m 22 op p. 319-320.

THEMA 04

hoofdstuk 2

301


2.3 Welke verschillen zijn er tussen exocriene en endocriene klieren?

OPDRACHT 18

Welke rol spelen klieren in het regelsysteem in ons lichaam? 1

Bekijk de onderstaande voorbeelden. Verbind ze telkens met de rol van de exocriene of endocriene klier.

De speekselklier produceert speeksel om zetmeel af te breken tot glucose.

Een alfacel in de eilandjes van Langerhans meet een te lage bloedsuikerconcentratie

(verandering in concentratie van een stof).

De bijnier ontvangt een zenuwimpuls uit de hersenen om adrenaline te produceren.

Rol

IN

Voorbeeld

N

De talgklier produceert talg om de haren soepel te houden.

De schildklier produceert thyroxine om de

effector

sensor/

receptor

stofwisseling te stimuleren.

VA

De betacel produceert insuline om cellen te stimuleren glucose op te nemen.

De hypofyse maakt schildklierstimulerend

hormoon aan om de schildklier op haar beurt te stimuleren om het schildklierhormoon aan te maken.

Spelen endocriene en exocriene klieren dezelfde rol in het regelsysteem? Leg uit.

©

2

302

THEMA 04

hoofdstuk 2

conductor


OPDRACHT 19

ONDERZOEK

Vergelijk de microscopische bouw van endocriene en exocriene klieren aan de hand van Labo 16 op p. 403.

OPDRACHT 20

N

IN

Welke verschillen zijn er tussen exocriene en endocriene klieren? Schrap wat niet past.

EXOCRIENE / ENDOCRIENE klier secretie

• plaats: uitwendig / inwendig milieu

secretie

• plaats: uitwendig / inwendig milieu

• product: een hormoon / geen hormoon

VA

• product: een hormoon / geen hormoon

EXOCRIENE / ENDOCRIENE klier

bouw

• klierzakje: aanwezig / afwezig

• afvoerbuis: aanwezig / afwezig

• omgevende haarvaten: aanwezig / afwezig

functie

• rol in het regelsysteem:

receptor / conductor / effector

• produceert een stof die:

©

als conductor optreedt / een reactie voltrekt

bouw

• klierzakje: aanwezig / afwezig

• afvoerbuis: aanwezig / afwezig

• omgevende haarvaten: aanwezig / afwezig

functie

• rol in het regelsysteem:

sensor / conductor / effector

• produceert een stof die:

als conductor optreedt / een reactie voltrekt

voorbeelden

voorbeelden

traanklier, schildklier, speekselklier, bijnier

traanklier, schildklier, speekselklier, bijnier

THEMA 04

hoofdstuk 2

303


Endocriene en exocriene klieren verschillen in bouw en werking.

De meeste exocriene klieren zijn opgebouwd uit een klierzakje waar in de wand vele kliercellen aanwezig zijn. Die kliercellen maken klierproducten en scheiden ze af aan de buitenwereld via een afvoerbuis. Een exocriene

klier is omsponnen door bloedvaten voor de aanvoer van bouwstoffen voor de klierproducten. Via de zenuwvezels ontvangt de klier impulsen uit het

zenuwstelsel om te zorgen voor de reactie op een prikkel. Een exocriene klier kan ook een enkele kliercel zijn zoals de kliercellen in de wand van maag en darmen.

dus effectoren.

IN

Exocriene klieren produceren kliersappen als reactie op een prikkel en zijn De meeste endocriene klieren zijn groepjes kliercellen of een klierblaasje

omsponnen door haarvaten, die de bouwstoffen leveren. Endocriene klieren hebben geen afvoerbuis. Hun producten, hormonen, worden rechtstreeks aan het bloed afgegeven.

Endocriene klieren produceren hormonen. Hormonen spelen op

verschillende plaatsen in het lichaam een rol als signaalstof: ze brengen informatie over tussen verschillende structuren. Omdat de endocriene

klier die signaalstoffen produceert, delen we ze in bij de conductoren. Het

N

hormoon is een schakel in het doorgeven van informatie in ons lichaam. Zo zal de bijnier een zenuwsignaal ontvangen vanuit de hersenen in een

stresserende situatie; op basis daarvan wordt adrenaline geproduceerd.

Adrenaline is de boodschapper naar verschillende effectoren om te reageren op die situatie. De endocriene klier is een schakel in dit systeem.

Anderzijds kunnen endocriene klieren zelf ook inspelen op gewijzigde

VA

situaties. Zo zal een α-cel in de eilandjes van Langerhans meten dat het bloedsuikergehalte te laag wordt; we noemen het daarom een sensor. Op basis van die waarneming zal de α-cel zelf regelen dat er glucagon

geproduceerd wordt. Die signaalstof zal de effectoren stimuleren glucose

vrij te maken zodat het glucosegehalte in het bloed weer zal stijgen. De α-cel heeft hier dus een rol als sensor én conductor.

Soms zijn endocriene klieren een schakel in een keten van verschillende signaalstoffen die een evenwicht regelen. De hypothalamus stimuleert

©

bijvoorbeeld met haar hypofysestimulerend hormoon de hypofyse tot de

aanmaak van het schildklierstimulerend hormoon. Dat hormoon stimuleert

op zijn beurt de schildklier tot de aanmaak van thyroxine. De stofwisseling in het lichaam wordt op die manier geregeld.

Samenvattend kun je stellen dat zowel exocriene als endocriene klieren

helpen bij het reageren op veranderende of verstorende omstandigheden. De bijdrage van endocriene klieren aan een regelsysteem verschilt echter

helemaal van die van de exocriene klieren. Exocriene klieren treden altijd op als effector. Endocriene klieren spelen een meer complexe rol op

verschillende plaatsen in het regelsysteem in ons lichaam. In de meeste

gevallen treden ze op als conductor in het regelsysteem; de geproduceerde hormonen zetten daarna effectoren aan het werk.

304

THEMA 04

hoofdstuk 2


WEETJE 1

De hypothalamus en de hypofyse liggen vlak bij elkaar, net boven de hersenstam. De hypofyse bestaat uit twee delen:

2

een voorkwab en een achterkwab.

Bepaalde neuronen van de hypothalamus (1) maken hormonen

(2) en kunnen die uitscheiden. Het zijn secretorische neuronen.

hypothalamus

4

Via hun axonen worden die hormonen naar de achterkwab (3)

van de hypofyse gebracht. Op die manier is er dus communicatie mogelijk tussen zenuwcellen en endocriene klieren. Vanuit de

hypofyse kunnen die hormonen in de bloedbaan terechtkomen.

De hypothalamus produceert zelf ook hormonen. Die hormonen,

6

IN

zoals TRH, worden via haarvaten (4) in de voorkwab (5) van de hypofyse afgezet. Daar stimuleren ze verschillende soorten vertrekken daarna naar de doelwitcellen in het lichaam.

De hypothalamus en de hypofyse kunnen dus samenwerken via

hormonen naar doelwitcellen

tussenkomst van het zenuwstelsel en het hormonale stelsel.

OPDRACHT 21

3

5

kliercellen (6) om weer andere hormonen aan te maken. Die

hormonen naar doelwitcellen

N

Bestudeer de tekening van de alvleesklier en beantwoord de vragen. alvleesklier

galsap

VA

alvleessap

Hormonen worden in het bloed afgegeven.

bloedvat

afvoerbuis alvleessap productie van alvleessap, in klierzakje eilandje van Langerhans

spijsverteringssappen alvleessap en galsap

©

twaalfvingerige darm

klierzakje

α-cellen produceren het hormoon glucagon. Kliercel produceert enzymen voor de vertering.

β-cellen produceren het hormoon insuline.

Afb. 183

1

Wat is de endocriene functie van de alvleesklier?

2

Wat is de exocriene functie van de alvleesklier?

THEMA 04

hoofdstuk 2

305


Een bijzondere klier is de alvleesklier; ze speelt een rol in de spijsvertering. Het exocriene klierweefsel van de alvleesklier bestaat uit vele klierzakjes die het alvleessap produceren. Via een afvoerbuis druppelt dat sap in de

twaalfvingerige darm waar het helpt bij de vertering van koolhydraten, vetten en eiwitten en het neutraliseren van maagzuur. Het komt dus terecht in het uitwendig milieu. Tussen de exocriene klierzakjes bevinden zich groepjes

endocriene kliercellen die de eilandjes van Langerhans genoemd worden.

In de eilandjes van Langerhans zorgen de α-cellen voor het aanmaken van

het hormoon glucagon en de β-cellen voor het aanmaken van het hormoon insuline. Beide hormonen spelen een rol bij het constant houden van het glucosegehalte in het bloed. Die hormonen worden afgegeven aan het

galbuis

IN

inwendig milieu.

bloedvat

endocrien: cellen in de eilandjes van Langerhans produceren glucagon en insuline

N

bloedvat

afvoerbuis alvleessap

twaalfvingerige darm

β-cel

exocrien: kliercellen produceren alvleessap voor de vertering α-cel

VA

Afb. 184 De alvleesklier, een gemengde klier

Exocriene klieren:

• halen hun bouwstoffen uit het bloed;

• geven hun product af aan het uitwendig milieu;

• zijn klieren met klierzakjes en een afvoerbuis, maar soms ook verspreid liggende kliercellen;

©

• spelen een rol als effector in ons lichaam.

Endocriene klieren:

• halen hun bouwstoffen uit het bloed;

• geven hun product, hormonen, af aan het inwendig milieu;

• geven hun product rechtstreeks af aan het bloed, geen afvoerbuis; • spelen een rol als conductor in ons lichaam;

• sommige endocriene kliercellen zijn sensoren: ze kunnen een verandering in concentratie van een stof waarnemen.

De alvleesklier is een gemengde klier die zowel een endocriene

als exocriene functie heeft. Ze speelt een rol in de regeling van de bloedsuikerspiegel en in de spijsvertering. `

306

THEMA 04

hoofdstuk 2

Maak oefening 23, 24 en 25 op p. 320-321.


De adder is een giftige slang die ook in België voorkomt. De slang beschikt over holle giftanden die normaal gezien tegen het gehemelte liggen, maar bij een gifbeet uitgeklapt worden. Het gif wordt geproduceerd in een gifklier. Als de giftand in de prooi steekt, trekt een spiertje rond de gifklier samen en wordt het gif naar buiten geperst. Het gif zal een prooi snel verlammen zodat de adder die rustig naar binnen kan slikken.

VA

N

Is het je al opgevallen dat als een eend in het water duikt ze helemaal niet nat wordt? Heel wat vogels beschikken over een stuitklier die een vettige stof produceert. Die beschermt het verenkleed tegen vocht, maakt het soepeler en beter bestand tegen slijtage. Wanneer de vogel zijn veren reinigt, gaat die eerst met zijn snavel over de stuitklier; het vet wordt dan via de snavel over het hele verenkleed verspreid. Zo zijn vogels mooi beschermd, soms zelfs met een geurtje dat vijanden afschrikt.

IN

2.4 Welke rol speelt klierwerking bij andere dieren?

©

Het wijfje van de nachtpauwoog, een nachtvlinder, produceert een lokgeur om mannetjes aan te trekken. Die lokgeuren zijn feromonen: signaalmoleculen die boodschappen tussen individuen van dezelfde soort overbrengen. Het doel van die feromonen is om mannetjes aan te trekken om te paren. De sprieten van het mannetje zijn groter en fijner vertakt dan die van het wijfje. Daarmee speurt het mannetje de omgeving af naar vrouwelijke lokgeuren.

Inktvissen beschikken over klieren waarmee ze een donkere kleurstof produceren. De inkt wordt in een inktzak opgeslagen en naar buiten gespoten om te BEKIJK kunnen ontsnappen bij gevaar. DE VIDEO Ze zwemmen dan achteruit weg. Anderzijds kunnen ze de inkt ook gebruiken om een prooi te misleiden.

Dieren beschikken over bijzondere klieren. De producten van die

klieren spelen altijd een belangrijke rol in de leefwijze van het dier. Dat verhoogt hun overlevingskansen.

THEMA 04

hoofdstuk 2

307


HOOFDSTUKSYNTHESE

Î Hoe worden klieren aangestuurd? EXOCRIENE KLIEREN

ENDOCRIENE KLIEREN

Gespecialiseerde kliercellen produceren stoffen. De kliercellen kunnen verspreid voorkomen of gegroepeerd in een klier. Bouwstoffen voor het klierproduct worden uit het bloed opgenomen via haarvaten. strottenhoofd spierlaagje

klierzakje

kliercel

zenuwvezel schildklier

haarvat

kliercel

IN

haarvaten

slagader

luchtpijp

klierblaasje

afvoerbuis voor speeksel

ader

Exocriene klieren geven hun klierproducten af aan het

milieu.

, af aan het

milieu.

N

Voorbeeld: spijsverteringssappen nodig voor de

Endocriene klieren geven hun klierproducten,

afbraak van voedsel worden afgegeven in het

Voorbeeld: hormonen voor het regelen van de

Bouw:

Bouw:

spijsverteringsstelsel. •

• groepjes kliercellen of

VA

of verspreid liggende cellen

stofwisseling bij de schildklier.

Exocriene klieren zijn altijd

Endocriene klieren zijn meestal

in het regelsysteem. Zij zorgen voor de

Ze zijn een schakel tussen receptoren en effectoren

Voorbeeld: speekselklieren produceren speeksel voor

aangestuurd door een zenuwimpuls of een ander

op de prikkel.

©

de afbraak van voedsel.

in het

. Ze worden

hormoon. Soms kan een endocriene kliercel ook optreden als

.

Voorbeeld: de bijnier produceert adrenaline na een zenuwsignaal. Adrenaline zet de effectoren aan het

De alvleesklier is een gemengde klier:

308

• geen

werk.

functie: klierzakjes met kliercellen produceren alvleessap voor de

spijsvertering. Dat alvleessap wordt aan het uitwendig milieu afgegeven via een afvoerbuis in de twaalfvingerige darm;

functie: eilandjes van Langerhans met kliercellen die insuline en glucagon

produceren voor de regeling van de bloedsuikerspiegel. Die hormonen worden in het bloed afgegeven.

THEMA 04

synthese hoofdstuk 2

.


THEMASYNTHESE

Zenuwstelsel

conductor

eindknopjes

Geleiding van een elektrisch signaal via

Hormonen treden op als conductor.

strottenhoofd neurotransmitter in een

en uitgescheiden dendriet in de bloedbaan.

neuronen.

Hormonen zijn signaalstoffen.

Ze worden gemaakt in endocriene klieren

Tussen neuronen overdracht via een synaps. 1

4

impuls

kliercel

impuls

membraanreceptor

3

neurotransmitter

2

haarvat

IN

eindknopje axon schildklier

slagader

luchtpijp celmembraan synaptisch blaasje ader elektrisch signaal

effector

Hormonaal stelsel

synaps

axon

chemisch signaal

• Dwarsgestreepte spieren zijn vaak verbonden aan skeletdelen.

Ze staan onder invloed van de wil en worden dus aangestuurd door het

elektrisch signaal

De effectoren zijn doelwitcellen. Zij kunnen reageren op een specifiek

hormoon omdat een doelwitcel een

passende membraanreceptor bevat.

De effectoren kunnen exocriene klieren, endocriene klieren maar ook andere

N

somatische zenuwstelsel.

klierblaasje

celmembraan

synaptische spleet

• Gladde spieren in wanden van organen

groepen cellen zijn, zoals spieren en organen.

en buizen worden aangestuurd door

©

VA

het autonome zenuwstelsel en staan niet onder invloed van de wil.

• De hartspier werkt als een orgaan op zichzelf.

• Exocriene klieren staan in contact

met de buitenwereld. Ze geven stoffen af aan het uitwendig milieu, bv.

zweetklieren. De excretie gebeurt via een afvoergang.

THEMA 04

synthese

309


reactie

• Dwarsgestreepte spieren: de spier trekt samen en laat onder andere

skeletdelen ten opzichte van elkaar bewegen.

• Door het samentrekken van de gladde spieren werken de organen.

• De hartspier werkt als een pomp

die ervoor zorgt dat het bloed wordt rondgestuurd.

• Exocriene klieren scheiden een

Endocriene klieren en hun hormonen zijn erop gericht effectoren aan het werk te zetten als reactie op een verstorende inwendige prikkel.

Negatieve terugkoppeling is een regeling waarbij het resultaat van een proces datzelfde proces afremt.

milieu.

samenhang tussen conductoren en effectoren of regelsysteem

In het regelsysteem fungeren

IN

secretieproduct af in het uitwendig

dwarsgestreepte spieren, gladde spieren en exocriene klieren als effectoren: ze

reageren op signalen afkomstig van het zenuwstelsel.

In het regelsysteem spelen endocriene klieren een rol op verschillende

plaatsen in ons lichaam. In de meeste gevallen treden ze op als conductor; de geproduceerde hormonen zetten effectoren aan het werk. Soms is

een endocriene klier zowel sensor als conductor. Zij reageren op een verandering in concentratie van

©

VA

N

belangrijke stoffen.

310

THEMA 04

synthese

BEKIJK DE KENNISCLIP


CHECKLIST

JA

NOG OEFENEN

1 Begripskennis • Ik kan de verschillen in microscopische bouw tussen skeletspieren, gladde spieren en hartspieren herkennen en benoemen.

