Rif met kalksteen in Kimmeridge Bay aan de ‘Jurassic Coast’ van Dorset (Zuid-Engeland)
in Engeland waren monniken de grote promotors van wijnbouw, hoewel lang niet alle wijngaarden in handen waren van kloosters.
Vanaf het midden van de veertiende eeuw zette het verval in voor de wijnbouw. Dat had onder
andere te maken met het klimaat: in de veertiende eeuw veranderden de oceaanstromingen van
richting en werden de zomers aanzienlijk koeler en vochtiger. De opheffing van de kloosters in de
zestiende eeuw betekende zowat het einde van de commerciële wijnbouw in Engeland en Wales. Pas in de jaren vijftig van de twintigste eeuw kwam daar verandering in met de aanleg van de
eerste nieuwe wijngaarden. Vooral in de jaren tachtig was sprake van een explosieve groei. Begin jaren negentig was er in totaal bijna 1.100 ha aan wijngaarden aangeplant in Engeland, Wales en Schotland; in 2019 bedroeg hun wijngaardareaal tezamen meer dan 3.500 ha. Bodem Wijngaarden zijn in Engeland aangelegd op bodems van bijna alle denkbare samenstellingen. In
de ondergrond van de wijngaarden zijn onder andere kalksteen, grind, krijt en klei te vinden. Krijt vindt men vooral in het zuiden van Kent, klei in het noorden van Kent en in Essex. De kalk- en krijtbodems in het zuidoosten van Engeland, waar de meeste wijngaarden liggen, lijken op de bodems in de Franse gebieden Champagne en Chablis.
TERUG NAAR INHOUD Hoofdstuk 30 - Benelux en Groot-Brittannië (2022-2023)
253