3.8 Organisatie en taakverdeling 3.8.1 Afhankelijkheid-ontvankelijkheidsrelaties Uit ons zaaksbestand blijkt dat actoren die (deels) op Nederlandse bodem jihadistische activiteiten uitvoeren, steeds weer onderdeel uitmaken van fluïde, dynamische en informele verbanden. Bij gebrek aan formele hiërarchische verhoudingen, functioneren deze relatiestelsels hoofdzakelijk door afhankelijkheid-ontvankelijkheidsrelaties. We introduceren deze term om aan te geven dat de sociale betrekkingen binnen jihadistische clusters allesbehalve gelijkwaardig of horizontaal zijn, zonder de indruk te wekken dat we te maken hebben met strak georganiseerde verticale verhoudingen. Het relatieve karakter van de term geeft verder aan dat niet bij voorbaat vaststaat wie afhankelijk is en wie ontvankelijk. Dat verschilt immers per relatie. Dit behoeft een toelichting op basis van empirische observaties. Het voorbeeld van een jihadist die een Marokkaanse man uit het drugscircuit voor zijn karretje spant, is volgens ons verhelderend. Deze gewelddadige Algerijnse veteraan heeft een belangrijke coördinerende rol binnen een samenwerkingsverband dat – onder meer – financiën genereert voor de internationale jihad. Vanzelfsprekend is hij in die hoedanigheid sterk afhankelijk van nuttige connecties en werkkrachten, en juist de Marokkaan blijkt in die categorie te vallen. Na een eerste ontmoeting spoort de oud-strijder hem ertoe aan meer te doen voor zijn geloof. Ook stuurt hij hem via internet divers propagandamateriaal. Ontvankelijk voor de status, de boodschap en het sociale overwicht van de oud-strijder, begint de ervaren drugscrimineel cocaïnetransporten naar verschillende Europese landen uit te voeren. De opbrengsten daarvan gaan naar de heilige oorlog. Op zijn beurt, echter, handelt de coördinerende Algerijn ook allerminst uit eigen beweging. Hij toont zich namelijk vatbaar voor de sturende invloed van de belangrijkste spilfiguur binnen de faciliterende cluster: een geestelijke inspirator die als ‘sjeik’ hoog in aanzien staat. En binnen déze relatie is juist die charismatische primus inter pares weer afhankelijk van de inzet van de Algerijn om zijn jihadistische intenties te kunnen operationaliseren. Hoe zulke sociale aaneenschakelingen van afhankelijkheid-ontvankelijkheidsrelaties de afwezigheid van formele hiërarchische structuren opvangen, blijkt in hetzelfde relatiestelsel eveneens uit een andere reeks connecties. Die ontspringen bij twee actoren die samen diverse ronselpraktijken initiëren en op elkaar afstemmen: een islamitisch hoogleraar uit Libië en een voormalige moedjahied uit Irak. Waar de één gezag ontleent aan zijn religieuze kennis en kundigheid, boezemt de ander vooral ontzag in vanwege zijn status als veteraan en zijn fysieke kwaliteiten. Voor de uitvoering van hun rekruteringsplannen vertrouwen zij onder anderen op de inspanningen van een loyale volgeling uit Mauritanië die vooral als geestelijk hulpverlener fungeert. Deze man neemt bijvoorbeeld klaargestoomde jihadgangers onder zijn hoede en draagt herhaaldelijk ook zelf aspirant-strijders aan. Voor die laatste bezigheid is hij natuurlijk wel afhankelijk van een continue instroom van ontvankelijke gegadigden. Maar dat is voor hem geen probleem. Als begeleider die, ondanks zijn minder prominente positie, beschikt over connecties in het Midden-Oosten en een solide religieuze basis, straalt hij een zekere autoriteit naar deze doelgroep uit. Zo overtuigt hij een Egyptische jongeman ervan zich als martelaar aan te melden om, mogelijk in de nabije toekomst, naar het buitenland af te reizen. Tijdens een kennismakend gesprek beklaagt de Egyptenaar zich tegenover hem over de zware omstandigheden waarmee hij als werknemer in de tuinbouw te maken krijgt. Als reactie hierop biedt de Mauritaniër hem werk en onderdak aan. En wanneer de jongen vervolgens daadwerkelijk bij hem komt wonen, kan hij zich niet onttrekken aan zijn indoctrinatie. Op verschillende niveau’s geven deze afhankelijkheid-ontvankelijkheidsrelaties zo richting aan het collectieve vermogen van jihadistische samenwerkingsverbanden. Personen die anderen nodig hebben om in dergelijke kaders iets te bereiken, leunen op mensen die om uiteenlopende redenen receptief blijken voor verzoeken en sturing. Tegelijkertijd kunnen zij zelf weer 54