• Ik kan de relatie bespreken tussen de verschillende soorten spieren en het zenuwstelsel.

• Ik kan de macroscopische bouw van een skeletspier beschrijven.

• Ik kan het verschil in werking tussen skeletspieren, gladde spieren en hartspier in verband brengen met de functies in het lichaam.

• Ik kan aantonen dat spierbewegingen een reactie zijn van een organisme

IN

op een prikkel om een gewenste toestand te bereiken.

• Ik kan beschrijven hoe exocriene klieren zijn opgebouwd. • Ik kan de werking van exocriene klieren uitleggen.

• Ik kan beschrijven hoe endocriene klieren zijn opgebouwd. • Ik kan de werking van endocriene klieren uitleggen.

• Ik kan de bouw en werking van exo- en endocriene klieren vergelijken.

• Ik kan de rol van exo- en endocriene klieren in het regelsysteem uitleggen.

2 Onderzoeksvaardigheden

• Ik kan een hypothese en een waarneming formuleren.

N

• Ik kan een waarneming interpreteren of verklaren. • Ik kan een besluit formuleren. Je kunt deze checklist ook op

invullen bij je portfolio.

©

VA

`

THEMA 04

checklist

311


CHECK IT OUT

In de CHECK IN leerde je dat zoogdieren, en dus ook de mens, hun jongen zogen. Daarvoor wordt melk aangemaakt in de melkklieren in de borst.

hypothalamus voorkwabhypofyse zenuwimpuls naar de hypothalamus achterkwabhypofyse

IN

prolactine

N

oxytocine

Afb. 185 Regelsysteem borstvoeding

1

Vul aan.

klieren. De melk wordt aangemaakt in

VA

De melkklieren zijn

en wordt via een afvoerbuisje naar buiten gebracht.

Wanneer de baby zuigt aan de tepel worden receptoren geprikkeld. Daardoor ontstaat een zenuwimpuls die aan de hersenen informatie doorgeeft. De hypofyse wordt door die zenuwimpuls gestimuleerd om hormonen aan te maken.

De hypofyse is een

3

in de bloedbaan.

Welke zijn de effectoren van de hormonen prolatine en oxytocine?

©

2

hormonen worden

klier. Ze produceert de hormonen prolactine en oxytocine. Die

Omcirkel het juist antwoord. Verklaar je keuze.

De spiertjes rondom de melkgangen zijn dwarsgestreepte / gladde spieren.

312

THEMA 04

check it out


4

Bekijk afbeelding 185 aandachtig en vul het onderstaande schema aan.

prikkel

zenuwimpuls hormonen

effector

IN

hersenen

Welke prikkel houdt de melkproductie in gang?

6

Geef dit op de afbeelding hiernaast weer met een pijl.

7

Kun je hier spreken over een feedbackmechanisme?

VA

N

5

Is dat een voorbeeld van een positieve of negatieve feedback? Verklaar je keuze.

!

©

8

De effectoren, spieren en klieren, ontvangen een impuls om een reactie uit te voeren. Spieren trekken

samen. Er zijn drie verschillende soorten spierweefsel: dwarsgestreept, glad en hartspierweefsel. Klieren maken een klierproduct. Wanneer het klierproduct wordt afgegeven aan het uitwendig milieu is dat een

exocriene klier. Wanneer het klierproduct via het bloed wordt afgegeven aan het inwendig milieu, spreken we van een endocriene klier.

De kliercellen van de melkklier in de borst van de moeder worden gestimuleerd door het hormoon

prolactine om melk aan te maken. Door het hormoon oxytocine worden de gladde spiertjes rond de

melkgangen samengetrokken zodat de melk spuit in het mondje van de baby. De melkklier is dan ook een exocriene klier.

THEMA 04

check it out

313


AAN DE SLAG

1

Zijn de spierwerkingen in de volgende voorbeelden bewuste of onbewuste reacties op een prikkel? Schrap wat niet past. a

Wanneer er bij een inspanning te veel CO2 in het bloed aanwezig is, zullen de ademhalingsspieren

versneld beginnen te werken. bewuste / onbewuste reactie

b Het ritme van de hartslag past zich voortdurend aan de activiteit van het lichaam aan. Lengte- en kringspieren in de zaad- en eileiderwand zorgen voor transport van cellen.

bewuste / onbewuste reactie

IN

c

bewuste / onbewuste reactie

d Het snel leren reageren op het startschot is voor een sprinter een belangrijk onderdeel van het trainingsprogramma.

bewuste / onbewuste reactie

Skeletspieren hebben in doorsnede dezelfde opbouw. Met welk nummer zijn de delen op de figuur aangeduid?

Naam

bundelschede spiervezel

VA

pees

Nummer

N

2

spierschede

Duid de volgende delen aan op de figuur: spierschede, bundelschede, spiervezels.

©

3

314

4

THEMA 04

aan de slag

1 2 3


Rangschik van klein naar groot: spier, spiervezel, celkern, spierbundel. <

5

<

<

Schrijf naast elk nummer in de tabel de naam van het aangeduide deel.

6

1

2

1

3 4 5

5

3

VA

6

4

N

2

IN

4

Vul het passende begrip bij de omschrijving in. verzameling van een groot aantal spiervezels

draadvormige structuren waaruit spierfibrillen zijn opgebouwd

middengedeelte van een spier dat dikker is dan

©

6

de uiteinden

spiercellen met meerdere celkernen

eiwit waaruit de dikste filamenten zijn opgebouwd

fijne, draadvormige structuren waaruit een spiervezel is opgebouwd

THEMA 04

aan de slag

315


7

Een jongen springt van een hoge muur. Tijdens de landing komt hij

gehurkt neer. Door bepaalde beenspieren voldoende op te

spannen, worden de hoge krachten opgevangen. De jongen

herhaalt de sprong. Hij komt nu met zijn hielen hard tegen het

zitbeen (of het zitvlak) terecht. Welke spieren werden onvoldoende opgespannen tijdens deze sprong? HAM en RF HAM en TA

GMAX en VAS

8

Het buigen van de arm wordt veroorzaakt door:

IN

RF en GMAX

het korter worden van spiervezels in de spier aan de voorzijde van je bovenarm.

het korter worden van spiervezels in de spier aan de achterzijde van je bovenarm. het langer worden van spiervezels in de spier aan de voorzijde van je bovenarm.

het langer worden van spiervezels in de spier aan de achterzijde van je bovenarm. Welke bewering is correct? Als een spier een impuls ontvangt dan…

N

9

zal ze samentrekken.

zal ze langer worden.

kan ze langer worden of samentrekken.

Op de tekening zie je de biceps en de triceps van een

VA

10

arm in zijaanzicht. De cirkel boven de arm stelt het hoofd in zijaanzicht voor. a

situatie 1: arm buigen

Teken de neus van de persoon op de juiste plaats in elke cirkel; houd rekening met de ligging van biceps en triceps.

b Bij het buigen en strekken van de arm verandert de omvang van biceps en triceps. Teken met

triceps

potlood op de juiste stippellijn de omtrek van beide spieren bij het buigen en strekken.

triceps

vergelijkt, stel je een duidelijk verschil vast.

biceps

© c

316

situatie 2: arm strekken

Als je de spiermassa van biceps en triceps Waaraan is dat verschil te wijten?

THEMA 04

aan de slag

biceps


11

Een voorbeeld van antagonisten is de spier die het hoofd doet knikken en de spier die het hoofd doet nee schudden. Is die stelling correct? Motiveer je antwoord.

Bestudeer aandachtig de figuur en beantwoord de vragen.

IN

12

Z-plaat

N

Z-plaat

myosine

actine

VA

myosine

actine

a

Schrap wat niet past.

De biceps is samengetrokken / ontspannen.

©

De triceps is samengetrokken / ontspannen.

b Wat is het belangrijkste verschil in de onderlinge positie van actine en myosine in een ontspannen spierfibril? Vul in.

Bij een spierfibril in rust zijn de actine- en myosinefilamenten

c

. De spierfibril is dan dun en

Wat gebeurt er met de actine- en myosinefilamenten als de spier samentrekt?

.

THEMA 04

aan de slag

317


13

Skeletspieren kunnen heel snel en krachtig samentrekken. Dat vraagt echter veel energie. Waar komt de nodige energie voor de werking van de skeletspieren vandaan?

Vul onder elke kolomtitel in welke spieren dat kenmerk vertonen.

15

Dwarse streping

Trekken samen

Kunnen

onder invloed

onder invloed

samentrekken

van autonoom

van somatisch

zenuwstelsel

zenuwstelsel

N

Eén kern

Trekken samen

IN

14

In de eerste kolom van de tabel vind je kenmerken van spierweefsel. Noteer in de tweede kolom of dit een kenmerk is van dwarsgestreept spierweefsel (D), hartspierweefsel (H) of glad spierweefsel (G).

VA

Kenmerken

niet onder invloed van de wil

komt voor bij alle skeletspieren spoelvormige cellen

©

langzaam samentrekken en vrijwel onvermoeibaar vertakte spiervezels

geordende ligging van dunne en dikke eiwitdraden krachtig samentrekken en vrijwel onvermoeibaar

318

THEMA 04

aan de slag

Soort spierweefsel


16

Zweet wordt gemaakt door zweetklieren. Via welke structuur komt het zweet

aan het lichaamsoppervlak terecht?

Noteer onder elke klier of het gaat om een endocriene of exocriene klier.

VA

Verklaring:

N

Verklaar je antwoord.

IN

17

18

Waarom zijn slijmbekercellen in de slijmvliezen die de binnenzijde van de luchtpijp bekleden exocriene klieren?

19

Talgklieren produceren talg. Talg is een vetachtige substantie

die de huid en de haren glanzend en soepel houdt. Zijn

©

talgklieren endocriene of exocriene klieren? Verklaar.

20

Eierstokken produceren oestrogeen. Dat stimuleert de ontwikkeling van de vrouwelijke geslachtsorganen, de secundaire geslachtskenmerken en beïnvloedt het gedrag. Verder bevordert oestrogeen de aangroei van het baarmoederslijmvlies tijdens de menstruatiecyclus. Waarom noemen we eierstokken endocriene klieren?

THEMA 04

aan de slag

319


21

Zijn de volgende stoffen klierproducten van exocriene of endocriene klieren? Zet een kruisje in de juiste kolom.

Stof

Exocriene klier

Endocriene klier

insuline

thyroxine talg

IN

glucagon

alvleessap

adrenaline

22

Zweetklieren doen aan uitscheiding of excretie, want ze scheiden afvalstoffen en overtollige stoffen uit.

23

N

Zweetklieren doen echter ook aan secretie. Leg dat uit.

Kruis het juiste antwoord aan.

VA

De alvleesklier doet aan secretie.

De alvleesklier produceert verteringsenzymen.

In de alvleesklier komen groepjes cellen voor die hormonen produceren.

Verteringsenzymen en hormonen uit de alvleesklier worden via een ader afgevoerd.

Bestudeer de schematische tekening van klierweefsel in de alvleesklier. Beantwoord de vragen.

©

24

320

THEMA 04

aan de slag


a

De alvleesklier is een gemengde klier, omdat er zowel α-cellen als β-cellen in voorkomen, die elk een specifiek hormoon afscheiden. Is die bewering juist? Verbeter indien nodig.

b Duid aan op de figuur: endocriene klier, exocriene klier.

25

Noteer bij elk voorbeeld de rol van de klier in het regelsysteem.

Kies uit de volgende termen: effector, receptor, conductor en sensor. De zweetklier produceert water om het lichaam af te koelen.

IN

a

b De eierstokken produceren progesteron om het baarmoederslijmvlies aan te zetten zich voor te bereiden op een eventuele innesteling van het embryo.

c

De melkklier produceert moedermelk nadat de baby aan de tepel zoog.

e

N

d De β-cel meet de glucoseconcentratie in het bloed.

De teelbal produceert testosteron om de ontwikkeling van de mannelijke geslachtsorganen te stimuleren.

.

©

VA

Verder oefenen? Ga naar

THEMA 04

aan de slag

321


©

VA

N

IN

Notities

322


HOE COÖRDINEREN PLANTEN REACTIES OP PRIKKELS?

THEMA 05

325

VERKEN

326

`

IN

CHECK IN

HOOFDSTUK 1: Hoe verloopt het transport van stoffen bij de plant?

329

1.1 Welke weefsels van de plant zorgen voor transport van stoffen? 329 A De wortel 332 B De stengel 333 C Het blad 334

N

1.2 Langs welke weg worden stoffen via het transportweefsel doorheen de plant vervoerd? 336 A Transport van water 336 B Transport van assimilaten 340 344 344 344 345

VA

1.3 Welke mechanismen liggen aan de basis van het transport in de plant?

347 347 349

2.1 Wat zijn plantenhormonen?

354

2.2 Welke rol spelen plantenhormonen?

356 356 357 361

A Capillaire krachten B Worteldruk C Transpiratiezuiging

1.4 Hoe wordt de waterhuishouding geregeld? A Werking van de huidmondjes B Regeling van de verdamping

HOOFDSTUK 2: Hoe coördineren plantenhormonen de reacties op prikkels?

©

`

A Abscisinezuur B Auxine C Ethyleen

2.3 Welke hormonen spelen een rol in de homeostase van het watergehalte? 2.4 Hoe wordt de werking van planten geregeld? A Plantenhormonen B Welke andere mechanismen regelen de werking van planten?

354

364 366 366 368 323


THEMASYNTHESE

370

CHECKLIST

373

PORTFOLIO CHECK IT OUT

374

AAN DE SLAG

375

©

VA

N

IN

OEFEN OP DIDDIT

324


CHECK IN

Î Ik snak naar water Uitdaging! Ontdek hoe een plant reageert als hij zich in een droge of in een vochtige bodem bevindt. een plantje basilicum petrischaal

spuitfles met water kookplaat

HOE GA JE TE WERK?

IN

WAT HEB JE NODIG?

1

Haal het plantje uit de pot.

3

Plaats vervolgens de plant met kluit in een petrischaal en spuit de kluit goed nat met de spuitfles.

Schakel de kookplaat in op de laagste stand en plaats de basilicumplant met zandkluit op de kookplaat gedurende een half uur. WAT GEBEURT ER?

N

2

Hoe zien de basilicumblaadjes eruit als de plant van de kookplaat gehaald wordt?

2

Hoe reageert de plant als de kluit weer vochtig wordt gemaakt?

VA

1

HOE ZIT DAT?

Waarom hangen de blaadjes van de basilicumplant slap nadat hij op de kookplant heeft gestaan?

2

Hoe komt het dat de blaadjes van de plant na een tijdje weer fris worden na bevochtiging van de kluit?

©

1

`

Waarom hangen de bladeren van een plant slap als de bodem te droog is?

`

Hoe wordt water getransporteerd in de plant?

`

Hoe regelt de plant de waterhuishouding?

`

Door welke andere factoren houdt een plant zich in stand?

?

We zoeken het uit!

THEMA 05

check in

325


VERKEN

Î Uit welke delen bestaat een plant? OPDRACHT 1

Welke grote delen van de plant ken je? 1

5

IN

2

4

3

4

3

5

N

2

1

VA

Afb. 186 Herderstasje

OPDRACHT 2

Combineer het worteldeel met zijn omschrijving. Noteer het passende nummer bij de juiste omschrijving.

©

stengel

326

THEMA 05

verken

1

2

3


Worteldeel

Nummer

Wortelharen zijn de fijnste structuren van de wortel die water en opgeloste stoffen opzuigen uit de uitwendige omgeving.

De hoofdwortel is verbonden met de stengel. De stoffen uit de bodem worden naar de stengel vervoerd.

Zijwortels zijn vertakkingen van de hoofdwortel en vervoeren stoffen naar de hoofdwortel toe.

IN

OPDRACHT 3

Vul de ontbrekende begrippen aan in de onderstaande schematische voorstelling van het fotosyntheseproces. Kies uit: water – koolstofdioxide (CO2) – glucose – zuurstofgas (O2) – stralingsenergie (zonlicht)

VA

N

+

Welke stoffen neemt de plant op voor de fotosynthese?

2

Welke stoffen blijven in de plant achter?

©

1

+

3

Welke stoffen verlaten de plant tijdens het fotosyntheseproces?

4

Vul nu de stoffen van de stofomzetting tijdens het fotosyntheseproces in op de juiste plaats.

+

stofomzetting in een plantencel

+

THEMA 05

verken

327


Een plant bevat de volgende grote delen: een wortel, een stengel, bladeren, bloemen en vruchten met zaden.

• De stengel is verbonden met alle delen en bevindt zich meestal

boven de grond. De vorm van de plantendelen kunnen afwijken van plant tot plant.

• De bladeren bevatten veel bladgroenkorrels die nodig zijn voor de fotosynthese.

• De bloemen bevatten de voortplantingsorganen van de plant die ervoor zorgen dat er vruchten met zaden kunnen ontwikkelen.

• De wortel van een plant is opgebouwd uit een hoofdwortel met

IN

daaraan vertakkingen, de zijwortels. De cellen van de zijwortels

vertonen uitstulpingen, dat zijn de wortelharen. Hierlangs gebeurt de opname van water en opgeloste stoffen.

