Column Etchica Voorn
K
Etchica Voorn (1963) is talentcoach, auteur en blogger. Ze won in juni 2018 de OPZIJ literatuurprijs voor haar autobiografie Dubbelbloed. Ze woont met haar witte herder Luna in Amsterdam.
O
JU
L IE
BL I
H
et was maandag 8 maart Internationale Vrouwendag en het zinderde in mij. Voor het eerst in tijden mocht ik eropuit om een lezing te geven. Dit keer voor het personeel van een groot internationaal ICTbedrijf. Het wil meer vrouwen in hun bedrijf en aan mij de eer om deze boodschap kracht bij te zetten. Het zou een ‘hybride’ meeting worden. Dat wil zeggen een combinatie van zowel live- als online publiek. Het gebouw was groot en het parkeerterrein nagenoeg leeg. Vriendelijk werd ik ontvangen in een grote hal. Verder was er geen mens te bekennen. Even later zat ik aan een grote tafel met echte mensen van vlees en bloed –hoe hevig had ik daarnaar verlangd– en een scherm vol bewegende pasfoto’s. De sfeer was prettig en het kostte me dan ook geen enkele moeite om mijn eigen vooroordelen en beperkende gedachten vrijelijk op tafel te leggen. Ik begon over mijn gevoelens rondom de boodschap van Black Lives Matter. Door de moord op George Floyd was deze beweging sterker aanwezig dan ik ooit eerder in mijn leven had meegemaakt. Het hoe en waarom van BLM was daarom bij mij niet direct ‘top of mind’. Toen ik voor het eerst black lives matter hoorde scanderen, schuurde het bij mij. Waar hoorde ík dan bij? Mijn leven is toch net zo belangrijk, dacht ik verongelijkt. In Dubbelbloed beschrijf ik mijn ervaringen noch bij zwart noch bij wit te horen, het blijft een gevoelig punt. Ik schaamde me een beetje om het te bekennen, maar dát waren mijn eerste gedachten en gevoelens. Gelukkig weet ik inmiddels beter, het is eigenlijk heel eenvoudig. Zolang zwarte mensen, mensen van kleur, geen gelijkwaardige behandeling slash kansen krijgen, zijn wij als gemeenschap verantwoordelijk. BIJ1, de partij van Sylvana Simons, noemt het radicale gelijkwaardigheid. Radicaal of niet, iedereen verdient gelijke kansen en rechten. Zolang mensen van kleur te maken hebben met racisme en uitsluiting, hebben we de morele plicht om tegen ongelijkwaardige behandeling in te gaan. Het lijkt een eenvoudige benadering, maar in feite gelden dezelfde principes voor de positie van vrouwen. Zolang vrouwen niet dezelfde kansen en mogelijkheden krijgen om zich –op welk terrein dan ook– te ontwikkelen, moeten wij als gemeenschap voor deze gelijke kansen ópstaan. Het kwam lekker op gang met een stelling zoals Mannen zijn betere leiders dan vrouwen. Waar of niet waar? In een bedrijf met slechts veertien procent
‘BOT
FO
T
vrouwen van de zeshonderd medewerkers is discussie verzekerd. Nieuwe inzichten werden gedeeld en de ambitie om het percentage vrouwen flink te laten stijgen, uitgesproken. Ik was in mijn nopjes dat ik een feministisch steentje bij had kunnen dragen. Blij met alle positieve reacties vertrok ik via de A2 van Utrecht naar mijn hometown Amsterdam. Terwijl ik me op de meest rechtse baan keurig aan de snelheid hield, kwam in mijn achteruitkijkspiegel een auto snel dichterbij. Vol ongeloof zag ik de auto dichter en dichter naderen. Ik kon geen kant op en zette me schrap. Met een knal botste de automobilist achterop. Trillend over mijn hele lichaam nam ik de afslag naar het dichtbijgelegen benzinestation, gelukkig volgde de aanrijder. Het bleek een reus, twee koppen groter dan ik. Zijn hele voorkomen was imposant, inclusief een buik van enorme omvang. Mijn tranen liet ik de vrije loop. “Wat was je in godsnaam aan het doen?” “Ik ben gewoon heel moe,” zuchtte hij. “Dan moet je niet achter het stuur zitten,” foeterde ik, “bovendien, ik reed honderd, dus dan reed jij harder.” Opnieuw begon ik te huilen. “Wat is er?” Een stomme vraag in deze situatie, maar kennelijk raakte hij in de war van mijn tranen. “Ik zit al in een scheiding,” snifte ik, “en nu dit!” Nu pas leek hij écht te schrikken. “Ach, wat rot voor je, ik ben helaas getrouwd. Ik wou dat ik je kon knuffelen.” “Dat zou ik ook wel willen,” antwoordde ik en we lachten schaapachtig naar elkaar. Er was nauwelijks een meter afstand tussen ons. Hij had lieve ogen, een zachte blik. Plotseling voelde ik de drang opkomen om me tegen zijn enorme buik aan te vlijen, me in zijn armen te nestelen. Vaag dacht ik aan mijn feministische optreden die middag. Nog geen uur later wilde ik me in de armen werpen van de eerste de beste man die nota bene op mijn bumper botste. Ik deed een stapje naar voren… en weer terug. We wisselden gegevens uit voor de verzekering. “Nou dag, rij voorzichtig, hè.” Met gloeiende wangen reed ik de snelweg op. O
SING’
OPZIJ 2021
61