Het meisje staat op een plank boven een sloot. Dankzij de plank valt ze er niet in. Op het meisje werken verschillende krachten. Welke krachten zijn dat?
Figuur 3.1
3.1
Krachten en hun eigenschappen
Grootte, richting en aangrijpingspunt Start Maak de startvragen
In figuur 3.1 zie je een meisje op een plank staan. De plank is doorgebogen doordat het meisje kracht uitoefent op de plank. Dit komt doordat ze omlaag wordt getrokken door de aantrekkingskracht van de aarde. Toch valt ze niet in het water, want de plank oefent ook een kracht uit op haar. Op het meisje werken dus twee krachten: 1 De aantrekkingskracht van de aarde trekt haar omlaag. 2 De kracht van de plank duwt haar omhoog. Een kracht wordt uitgeoefend door een voorwerp op een ander voorwerp. Bij de aantrekkingskracht van de aarde zijn de voorwerpen de aarde en het meisje. Bij de kracht van de plank zijn het de plank en het meisje. Krachten kun je niet zien. Het gevolg van een kracht is vaak wel zichtbaar, bijvoorbeeld het doorbuigen van de plank. Kracht is een grootheid. Dat betekent dat je de grootte van een kracht kunt meten. Op school gebruik je vaak een veerunster. Dat is een krachtmeter met een veer. Zie figuur 3.2. Een kracht geef je aan met de letter F. De eenheid van kracht is newton met symbool N.
96
h o ofdstuk 3
Figuur 3.2