als álle individuele moslims – liefst door de wapens op te pakken – hun steentje bijdragen, heeft nadien postgevat bij diverse jihadistische groepen en actoren. Door hun in toenemende mate universele denken, vinden veel hedendaagse jihadisten dat iedereen die niet aan deze plicht voldoet aan de opleving van de oemma in de weg staat. Steeds vaker schrijven zij daarmee ook gewone burgers schuld toe. En dit heeft weer tot gevolg dat jihadisten steeds minder doelgericht geweld gebruiken (Zemni, 2006). Parallel hieraan is het martelaarschap het ultieme middel geworden waarmee jihadisten kunnen bewijzen dat zij zelf wél invulling geven aan de individuele plicht. Daarmee is de dood voor veel van hen tegenwoordig een uitgesproken en vurige wens (Khosrokhaver, 2003). Waar jihadisten de dood tot enkele decennia geleden nog vooral zagen als een risico van de gewapende strijd, lijken zij dit nu dikwijls te beschouwen als het hoogst haalbare: een doel op zich. De drang om offers te brengen lijkt daarmee belangrijker te worden dan hetgeen ermee wordt bereikt. 2.1.4 De internationaal georiënteerde jihadistische beweging anno nu Hoewel de kerngroep van Al Qaeda dus niet langer bestaat als een vermogend, strak georganiseerd samenwerkingsverband, is het antiwesterse jihadisme thans gemeengoed van een geïnspireerde, gegroeide en sterk gedecentraliseerde militante beweging. In de onderliggende sociale netwerken participeren ook volgelingen van organisaties die voorheen uitsluitend binnenlandse doelen nastreefden, maar in de loop der jaren zijn beïnvloed door actoren uit de Soedanese, Pakistaanse en Afghaanse kweekvijvers. Dergelijke groepen, waarvan vooral de Noord-Afrikaanse actief zijn op Europees grondgebied, voelen zich nu bij tijd en wijlen geroepen eveneens een bijdrage te leveren aan de internationale salafistische jihad. Relevant zijn bijvoorbeeld de in de Maghreb gebaseerde Groupe Salafiste pour la Prédication et le Combat (GSPC)21, de Marokkaanse Groupe Islamique Combattant Marocain (GICM) en de Tunesische Groupe Islamique Combattant Tunesien (GICT), maar in veel mindere mate ook de beruchte Algerijnse Groupe Islamique Armé (GIA)22. Verschillende van hun aanhangers manoeuvreren tegenwoordig systematisch en behendig in hun grensoverschrijdende netwerken om in het kader van internationale doeleinden onderlinge (ad hoc) allianties te creëren (Vidino, 2006; Rabasa et al., 2006).
2.2 Opkomst en ontwikkeling van Europees en Nederlands salafisme Ook op Europees niveau evolueerde de internationaal georiënteerde jihadistische beweging in de jaren negentig niet vanuit een ideologisch vacuüm. Al langer bestaande lokale salafistische (infra)structuren en netwerken vormden lokale voedingsbodems en aanknopingspunten. Parallel aan de hierboven beschreven wereldwijde ontwikkelingen die het Westen tot doelwit maakten van de jihadstrijd, werden veel westerse landen namelijk al in de jaren tachtig het mikpunt van salafistische activiteiten gericht op prediking en missiewerk (dawa). Deze activiteiten oefenden zowel aantrekkingskracht uit op islamitische immigranten en bannelingen, als op bekeerlingen en moslims van de tweede generatie. In Nederland kon zo in een later stadium aansluiting ontstaan tussen lokale activistische moslims en transnationale jihadistische netwerken. Saoedische connecties In de jaren tachtig gaven de Saoedische overheid en particuliere organisaties sterke impulsen aan prediking en missiewerk in de richting van islamitische minderheden in het Westen. De eerste contacten tussen, vaak door de Saoedische machtshebbers gesteunde, missionaire instellingen en moslims uit Nederland vonden indertijd plaats tijdens pelgrimstochten naar Mekka. In die periode werden in Mekka collectes gehouden voor de bouw van moskeeën in Nederland. De groeiende belangstelling van de Saoediërs voor de Nederlandse moslims, en de behoefte van Nederlandse moslims aan fondsen voor de bouw van moskeeën, viel volgens Landman (1992) samen met de afschaffing van diverse overheidssubsidies waarmee de bouw 25