WEETJE

Niet alle plantenwortels zijn opgebouwd als een

hoofdwortel met zijwortels.

N

Sommige planten, zoals

mossen, hebben geen wortels. Andere planten, zoals ui

en prei, hebben een groot

aantal gelijke wortels. Het zijn bijwortels. Bijwortels hebben

VA

ook wortelharen waarlangs

©

water en opgeloste stoffen opgenomen worden.

328

THEMA 05

verken


HOOFDSTUK 1

Î Hoe verloopt het transport van stoffen bij de plant?

Je kunt al: M de hoofddelen van de plant herkennen; M fotosynthese in het blad omschrijven;

M de wisselwerking tussen fotosynthese en celademhaling toelichten;

M de delen van een plantencel herkennen. Je leert nu:

IN

LEERDOELEN

M de verschillende weefsels in de wortel, de

N

stengel en het blad herkennen;

M de functies van de verschillende weefsels omschrijven;

M het opwaarts en neerwaarts transport

staan, weet dat je planten water moet geven. Voor het fotosyntheseproces is er immers water nodig. Soms is

het ook nodig om meststoffen te geven, zodat je plant

beter groeit. Het water en de meststoffen worden aan de

VA

omschrijven;

Wie een tuin heeft of kamerplanten in huis heeft

M begrijpen welke processen transport in de plant mogelijk maken;

M uitleggen hoe de huidmondjes de

waterhuishouding van de plant regelen.

bodem toegediend. Ze dringen in de grond, worden via

de wortels opgenomen en verspreiden zich daarna over de hele plant. Hoe geraken stoffen in een plant van de ene naar de andere plaats? Dat onderzoeken we in dit hoofdstuk.

©

1.1 Welke weefsels van de plant zorgen voor transport van stoffen?

OPDRACHT 4

ONDERZOEK

Hoe komt water in de bladeren van de plant terecht? 1

Onderzoeksvraag

Formuleer een onderzoeksvraag over de weg die stoffen in de plant afleggen.

THEMA 05

hoofdstuk 1

329


2

Hypothese Noteer jouw hypothese.

3

voedingskleurstof (rood of blauw) sla- of olijfolie water

maatcilinder (100 ml)

IN

Benodigdheden

volledige kruidachtige plant (met witte bloembladen bv. herderstasje)

scherp mes of scalpel

4

Werkwijze

2 3 5

Breng 90 ml water in de maatcilinder en voeg enkele druppels voedingskleurstof toe, zodat het water duidelijk gekleurd is. Plaats de plant met de wortels in de oplossing en giet een

N

1

olie

water + voedingskleurstof

klein laagje olie (5 ml) op de gekleurde vloeistof, zodat de oplossing niet kan verdampen.

Laat de plant een viertal dagen in de oplossing met voedingskleurstof staan.

VA

Waarneming

a

Wat neem je waar als je de plant uitwendig bekijkt?

b Wat zie je op de stengel? c

Snijd met een mes of scalpel de stengel dwars door en bekijk de doorsnede. Wat neem je waar?

©

d Snijd met een mes de hoofdwortel dwars door en bekijk de doorsnede. Wat neem je waar?

6

Verwerking

a

Hoe zie je welke weg de stoffen volgen?

b Welke grote delen van de plant nemen deel aan het transport vanuit de wortel tot in het blad?

330

THEMA 05

hoofdstuk 1


7

Besluit Noteer een besluit.

8

Reflectie De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

IN

a

N

b Vergelijk je hypothese met je besluit. Hoe had je je hypothese beter kunnen formuleren?

OPDRACHT 5 ONDERZOEK

©

VA

Neem het transportweefsel waar bij een selderplant aan de hand van Labo 17 op p. 405.

Water met opgeloste stoffen wordt via de wortels opgenomen in de plant. Via de stengel wordt het naar alle delen van de plant vervoerd. Blijkbaar beschikt de plant over een transportsysteem. We bestuderen de wortel,

stengel en blad om de ligging en de structuur van dat transportsysteem te onderzoeken.

THEMA 05

hoofdstuk 1

331


A

De wortel

Als je het preparaat van de dwarsdoorsnede van de wortel bekijkt, kun je

verschillende weefsels waarnemen. Centraal in de wortel zie je een cirkel

met daarin grote cellen die het patroon van een ster vormen. De cirkel bevat BEKIJK MICROFOTO

de cellen van het transportweefsel. Er zijn twee soorten transportweefsel:

xyleem (1) met houtvaten en floëem (2) met zeefvaten. Het xyleem bevat de grote cellen die het patroon van een ster vormen. Daarrond bevinden zich groepjes kleinere cellen van het floëem (blauw).

IN

3

1

4

VA

N

2

wortelhaar

Afb. 187 Verschillende weefsels in een dwarse doorsnede van een wortel

©

Het overgrote deel van de wortel bestaat uit de cellen rond het centrale deel,

332

THEMA 05

hoofdstuk 1

de schors of de cortex. De cortex bestaat uit vulweefsel of parenchym (3). In de cellen van het vulweefsel worden reservestoffen opgeslagen, zoals

zetmeel. Op het preparaat kun je dat goed zien: het zijn de paarsgekleurde korrels in de cellen.

In jonge zijwortels en aan de top van de hoofdwortel vind je aan de buitenkant één aaneengesloten laag van cellen, de deklaag of de

epidermis (4). De cellen vertonen uitstulpingen, de wortelharen, waarmee water en opgeloste stoffen uit de bodem worden opgenomen.


B

De stengel

In het onderzoek van opdracht 4 kon je waarnemen dat water met opgeloste stoffen zich doorheen de stengel naar omhoog beweegt. Het transport gebeurt in weefsels die in cirkelvorm in de stengel liggen. BEKIJK MICROFOTO

Bij het bestuderen van een preparaat van de stengel merk je dat in die cirkel groepjes cellen voorkomen. Die groepjes bevatten de transportvaten; we noemen dat de vaatbundels. Die vaatbundels bevatten elk twee soorten transportvaten: de houtvaten in het xyleem (1) en de zeefvaten in het

floëem (2). Het grootste gedeelte van de stengel bestaat, net zoals de wortel,

IN

uit parenchym (3).

4

N

2

1

VA

3

epidermis

©

Afb. 188 Verschillende weefsels in een dwarse doorsnede van een stengel

Meerjarige planten groeien niet alleen in de lengte, maar ook in de breedte. Als een ring tussen het xyleem en het floëem ligt er een deelweefsel of

meristeem (4). Meristemen bevatten cellen die voortdurend delen. Als die cellen in de stengel delen, wordt de stengel dikker.

Meristemen komen in meerdere delen van een plant voor. In de top van

stengels en wortels zorgen ze voor lengtegroei. Uit andere meristemen, zoals in de knoppen van de plant, ontstaan nieuwe soorten weefsels en organen, zoals stengels, bladeren of bloemen.

Cellen die uit meristemen ontstaan, kunnen dus zorgen voor lengte- of

diktegroei, maar ze kunnen ook veranderen in nieuwe soorten weefsels.

THEMA 05

hoofdstuk 1

333


C

Het blad

Ook het blad bevat transportweefsels. Xyleem (1) en floëem (2) komen voor in de bladsteel en in de bladnerven. Op afbeelding 189 zijn ze

aangeduid in de hoofdnerf. Daarnaast bevat het blad dikwijls twee soorten BEKIJK MICROFOTO

vulweefsels of parenchym: palissadevulweefsel (3) en sponsvulweefsel (4). Het palissadevulweefsel bevindt zich aan de bovenzijde van het blad. De

cellen liggen mooi aaneengesloten en bevatten veel bladgroenkorrels. Het

sponsvulweefsel ligt aan de onderzijde van het blad. Tussen de cellen liggen holten, die in verbinding staan met de buitenwereld. epidermis (5).

IN

Ook de boven- en de onderkant van het blad zijn begrensd door een 3

1

VA

N

2

Afb. 189 Verschillende weefsels in een dwarse doorsnede van een blad

5

6

4

Tussen de cellen van de epidermis liggen de huidmondjes (6). Ze bestaan uit banaanvormige sluitcellen met een opening ertussen. Langs die weg kunnen gassen worden uitgewisseld met de omgeving.

cuticula

bovenepidermis

©

cytoplasma

palissadevulweefsel

vacuole

bladgroenkorrel kern

sponsvulweefsel

celwand

luchtholte sluitcel

huidmondje

onderepidermis

Afb. 190 Blad met huidmondjes in de epidermis: overlangs (links) en gezien in bovenaanzicht (rechts)

334

THEMA 05

hoofdstuk 1

6


OPDRACHT 6

Bestudeer de onderstaande afbeeldingen van plantendelen. 1

Herken het plantendeel dat microscopisch is afgebeeld. Schrap wat niet past.

2

Herken je de volgende weefsels op de zwart-witafbeeldingen? Geef ze de onderstaande kleur. • xyleem: rood

• floëem: blauw

• vulweefsel: geel

IN

• epidermis: oranje

VA

N

wortel / stengel / blad

©

wortel / stengel / blad

wortel / stengel / blad

THEMA 05

hoofdstuk 1

335


WEETJE De epidermis is nog bedekt met

een waslaagje of cuticula dat het blad beschermt tegen uitdroging

of ziekteverwekkers. Bij sommige bladeren kan dat waslaagje heel

IN

dik zijn.

Een plant is opgebouwd uit verschillende grote delen. Elk plantendeel is opgebouwd uit weefsels. • De wortel:

— bestaat uit: hoofdwortel en zijwortels met wortelharen of bijwortels met wortelharen;

— belangrijke weefsels: epidermis met wortelharen, cortex,

vulweefsel, meristeem en transportweefsels: xyleem en floëem.

• De stengel:

— belangrijke weefsels: vulweefsel, meristeem en vaatbundels: xyleem en floëem.

N

• Het blad:

— belangrijke weefsels: transportweefsels: xyleem en floëem, palissadevulweefsel, sponsvulweefsel en epidermis met huidmondjes.

• De bloem

• De vrucht met zaden

VA

Water en opgeloste stoffen worden vanuit de wortel naar alle delen van de plant getransporteerd. Dat gebeurt via de transportweefsels. `

Maak oefening 1 en 2 op p. 375.

©

1.2 Langs welke weg worden stoffen via het transportweefsel doorheen de plant vervoerd?

A

Transport van water

In opdracht 4 ontdekte je al dat water en opgeloste stoffen vanuit de bodem naar de bloemdelen boven in de plant worden vervoerd. De plant heeft dat water nodig om aan fotosynthese te doen. We bestuderen de weg van dat transport doorheen de plant.

336

THEMA 05

hoofdstuk 1


OPDRACHT 7

ONDERZOEK

Via welke plantendelen verloopt het transport van water? 1

Onderzoeksvraag

2

Hypothese

3

Benodigdheden

IN

Noteer een onderzoeksvraag.

4 maatcilinders (100 ml) water

sla- of olijfolie

3 diepvrieszakjes 3 elastiekjes

custardpoeder spatel

4

Werkwijze

1 2

Giet in vier maatcilinders 100 ml leidingwater en schrijf er de letters A, B, C en D op. Plaats in maatcilinders B, C en D een takje met respectievelijk 0, 4 en 8 blaadjes.

Giet in elke maatcilinder een klein beetje olie, zodat er een dun laagje waarneembaar is.

VA

3

N

3 takjes van dezelfde grootte

4 5

Laat de maatcilinders enkele dagen staan.

Bekijk de binnenkant van de diepvrieszakjes en breng een beetje custardpoeder in contact met de druppels.

liguster

©

6

Plaats over maatcilinders B, C en D een plastic zakje, dat je afsluit met een elastiekje.

A

olie

water

B

C

D

THEMA 05

hoofdstuk 1

337


5

Waarneming a

Bij welke maatcilinder zie je vocht aan de binnenzijde van het plastic zakje? B / C / D

c

Het vloeistofniveau is het minst gedaald in maatcilinder(s): A / B / C / D

e

Wat neem je waar als het droge custardpoeder in contact komt met de druppels?

b Het vloeistofniveau is het meest gedaald in maatcilinder(s): A / B / C / D

6

IN

d Het vloeistofniveau is niet gedaald in maatcilinder(s): A / B / C / D

Verwerking a

Welke stof kun je opsporen met custardpoeder?

b Langs waar is het water uit de plant verloren gegaan?

7

Waarom verdwijnt er water uit de maatcilinders? Besluit

N

c

VA

Noteer een besluit.

8

Reflectie

a

De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

b Wat zou er gebeuren als we in een extra maatcilinder een tak met nog meer bladeren zouden

©

plaatsen?

Water dat via de stengel naar boven in de plant wordt getransporteerd, kan verdampen via de bladeren. Naargelang er meer water verdampt, wordt er ook meer water opgenomen door de wortels.

Dat opwaarts transport van water en opgeloste stoffen gebeurt via de houtvaten in het xyleem.

338

THEMA 05

hoofdstuk 1


WEETJE Het water stroomt met een snelheid van 1 tot 6 m/uur in de

vaatbundels (Ø 25-75 µm) van dunne bomen en 16 tot 45 m/uur in de vaatbundels (Ø 100 – 200 µm) van dikke bomen. OPDRACHT 8

N

IN

Op de onderstaande afbeelding zie je een microscopisch beeld van het blad van een prei. Beantwoord de vragen.

Welk weefsel herken je op de afbeelding?

2

Waar komt dat weefsel voor bij de plant?

VA

1

3

Hoe kun je huidmondjes herkennen?

4

Wat is de functie van de huidmondjes?

Op de microfoto van afb. 190 zie je een andere afbeelding van de epidermis met huidmondjes. In welke

©

5

cellen voornamelijk kun je bladgroenkorrels of chloroplasten waarnemen?

Het is via de openingen, de huidmondjes, dat de verdamping gebeurt. De meeste huidmondjes liggen in de epidermis van de bladeren.

THEMA 05

hoofdstuk 1

339


B

Transport van assimilaten

Voor planten is water voor meerdere processen van belang. Eén daarvan is de fotosynthese.

Fotosynthese kan plaatsvinden in de cellen die bladgroenkorrels bevatten, dus in alle groene delen van de plant. In het fotosyntheseproces vormt

de plant glucose, een energierijke stof. Glucose wordt door de plant zelf opgebouwd; het is een assimilaat. Nadien worden de glucosemoleculen aaneengeschakeld tot grotere moleculen, zetmeel. Zetmeel is ook een WEETJE

IN

assimilaat.

Tijdens assimilatie worden er in planten organische stoffen gevormd uit eenvoudige bouwstenen. Om uit die

organische stoffen energie

te halen, breken de planten die weer af. Dat is de

dissimilatie. Dieren halen hun

N

bouwstenen uit voeding, bijvoorbeeld uit de voedingsstof glucose. Als er te veel glucose is in het lichaam, dan kan glucose worden omgezet naar vetten. Die vetten worden bij glucosetekort in het lichaam als

energiebron gebruikt. Bij dieren wordt voor de opbouw van stoffen de

VA

term anabolisme gebruikt, en voor de afbraak de term katabolisme.

OPDRACHT 9

ONDERZOEK

Welke weg leggen de assimilaten af in de plant? 1

2

Onderzoeksvraag

Waar bevindt zich zetmeel in de plant? Hypothese

©

Noteer een hypothese.

3

Benodigdheden

kruidachtige plant met wortel (herderstasje, paardenbloem, geranium) aardappel

(scalpeer)mesje flesje lugol

340

THEMA 05

hoofdstuk 1


4

Werkwijze

2 3

5

Snijd met een scalpeermesje een zijwortel door en breng een beetje lugol aan op het snijvlak.

Snijd met een scalpeermesje een zijstengel door en breng een beetje lugol aan op het snijvlak. Snijd met een mesje de aardappel doormidden en breng een beetje lugol aan op het snijvlak.

Waarneming

6

Verwerking a

N

Wat neem je waar bij de drie plantendelen?

IN

1

Voor welke stof is lugol een indicator?

VA

b Uit welke bouwstenen is zetmeel opgebouwd? Waar in de plant wordt die stof aangemaakt?

e

Tijdens welk proces gebeurt dat?

f

Waarom heeft de plant die stof nodig? Besluit

©

7

c

Noteer een besluit.

THEMA 05

hoofdstuk 1

341


8

Reflectie a

De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

WEETJE

IN

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

Een aardappel groeit onder de grond en er groeit een

stengel uit die boven de grond komt. Je zou denken dat de

oog

aardappel een wortel is, maar het is een stengel. Dat kun je zien aan de kleine kuiltjes of

N

ogen op de aardappels. Daarin

bevindt zich een knop. Wortels bevatten geen knoppen, die komen

alleen op stengels voor. De aardappel is wel een speciale stengel, want hij groeit onder de grond en bevat reservestoffen voor de plant. We

VA

noemen die stengel daarom een stengelknol.

In de eerste graad leerde je dat planten via het fotosyntheseproces

energie van de zon opslaan in glucose. Glucose is dus een energierijke

stof. De fotosynthese vindt plaats in de groene delen van de plant. Tijdens celademhaling worden de energierijke stoffen omgezet naar energiearme

stoffen waardoor de opgeslagen energie vrijkomt. De celademhaling vindt

plaats in alle cellen van de plant. De energie die vrijkomt, wordt gebruikt om

©

te groeien en om allerlei processen te regelen.

