Geschiedenis heersende godsdienst geworden. De oude religie (het voorchristelijk paganisme) en het christelijke geloof hebben eeuwenlang naast elkaar bestaan. Het gewone volk kwam niet in aanraking met het christendom, omdat dat in eerste instantie alleen door de geletterde leden van de hogere klassen werd beleden. Vanaf het moment dat er pogingen werden ondernomen om het volk te bekeren, benoemde de steeds machtiger wordende Kerk alles wat niet christelijk was als ‘heidens’. Lange tijd was toverij toegestaan (er werden zelfs boeken over toverij onder auspiciën van de Kerk gepubliceerd) en werd magie verboden. Wat het verschil was? Het geslacht van de beoefenaar: mannen beoefenden toverij, vrouwen magie. Sommige rituelen en jaarfeesten waren zo sterk verankerd in de Europese cultuur dat ze niet gemakkelijk uit te bannen waren. In veel gevallen werden ze simpelweg omgevormd tot christelijke feesten. Op de plaatsen waar de godin werd aanbeden, vaak op heuvels en bij bronnen, werden christelijke kerken en kathedralen gebouwd. In veel gevallen werd het een aan de Maagd Maria gewijde kerk. Wat niet omgevormd of overgenomen kon worden, werd vernietigd. Het oude geloof, in latere tijden hekserij genoemd, ging ondergronds. In 1211 vond de Kerk dat het maar eens afgelopen moest zijn met de
26
heidense praktijken van het volk. De pauselijke Inquisitie werd opgericht, een katholieke rechtbank die belast werd met het opsporen, onderzoeken en straffen van ongelovigen en ketters (iets anders dan de latere Spaanse Inquisitie). De Inquisitie stond onder toezicht van paus Innocentius III. De daaropvolgende pausen stonden toe dat verdachten werden gefolterd tot een bekentenis, dat de straffen werden verzwaard tot dood door ophanging of verbranding, en dat elke vorm van tovenarij werd gezien als ketterij. In 1486 verscheen het boek Malleus Maleficarum, Heksenhamer, in opdracht van paus Innocentius VIII. Dit boek, dat op het bureau van elke rechter en magistraat lag en op basis waarvan tienduizenden mensen veroordeeld zijn, betekende het startschot van hysterische heksenjachten, grootschaliger en willekeuriger dan ooit. Het is een werk van pure, onversneden vrouwenhaat, van demonisering van de vrouw in zijn algemeen – nog niet eens alleen de heks. ”Wanneer de boosaardigheid van de vrouw niet zou bestaan,” zo valt te lezen, “zou de wereld, zelfs zonder het over heksen te hebben, bevrijd zijn van talloze gevaren.” En: “Niemand is schadelijker voor het katholieke geloof dan een vroedvrouw”; “Vrouwen zijn verstandelijk als kinderen”; “De vrouw is van nature leugenachtig. Zij is een geheime
De vrouwen die werden aangewezen als heks waren mondige vrouwen. Vaak waren ze als alleenstaande vrouw of weduwe vrij van mannelijke bemoeienis. Op leeftijd. Eigenzinnig. Ze voorzagen in hun eigen onderhoud. Ze waren wat je noemt ‘lastige vrouwen’.