342

THEMA 05

hoofdstuk 1

De assimilaten worden geproduceerd in de bladeren en verbruikt in alle

plantendelen; er is dus transport nodig. Het transport van die assimilaten naar alle cellen van de plant gebeurt via de zeefvaten van het floëem. Dat transport kan dus zowel naar boven als naar beneden verlopen.


blad water

bladgroenkorrel houtvaten

glucose

koolstofdioxidegas

zuurstofgas

IN

zeefvaten cel in het blad huidmondje

N

Ø

houtvaten (xyleem)

zeefvaten (floëem)

deelweefsel

VA

opname van water en mineralen

©

Afb. 191 De transportwegen van stoffen in de plant

Stoffen die door de wortel worden opgenomen uit de bodem

verplaatsen zich via de houtvaten van het xyleem opwaarts naar de cellen in heel de plant.

De aangemaakte organische stoffen of assimilaten (bv. glucose, zetmeel) en zuurstofgas verplaatsen zich zowel opwaarts als neerwaarts via de zeefvaten van het floëem naar de cellen in heel de plant.

Celademhaling is daardoor mogelijk in alle cellen van de plant. `

Maak oefening 3, 4 en 5 op p. 375.

THEMA 05

hoofdstuk 1

343


1.3 Welke mechanismen liggen aan de basis van het transport in de plant?

Water wordt vanuit de wortels tot in de bladeren van de plant vervoerd. Sommige bomen zijn wel 120 m hoog. Hoe kan water tot op die grote

hoogte naar boven stijgen? Welke mechanismen liggen aan de basis van dat

IN

Capillaire krachten

A

transport?

OPDRACHT 10

Bekijk de video om te zien hoe capillaire krachten de stijging van een vloeistof in een buisje kunnen veroorzaken.

N

BEKIJK VIDEO

glazen buisje

De stijging van het water in het buisje is het gevolg van adhesiekrachten tussen de vloeistofdeeltjes en het glas. Adhesie is het gevolg van

aantrekkingskrachten tussen moleculen van verschillende stoffen, hier het glas en de vloeistofdeeltjes.

In de plant kan hetzelfde gebeuren: watermoleculen stijgen omhoog tegen

VA

de wanden van de transportvaten door adhesie. Bij waterverlies aan het

bladoppervlak zou er door adhesie een waterstroom kunnen ontstaan. Uit experimenten blijkt dat dergelijke capillaire krachten inderdaad een rol kunnen spelen.

Afb. 192 Water stijgt in een dun glazen buisje door adhesie.

Worteldruk

B

Maar om het water tot op grote hoogte te verplaatsen, zoals in bomen, zijn er grotere krachten nodig. Capillaire krachten volstaan dus niet om het transport van water tot op grote hoogte te verklaren.

©

OPDRACHT 11

Bekijk de video en beantwoord de vragen. 1

2

344

Wat zie je in het filmpje?

Vanwaar komt die vloeistof?

THEMA 05

hoofdstuk 1

BEKIJK VIDEO


Bomen zoals een esdoorn worden gebruikt om stroop te produceren.

Daarvoor beschadigt men de boom in de winter, en als in het voorjaar de sapstroom weer op gang komt, loopt dat via de wonden naar buiten. Dat

noemen we ‘bloeden’. Het sap, dat veel glucose bevat, wordt gebruikt om

stroop mee te maken. Ook als er een boom wordt omgehakt, kun je na een tijdje op de stronk een laagje vocht waarnemen.

Na een koele nacht, bij hoge ochtendtemperaturen, kun je aan de rand van sommige soorten plantenblaadjes vaak kleine druppeltjes op het

uiteinde van de nerven zien. Dat is water dat naar buiten wordt ‘geduwd’; de druppelvorming noemen we guttatie.

Dat verschijnsel wordt veroorzaakt door het sluiten van de huidmondjes

IN

wanneer het donker wordt. Er is dan geen verdamping mogelijk. Toch stapelt

water zich op in de bladeren; dat zie je aan de waterdruppels die ‘s ochtends aan de randen naar buiten komen. Er is dus ‘s nachts watertransport van de wortels naar de bladeren. Dat verschijnsel heet worteldruk.

Worteldruk komt enkel in bepaalde omstandigheden voor, en niet bij elke

plantensoort. Er moet dus nog een ander mechanisme aan de basis liggen van het opwaarts transport van water.

N

WEETJE Met een manometer kun je de druk van

een vloeistof bepalen. Zo kun je ook de

worteldruk van planten meten. De hoogte van de waterkolom is een maat voor de

worteldruk. Bij sommige planten is die erg

©

VA

hoog:

• tamme kastanje: 57 m, • berk: 18 m,

• brandnetel: 6 m, • wijnstok: 14 m.

C

Transpiratiezuiging

Uit opdrachten 4 en 7 leerde je al dat het water opgenomen door de wortels

en getransporteerd via de stengel naar boven in de plant, kan verdampen via de bladeren. Naargelang er meer water verdampt, wordt er ook nieuw water opgenomen.

Dat verschijnsel valt te verklaren met behulp van de eigenschappen van

water. Omdat waterdeeltjes aan elkaar verbonden zijn door cohesiekrachten, vormen ze vanuit de wortel tot in het blad één waterkolom. Cohesiekrachten zijn aantrekkingskrachten tussen moleculen van dezelfde stof.

De waterkolommen die door cohesie ontstaan, worden ook wel waterdraden genoemd, omdat ze als één lange buis door de stengel aan elkaar

vasthangen. Zodra er water uit de bladeren verdwijnt door verdamping,

wordt er automatisch opnieuw water aangezogen uit de bodem, waardoor de waterkolom behouden blijft. Dat verschijnsel is de transpiratiezuiging. THEMA 05

hoofdstuk 1

345


bladeren met huidmondjes

transpiratie: water verdampt

transpiratiezuiging

bodem deeltje

opname van water met opgeloste stoffen

waterdraden cohesie

waterdraden

worteldruk

IN

wortelhaar

huidmondje

Afb. 193 Overzicht van de mechanismen die een rol spelen bij het watertransport in de plant

N

Dit opwaarts transport van water en opgeloste stoffen gebeurt via de houtvaten of het xyleem.

Opwaarts transport van water en opgeloste stoffen in planten is

VA

mogelijk dankzij meerdere krachten die samen optreden.

• Capillaire krachten zijn adhesiekrachten tussen een vloeistof en

de wand van een buisje. In de plant zijn die krachten ook aanwezig

tussen de wand van de houtvaten en de watermoleculen. Capillaire

krachten zijn beperkt verantwoordelijk voor het opwaarts transport van water.

• Worteldruk is de kracht die vanuit de wortel water door de houtvaten naar omhoog stuwt.

©

• Transpiratiezuiging wordt veroorzaakt door cohesiekrachten tussen

346

THEMA 05

hoofdstuk 1

watermoleculen en verdamping in de bladeren. Door een samenspel

van beide verschijnselen ontstaan er ononderbroken waterdraden in de plant vanuit de wortel tot in de bladeren.

De transpiratiezuiging is de motor van het opwaarts transport; de

capillaire krachten en soms de worteldruk ondersteunen dat proces. `

Maak oefening 6 en 7 op p. 376.


1.4 Hoe wordt de waterhuishouding geregeld?

Je weet al dat een plant via de huidmondjes water verliest door verdamping. Hoe meer bladeren, hoe meer water er zal verdampen. Om het verlies aan

water aan te vullen, moet er veel water in de bodem beschikbaar zijn, zodat de waterdraden niet onderbroken worden. Hoe gebeurt die verdamping?

OPDRACHT 12 ONDERZOEK

IN

Werking van de huidmondjes

A

Hoe gebeurt de verdamping via de huidmondjes? 1

Hoe gedragen huidmondjes zich in een droog en in een vochtig milieu? Hypothese

N

2

Onderzoeksvraag

.

Als de plant zich in een droog milieu bevindt, dan zijn de huidmondjes

.

Benodigdheden

VA

3

Als de plant zich in een vochtig milieu bevindt, zijn de huidmondjes prei

spuitfles met water voorwerpglaasje dekglaasje

4

Werkwijze

1

3 4 5 6 7 8

pincet

scherp mesje

elektrische kookplaat of verwarming

Verwijder een stukje van de onderkant van een blad van de prei met een scherp mesje en een pincet.

Leg dit stukje weefsel op een voorwerpglaasje en doe er een druppeltje water op met de spuitfles.

©

2

microscoop

Leg het dekglaasje erop en bekijk het weefsel met de microscoop. Spits je vooral toe op de huidmondjes.

Laat de kookplaat warm worden op een lage stand of leg het preparaat even op de verwarming.

TIP Maak een kleine, ondiepe insnijding van 1 cm2 aan

de onderkant van het blad en trek voorzichtig met de pincet een stukje van de onderepidermis los.

Verwijder het dekglaasje en leg het voorwerpglaasje met het stukje preiweefsel op de kookplaat totdat al het water op het voorwerpglaasje verdampt is.

Haal het voorwerpglaasje met de pincet van de kookplaat, want het glaasje is behoorlijk warm. Laat het voorwerpglaasje met het preiweefsel even afkoelen en leg het vervolgens onder de microscoop.

Bekijk het preparaat opnieuw. Spits je toe op de huidmondjes op dezelfde plaats als bij de vorige waarneming.

THEMA 05

hoofdstuk 1

347


5

Waarneming Teken een huidmondje zoals je het kunt zien onder de microscoop.

Droge omgeving

preparaat na het drogen op de kookplaat

6

Verwerking

In de vochtige omgeving is er een opening tussen de sluitcellen en de sluitcellen zijn groter dan in een droge omgeving. Hoe komt dat?

VA

a

N

IN

Vochtige omgeving

preparaat met druppel water

b Hoe komt het dat de huidmondjes in de droge omgeving gesloten zijn?

De sluitcellen van het huidmondje zijn niet de enige cellen op het preparaat. Hoe reageren de andere cellen van de epidermis als ze zich in een droge omgeving bevinden?

©

c

7

348

THEMA 05

Besluit

hoofdstuk 1


8

Reflectie a

De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

IN

b Vergelijk je hypothese met je besluit. Hoe zou je je hypothese beter kunnen formuleren?

Huidmondjes regelen het verdampen van water in de plant. Als de omgeving droog is, zal het water gemakkelijker uit de bladeren verdampen; de plant

verliest water. Als de cellen minder water bevatten, daalt de vloeistofdruk in de cellen en verliezen ze hun stevigheid. Ook de sluitcellen worden slapper; ze liggen dan tegen elkaar aan en sluiten het huidmondje af. Daardoor

vermindert de verdamping en kan het water in de plant vanuit de bodem worden aangevuld. Bij voldoende water zijn de cellen stevig, dus ook de

sluitcellen van de huidmondjes. In die opgezwollen toestand ontstaat er een

©

VA

N

opening tussen beide cellen; het water kan verdampen.

Afb. 194 Huidmondjes in een vochtige (links) en in een droge (rechts) omgeving

B

Regeling van de verdamping

Om minder water te verliezen, kan de plant zijn huidmondjes sluiten. Maar

met gesloten huidmondjes kan er geen CO2 worden opgenomen of O2 worden

afgegeven, en dat is nodig voor de fotosynthese. Hoe regelt de plant haar watergehalte?

Om dat te onderzoeken, bekijken we welke omstandigheden een invloed hebben op het openen en sluiten van de huidmondjes.

THEMA 05

hoofdstuk 1

349


OPDRACHT 13

ONDERZOEK

Welke omstandigheden hebben een invloed op het openen en sluiten van de huidmondjes? 1

Welke factoren beïnvloeden het verdampen en opzuigen van water bij de plant?

3

Hypothese

IN

2

Onderzoeksvraag

Benodigdheden 4 maatcilinders (100 ml) water

4 diepvrieszakjes kleefband

dekglaasje

sla- of olijfolie infraroodlamp

VA

stift

N

4 identieke kleine kruidachtige planten met hetzelfde aantal bladeren (bv. geranium, herderstasje)

diepvrieszakje

infraroodlamp

diepvrieszakje

olie

olie

water

water

kast

©

diepvrieszakje

1

olie

THEMA 05

hoofdstuk 1

3

water

2

350

diepvrieszakje

4


4

Werkwijze 1

Giet een gelijke hoeveelheid water in drie maatcilinders. Eén maatcilinder blijft leeg.

4

Breng de diepvrieszakken over de planten en sluit ze af door met kleefband de diepvrieszakjes te

5 6 5

7

Giet vervolgens een laagje olie op het water om verdamping te vermijden. bevestigen aan de maatcilinder.

Plaats maatcilinder 1 voor het raam, zodat er voldoende licht op valt. Maatcilinder 2 plaats je

in een donkere kast. Maatcilinder 3 plaats je voor het raam onder een infraroodlamp, zodat de temperatuur stijgt. Maatcilinder 4 zonder water plaats je naast maatcilinder 1.

Duid met een stift het beginniveau van het water aan bij iedere maatcilinder. Op maatcilinder 4 hoef je niets aan te duiden.

IN

3

Plaats in elke maatcilinder een plantje.

Neem de maatcilinders opnieuw waar na drie dagen. Waarneming

Maatcilinders

Vocht in de diepvrieszak?

1

ja / nee

2

ja / nee

3

ja / nee ja / nee

VA

4

Hoeveelheid opgezogen water in de maatcilinder (ml)

N

2

6

Verwerking

a

In welke omstandigheden staan de huidmondjes open?

b In welke omstandigheden is er het meeste vocht verdampt? In welke omstandigheden is er het meeste water opgezogen?

©

c

7

Besluit

8

Reflectie De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

THEMA 05

hoofdstuk 1

351


Uit de bovenstaande experimenten kun je afleiden dat de huidmondjes een belangrijke rol spelen in het verdampingsproces van de plant.

’s Nachts en in droge omstandigheden sluiten de huidmondjes van de

meeste planten zich, waardoor de verdamping wordt beperkt. Bij voldoende licht of in een warme en vochtige omgeving openen de huidmondjes zich. Daardoor kan water verdampen en kan koolstofdioxide, nodig voor de

fotosynthese, worden opgenomen. Ook zuurstofgas, dat in de fotosynthese wordt gevormd, kan zo langs de huidmondjes worden uitgescheiden.

Naargelang er meer water verdampt, heeft de plant ook meer water nodig; dat water wordt opgenomen via de wortel. Daarom is het belangrijk dat planten voldoende water ter beschikking hebben.

De plant regelt haar watergehalte met behulp van de huidmondjes. Die

IN

regeling is de waterhuishouding.

Om dat proces nauwkeurig te regelen en zo het watergehalte van een

plant op peil te houden, spelen plantenhormonen een rol. In het volgende hoofdstuk bekijken we de werking van enkele hormonen van naderbij. WEETJE Sommige

planten zijn

echt aangepast

N

aan een droge omgeving. Ze zorgen voor

een voorraadje

reservevoedsel en water dat

VA

ze in een

plantendeel opslaan. We noemen ze

succulenten.

Afhankelijk van de plaats waar ze die

Afb. 195 De baobab komt voor in droge, warme gebieden, zoals in enkele delen van Afrika en Australië.

stoffen opslaan, noemen we ze knol-, stam- en bladsucculenten.

Zo is de baobab of flessenboom een voorbeeld van een stamsucculent.

©

De boom heeft een opvallend dikke stam, een verhoute stengel.

352

THEMA 05

hoofdstuk 1


De waterhuishouding van de plant is de regeling van het watergehalte en wordt vooral geregeld door de huidmondjes. Het openen en het sluiten hangt af van verschillende factoren:

• als er voldoende zonlicht is, kan de plant aan fotosynthese doen. De huidmondjes

openen zich, koolstofdioxide wordt opgenomen en zuurstofgas verlaat samen met waterdamp de plant;

• op een zonnige dag is de omgevingstemperatuur hoog. Als de bodem vochtig genoeg is, kan de plant meer water verdampen en ook meer water aanzuigen uit de bodem. Als de bodem te droog is, zal de plant het water willen behouden en sluiten de

zonlicht CO2

verdampen H2O O2-gas

waterdraden

N

omgevingstemperatuur

huidmondje

IN

huidmondjes zich om het verdampen te beperken.

VA

aanzuigen H2O

Maak oefening 8 en 9 op p. 376-377.

©

`

THEMA 05

hoofdstuk 1

353


HOOFDSTUK 2

Î Hoe coördineren plantenhormonen de reacties op prikkels? Je weet al: M uit welke onderdelen een plant is opgebouwd en wat daarvan de functies zijn;

M hoe het transport van water en assimilaten in een plant verloopt;

M welke rol hormonen spelen bij dieren. Je leert nu:

IN

LEERDOELEN

Planten zijn in staat om te reageren op

veranderingen in of veroorzaakt door hun omgeving.

N

M welke kenmerken plantenhormonen hebben; M met voorbeelden aantonen dat planten hun

inwendig milieu in evenwicht houden door van hormonen gebruik te maken;

M beschrijven hoe ethyleen, auxine en

abscisinezuur bepaalde processen regelen om

VA

de overlevingskans van de plant te verhogen;

M dat hormonen samenwerken bij het regelen van de levensprocessen in een plant;

M dat planten, net als dieren, volgens een regelsysteem functioneren.

©

2.1 Wat zijn plantenhormonen?

OPDRACHT 14 ONDERZOEK

Voer de volgende opdracht uit. 1

2

354

Onderzoeksvraag Waardoor wordt de kieming van zaden geregeld?

THEMA 05

Hypothese

hoofdstuk 2

Bij dieren worden die reacties via het zenuwstelsel of het hormonale stelsel gecoördineerd. Planten

kunnen ook signalen versturen via geladen deeltjes

(elektrische signalen), maar ze beschikken niet over

een zenuwstelsel om verschillende levensprocessen te coördineren. Hormonen, zoals auxine, spelen bij

planten een belangrijke rol. Gebeurt dat op dezelfde manier als bij dieren? Zorgen ze voor homeostase?

Bevorderen die hormonen de overlevingskansen van de plant? Welke factor bepaalt de productie van een

plantenhormoon? En waardoor wordt bepaald welke delen van de plant erop reageren?


3

Benodigdheden petrischalen

filtreerpapier

zaden (koolzaad, mosterdzaad, graan,

pipet

tuinkers, tomaat)

4

Werkwijze

1

Bedek de bodem van twee petrischalen met filtreerpapier.

3

Breng in beide petrischalen een twintigtal zaden aan.

4

Druppel met een pipet in de ene petrischaal ongeveer 3 ml water en in de andere petrischaal 3 ml vruchtensap.

Laat de petrischalen enkele dagen staan. Waarneming

IN

2

5

vruchtensap (appelsap of tomatensap)

Bekijk hoeveel zaden in elk van de petrischalen na enkele dagen kiemen.

6

Verwerking Wat zou de oorzaak kunnen zijn?

N

a

VA

b Welk effect hebben die stoffen op het functioneren van de plant?

Vergelijk de volgende kenmerken van die stoffen met die van hormonen. -

Concentratie:

-

Aanmaak:

-

Plaats van uitwerking:

-

Functie in het regelsysteem:

©

c

7

Besluit

Noteer een besluit.

THEMA 05

hoofdstuk 2

355


8

Reflectie De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

In de opdracht zag je dat de kieming van zaden beïnvloed wordt door stoffen die door planten werden aangemaakt. De stoffen zorgen ervoor dat de

planten pas kiemen als de omstandigheden voldoende gunstig zijn om te

groeien. Net zoals bij dieren, noemen we die regelende stoffen hormonen,

IN

omdat ze een aantal gelijkaardige kenmerken vertonen. Plantenhormonen:

• worden in de plant zelf aangemaakt;

• werken al in heel kleine hoeveelheden;

• zorgen voor reacties van planten op een prikkel en fungeren dus als

signaalstof. Daardoor kiemen de planten niet, ondanks het contact met water;

• hebben effecten op meerdere plaatsen en op meerdere processen;

• worden over de plant verspreid via een transportsysteem, het floëem. Bij

N

dieren gebeurt dat via het bloedvatenstelsel.

Plantenhormonen regelen of coördineren de levensprocessen van

planten, waardoor hun overlevingskans stijgt. Die regeling kan gebeuren door processen te stimuleren, zoals de wortelgroei, of te remmen, zoals

VA

de kieming van zaden in een vrucht. `

Maak oefening 10 op p. 377.

©

2.2 Welke rol spelen plantenhormonen?

De plantenhormonen die we al hebben ontdekt, kunnen in verschillende

groepen worden ingedeeld. Je kent het hormoon auxine, dat deel uitmaakt

van een grote groep auxinen, maar ook abscisinezuur en ethyleen (etheen) zijn bekende plantenhormonen.

A

Abscisinezuur

Als een plant aan fotosynthese wil doen, moet er koolstofdioxide in het blad aanwezig zijn. Koolstofdioxide komt via de huidmondjes in het blad. Maar doorheen huidmondjes die open zijn, kan de plant water verliezen door

verdamping. De plant moet dus de huidmondjes kunnen openen en sluiten om het waterverlies te beperken en de voorraad koolstofdioxide aan te 356

THEMA 05

hoofdstuk 2

vullen.


Bij watertekort wordt het sluiten van de huidmondjes hormonaal geregeld door het plantenhormoon abscisinezuur (ABA). Dat hormoon doet de

sluitcellen snel water verliezen, waardoor die cellen van vorm veranderen en

hun wanden tegen elkaar gaan liggen. Abscisinezuur regelt de werking van de huidmondjes en speelt dus een belangrijke rol in de waterhuishouding van de plant door waterverlies binnen bepaalde grenzen te houden.

IN

ABA

sluitcellen open

Afb. 196 Het hormoon abscisinezuur zorgt ervoor dat huidmondjes sluiten.

sluitcellen gesloten

In opdracht 14 zag je ook dat in vruchtensap stoffen aanwezig zijn die

N

remmend werken op de kieming van zaden. Dat komt omdat in vruchtensap

ook abscisinezuur aanwezig is. Dat hormoon verhindert dat de zaden kiemen

zolang ze in de vrucht aanwezig zijn. Door de kieming uit te stellen, is de kans groter dat de zaden in een gunstig milieu terechtkomen en de zaden kunnen

Auxine

VA

B

uitgroeien tot nakomelingen.

OPDRACHT 15

Hieronder zie je een illustratie van de resultaten van een aantal experimenten met kiemende zaden. Bestudeer de resultaten aandachtig en beantwoord de vragen.

licht

top bedekt met top bedekt basis bedekt met ondoorzichtige met transparante ondoorzichtige dop dop boord

top afgescheiden top afgescheiden door doorlaatbaar door ondoorlaatbaar tussenschot plastic

©

top verwijderd

A kiemend graszaad in donkere omgeving

B

C

D

E

F

G

H

kiemende graszaden in aanwezigheid van licht invallend vanaf zijkant

THEMA 05

hoofdstuk 2

357


Wat leid je af uit de vergelijking van situatie A en B?

2

Wat leid je af door de resultaten van de experimenten B, C, D, E en F te vergelijken?

3

Wat kun je besluiten uit de experimenten G en H?

4

Bestudeer het volgende experiment en beantwoord de vragen. a

IN

1

Tussen de stengeltop en het onderliggende deel van de stengel van een kiemende plant wordt een doorlaatbaar blokje geplaatst. Dat blokje raakt doordrongen met auxine van de plant. De plant wordt belicht van de zijkant.

b Eenzelfde blokje wordt aan de zijkant van een kiemende stengel geplaatst, waarvan de toppen afgesneden zijn. De plant wordt in het donker gezet.

N

licht

VA

Laat het hormoon in een doorlaatbaar blokje doordringen.

a licht

c

b donker

Beschrijf je waarnemingen.

d Wat kun je uit dit experiment besluiten?

Het hormoon wordt aangemaakt o.i.v. licht / donker. In licht worden die hormonen

©

afgebroken / verspreid. De cellen groeien sneller / trager o.i.v. hormonen.

e

Bestudeer hieronder de bevindingen die je uit dit experiment kon afleiden.

• Uit het experiment blijkt dat planten die licht ontvangen naar dat licht toe groeien.

• Verder kun je afleiden dat de plantencellen onder invloed van dat licht het hormoon auxine produceren.

• Bovendien blijkt dat auxine de groei van de stengel stimuleert.

Zoek uit naar waar auxine zich vanuit de top over de stengel verspreid.

358

THEMA 05

hoofdstuk 2


5

In een ander experiment met twee quasi identieke planten wordt bij één plant de bovenste eindknop verwijderd.

plant met bovenste groeizone en knoppen intact

a

IN

eindknop

plant met bovenste knoppen verwijderd

Wat gebeurt er als de eindknop in een plant verwijderd wordt?

N

b Wat kun je uit deze proef besluiten?

©

VA

Auxinen vormen een belangrijke groep van hormonen.

Ze stimuleren de lengtegroei van de cellen in de stengel. Ze worden in de meristemen aangemaakt en dan naar de schaduwzijde getransporteerd.

Wanneer het zonlicht echter van één kant komt, zal aan de kant waar het zonlicht invalt op de plant de auxine wat minder aanwezig zijn, terwijl er aan de schaduwkant net meer auxine in de cellen zit. Daarom zullen de

cellen aan de schaduwkant iets langer worden dan de cellen aan de zonkant. De stengel groeit dus krom, omdat de cellen aan de schaduwzijde langer worden.

De stoffen die de uitgroei van zijscheuten verhinderen, zijn ook auxinen.

Uit experimenten is gebleken dat auxine uit de top verhindert dat de lager gelegen knoppen uitgroeien. Als de bovenste meristemen van een plant

worden verwijderd, valt die remmende werking van auxine weg en beginnen de zijknoppen uit te groeien. De plant wordt daardoor breder en de plant

kan nu via de zijscheuten in de hoogte groeien. Omdat ze na beschadiging

of snoeien de wortel- en stengelgroei stimuleren, worden auxines ook vaak groeihormonen genoemd.

THEMA 05

hoofdstuk 2

359


Onder invloed van de zwaartekracht groeien wortels naar beneden. Als

het meristeem van een wortel horizontaal komt te liggen, hoopt auxine

zich op aan de onderzijde van de wortel. In de wortels heeft auxine een

tegengestelde werking aan die in de stengel. Omdat het strekken van de

cellen aan de onderzijde van de wortel wordt afgeremd, buigt de wortel om

en groeit hij weer naar beneden. Dat verschijnsel wordt geotropie genoemd. Auxinen zijn dus plantenhormonen die de groei kunnen regelen. Hoewel

auxinen in alle cellen kunnen worden aangemaakt, gebeurt dat vooral in de meristemen van de plant. Van daaruit worden die hormonen naar andere

delen van de plant verspreid. Afhankelijk van de cellen waarop de auxinen

N

IN

inwerken, kunnen ze een andere werking hebben.

VA

WORTEL Auxine remt de lengtegroei van cellen (of het strekken van cellen). Daardoor worden de cellen onderaan minder lang dan bovenaan en buigt de wortel naar beneden.

©

Afb. 197 Invloed van auxine op de groei van de wortel en de stengel

360

THEMA 05

hoofdstuk 2

STENGEL Auxine stimuleert de lengtegroei van cellen. De cellen onderaan worden langer dan de cellen bovenaan waardoor de stengel naar het licht toe (naar boven) buigt.


Ethyleen

C

OPDRACHT 16

ONDERZOEK

Een aantal fruitsoorten, zoals appels, peren en bananen, vormen grote hoeveelheden van het gasvormig hormoon ethyleen. Voer de volgende proef uit om de invloed van het hormoon ethyleen op de rijping van fruit te onderzoeken. Onderzoeksvraag

1

Hypothese

3

Benodigdheden

IN

2

Welke invloed heeft ethyleen op de rijping van fruit?

2 (doorzichtige) afsluitbare zakken of bokalen onrijpe kerstomaten rijpe appels

4

Werkwijze

Plaats in een eerste doorzichtige zak of bokaal een onrijpe kerstomaat en sluit de zak of bokaal af.

3

Laat een week liggen.

2

Plaats in een andere doorzichtige zak of bokaal een onrijpe kerstomaat en een appel. De appel mag de tomaat niet raken. Sluit de zak of bokaal af. Waarneming

VA

5

N

1

Wat neem je waar als je de kerstomaten na een week vergelijkt?

6

Verwerking

©

Hoe komt het dat de tomaat bij de appel het snelst rijpte?

7

Besluit

Formuleer een besluit.

8

Reflectie De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

THEMA 05

hoofdstuk 2

361


Na het uitvoeren van de opdracht begrijp je wellicht waar het gezegde ‘Eén rotte appel in de mand maakt al het gave fruit ten schande’ vandaan komt.

Sommige fruitsoorten, zoals appels, produceren een gasvormige stof die de rijping bevordert. Dat gas is ethyleen (etheen). Ethyleen zorgt ervoor dat de vrucht tijdens de rijping een opvallende kleur krijgt en dat er zoete suikers en lekkere geuren gevormd worden. Zo trekt de vrucht de aandacht van

dieren die de vruchten eten en daarmee helpen om de zaden te verspreiden.

IN

Ethyleen wordt daarom ook het rijpings- of verouderingshormoon genoemd.

WEETJE

Sommige vruchten, zoals appels, bananen, tomaten en kiwi’s, rijpen verder nadat ze geplukt worden. Dergelijke vruchten worden climacterisch fruit genoemd. Omdat onrijp fruit minder snel beschadigd

raakt, worden de vruchten geplukt nog voor ze rijp zijn. Ze worden naar verschillende delen van de wereld getransporteerd in gekoelde containers, omdat lage temperaturen de rijping vertragen. Als ze in het land

van bestemming aankomen, wordt de rijping versneld door het fruit met ethyleen in contact te brengen. Zo belandt mooi en onbeschadigd rijp fruit in de winkelrekken.

Niet-climacterische vruchten, zoals ananas, druiven en sinaasappelen, rijpen niet of nauwelijks meer nadat

ze geplukt zijn. Als je een aardbei te vroeg plukt, blijft ze zuur. De aardbeien enkele dagen laten liggen, maakt aan de plant gerijpt is.

N

ze wel roder, maar lekker zoet worden ze niet meer. Niet-climacterisch fruit mag je dus pas plukken nadat het

VA

Climacterisch fruit

avocado’s

bananen

pruimen

frambozen

sinaasappelen

aardbeien

perziken

peren

tomaten

braambessen

druiven

kersen

citroenen

©

appels

abrikozen

362

Niet-climacterisch fruit

THEMA 05

hoofdstuk 2

kiwi’s

paprika’s

cashewnoten


OPDRACHT 17

Bestudeer de afbeelding en beantwoord de vraag. In de onderstaande afbeelding zie je het resultaat van de kieming van erwten in aparte ruimtes, met in

0,00

0,10

IN

elke ruimte een verschillende hoeveelheid ethyleengas.

0,20

0,40

0,80

ethyleenconcentratie (delen per miljoen)

©

VA

N

Wat is het effect van het gas ethyleen op een kiemende plant?

Afb. 198 Plantenwortels oefenen een grote kracht uit op voorwerpen die hun groei versperren.

Wanneer een kiemende plant tegen een obstakel botst, heeft de plant

twee mogelijkheden: het obstakel opzij duwen of eromheen groeien. In een dergelijke situatie produceert de plant meer ethyleen. Daardoor wordt de stengel korter en dikker en kan de plant een grotere druk uitoefenen. De mogelijkheid om het obstakel weg te drukken, neemt toe. Ook begint de

stengel horizontaal af te buigen, zodat de kiemende plant omheen het object

kan groeien. Zodra het obstakel weg is, vermindert de productie van ethyleen en zet een normale groei zich verder.

THEMA 05

hoofdstuk 2

363


Plantenhormonen spelen een belangrijke rol in de regeling van

levensprocessen van de plant. Dat bevordert hun overleving en voortplanting. Auxine, ethyleen en abscisinezuur zijn bekende plantenhormonen.

Het hormoon abscisinezuur regelt de sluiting van huidmondjes en

beperkt zo waterverlies van de plant. Het abscisinezuur in vruchten

verhindert dat de zaden beginnen te kiemen, omdat ze zich in de vrucht niet tot een volwaardige plant kunnen ontwikkelen.

IN

Auxinen zijn plantenhormonen die vooral worden aangemaakt in

de groeizones van planten en het strekken van de cel (lengtegroei) regelen. Ze zorgen ervoor dat bovengrondse delen naar het licht

buigen en wortels naar beneden groeien. Auxinen verhinderen ook dat okselknoppen van de plant uitgroeien tot zijtakken.

Ethyleen is een gasvormig plantenhormoon dat op meerdere manieren een invloed heeft op het functioneren van een plant. Het speelt een

belangrijke rol bij fruitrijping en zorgt ook voor een aangepaste groei

als een kiemende plant een obstakel tegenkomt: de stengel wordt korter en dikker om het obstakel weg te duwen, en begint horizontaal af te

N

buigen om rond het obstakel te groeien.

Maak oefening 11 t/m 17 op p. 377-378.

VA

`

2.3 Welke hormonen spelen een rol in de homeostase van het watergehalte?

Net zoals bij dieren, moeten planten hun inwendig milieu zo stabiel mogelijk houden. Dat verschijnsel noemen we homeostase. De regeling van het

watergehalte van de plant noemen we de waterhuishouding. De huidmondjes

©

spelen daarin een belangrijke rol. Het openen en sluiten van de huidmondjes

wordt geregeld door meerdere factoren, zoals licht en luchtvochtigheid, maar ook door hormonen, zoals abscisinezuur.

Als er onvoldoende water beschikbaar is om de sapstroom in stand te

houden, lijden de planten aan droogtestress. Dan verliezen de planten hun bladeren. Ook in het najaar werpen heel wat loofbomen hun bladeren af.

Zo kan de plant overleven zonder sapstroom. Bladval is het gevolg van een samenspel van auxine, ethyleen en abscisinezuur.

• De auxinen die in het blad worden gemaakt, remmen de vorming van een laagje kurk aan de basis van de bladsteel in de afstotingslaag. Daardoor

blijft het blad stevig verbonden met de plant. De productie van auxine is temperatuurgevoelig. Wanneer het in het najaar koeler wordt, daalt de

productie en wordt de vorming van de afstotingslaag niet meer geremd.

• Ook het hormoon abscisinezuur (ABA) zorgt voor minder auxineproductie naarmate het blad veroudert.

364

THEMA 05

hoofdstuk 2


• Als de hoeveelheid auxine daalt, wordt de afstotende laag gevoeliger

voor ethyleen. Dat hormoon veroorzaakt de afbraak van de celwanden in de afstotingslaag, waardoor de basis van de bladsteel verzwakt.

Tegelijk zorgt ethyleen voor de vorming van een kurklaagje, zodat de

transportvaten worden afgesloten. Je kunt dat zien aan het bladlitteken.

Dankzij het kurklaagje wordt het waterverlies beperkt als het blad valt en zo kan de plant overleven zonder sapstroom.

Onder invloed van zijn eigen gewicht en het spel van de wind zal het blad na Afb. 199 Bladlitteken

enige tijd afvallen.

Het watergehalte in de plant wordt geregeld door meerdere

plantenhormonen. Die werken samen om het intern milieu, zoals het

IN

watergehalte, in evenwicht te houden. Plantenhormonen spelen, net als de

hormonen in dieren, een belangrijke rol in de homeostase van het inwendig

transport naar de stengel via floëem

transport naar de bladeren via floëem

VA

aanmaak ABA door wortels

N

droogtestress

milieu.

©

MERISTEEM

lage temperatuur

huidmondjes sluiten

BEPERKING WATERVERLIES

in de deelweefsels wordt de aanmaak van auxine geremd

kurkvorming stimuleren van ethyleen bladval

Afb. 200 Samenwerking van plantenhormonen bij het remmen van waterverlies

afbraak celwanden in de afstotingslaag

THEMA 05

hoofdstuk 2

365


Plantenhormonen spelen een rol bij het regelen van het watergehalte in planten:

• het waterverlies via de huidmondjes wordt geregeld door abscisinezuur;

• bij droogtestress en bij koude regelen auxine, abscisinezuur en

ethyleen samen de bladval. Zo gaat er geen water verloren via de huidmondjes.

Plantenhormonen werken samen om de homeostase van het watergehalte in stand te houden.

Maak oefening 18 en 19 op p. 379.

IN

`

2.4 Hoe wordt de werking van planten geregeld?

Plantenhormonen

N

A

Plantenhormonen zijn signaalstoffen: ze brengen een boodschap over van de

OPDRACHT 18

ene naar de andere plaats in de plant. We bestuderen twee voorbeelden.

VA

Lees de artikels en vul de tabel in.

WATER

©

Dat wortels naar beneden groeien onder invloed van de zwaartekracht en hoe het hormoon auxine daarin een rol speelt, heb je al geleerd. Omdat water normaal gezien in de grond zit, was het tot voor kort onduidelijk of de aanwezigheid van water ook een invloed heeft op de groeirichting van de wortels. In het internationale ruimtestation (ISS) kan het effect van water op de wortelgroei worden bestudeerd, zonder dat de zwaartekracht een invloed heeft. Het blijkt dat de wortels van de plant naar het water toegroeien, ook als water zich aan de zijkant van de plant bevindt. Men gaat ervan uit dat de beweging van het water kleine trillingen veroorzaakt. Die trillingen veroorzaken lichte vervormingen van receptorcellen in de plant. Als gevolg van de vervorming worden minimale hoeveelheden van het hormoon auxine geproduceerd. Auxine kan binden op alle cellen van de plant. De cellen zijn auxinegevoelig, omdat ze moleculen bevatten waarop auxine past. Auxine verandert de werking van die cellen, zodat die kunnen reageren en hun groeirichting aanpassen.

366

THEMA 05

hoofdstuk 2


Druk en beschadiging

prikkel

VA

receptor

N

IN

Als een druppel regen een blad raakt, verspreiden kleine druppeltjes zich in alle richtingen. Omdat die druppeltjes bacteriën, virussen of sporen van schimmels kunnen bevatten, is dat gevaarlijk voor de plant. Ook naburige BEKIJK VIDEO planten kunnen schade ondervinden, want één enkel druppeltje kan de ziekteverwekkers tot wel tien meter ver verspreiden over de omringende planten. Als reactie op de regendruppels, lichte aanrakingen of bij beschadiging, produceren de betrokken cellen bepaalde stoffen. Die veroorzaken in onbeschadigde cellen de aanmaak van meerdere hormonen, waaronder jasmijnzuur. Dat hormoon verspreidt zich via het floëem van blad tot blad en via de lucht naar andere niet-beschadigde plantendelen of naar naburige planten. Jasmijnzuur veroorzaakt daar bijna onmiddellijk het optreden van meerdere verdedigingsmechanismen van de plant, zoals de productie van giftige stoffen, of de aanmaak van extra dikke celwanden, waardoor cellen minder goed kunnen worden aangetast. Ook de aanmaak van nog andere hormonen, zoals ABA, auxine en ethyleen, kan worden gestimuleerd.

conductor

©

effector

reactie

THEMA 05

hoofdstuk 2

367


Plantenhormonen zijn, net als hormonen bij dieren, signaalstoffen die een boodschap overbrengen tussen de receptor en de effector. De receptoren

zijn de cellen die de prikkel detecteren. Net zoals bij dieren, produceren die cellen ook de hormonen. De hormonen binden met welbepaalde moleculen

van andere cellen, de effectoren. Alleen als een welbepaald hormoon op een welbepaalde effector bindt, zoals een sleutel op een slot, wordt een reactie uitgelokt. Door de reactie neemt de overlevings- of voortplantingskans van de plant toe.

Het werkingsmechanisme van plantenhormonen lijkt dus sterk op dat bij

B

Welke andere mechanismen regelen de werking van planten?

IN

dieren.

Je leerde dat reacties van planten, net zoals bij dieren, door hormonen kunnen worden geregeld, waardoor ze veranderingen in hun omgeving

kunnen opvangen. Daarnaast beschikken ze ook over andere mechanismen om signalen door te geven.

N

OPDRACHT 19

Bestudeer de voorbeelden en zoek hoe planten signalen kunnen geleiden. Vul de tabel aan. Beschadiging

VA

Rozenblaadjes zijn gevoelig voor bladluizen. De diertjes voeden zich met het floëemsap van jonge plantendelen, dat veel voedingsstoffen bevat.

Als bladluizen cellen beschadigen, komen stoffen uit die cellen vrij. Als die stoffen binden op

receptoren, start de productie van glutamaat. Glutamaat verandert de eigenschappen van het

celmembraan, waardoor geladen deeltjes zich van cel naar cel kunnen verplaatsen. Zo ontstaat een

elektrisch signaal doorheen (delen van) de plant die de productie van afweerstoffen op gang brengt. Die afweerstoffen maken de plant minder appetijtelijk om de vraat te verminderen. Aanraking

Het kruidje-roer-mij-niet is een kruidachtige

©

plant die aantoont dat planten heel snel kunnen reageren. Als de plant wordt

aangeraakt of door de wind beweegt, gaan de blaadjes ‘dicht’. Ook belichting heeft

BEKIJK VIDEO

een invloed, want ’s nachts zijn de blaadjes samengevouwen.

Bij aanraking worden specifieke cellen

geprikkeld waardoor een elektrisch signaal ontstaat. Dat signaal verspreidt zich over de plant. Op de

plaats waar blaadjes aan de steel vasthangen, zit een bladscharnier. Dat is een zwelling met cellen die snel water verliezen als ze een elektrisch signaal ontvangen. Als die cellen water verliezen, bewegen de blaadjes.

368

THEMA 05

hoofdstuk 2


Planten reageren op beschadiging

Planten reageren op aanraking

prikkel receptor signalen

IN

effector reactie

Planten hebben geen zenuwstelsel, maar ze kunnen toch informatie verspreiden met behulp van elektrische signalen.

N

• De prikkels worden opgevangen door receptoren. Zo zijn sommige cellen extra gevoelig voor aanraking.

• Na ontvangst van de prikkel verspreiden geladen deeltjes zich over de plant. Er ontstaat er een elektrisch signaal.

• De geladen deeltjes worden naar de effectoren gestuurd. De

plantendelen die gevoelig zijn voor die geladen deeltjes, kunnen daarop

©

VA

reageren, zoals de bladscharnieren bij het kruidje-roer-me-niet.

• Door de reactie stijgt de overlevings- en voortplantingskans van de plant.

Planten worden voortdurend blootgesteld aan veranderingen in hun

omgeving. In tegenstelling tot dieren, kunnen planten zich niet verplaatsen

als de omgeving ongunstig is. Daardoor hebben ze in de loop van de evolutie meerdere mechanismen ontwikkeld om ongeschikte veranderingen op te vangen.

Omdat planten zich niet naar een andere omgeving kunnen verplaatsen,

moeten ze reageren op veranderingen in hun omgeving om te overleven. • Net zoals bij dieren, coördineren hormonen de reacties die nodig zijn om de kans op overleving en voortplanting te verhogen. De

plantenhormonen fungeren als signaal tussen prikkel en effector. Auxine, ABA, ethyleen en jasmijnzuur zijn enkele voorbeelden van plantenhormonen.

• Planten gebruiken ook elektrische signalen om informatie

te verspreiden. Daarvoor beschikken ze echter niet over een

`

zenuwstelsel, zoals dat bij dieren het geval is.

Maak oefening 20 op p. 379.

THEMA 05

hoofdstuk 2

369


THEMASYNTHESE

Transport in de plant Planten zijn opgebouwd uit wortel, stengel, blad en bloem.

• Om in hun voedingsstoffen te voorzien is fotosynthese noodzakelijk. De CO2 die daarvoor nodig is, nemen de planten op via de open huidmondjes.

• Ook water is belangrijk voor de plant. Als de cellen minder water bevatten, daalt de vloeistofdruk in de cellen en verliezen ze hun stevigheid. Water is nodig voor het transport van opgeloste stoffen naar alle cellen van de plant en voor de fotosynthese. Omdat water verdampt langs de open huidmondjes, moet het voortdurend aangevuld worden vanuit de bodem.

• Het transport van water gebeurt opwaarts langs de houtvaten van het xyleem en is mogelijk dankzij: — capillaire krachten tussen watermoleculen en de transportvaten, — worteldruk,

IN

— transpiratiezuiging.

Dankzij die processen is er opwaarts transport mogelijk.

zonlicht

huidmondje

verdampen H2O

CO2

O2-gas

N

omgevingstemperatuur

waterdraden

VA

aanzuigen H2O

Het transport van assimilaten en plantenhormonen gebeurt via de zeefvaten van het floëem.

Rol van de huidmondjes – homeostase

©

Afhankelijk van de hoeveelheid beschikbaar water gaan de huidmondjes open of dicht. Ook het plantenhormoon

abscisinezuur beïnvloedt het sluiten van de huidmondjes. Zo wordt de waterhuishouding aangepast naargelang de omstandigheden.

Als er geen sapstroom is, kan het water niet vanuit de bodem worden aangevuld. De bladeren verliezen is een

manier om waterverlies te beperken. Bladval wordt geregeld door een samenwerking tussen meerdere hormonen. De werking van planten is erop gericht om het watergehalte in evenwicht te houden; dat is homeostase.

370

THEMA 05

themasynthese


CONDUCTOR

RECEPTOR

huidmondjes sluiten zich ABA

EFFECTOR geen fotosynthese geen waterverlies

vloeistofdruk in de cellen daalt

transpiratiezuiging stopt

IN

via huidmondjes

geen verdamping

via huidmondjes waardoor het watergehalte

REACTIE

in de plant stijgt

geen transpiratiestroom

wind

door worteldruk en

capillaire krachten stijgt

droge omgeving

PRIKKEL donker PRIKKEL

het watergehalte in de plant

HOMEOSTASE

de vloeistofdruk in de cellen is in evenwicht

VA

licht

N

hoge temperaturen

watergehalte in de

windstil

plant neemt af

vochtige bodem

hoge temperatuur

©

hoge luchtvochtigheid

REACTIE

RECEPTOR

water verdampt

vloeistofdruk

in de cellen stijgt CO2-opname

fotosynthese huidmondjes openen zich EFFECTOR

THEMA 05

themasynthese

371


Planten als systeem Om te functioneren en ook om de homeostase in stand te houden, werken planten volgens het bekende regelsysteem:

Prikkels zoals:

• beschadiging, bijvoorbeeld door bladluizen,

prikkel

• aanraking,

• de hoeveelheid water, de aanwezigheid van voedingsstoffen of hormonen, de zwaartekracht en licht.

IN

Planten hebben enkele specifieke receptorcellen, zoals de fotoreceptoren

en cellen die gevoelig zijn voor aanraking of voor trillingen. Andere prikkels

receptor

kunnen door alle cellen worden opgevangen, zoals een beschadiging, of de aanwezigheid van water en hormonen.

De receptorcellen kunnen hormonen produceren, zoals auxine bij belichting of abscisinezuur bij watertekort. Andere receptorcellen veroorzaken de

conductor

verplaatsing van geladen deeltjes en zorgen zo voor een elektrisch signaal.

Dat heb je gezien in het voorbeeld van de rups die aan de blaadjes van een

effector

N

plant at.

Alle plantencellen zijn gevoelig voor plantenhormonen. Elke cel kan dus op auxine of op abscisinezuur reageren. Om op een bepaald plantenhormoon

te kunnen reageren, is het nodig dat het hormoon op de effector kan binden zoals een sleutel op een slot, net als bij dieren. Ook de elektrische signalen kunnen alle cellen beïnvloeden. Bij planten zijn de effectoren dus geen

VA

specifieke weefsels of organen.

reactie

De reactie van planten is afhankelijk van het weefsel waarin de effector ligt. Zo zal auxine in de top van de plant zorgen voor fototropie, in de wortel van

de plant veroorzaakt het hormoon geotropie. De bladscharnieren reageren op elektrische signalen door water af te geven: andere cellen van dezelfde plant ontvangen die geladen deeltjes ook, maar reageren er niet zichtbaar op.

In alle gevallen heeft de reactie van planten als gevolg dat de overlevings- of voortplantingskansen van een plant

©

verbeteren.

372

THEMA 05

themasynthese

BEKIJK DE KENNISCLIP


CHECKLIST

JA

NOG OEFENEN

1 Begripskennis • Ik kan de hoofddelen van de plant op een echte plant, foto of tekening herkennen.

• Ik kan een micropreparaat van de wortel, stengel en blad herkennen.

• Ik kan de volgende weefsels herkennen op een micropreparaat van de

wortel, stengel en blad: xyleem, floëem, vulweefsel, epidermis en cortex.

• Ik kan huidmondjes op een preparaat van een blad herkennen. • Ik kan het transport van assimilaten in de plant toelichten.

• Ik kan de weg van het transport van stoffen op een tekening aanduiden.

IN

• Ik kan het opwaarts transport verklaren met de volgende begrippen: capillaire krachten, worteldruk en transpiratiedruk.

• Ik kan de waterhuishouding in de plant toelichten met behulp van een gegeven schema.

• Ik kan aan de hand van voorbeelden aantonen dat hormonen de overlevingskans van planten bevorderen.

• Ik kan met voorbeelden toelichten dat een hormoon op meerdere manieren een invloed heeft op de plant.

• Ik kan met behulp van een schema verklaren hoe hormonen samenwerken om de bladval te regelen.

N

• Ik kan met voorbeelden aantonen dat planten werken als een systeem.

2 Onderzoeksvaardigheden

• Ik kan een onderzoeksvraag formuleren aan de hand van een aantal criteria.

• Ik kan een hypothese formuleren in functie van de onderzoeksvraag.

VA

• Ik kan een experiment uitvoeren en de nodige gegevens verzamelen. • Ik kan een waarneming interpreteren en verklaren.

• Ik kan een besluit formuleren op basis van de verzamelde gegevens. • Ik kan reflecteren over een onderzoek. Je kunt deze checklist ook op

invullen bij je portfolio.

©

`

THEMA 05

checklist

373


CHECK IT OUT

Î Ik snak naar water Tijdens de CHECK IN van dit thema heb je gemerkt dat de plant reageert op een droge en een vochtige bodem. 1

Waarom hangen de blaadjes van een basilicumplant als de wortel zich in een droge

2

Waarom zijn de blaadjes weer fris en stevig als de wortel van de basilicumplant zich in een

3

Hoe regelt de basilicumplant zijn waterhuishouding?

©

VA

N

vochtige omgeving bevindt?

IN

omgeving bevindt?

4

374

Waarom kunnen planten, zoals lavendel, wel overleven in een droge omgeving zoals die in Zuid-Europa te vinden is?

THEMA 05

check it out


AAN DE SLAG

1

Welk weefsel zorgt voor transport van stoffen van de wortel tot het blad? Kruis het juiste antwoord aan. parenchym

xyleem floëem

epidermis

2

Welke weefsels doorkruist water uit de bodem achtereenvolgens om tot in het xyleem te geraken?

3

4

Definieer het begrip ‘assimilatie’.

IN

xyleem

In de bladeren is glucose aangemaakt. Bepaalde glucosemoleculen zullen naar de cellen van de hoofdwortel De cellen van … het xyleem de cortex

het floëem

de epidermis

Bestudeer de microscopische doorsnede van het blad.

©

VA

5

N

gaan. Welke cellen van de hoofwortel zullen eerst die glucosemoleculen ontvangen? Kruis aan.

a

Welke stoffen, die nodig zijn voor de fotosynthese, worden vanuit de wortel via het transportweefsel vervoerd tot in het blad?

b Welke stoffen, die nodig zijn voor de fotosynthese, komen het blad binnen via de huidmondjes? c

Welke stoffen, geproduceerd tijdens de fotosynthese, verlaten de plant?

THEMA 05

aan de slag

375


d Welke weefsels in het blad herken je op de figuur van de bladdoorsnede? Benoem ze. e

Als je rozen in een vaas zet, is het raadzaam om regelmatig van de stengels een stukje af te snijden.

IN

7

Welke mechanismen van watertransport komen in iedere plant voor?

Waarom moet je dat doen?

VA

a

N

6

Teken met pijltjes de plaats waar de gasuitwisseling plaatsvindt.

b Welke mechanismen zorgen voor het transport bij dit rozenboeket?

8

De bladeren van helmgras of bamboe rollen zich over de lengte op als

©

de plant zich in een droge omgeving bevindt. Wat is het nut daarvan?

376

THEMA 05

aan de slag


9

In een serre bevinden zich tomatenplanten. Hoe kun je ervoor zorgen dat de huidmondjes van de bladeren zich op een natuurlijke manier sluiten, zodat de planten geen water verliezen? Noteer drie manieren.

10

Kruis aan welke kenmerken van dierlijke hormonen we aantreffen bij plantenhormonen.

Plantenhormoon?

IN

Kenmerk dierlijk hormoon

De productie wordt uitgelokt door inwendige en uitwendige prikkels. Aangemaakt door kliercellen

De hormoonproducerende cellen zijn ook de receptorcellen.

Hormonen worden verspreid over alle weefsels van het organisme. Hormonen worden verspreid via een transportstelsel.

N

Hormonen zijn signaalstoffen.

Hormonen fungeren als conductor omdat ze een schakel vormen tussen receptor en effector.

Werken in op cellen met specifieke receptoren.

VA

Een hormoon kan op een of meerdere soorten cellen inwerken. Een hormoon werkt in heel lage dosissen.

11

©

12

Wat is het gevolg van het aanbrengen van abscisinezuur op planten?

Wat kun je doen om de groei van een plant te beïnvloeden, zodat de plant breder wordt en meer

zijtakken krijgt?

THEMA 05

aan de slag

377


13

Een wetenschapper ontwikkelt een kunstmatig groeihormoon, dat exact tegengesteld werkt aan auxine. Welke effecten neem je waar, als je weet dat de plant horizontaal ligt, in: a

De stengel:

b De wortel

14

Aan de hand van dat hormoon wil de wetenschapper dezelfde effecten veroorzaken als auxine. Duid met beneden groeit en de stengel naar boven?

IN

pijlen aan waar in de wortel/stengel hij het hormoon moet aanbrengen, als hij wil dat de wortel naar

N

c

Snijbloemen verwelken veel sneller als ze naast een fruitschaal met appelen of bananen staan. Hoe zou dat

VA

komen?

Wanneer fruit rijpt, krijgt het vaak een rode of gele kleur. Wat is het voordeel van die kleur?

©

15

16

Heel wat landbouwers in Florida lieten hun fruit rijpen in schuren waar kerosinebranders aanwezig waren.

Toen ze die door moderne verwarmingstoestellen vervingen, rijpte het fruit niet meer. Hoe zou dat komen?

17

378

Verklaar waarom tomatenzaadjes niet kiemen als ze nog in een tomaat zitten.

THEMA 05

aan de slag


18

Illustreer met een voorbeeld of schema hoe een plant een nieuw evenwicht bereikt na een gebeurtenis, zoals

19

20

Welke hormonen zijn bij de bladval betrokken?

IN

droogte of verplaatsing.

In tegenstelling tot dieren kunnen planten zich niet verplaatsen als de omgeving ongunstig is. Daardoor

hebben ze in de loop van de evolutie meerdere mechanismen ontwikkeld om ongeschikte veranderingen op te vangen. Vul de tabel aan.

prikkel receptor

receptoren in het blad

VA

signalen effector

cellen worden langer

©

reactie

Verder oefenen? Ga naar

Planten reageren op aanraking

N

Planten reageren op licht

lengtegroei

samenvouwen

.

THEMA 05

aan de slag

379


LABO'S

381

Onderzoek 2: Onderzoek de bouw van een varkensoog.

383

Onderzoek 3: Vergelijk de leesafstand bij verschillende leeftijden.

387

IN

Onderzoek 1: Onderzoek hoe lichtstralen zich in het oog verplaatsen.

Onderzoek 4: Hoe reageren planten op zwaartekracht? Onderzoek 5: Fototropie

Onderzoek 6: Onderzoek het minimale tijdsverschil dat je oren gebruiken om de richting van het geluid te bepalen. Onderzoek 7: Onderzoek wat geluid is.

Onderzoek 8: Onderzoek de voortplanting van geluid

N

doorheen een middenstof.

Onderzoek 9: Zoek informatie op over een van de volgende stoornissen. 389

Onderzoek 11: Hoe snel gaat informatie doorheen neuronen?

393

VA

Onderzoek 10: Voer een microscopieoefening van zenuwweefsel uit.

Onderzoek 12: Wat als de werking van het zenuwstelsel verstoord is?

Onderzoek 13: Wat als de werking van het hormonale stelsel verstoord is? 395

Onderzoek 15: Onderzoek de macroscopische bouw van dwarsgestreepte spieren.

399

Onderzoek 16: Vergelijk de microscopische bouw van endocriene en exocriene klieren.

403

Onderzoek 17: Neem het transportweefsel waar bij een selderplant.

405

©

Onderzoek 14: Onderzoek hoe spierweefsel microscopisch is opgebouwd.

380


LABO Naam:

ONDERZOEK

klas:

nummer:

1

Onderzoek hoe lichtstralen zich in het oog verplaatsen. 1

Wat gebeurt er met lichtstralen bij de overgang van de ene naar de andere stof? Hypothese

3

IN

2

Onderzoeksvraag

Benodigdheden Materiaal

Stoffen

bekerglas (100 ml)

50 ml water

twee pipetten (10 ml)

10 ml olie

potlood

10 ml ethanol

!

TIP Scan de QR-code om de

LABOMATERIAAL

veiligheidsmaatregelen en gevaren van alle stoffen en materialen. Ethanol

H 225, P 210

H- en P-ZINNEN

VA

Werkwijze

Check steeds goed de

N

labomaterialen te ontdekken.

4

VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT

1

Neem het bekerglas en zet er een potlood in.

4

Voeg met de andere pipet 10 ml ethanol toe door het langs de rand van het glas naar beneden te druppelen.

2 3

5

Vul het bekerglas voor de helft met water (50 ml). Druppel daarop met een pipet 10 ml water. Waarneming

©

Wat neem je waar als je door het bekerglas naar het potlood kijkt?

6

Verwerking

Licht verplaatst zich in een rechte lijn, maar bij de overgang van de ene naar de andere stof kan de straal ‘gebroken’ worden. We noemen dat de lichtbreking.

Beoordeel zelf jouw uitvoering van de proef.

Zet een groen vinkje als alles goed verliep. Zet een rood vinkje als het nog een werkpunt is. Labojas aan?

Stappenplan gevolgd?

Alles goed opgeruimd?

LABO

ONDERZOEK 1

381


LABO Naam:

7

Besluit Licht breekt op het scheidingsvlak tussen twee verschillende stoffen. Het volgt een andere richting. Reflectie

a

De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

invallend

gereflecteerd licht

N

licht

geabsorbeerd

gebroken en

lucht water

©

VA

doorgelaten licht

382

nummer:

IN

8

klas:

LABO

ONDERZOEK 1


LABO Naam:

ONDERZOEK

klas:

nummer:

2

Onderzoek de bouw van een varkensoog. 1

Benodigdheden een varkensoog dissectieschaal

schaar met scherpe punten scherp mes

wegwerphandschoenen

een stukje bedrukt papier 2

keukenpapier

Observatie van de buitenkant van het oog

IN

pincet

Vink de delen aan die je herkent aan de buitenkant van het oog. oogleden oogbol

vetweefsel (wit weefsel)

spierweefsel (lichtroze weefsel)

3

N

oogzenuw (dikke ronde buisvormige structuur die uit de oogbol steekt) traanklieren (gebobbeld wit weefsel)

Dissectie van het oog

Een oog is bijna bolvormig, aan de buitenkant loopt het witte gedeelte helemaal rond het oog. Soms zit er nog vet- en spierweefsel aan vast.

Knip met een schaar de spieren en het vetweefsel rond de oogbol weg.

VA

1

2

Duw eens op de oogbol. Hoe voelt dat aan?

De harde, witte buitenlaag van het oog is ongeveer 1 mm dik; het is het harde oogvlies. Aan de voorzijde van het oog is het oogvlies mat en melkachtig wit: dat is het hoornvlies. Bij dieren is het hoornvlies

doorschijnend. Het hoornvlies is erg dik en taai omdat het uit meerdere lagen bestaat. Daardoor is het hoornvlies extra stevig en wordt het binnenste van het oog goed beschermd.

Als je goed kijkt, zie je dat het iets boller dan de rest van het oog staat. Onder het hoornvlies ontdek je de

iris, hier donker gekleurd. De iris of het regenboogvlies is het gekleurde deel van het oog en ligt achter het

©

hoornvlies. In het midden van de iris bevindt zich een opening waarlangs het licht het oog binnendringt, de pupil.

3

Bekijk aandachtig de onderstaande tekening en snijd het oog open langs de evenaarslijn. Dat gaat het

gemakkelijkst als je eerst met de punt van een scherp mes of een schaar een gaatje prikt in de oogbol. Daarna kun je verder knippen via de evenaarslijn.

oogzenuw hoornvlies evenaarslijn

LABO

ONDERZOEK 2

383


LABO Naam:

klas:

nummer:

Hoe verloopt het openknippen van het harde oogvlies?

4

Wat stel je vast op het moment dat je het oog begint open te knippen? Die vloeistof is het glasachtig lichaam. Het reguleert de druk in de oogbol zodat het oog zijn vorm behoudt Als je het oog volledig hebt opengeknipt, ontstaan er twee delen van de oogholte: - het voorste deel met het hoornvlies,

- het achterste deel met de oogzenuw.

Welke kleur heeft de binnenzijde van het oog?

6

IN

5

en gemakkelijk in de oogkas kan bewegen.

Dat is een donker pigment dat in het oog aanwezig is. Het verhindert lichtweerkaatsing.

In het voorste deel van het oog zie je de iris zitten. Je ziet dat die aan de zijkanten doorloopt in het vaatvlies, dat aan de binnenkant tegen het harde oogvlies ligt. De iris vormt de scheiding tussen de voorste oogkamer en de achterste oogkamer. Afhankelijk van de hoeveelheid aanwezig pigment is de iris donkerder of lichter

N

gekleurd. Bij weinig pigment is de iris blauw of grijs.

Bekijk het deel met het hoornvlies. Als je goed kijkt, ontdek je daar een rond doorschijnend bolletje: dat is de ooglens.

Haal die er voorzichtig uit en leg ze opzij in de dissectiebak.

Til het kommetje even op. Je ziet nu duidelijk een opening in de iris: dat is de pupil. Je kunt door de pupil en

VA

door het hoornvlies de omgeving zien.

7

Til de lens boven je dissectiebak op met een pincet en kijk door de lens naar de omgeving. Wat zie je?

8

Leg de lens op een stukje papier met tekst. Wat zie je?

9

Duw met je vinger zachtjes op de lens.

©

Schrap in de onderstaande lijst wat niet past.

De ooglens is taai – vervormbaar – elastisch – eerder hard – doorzichtig – troebel.

10 Neem nu het deel waar de oogzenuw aan vastzit.

Welke kleur heeft het centrale gedeelte van dat kommetje?

Dat is het netvlies. Het centrale, licht gekleurde gedeelte is de gele vlek. Je kunt het netvlies met een pincet wegduwen. Op één plaats blijft het hangen: dat is de blinde vlek, de plaats waar de oogzenuw het oog verlaat.

384

LABO

ONDERZOEK 2


LABO Naam:

klas:

nummer:

11 Onder het netvlies zit een dun, vlezig laagje met bloedvaten: het vaatvlies, rijk aan bloedvaten. 12 Ruim nu je materiaal op.

- Verzamel al het dierlijk materiaal in een aparte zak of doosje zodat het gepast kan worden gesorteerd. - Was de dissectieschalen en je dissectiemateriaal af met koud water.

4

- Zorg dat je de tafels schoon achterlaat! Laat je leerkracht controleren.

Verwerking

Je kon tijdens de dissectie een aantal dingen ontdekken. We gaan hier dieper in op de functie ervan. Geef een verklaring bij elke vaststelling.

Het harde oogvlies voelt stevig aan.

c

Het oog is zwartgekleurd vanbinnen. Denk aan wat je geleerd hebt over kleuren zien.

IN

a

b De oogbol voelt stevig aan maar valt in als het glasachtig lichaam wegstroomt.

d De pupil is een gaatje in het regenboogvlies.

f

Het vaatvlies is rijk aan bloedvaten.

Reflectie

Beoordeel zelf jouw uitvoering van de proef.

VA

5

De ooglens is elastisch, vervormbaar en doorzichtig.

N

e

Zet een groen vinkje als alles goed verliep. Zet een rood vinkje als het nog een werkpunt is. Labojas aan?

Stappenplan gevolgd?

Waarnemingen genoteerd? Zelfstandig gewerkt? Rustig gewerkt?

©

Alles goed opgeruimd?

LABO

ONDERZOEK 2

385


©

VA

N

IN

Notities

386


LABO Naam:

ONDERZOEK

klas:

nummer:

3

Vergelijk de leesafstand bij verschillende leeftijden. 1

Benodigdheden meetlat of lintmeter

een blad met tekst in normaal lettertype en -grootte Werkwijze 1

Laat elke proefpersoon het blad op een afstand van zijn ogen houden zodanig dat de tekst goed leesbaar is.

3

Noteer dat in de tabel, samen met de leeftijd van elke proefpersoon.

2 3

Dat is de leesafstand.

Meet de afstand tussen de ogen en het blad.

Waarnemingen

Leeftijd

Leesafstand

VA

N

Naam

IN

2

vijf proefpersonen van verschillende leeftijden

4

Verwerking a

Wat stel je vast als je de leeftijd vergelijkt met de leesafstand?

©

b Verklaar die vaststelling.

5

Formuleer een besluit.

LABO

onderzoek 3

387


©

VA

N

IN

Notities

388


LABO Naam:

klas:

nummer:

ONDERZOEK 10

Voer een microscopieoefening van zenuwweefsel uit. Je leerkracht zal je een of meerdere preparaten ter beschikking stellen om het zenuwweefsel microscopisch te bestuderen. 1

Opdracht

2

2

3

Maak het preparaat zichtbaar voor een microscoop bij een vergroting van 10x10x. Schets het beeld. Hypothese

TIP

Scan de QR-code en volg het

stappenplan voor het bekijken

Benodigdheden microscoop

gekleurd micropreparaat van zenuwweefsel potlood

4

IN

1

van een preparaat onder de microscoop. TIP

Werkwijze

Werk per twee. Volg het stappenplan voor het

bekijken van een preparaat onder de microscoop. Begin ofwel met zelf uitvoeren, of doe eerst een peerevaluatie van een klasgenoot.

Bekijk het preparaat en maak een tekening. Let bij het tekenen op de eisen voor een correcte

je te helpen bij

het gebruik van de microscoop.

VA

2

Scan de QR-code om

N

1

microscopietekening.

Benoem de delen in de legende. Waarneming

©

5

3

STAPPENPLAN PREPARAAT

STAPPENPLAN MICROSCOOP

TIP

Tekenen van microscopische waarnemingen

• Noteer steeds de vergroting voor je tekent

(vergroting = waarde van de ooglens x waarde voorwerplens). Je wilt later nog weten hoe groot je staal was.

• Teken met een scherp potlood. Je kunt zo nauwkeuriger tekenen.

• Respecteer de verhoudingen ten opzichte van de cirkeldoorsnede die je ziet.

• Teken in detail de belangrijke delen. Schets de overige delen.

• Benoem de delen via nummering en de legende. Zo vergeet je niet wat je zag.

LABO

onderzoek 10

389


LABO Naam:

6

klas:

nummer:

Verwerking Vergroting:

Legende:

Naam preparaat:

VA

Vergroting:

Legende:

N

Vergroting:

IN

Naam preparaat:

Naam preparaat:

Besluit

©

7

390

LABO

onderzoek 10

Legende:


LABO Naam:

a

nummer:

Reflectie De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

b Vul de peerevaluatie in.

Deelhandelingen

1

Staat de verlichting aan?

2

Heeft je klasgenoot de voorwerptafel

3

Heeft je klasgenoot de juiste vergroting

5

Is het preparaat goed op de voorwerptafel geklemd?

Positioneert je klasgenoot de delen

Nee Ja

Nee

Nee, foute voorwerplens

Ja, met de kleinste voorwerplens

Nee, klemt, maar lijkt niet vast te liggen. Ja, klemt en controleert of het vastligt.

Nee, positioneert niet met positioneerklemmen.

in de lichtbundel?

Brengt je klasgenoot de voorwerptafel correct naar boven?

Ja, positioneert delen in lichtbundel.

Nee, weet niet welke schroef te gebruiken. Nee, draait snel naar boven.

Ja, langzaam naar boven, zonder hoogtecontrole.

Ja, langzaam naar boven, tot op 2 mm van de lens.

VA

6

correct ingesteld?

Ja

N

4

helemaal omlaag gedraaid?

Kruis het correcte vakje aan voor je klasgenoot.

IN

8

klas:

Kijkt je klasgenoot door de ooglens en draait hij/zij de voorwerptafel correct naar beneden?

Nee, kijkt niet terwijl hij/zij draait.

Nee, kijkt, maar draait niet/fout aan macroschroef. Nee, kijkt, maar draait te snel naar beneden. Ja, kijkt en draait langzaam naar beneden.

©

7

LABO

onderzoek 10

391


©

VA

N

IN

Notities

392


LABO Naam:

ONDERZOEK

klas:

nummer:

11

Hoe snel gaat informatie doorheen neuronen? 1

2

Onderzoeksvraag Wat is de snelheid van de impulsgeleiding? Hypothese

3

IN

Noteer een hypothese.

Benodigdheden meetlint

smartphone

4

Werkwijze

Maak groepjes van vier à vijf leerlingen.

4

Alle leerlingen behalve de eerste en de laatste sluiten de ogen.

2 3 5 6

Scan de QR-code om de test te openen.

De leerlingen geven elkaar de hand. De laatste leerling bedient de smartphone.

TEST JE REACTIESNELHEID

De laatste leerling start de test met een klik en sluit de ogen.

Zodra de eerste leerling het scherm groen ziet worden, knijpt de leerling in de hand van de tweede leerling. Zodra de tweede leerling iets voelt, knijpt hij in de hand van de derde leerling enzovoort.

VA

7

N

1

8

a

Als de laatste leerling iets voelt, klikt hij op het scherm van de smartphone. Herhaal de proef vijf keer. Waarneming

Noteer de resultaten in de tabel en bereken het gemiddelde. Proef

t (s)

1

©

5

9

2

3

4 5

gemiddelde

LABO

onderzoek 11

393


LABO Naam:

klas:

nummer:

b Meet bij elke leerling de weg die de impuls aflegt (bijvoorbeeld van de hand tot de hersenen en van de hersenen tot de andere hand). Noteer in de tabel en bereken de totale lengte. Leerling

s (cm)

1 2 3

IN

4 5 6 totale lengte

6

Verwerking

v = Δs / Δt. a

N

Door de afgelegde afstand (Δs) van de impuls te delen door de reactietijd (Δt), kun je de snelheid berekenen: Hoe groot is de snelheid in centimeter per seconde?

VA

b Hoe groot is de snelheid in meter per seconde? c

7

Hoe groot is de snelheid in kilometer per uur? Besluit

De berekende snelheid (v) van de impulsgeleiding is:

8

©

Reflectie

a

De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

c

394

LABO

Zal de berekende snelheid een overschatting of een onderschatting zijn van de werkelijke snelheid?

onderzoek 11


LABO Naam:

ONDERZOEK

klas:

nummer:

14

Onderzoek hoe spierweefsel microscopisch is opgebouwd. 1

Hoe kunnen we de verschillende soorten spierweefsel microscopisch onderscheiden? Hypothese

3

IN

2

Onderzoeksvraag

Benodigdheden microscoop

preparaten van de drie soorten spierweefsel van een gewervelde (mens, hond, konijn enz.)

4

Werkwijze

2 5

Plaats het preparaat op de tafel van de microscoop.

Bestudeer het skeletspierweefsel, glad spierweefsel en hartspierweefsel bij een vergroting van 10x4x en 10x10x.

Waarneming

N

1

STAPPENPLAN MICROSCOOP

Teken je waarnemingen bij vergroting 10x4x en bij vergroting 10x10x. Gladde spier

Hartspier

©

VA

Skeletspier

LABO

ONDERZOEK 14

395


LABO Naam:

6

klas:

nummer:

Verwerking a

Schrijf boven elke foto welke spier wordt voorgesteld.

b Hoe zijn de verschillende soorten spieren microscopisch opgebouwd? Kruis aan in de tabel. Vorm van cel/ spierweefsel

cilindrisch

Aantal kernen

ja

één

ja

één

nee

meerdere

IN

spoelvormig

Dwarsgestreept?

kort, vertakt

cilindrisch

spoelvormig

nee

N

kort, vertakt

cilindrisch

spoelvormig

VA

kort, vertakt

c

©

Besluit

Noteer een besluit.

396

LABO

nee

Waar in het lichaam komen gladde spieren voor? Geef enkele voorbeelden.

d Geef enkele voorbeelden van skeletspieren.

7

ja

ONDERZOEK 14

meerdere

één

meerdere


LABO Naam:

nummer:

Reflectie

Gedreven

Goed op weg

In ontwikkeling

Onvoldoende

Ik kan zonder probleem

Ik kan meestal zonder

Ik heb hulp nodig om

Ik heb het moeilijk om

Ik vind het beeld zonder

Ik vind meestal het beeld

vinden.

te krijgen met de

een microscoop

hanteren/gebruiken. problemen.

Ik ken het stappenplan om een beeld scherp te stellen en bij elke

vergroting de belichting juist te regelen.

hulp een microscoop hanteren/gebruiken. zonder problemen. Ik kan een beeld

scherpstellen en bij elke vergroting de belichting juist regelen.

De leerkracht moet me maar af en toe

aansporen om de juiste stappen te volgen bij

het scherpstellen van de

te stellen en het beeld te Ik ken het stappenplan om een microscoop

scherp te stellen nog

een beeld te vinden

en een scherp beeld microscoop.

Het stappenplan om de microscoop scherp te

niet goed.

De belichting juist

instellen is bij een

volgende vergroting nog een probleem.

stellen en de belichting juist in te stellen is een probleem.

De leerkracht moet me vaak aansporen om de

juiste stappen te volgen.

©

VA

N

microscoop.

een microscoop scherp

IN

8

klas:

LABO

ONDERZOEK 14

397


©

VA

N

IN

Notities

398


LABO Naam:

ONDERZOEK

klas:

nummer:

15

Onderzoek de macroscopische bouw van dwarsgestreepte spieren. 1

Hoe is een dwarsgestreepte spier macroscopisch opgebouwd? Hypothese

3

Benodigdheden verse kippenvleugel en stuk gekookt soepvlees pincet

scalpel

prepareernaalden schaartje

4

Werkwijze

5

Waarneming

IN

2

Onderzoeksvraag

1

Vergelijk de arm van een mens met de vleugel van een kip. Kleur het schouderblad groen, het opperarmbeen

2

Omcirkel in beide figuren het ellebooggewricht met blauw en het polsgewricht met groen.

©

VA

N

blauw, de ellepijp geel en het spaakbeen rood.

LABO

onderzoek 15

399


LABO Naam:

klas:

nummer:

3

Verwijder de huid van de vleugelbeenderen. De huid plakt enigszins aan de spieren door de aanwezigheid

4

Beweeg de twee grote delen van de vleugel ten opzichte van elkaar. In welk gewricht vindt die beweging

van

.

plaats?

5

Is er sprake van beweging door antagonisme wanneer je de beenderen in dat gewricht ten opzichte van

6

Welke antagonistische spieren veroorzaken beweging in dat gewricht bij een levende kip?

7

Maak één volledige spier los van de kippenvleugel en leg ze in je dissectiebak. Maak daarvan een schets in

IN

elkaar beweegt? Motiveer je antwoord.

©

VA

N

het onderstaande kader.

Het dikkere (rode) middengedeelte noemen we de

is de spier bevestigd aan het been met een (witkleurige)

hoofdzakelijk opgebouwd uit

vlies: de 400

LABO

.

Duid die structuren aan op je tekening. onderzoek 15

. Aan beide uiteinden

. Die structuur is

weefsel. De spier is omgeven door een stevig


LABO Naam:

klas:

nummer:

8

Misschien heb je bij de dissectie witte ‘draden’ opgemerkt. Wat zou dat kunnen zijn?

9

Neem nu het stuk gekookte soepvlees en rafel met prepareernaalden de gekookte spier uiteen. De structuren die je zo losmaakt, zijn

. Vergelijk ze met het snijvlak van de niet-

gekookte spierhelft. Hier kun je nog het laagje bindweefsel waarnemen dat rond die structuren zit: de .

6

Verwerking

.

IN

10 Rafel de spierbundel verder uiteen, zodat je heel dunne draadjes krijgt. De dunste draadjes zijn de

In een gewricht kunnen beenderen ten opzichte van elkaar bewegen omdat

7

Die spieren noemen we Besluit

.

2

N

De macroscopische delen van een dwarsgestreepte spier zijn: 1

2 3

3

VA

4

1

5

Reflectie

De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot, omdat

©

8

5

4

LABO

onderzoek 15

401


©

VA

N

IN

Notities

402


LABO Naam:

klas:

nummer:

ONDERZOEK 16

Vergelijk de microscopische bouw van endocriene en exocriene klieren. 1

Onderzoeksvraag Je kent het verschil tussen endocriene en exocriene klieren. Je onderzoekt nu enkele voorbeelden onder de

2

Hypothese

3

Benodigdheden

IN

microscoop. Formuleer bij deze opdracht een passende onderzoeksvraag.

microscoop

4

Werkwijze

1

STAPPENPLAN MICROSCOOP

Noteer in de tabel bij Waarneming de naam van het preparaat dat je bekijkt. Bekijk de verschillende preparaten onder de microscoop. Waarneming

VA

5

2

N

preparaten van klieren

Vul de tabel aan.

Afvoerbuis

Afvoerbuis

Vergroting

zichtbaar

niet zichtbaar

…x ...x

©

Naam van het preparaat

LABO

onderzoek 16

403


LABO Naam:

6

klas:

nummer:

Verwerking Op basis van het onderzoek kun je de voorbeelden indelen als exocrien of endocrien. Plaats een kruisje in de Naam van het preparaat

Exocrien

Endocrien

7

Besluit

N

IN

passende kolom.

Klieren die hun kliersap afscheiden aan het uitwendig milieu noemen we

VA

Ze beschikken daarvoor over

.

Klieren die hun kliersap (hormonen) rechtstreeks aan het bloed afgeven noemen we

8

klieren. Zij hebben Reflectie

.

Beoordeel zelf jouw uitvoering.

Het scherpstellen van de microscoop verliep vlot / niet vlot, omdat

©

a

b Het indelen van de preparaten verliep vlot / niet vlot, omdat

404

LABO

onderzoek 16

klieren.


LABO Naam:

ONDERZOEK

klas:

nummer:

17

Neem het transportweefsel waar bij een selderplant. 1

Welke weg volgt het water in de selderplant? Hypothese

Afb. 201 Apium graveolens var. Dulce

Noteer een hypothese.

3

Benodigdheden Materiaal

Stoffen

snijselderplant (Apium

prepareernaald pincet

bekerglas

dekglaasje

wortel

scherp mesje

scheermesje (of microtoom) druppelpipet

voorwerpglaasje keukenpapier

lichtmicroscoop

VA

Werkwijze

met fijne punt

eosine B-oplossing (CI 45400)

N

graveolens var. dulce) met

4

IN

2

Onderzoeksvraag

1

Vul het bekerglas met water en voeg er enkele druppels eosine aan toe zodat het water een duidelijke,

3

Snijd met een scherp mesje de stengel los van de wortel.

2 4

Breng de selderplant met wortel in het water en laat deze een viertal dagen staan. Neem macroscopisch waar.

Snijd vervolgens met een scherp mesje de bladsteel door. Neem macroscopisch waar.

Neem een bladsteel, leg het scheermesje plat op het snijvlak en snijd terwijl je drukt op het mesje een zo dun mogelijk

plakje. Snijd altijd van je weg zodat je je niet kunt kwetsen.

©

5

blauwe kleur krijgt.

TIP

Als er een microtoom in de klas aanwezig is, kun je dit toestel gebruiken om gemakkelijk dunne plakjes te

snijden. Vraag aan je leerkracht hoe je dit hulpmiddel moet gebruiken.

6 7

Druppel met een druppelpipet een druppel water op een voorwerpglaasje.

Leg met de pincet voorzichtig het dunne plakje van de

dwarsdoorsnede van de bladsteel op het voorwerpglaasje in de druppel. Als het plakje zich plooit, strek je met de prepareernaald het plakje glad.

LABO

onderzoek 17

405


LABO Naam:

8

9

5

klas:

nummer:

Leg vervolgens het dekglaasje erop volgens de regels van de kunst. Als er zich te veel vocht rondom het dekglaasje bevindt, kun je met keukenpapier het overtollige vocht opnemen.

Leg vervolgens het preparaat onder de microscoop en stel scherp. Neem microscopisch waar. Waarneming

Macroscopische waarneming a

Wat neem je waar als je de volledige plant uit de vloeistof haalt?

c

Wat neem je waar op het snijvlak als je een bladsteel doorsnijdt?

Microscopische waarneming a

IN

b Wat neem je waar op het snijvlak als de stengel wordt losgesneden van de bijwortels?

Welke vergroting gebruik je voor de microscopische waarneming?

6

VA

Verwerking

N

b Wat neem je waar als je een dwarsdoorsnede van een bladsteel onder de microscoop legt?

7

Besluit

8

Reflectie

De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat

©

a

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

c

406

LABO

Hoe kun je de werking van pesticiden verklaren met dit labo?

onderzoek 17


©

VA

N

IN

Notities

407


408

VA

© N IN


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook

Articles inside

CHECK IT OUT

0
page 376

CHECKLIST

1min
page 375

THEMASYNTHESE

3min
pages 372-374

2.4 Hoe wordt de werking van planten geregeld?

4min
pages 368-371

van het watergehalte?

3min
pages 366-367

2.2 Welke rol spelen plantenhormonen?

8min
pages 358-365

in de plant?

4min
pages 346-348

AAN DE SLAG OEFEN OP DIDDIT ©VAN IN

6min
pages 316-326

CHECK IN

1min
page 327

1.4 Hoe wordt de waterhuishouding geregeld?

6min
pages 349-355

doorheen de plant vervoerd?

7min
pages 338-345

CHECK IT OUT

1min
pages 314-315

CHECKLIST

0
page 313

2.2 Wat zijn endocriene klieren?

2min
pages 302-303

2.4 Welke rol speelt klierwerking bij andere dieren?

1min
page 309

1.4 Het hart, een buitenbeetje tussen de spieren?

2min
page 287

1.2 Hoe worden dwarsgestreepte spieren aangestuurd?

9min
pages 273-282

Hoofdstuksynthese

2min
pages 294-296

Hoofdstuksynthese

1min
page 310

1.3 Hoe worden gladde spieren aangestuurd?

2min
pages 283-286

VERKEN

1min
pages 268-269

CHECK IN

1min
page 267

CHECK IT OUT

1min
page 251

CHECKLIST

1min
page 250

2.4 Wat kan de werking van het hormonale stelsel verstoren?

3min
pages 242-243

THEMASYNTHESE

2min
pages 248-249

1.5 Wat kan de werking van het zenuwstelsel verstoren?

2min
pages 210-211

2.2 Hoe herkennen hormonen hun doelwitcellen?

4min
pages 222-225

1.4 Hoe draagt het zenuwstelsel bij tot homeostase?

4min
pages 206-209

in het zenuwstelsel?

26min
pages 176-195

1.3 Wat is het verschil tussen een gewilde beweging en een reflex?

10min
pages 196-205

VERKEN

1min
pages 161-162

CHECK IN

1min
pages 159-160

CHECK IT OUT

0
page 146

Hoofdstuksynthese

2min
pages 141-143

Checklist

0
page 144

2.5 Hoe nemen andere dieren geluiden waar?

7min
pages 137-140

2.2 Hoe is het oor opgebouwd?

11min
pages 118-127

2.4 Wat als de werking van het oor verstoord is?

2min
pages 134-136

2.3 Hoe kunnen mensen geluid waarnemen?

6min
pages 128-133

Checklist

1min
page 114

1.5 Hoe nemen andere dieren lichtprikkels waar?

9min
pages 103-109

Hoofdstuksynthese

3min
pages 110-113

1.3 Hoe werkt het oog?

17min
pages 83-99

CHECKLIST

0
page 52

THEMASYNTHESE

1min
page 51

CHECK IN

0
page 67

CHECK IT OUT

0
page 53

om een evenwicht te bereiken?

2min
pages 48-50

1.2 Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen?

2min
pages 30-31

GENIE EN DIDDIT

0
page 14

2.2 Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij planten?

4min
pages 37-41

3.2 Hoe zorgt een regelsysteem voor evenwicht?

2min
pages 46-47

1 Welke structuren maken het een organisme mogelijk om in te spelen op waarneembare veranderingen?

2min
pages 15-16

STARTEN MET GENIE

2min
pages 11-13

CHECK IN

1min
page 22

VERKEN

1min
page 23
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.